De interimvoorzitter laat zich niet wegsturen

Rechtbank Oost-Brabant 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5081

“Gesteld, onderbouwd en niet weersproken is dat de managementovereenkomst met [gedaagde 1] met ingang van 27 juli 2024 rechtsgeldig is beëindigd. Dat betekent dat [gedaagde 1] vanaf die datum geen interim voorzitter meer is van het bestuur van Vereniging [eiser] en dat hij zich ook niet meer als zodanig naar buiten toe mag presenteren.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde 1] dat wel heeft gedaan. Hij heeft in correspondentie aan leden herhaaldelijk bericht dat hij zich niet neerlegt bij de beëindiging van zijn interim-voorzitterschap. Ook heeft hij samen met [gedaagde 2] de vergadering van 28 augustus 2024 bijeengeroepen en heeft hij die vergadering ook voorgezeten. Door zich na 27 juli 2024 in strijd met de feitelijke situatie nog te presenteren als interim-voorzitter van Vereniging [eiser] handelt [gedaagde 1] onrechtmatig.”

De aanloop: “Op 4 februari 2024 heeft Vereniging [eiser] een managementovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] . Uit hoofde van die overeenkomst is aan [gedaagde 1] de opdracht verstrekt om met ingang van die datum het functionele voorzitterschap over Vereniging [eiser] te voeren. [gedaagde 1] werd daarmee interim voorzitter. De managementovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. [gedaagde 1] is geen lid (geweest) van Vereniging [eiser] en is ook nooit formeel benoemd tot bestuurder. “

  • De persoon “gedaagde 1” was dus niet de statutaire voorzitter van de vereniging.

“Er is tijdens een bijeenkomst op 28 augustus 2024 onder voorzitterschap van [gedaagde 1] wel besloten tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit tot schorsing niet rechtsgeldig is genomen omdat niet is voldaan aan alle vereisten die de wet, verwijzend naar de statuten, daaraan stelt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat niet aan het quorum voor de wel zo genoemde ALV was voldaan.†
In artikel 12 lid 1 van de statuten is bovendien bepaald welke procedure moet worden gevolgd bij een schorsing. Daaruit volgt (onder meer) dat [B] of zijn gemachtigde tijdens de vergadering het woord moet kunnen voeren. Die kans is hem kennelijk niet gegeven. [B] was zelf ziek en heeft mr. [C] als zijn gevolmachtigde naar de vergadering gestuurd. Laatstgenoemde is de toegang geweigerd. Daarbij doet [gedaagde 2] een beroep op artikel 12 lid 4 van de statuten. Vereniging [eiser] stelt echter terecht dat die bepaling uitsluitend betrekking heeft op het uitbrengen van een stem namens een lid: in dat geval moet de gevolmachtigde ook stemgerechtigde zijn. Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende voorshands aannemelijk dat het schorsingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is, zodat in dit kort geding niet van een schorsing van [B] zal worden uitgegaan.”

† – het is mij onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

“Zoals hierboven is overwogen is voldoende aannemelijk dat de besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024 nietig of vernietigbaar zijn. Eén van die besluiten strekt tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur van Vereniging [eiser] . Vereniging [eiser] heeft er voldoende belang bij dat het [gedaagde 1] wordt verboden om aan die besluiten uitvoering te geven. “

“Onder C. vordert Vereniging [eiser] onder meer om [gedaagde 2] te bevelen een actuele ledenlijst te vertrekken. Aangenomen mag worden dat [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van secretaris de beschikking had over een ledenlijst. Niet valt in te zien hoe hij anders zijn functie van secretaris heeft kunnen uitvoeren. Daarbij hoort bovendien het actueel houden van de ledenlijst. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om over de lijst te kunnen beschikken. [gedaagde 2] zal daarom veroordeeld worden om die lijst, geactualiseerd tot de datum dat [gedaagde 2] is uitgeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als secretaris van Vereniging [eiser] , te verstrekken. “

Ruzie (50plus)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9236

De zaak wordt gedomineerd door interne tegenstellingen binnen het bestuur van de politieke partij, de vereniging 50Plus. [naam 1] en [naam 2] aan de ene kant en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de andere kant hebben ieder voor zich getracht alleenheerschappij binnen de vereniging te krijgen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben [naam 1] op non-actief gesteld als bestuurslid. [naam 2] heeft zich geschaard aan de zijde van [naam 1] . [naam 1] en [naam 2] hebben getracht een ledenvergadering te beleggen waarin getracht is [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te ontslaan als bestuurders. Dit kort geding spitst zich toe op de vraag of [naam 1] en [naam 2] toegang moeten krijgen tot het partijbureau en tot de administratie en informatie van het bestuur.

Het verenigingsrecht kent als uitgangspunt een collegiaal bestuur. De statuten kunnen, zoals hier het geval is, kwaliteiten toekennen aan sommige bestuursleden (voorzitter, vice-voorzitter, penningmeester en secretaris) waarmee bepaalde taken primair worden toebedeeld aan individuele leden maar dat maakt nog niet dat gewone bestuursleden in informatie en zeggenschap achtergesteld kunnen worden bij andere bestuursleden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] menen niettemin niet gehouden te zijn [naam 1] en [naam 2] toe te laten tot de bestuurlijke omgeving omdat zij vrezen voor misbruik van informatie door [naam 1] en [naam 2] waarbij zij wijzen op hun pogingen de algemene vergadering naar hun hand te zetten. Om die reden willen [[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ] niet ingaan op het verzoek van [naam 1] en [naam 2] tot inzage in de ledenlijst uit vrees dat door [naam 1] en [naam 2] opnieuw een algemene vergadering bijeen wordt geroepen.

Het (verenigings)recht biedt waarborgen tegen een onbehoorlijke vervulling van bestuurstaken. De ledenvergadering kan gevraagd worden in te grijpen en er kunnen in kort geding ordemaatregelen worden gevorderd. In plaats van die wegen te bewandelen hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich evenals [naam 1] en [naam 2] schuldig gemaakt aan het nemen c.q. uitlokken van maatregelen zonder bevoegdheid daartoe.

Uitgangspunt moet daarom ook thans nog zijn dat het collegiale bestuur waarin ieder lid persoonlijk verantwoordelijkheid draagt voor een behoorlijke functievervulling, gerespecteerd wordt door elk individueel bestuurslid. De voorzieningenrechter zal om die reden de primaire vordering van [naam 1] en [naam 2] toewijzen echter zo gemodificeerd dat daarmee niet de indruk wordt gewekt alsof [naam 1] en [naam 2] exclusieve rechten verwerven met uitsluiting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] want daarvan kan geen sprake zijn omdat de overige bestuursleden nog in functie zijn.

Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat ondanks de verstoorde verhoudingen, ieder lid gehouden is in open en zakelijke samenwerking met de andere bestuursleden het bestuur te blijven voeren en zich te onthouden van solo-optredens op bestuurlijk vlak.