Notulen ALV (’t Hooge Holt)

Rechtbank Zwolle 14 November 2012 LJN BY7740 (’t Hooge Holt)

Verschillende versies van ALV waarin statuten zijn gewijzigd. Onduidelijk of aan quorum is voldaan. Partijen brengen een verschillende versies van de notulen, welke elke op dit punt geen uitsluitsel geven en niet zijn ondertekend. Rechtbank houdt het ondertekende, op briefpapier van de notaris gestelde “uittreksel uit de notulen” (hoe deze in het geding is gebracht, blijft onduidelijk). Statutenwijziging niet nietig of vernietigbaar.

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD (…)
in de zaak van
[A] – [H] (leden) tegen de coöperatie
DE COÖPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAREN
BUNGALOWPARK ‘T HOOGE HOLT UA,

Partijen zullen hierna [eisers] (alle eisers gezamenlijk) en de Coöperatie genoemd worden.

1. De procedure
1.1. De procedure is aanhangig gemaakt door de dagvaarding alsmede het exploot aanzegging gewijzigde datum van verschijning.
1.2. Vervolgens is D.J. [naam] bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 november 2011 benoemd als persoon die in de plaats van het bestuur van de Coöperatie treedt.

1.3. Daarna zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
– de conclusie van antwoord
– de conclusie van repliek
– de conclusie van dupliek.

1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. Het bungalowpark ’t Hooge Holt is opgericht door de familie [naam]. Na samenvoeging van verschillende parken is het park met de huidige naam ontstaan.
Recreatiecentrum ’t Hooge Holt exploiteert de parkvoorzieningen en is parkbeheerder.

2.2. Op 26 april 2008 heeft een algemene ledenvergadering van de Coöperatie plaatsgevonden. Op deze vergadering is over wijziging van de statuten gesproken.
Op dat moment was [voorzitter] voorzitter van de Coöperatie. [A] (eiser sub 1) was als bestuurslid bij de vergadering aanwezig. [naam] heeft op deze vergadering [naam] als secretaris van de Coöperatie opgevolgd.

2.3. De tekst van artikel 19 van de statuten van de Coöperatie luidde op dat moment:

Bij stemming kan een lid dat eigenaar/zakelijk gerechtigde is van een tot en met vijf recreatiekavels één stem uitbrengen voor elke kavel. Een lid, eigenaar/zakelijk gerechtigde van meer dan vijf recreatiekavels kan maximaal zes stemmen uitbrengen, ongeacht zijn aantal recreatiekavels.

2.4. De regeling voor een statutenwijziging luidde toen:

Artikel 23:
1. Een besluit tot statutenwijziging of tot ontbinding der vereniging kan worden genomen met een meerderheid van drie/kwart gedeelte van de uitgebrachte stemmen in een algemene ledenvergadering, waar ten minste drie/kwart gedeelte van het totaal aantal leden tegenwoordig of vertegenwoordigd is.
2. (…)
3. Is in zodanige vergadering het vereiste stemmenaantal niet aanwezig, dan wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen, te houden niet vroeger dan een maand en niet later dan drie maanden na de eerste – met een oproepingstermijn van ten minste veertien dagen – waarin een beslissing kan worden genomen met een meerderheid van drie/vierde der uitgebrachte stemmen, ongeacht het aantal alsdan ter vergadering tegenwoordige of vertegenwoordigde leden.
4. (…).

2.5. Een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Coöperatie van 26 april 2008 op papier van Vechtstede notarissen met onderaan handtekeningen van [naam] en [naam] houdt het volgende in, voor zover van belang:

Agendapunt statutenwijziging.

Blijkens de presentielijst is meer dan 3/4 van de leden aanwezig of vertegenwoordigd, zodat aan het in artikel 23 lid 1 bepaalde van de huidige statuten is voldaan, zodat een besluit tot statutenwijziging met de vereiste meerderheid van stemmen geldig kan worden genomen.
(…)
Thans ligt een uitgebreide statutenwijziging voor, met weer als belangrijkste punt de stemverhouding. Besloten wordt dat de statuten moeten wijzigen, waaronder artikel 19 die na statutenwijziging als volgt zal komen te luiden
Artikel 19
Bij stemming kan een lid net zo veel stemmen uitbrengen als het aantal recreatiekavels waarvan hij eigenaar is/waartoe hij zakelijk gerechtigde is. Er is geen maximum aan het aantal stemmen dat een lid kan uitbrengen.
(…)
De vergadering heeft met een meerderheid van ten minste 3/4 van de door de aanwezige of vertegenwoordigde leden uitgebrachte stemmen, besloten tot aanpassing van de huidige statuten conform de door notaris Brinkman opgestelde concepten (d.d. 7-1-2008) (…)

Aldus besloten in haar vergadering d.d. 26 april 2008

2.6. Bij akte van 14 augustus 2008 zijn ten overstaan van notaris Brinkman te Hardenberg de statuten van de Coöperatie gewijzigd. Artikel 19 luidt na de statutenwijziging zoals staat vermeld in r.o. 2.5.

2.7. Na de statutenwijziging heeft de familie [naam] een aanzienlijk aantal kavels verworven.

3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. nietig zal verklaren althans zal vernietigen (het besluit tot) wijziging van de statuten van de Coöperatie zoals weergegeven in de laatste akte van statutenwijziging d.d. 14 augustus 2008 en voor recht zal verklaren dat van kracht is de tekst van de statuten van de Coöperatie, met toegespitst op artikel 19 de tekst van vóór 14 augustus 2008 luidende:
Artikel 19
Bij stemming kan een lid dat eigenaar/zakelijk gerechtigde is van 1 tot en met 5 recreatiekavels 1 stem uitbrengen voor elke kavel. Een lid, eigenaar/zakelijk gerechtigde van meer dan 5 recreatiekavelskan maximaal 6 stemmen uitbrengen, ongeacht zijn aantal recreatiekavels.
2. de Coöperatie zal gelasten om dit vonnis te deponeren bij het handelsregister als onderdeel van haar inschrijving onder dossiernummer 05047251
3. de Coöperatie zal veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. [eisers] legt hieraan – samengevat weergegeven – ten grondslag dat in de algemene ledenvergadering van april 2008 ten behoeve van het besluit tot statutenwijziging is verzuimd vast te stellen of het quorum aanwezig was, er toen feitelijk geen stemming heeft plaatsgevonden en aan het besluit onvoldoende bekendheid is gegeven. Daarmee is niet in overeenstemming gehandeld met de statutaire en wettelijke bepalingen. Bovendien is de statutenwijziging strijdig met de redelijkheid en billijkheid.

3.3. De Coöperatie voert verweer. Aan de bepalingen voor de wijziging van de statuten is volgens haar wel degelijk voldaan. [eisers] is te laat met zijn vordering. Het besluit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. De artikelen 14 en 15 van boek 2 BW bepalen wanneer een besluit van een algemene ledenvergadering nietig respectievelijk vernietigbaar is. Dat is onder meer het geval bij een besluit dat is genomen in strijd met de wet of de statuten (artikel 14) dan wel bij strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen of strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 15). Voor artikel 15 geldt een vervaltermijn. Aangezien [eisers] zich beroept op deze rechtsgevolgen rust op hem in de eerste plaats de stelplicht, en bij voldoende betwisting de bewijslast, van de feiten die nodig zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg.

4.2. Omdat partijen van mening verschillen over de wijze waarop de besluitvorming op de vergadering van 26 april 2008 is verlopen, zal de rechtbank eerst beoordelen welke waarde kan worden gehecht aan de schriftelijke verslaglegging die daarvan in het geding is gebracht.

4.3. Partijen hebben als producties B, A3 respectievelijk A6 verschillende versies van notulen van de vergadering overgelegd, terwijl niet duidelijk is of een van deze versies door de algemene ledenvergadering is goedgekeurd, en welke dan wel.

De rechtbank stelt allereerst vast dat geen van de versies is ondertekend.
Onder de versies B en A3 staat de naam Martin [naam] vermeld.
De versie die bij productie A6 is overgelegd zat bij de vergaderstukken voor de jaarvergadering van 16 mei 2009 ten behoeve van het agendapunt “Verslag van de vorige vergadering – 26 april 2008” en vermeldt geen naam.

4.4. Producties B en A3 komen op het eerste oog tot agendapunt 9 overeen. Vanaf punt 9 wijken de producties B en A3 inhoudelijk van elkaar af.

In productie B staat onder het kopje: “9. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal wijzigingen in de statuten. Zoals de zes verschillende parken in één park omzetten, de stemverhouding wijzigen.
De wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken. Bovengenoemd punt wordt nogmaals in stemming gebracht en aangenomen door de leden.
Het bestuur zal de notaris opdracht geven de wijzigingen door te voeren in de statuten, een kopie komt op de website te staan ter inzage (…).

In productie A3 staat onder het kopje: “9. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal wijzigingen in de statuten. Zoals de zes verschillende parken in een park, de stemwijziging. Dit wordt in de komende maanden bij de notaris getekend.
De wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken.

In productie A6 staat onder “7. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal dingen veranderd in de statuten. Zoals de verschillende benamingen van de parken, deze zijn teruggebracht naar bungalowpark ’t Hooge Holt, de stemwijziging met een plafond van 6 stemmen wordt veranderd in 1 stem per kavel zonder plafond, bestuur handelsbevoegdheid wordt veranderd van fl. 5.000,00 naar EUR 10.000,00. Boeteclausule verandert van fl. 25.000,00 naar EUR 25.000,00. Dit wordt in de komende maanden bij de notaris rond gemaakt.
En de wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken. Statutenwijziging is unaniem van de vergadering aangenomen.

4.5. Daarnaast bestaat het uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Coöperatie van 26 april 2008 dat is aangehaald in r.o. 2.5.

4.6. De rechtbank ziet aanleiding dit uittreksel in het hierna volgende als uitgangspunt te nemen. Anders dan de hierboven vermelde producties B, A3 en A6, waarvan de status onzeker is, bevat dit uittreksel de handtekeningen van de toenmalige voorzitter en secretaris. In beginsel moet er daarom van worden uitgegaan dat dit uittreksel overeenstemt met hetgeen ter vergadering is voorgevallen.

4.7. [eisers] heeft ter onderbouwing van zijn vordering onder meer aangevoerd dat op de vergadering verzuimd is te constateren hoeveel leden aanwezig waren. Daarmee is niet vastgesteld of het quorum aanwezig was.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit in tegenspraak met gemeld uittreksel uit de notulen van 26 april 2008 waarin staat dat meer dan 3/4 van de leden aanwezig was en dat daarmee was voldaan aan de statutaire vereisten voor statutenwijziging. [eisers] heeft voorts onweersproken gelaten dat een presentielijst ter vergadering is bijgehouden. Onduidelijk blijft overigens of de als productie H door de Coöperatie overgelegde presentielijst die van 26 april 2008 betreft, maar dat laat onverlet dat aangenomen mag worden dat op die vergadering een presentielijst is bijgehouden.
Doorslaggevend acht de rechtbank echter het gegeven dat [eisers] geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat daadwerkelijk het vereiste quorum ontbrak. Omdat juist die feiten en omstandigheden relevant zijn voor de vraag of aan het quorumvereiste is voldaan en een besluit geldig is genomen, heeft [eisers] – mede in het licht van de inhoud van voormeld uittreksel van de notulen – niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht.

4.8. Voorts heeft [eisers] gesteld dat er feitelijk geen stemming heeft plaatsgevonden. Volgens [eisers] blijkt dit uitde notulen die als productie A3 zijn overgelegd. Daargelaten dat in deze productie niet expliciet staat vermeld dat geen stemming heeft plaatsgehad, is ook deze stelling in tegenspraak met het uittreksel uit de notulen, zoals weergegeven in r.o. 2.5.
[eisers] laat ook op dit punt na de feiten en omstandigheden te noemen waaruit zou moeten worden afgeleid dat er geen stemming is geweest. De enkele stelling dat “er feitelijk gewoonweg geen stemming plaatsgevonden” heeft is, mede in het licht van het andersluidende uittreksel, niet aan te merken als een voldoende onderbouwde stelling.

4.9. Daarnaast heeft [eisers] aangevoerd dat de statutenwijziging strijdig zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De familie [naam] heeft een zodanig aantal van de bungalows in eigendom dat zij een machtspositie heeft gekregen binnen de Coöperatie. Bovendien heeft de familie stemrechten verkregen op grond van stemmachtigingen. De particuliere eigenaren kunnen zonder bewilliging van de familie [naam] geen gekwalificeerde meerderheid behalen. Daarnaast exploiteert de familie [naam] de parkvoorzieningen en is parkbeheerder. Er bestaat onvoldoende balans tussen de door de familie [naam] uitgevoerde commerciële exploitatie enerzijds en het gebruik en de verhuur van bungalows door de particuliere eigenaren. Deze machtspositie van de familie [naam] wordt, aldus [eisers], onwenselijk geacht.

4.10. Uit de stellingen van partijen kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de familie [naam]inmiddels door het aantal stemrechten en stemmachtigingen waarover zij beschikt besluiten waarvoor een gekwalificeerde meerderheid is voorgeschreven, zoals een statutenwijziging, kan tegenhouden. Voor besluiten die bij gewone meerderheid van stemmen worden genomen geldt dit – zo volgt uit de stellingen van partijen – niet.
Op zichzelf leidt de thans bestaande stemverhouding niet tot de conclusie dat het besluit uit 2008 vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit geldt te meer nu de Coöperatie heeftgesteld, en door [eisers] niet is betwist, dat deze situatie op het moment van de besluitvorming nog niet bestond.
In het onderhavige geval is de voorgenomen wijziging ook in eerdere jaren op de algemene ledenvergaderingen aan de orde geweest, zodat bekend kon zijn dat dit speelde, en aangenomen moet worden dat ten behoeve van de besluitvorming alle betrokken belangen aan de orde hebben kunnen komen. Vervolgens heeft een gekwalificeerde meerderheid tot wijziging van artikel 19 van de statuten besloten. De aangevoerde feiten geven dan ook geen aanleiding om het genomen besluit aan te tasten vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.11. Partijen hebben tot slot nog aandacht besteed aan de vraag of aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven. Hoewel bij repliek – niet onderbouwd – door [eisers] is opgemerkt dat – zo begrijpt de rechtbank – toezending van de concept statuten voor de algemene ledenvergadering niet heeft plaatsgevonden, heeft het debat zich toegespitst op de bekendmaking van het besluit van 26 april 2008. Dit geschilpunt kan echter in het midden blijven, omdat dit uitsluitend van belang is voor de vraag of de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 geldt. Nu het besluit tot statutenwijziging, zoals uit het voorgaande blijkt, niet vernietigbaar is, behoeft de kwestie geen beantwoording meer.

Aansprakelijkheid frauderend medebestuurslid (Rode Kruis)

Hof Amsterdam, 12 juni 2012, LJN BX1192 (Rode Kruis)

Penningmeester is aansprakelijk jegens vereniging voor frauderende secretaris. Dat penningmeester vrijwilliger was, maakt dat niet anders. Beperking van aansprakelijkheid in vrijwilligersreglement is, voor zover het al op bestuurstaken betrekking zou hebben, in strijd met art. 2:9 BW.

ARREST in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HET NEDERLANDSE RODE KRUIS, APPELLANTE,  (NRK)
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE], …

2. Feiten

2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2, 2.1 tot en met 2.9, een aantal feiten vermeld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil zodat het hof daarvan zal uitgaan, met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 wordt overwogen.

2.2 Grief 1 is gericht tegen de vaststelling onder 2, 2.8, dat NRK ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag heeft gelegd. Hierover bestaat tussen partijen evenmin geschil nu [geïntimeerde] bij memorie van antwoord erkent dat ten laste van hem geen conservatoir beslag is gelegd (MvA onder 74). Bij de weergave van de feiten zal het hof daarmee rekening houden.

3. Beoordeling

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1 [geïntimeerde] is bestuurslid geweest van de afdeling Gooistreek van het Nederlandse Rode Kruis vanaf 26 maart 2006 tot 10 december 2008. Deze afdeling was destijds een afzonderlijke vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Binnen het bestuur vervulde [geïntimeerde] de functie van penningmeester, [K.] die van secretaris en de heer [D.] die van voorzitter; gezamenlijk vormden zij het Dagelijks Bestuur.

3.1.2 In het dagelijks leven was [geïntimeerde] werkzaam als accountant op een accountantskantoor. Bij zijn werkzaamheden als penningmeester werd [geïntimeerde] bijgestaan door zijn assistente mevrouw [M.], die zelf geen deel uitmaakte van het bestuur.

3.1.3 Binnen de afdeling Gooistreek zijn in de loop van 2007 problemen ontstaan tussen het bestuur en de leden/vrijwilligers over de verkoop van een pand. Het bestuur heeft daarvoor ondersteuning gevraagd aan de landelijke organisatie, welke deze in 2008 ook daadwerkelijk is gaan verlenen.

3.1.4 Door het landelijk bureau van het Rode Kruis is, op verzoek van het Dagelijks Bestuur, vanaf 1 oktober 2008 ook administratieve ondersteuning gegeven aan de afdeling Gooistreek, teneinde achterstanden in de administratie weg te werken. Tijdens deze werkzaamheden kwam aan het licht dat structureel gelden aan het vermogen van de afdeling Gooistreek waren onttrokken welke niet waren besteed aan activiteiten ter verwezenlijking van haar doelstellingen. Volgens een in juni 2009 opgesteld overzicht is er voor een bedrag van € 184.292,70 aan uitgaven gedaan waarvoor geen valide verantwoording aanwezig was.

3.1.5 Nader onderzoek, waarbij onder meer hulp is gevraagd aan KPMG Forensic, heeft uitgewezen dat door [K.] op verschillende manieren geld aan drie bij de afdeling Gooistreek in gebruik zijnde rekeningen is onttrokken, tot een totaalbedrag van € 160.469,19.

3.1.6 Op 18 mei 2009 is door NRK aangifte gedaan van verduistering of een of meer andere vermogensdelicten.

3.1.7 [K.] is door de politie aangehouden en in maart 2010 verhoord met betrekking tot de door haar gedane uitgaven. Tijdens dit verhoor heeft [K.] toegegeven dat zij in de periode vanaf medio 2007 tot februari 2009 misbruik heeft gemaakt van de in haar bezit zijnde bankpassen. Zij heeft verklaard dat zij hiermee aankopen voor zichzelf en uitgaven in verband met vakantie heeft betaald. Vervolgens zijn de door haar gedane transacties met haar doorgenomen. Op grond van haar verklaringen is door de politie geconcludeerd dat door [K.] een wederrechtelijk voordeel van € 130.345,28 is verkregen.

3.1.8 Op 20 november 2009 heeft de afdeling Gooistreek [K.] en [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en mogelijkerwijs nog te lijden schade als gevolg van de onttrekking van gelden door [K.]. Tevens is conservatoir derdenbeslag gelegd onder een vijftal banken ten laste van [K.].

3.1.9 Met ingang van 1 januari 2010 is de afdeling Gooistreek opgegaan in de landelijke vereniging NRK, thans appellante.

3.1.10 Het vrijwilligersreglement van NRK (hierna: het vrijwilligersreglement) vermeldt onder meer:
(…)
Artikel 2
Taken
(…)
2.6 Het bestuur van de Rode Kruis-instantie, of een daartoe door hem aangewezen persoon, bereidt de vrijwilliger voor op en begeleidt hem bij de uitvoering van zijn taken.
(…)
Artikel 12
Aansprakelijkheid vrijwilliger
De vrijwilliger is noch jegens de Rode Kruis-instantie noch jegens het Rode Kruis aansprakelijk voor schade die hij in de uitoefening van zijn taken aan de Rode Kruis-organisatie toebrengt, tenzij deze schade het gevolg is van opzet of grove schuld van de vrijwilliger.

(…)

3.1.11 NRK heeft [K.] en [geïntimeerde] gedagvaard en betaling gevorderd van de aan het vermogen van de afdeling Gooistreek onrechtmatig onttrokken bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.1.12 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van NRK ten aanzien van [geïntimeerde] afgewezen en NRK in de proceskosten veroordeeld.

3.1.13 Ten aanzien van [K.] heeft de rechtbank bij vonnis van 9 februari 2011 de vorderingen van NRK jegens [K.] toegewezen en [K.] veroordeeld tot betaling aan NRK van een bedrag van € 160.469,19, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 december 2008 alsmede in de proceskosten.

3.1.14 Bij vonnis van 14 juli 2011 heeft de strafkamer van de rechtbank Amsterdam [K.] (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden wegens verduistering. (Noot: LJN BR1607; onvoorwaardelijk)

3.2 Blijkens het petitum van de appeldagvaarding in samenhang met de memorie van grieven (2.31) vordert NRK vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gericht tegen [geïntimeerde] en alsnog veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan NRK van een bedrag van € 160.469,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2008 (de laatste dag dat [geïntimeerde] bestuurder van de afdeling Gooistreek was), althans vanaf 20 november 2009 (de dag van aansprakelijkstelling van [geïntimeerde]), althans vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

3.3 Volgens NRK heeft de rechtbank het uitgangspunt van het van toepassing zijnde artikel 2:9 BW, collectieve verantwoordelijkheid en hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuursleden, miskend en de taken en verantwoordelijkheden van [geïntimeerde] te beperkt opgevat. Tegen de wijze waarop de rechtbank artikel 2:9 BW heeft toegepast richten zich de grieven 2 tot en met 14 en 16 die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.

3.3.1 In de kern komt het standpunt van NRK erop neer dat [geïntimeerde] zijn taken als penningmeester van de afdeling Gooistreek, meer specifiek zijn kerntaken – het beheer van het vermogen van de afdeling en het waarborgen dat uitgaven het statutaire doel van de afdeling dienen – zonder valide reden niet (naar behoren) heeft vervuld. Dat [K.] zo lang haar gang heeft kunnen gaan, is te wijten aan het feit dat [geïntimeerde] geen maatregelen heeft getroffen om in geval van fraude deze zo snel mogelijk te ontdekken en de schade daarvan zoveel mogelijk te beperken, aldus NRK.

3.3.2 Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt van artikel 2:9 BW is dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een zaak is van het gehele bestuur. Zowel [geïntimeerde] als [K.] maakten deel uit van het Dagelijks Bestuur en waren derhalve ieder voor zich aansprakelijk voor elke tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak indien is voldaan aan het vereiste dat ernstig verwijtbaar is gehandeld. Dit is slechts anders indien de aangesproken bestuurder aantoont dat hem de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat hij niet nalatig is gebleven in het beperken van de gevolgen ervan.
Aangezien [geïntimeerde] de functie vervulde van penningmeester tot wiens taak (bij uitstek) de financiële aangelegenheden behoren, brengt dit met zich dat hij een speciale verantwoordelijkheid had en zich derhalve niet snel zal kunnen disculperen voor een tekortkoming die betrekking heeft op het financieel beleid.

3.3.3 Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] onvoldoende invulling aan zijn bestuurstaak heeft gegeven en als penningmeester het risico van fraude niet afdoende heeft onderkend en geen maatregelen heeft genomen om dit risico te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Naar NRK heeft gesteld en [geïntimeerde] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, had hij ([geïntimeerde]) geen overzicht van het aantal in omloop zijnde bankpassen van de diverse rekeningen van de afdeling Gooistreek, hield hij geen toezicht op de betalingen door [K.] met de aan haar verstrekte bankpas, heeft hij de bankafschriften van de rekeningen niet gecontroleerd en evenmin actie ondernomen toen het verstrekken van bankafschriften door [K.] uitbleef. Uit deze gang van zaken, die de fraude mogelijk heeft gemaakt, althans niet heeft voorkomen, valt op te maken dat [geïntimeerde] bij zijn taakuitoefening onvoldoende initiatief heeft getoond en zich veeleer passief dan (pro)actief heeft opgesteld, waarmee hij zijn taak als penningmeester niet naar behoren heeft vervuld. Hiervan is [geïntimeerde] een ernstig verwijt te maken.

3.3.4 Met NRK is het hof van oordeel dat [geïntimeerde], in het dagelijks leven accountant, zijn taak meer heeft opgevat als die van accountant dan als die van bestuurslid/penningmeester van een vrijwilligersorganisatie door bij het uitblijven van bankafschriften sedert augustus/september 2007 te volstaan met het informeren van zijn medebestuursleden daarover in plaats van actie te ondernemen. Van een penningmeester van een vrijwilligersorganisatie waarvan de aard van de activiteiten meebrengt dat gelden worden aangetrokken, beheerd en aangewend voor een maatschappelijk doel, mag worden verwacht dat hij toezicht houdt op de financiële geldstromen, de bankrekeningen en bankafschriften regelmatig controleert en bij het uitblijven van bankafschriften tijdig maatregelen treft door kopieafschriften bij de betrokken banken op te vragen en de afschriften in de toekomst naar een ander/zijn adres te laten toesturen. Daarmee is [geïntimeerde] in gebreke gebleven.

3.3.5 Het feit dat, naar hij kennelijk ook zelf onderkende, [geïntimeerde] onvoldoende tijd had voor het penningmeesterschap ontsloeg hem niet van zijn verplichting die taak naar behoren uit te oefenen zolang hij deel uitmaakte van het bestuur.

3.3.6 In het licht van het vorenstaande faalt het verweer van [geïntimeerde] dat hij bij zijn aantreden al een ondeugdelijke financiële administratie aantrof, dat het bestuur ermee heeft ingestemd dat [K.] een pinpas kreeg en de bankafschriften aan haar zouden worden verzonden, dat hij ([geïntimeerde]) herhaaldelijk navraag naar de bankafschriften heeft gedaan maar door [K.] aan het lijntje is gehouden, dat hij bij het opmaken van de concept jaarrekening 2007 melding heeft gemaakt van het ontbreken van bankafschriften en dat het bestuur al in januari 2008 aan het landelijk bureau van het Rode Kruis om ondersteuning heeft verzocht, welke ondersteuning pas vanaf 1 oktober 2008 werd geboden. Dit verweer gaat er immers aan voorbij dat [geïntimeerde] als penningmeester en bestuurslid, gelet op de collegiale verantwoordelijkheid van het bestuur, verantwoordelijk was voor een goede taakuitoefening van het bestuur en voor de financiën een specifieke verantwoordelijkheid droeg.
3.3.7 Ook het verweer van [geïntimeerde] dat het lang heeft geduurd en dat intensief speurwerk nodig was voordat de fraude van [K.] aan het licht kwam, kan hem niet baten. Naar NRK stelt en [geïntimeerde] niet betwist heeft mevrouw [B.] die vanuit het landelijk bureau per 1 oktober 2008 ondersteuning kwam bieden reeds begin november 2008 uit de door haar opgevraagde ontbrekende bankafschriften afgeleid dat structureel grote bedragen werden opgenomen, aan welke gang van zaken kort daarna een einde kwam.

3.3.8 [geïntimeerde] heeft NRK voorts verweten dat zij heeft nagelaten een antecendentenonderzoek in te stellen naar [K.], die in 2003 wegens uitkeringsfraude is veroordeeld. Het hof vat dit verweer van [geïntimeerde] op als een beroep op eigen schuld en zal hierop nader ingaan onder 3.7. Het hof merkt wel reeds op dat NRK zich in dit verband niet met succes kan beroepen op de omstandigheid dat niet het NRK maar de plaatselijke afdelingen en districten destijds hun bestuursleden aanstelden. Zoals is vastgesteld is de afdeling Gooistreek inmiddels opgegaan in NRK. Verweren tegen handelingen van de plaatselijke afdeling, kan [geïntimeerde] derhalve thans tegen NRK in stelling brengen.

3.3.10 De (tussen)conclusie luidt dat de hiervoor genoemde grieven slagen.

3.4 De rechtbank heeft in haar beoordeling laten meewegen dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor NRK heeft verricht als vrijwilliger en dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het hem te maken verwijt. Hiertegen zijn de grieven 15 en 17 gericht. Volgens NRK kan het al dan niet op vrijwillige basis uitoefenen van een bestuursfunctie niet in de weg staan aan een oordeel omtrent de aansprakelijkheid van een bestuurder en is het vrijwilligersreglement niet van toepassing op bestuurders als [geïntimeerde].

3.4.1 Deze grieven treffen eveneens doel. Beperking van de aansprakelijkheid tot opzet en grove schuld als bepaald in artikel 12 van het vrijwilligersreglement is in strijd met het krachtens artikel 2:25 BW dwingendrechtelijke artikel 2:9 BW. Zoals uit de bespreking van de voorgaande grieven volgt, is [geïntimeerde] aansprakelijk in de zin van genoemd artikel. Reeds daarom kan het beroep van [geïntimeerde] op het vrijwilligersreglement hem niet baten. De stelling van NRK dat de tekst van artikel 2.6 van het vrijwilligersreglement (zie 3.1.10) er veeleer op wijst dat een bestuurslid niet als een vrijwilliger valt aan te merken, kan het hof derhalve onbesproken laten. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] als vrijwilliger opereerde, brengt niet mee dat van hem niet het inzicht en de zorgvuldigheid mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.

3.5 Nu de grieven met betrekking tot de primaire grondslag (bestuurdersaansprakelijkheid) slagen, behoeft de subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad) geen behandeling meer zodat grief 18 onbesproken kan blijven.

3.6 Grief 19 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke behandeling.

3.7. Bespreking behoeft nog wel het beroep van [geïntimeerde] op eigen schuld aan de zijde van NRK. Zoals overwogen onder 3.3.8, heeft [geïntimeerde] NRK verweten dat een antecedentenonderzoek achterwege is gelaten. [geïntimeerde] voert aan dat NRK hem, door [K.] toe te laten tot het dagelijks bestuur, heeft opgezadeld met een onverantwoord groot risico. In het betoog van [geïntimeerde] ligt besloten dat de schade in zijn visie minstgenomen mede veroorzaakt is door de aan NRK toerekenbare omstandigheid dat [K.] deel heeft uitgemaakt van het bestuur van NRK. Voorts heeft [geïntimeerde] gewezen op het feit dat voor hem als bestuurslid geen bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering was afgesloten.

3.8. Voormelde stellingen van [geïntimeerde] kunnen van invloed zijn op het uiteindelijk toe te wijzen schadebedrag. Het hof ziet aanleiding een comparitie van partijen te gelasten om in verband met genoemde aspecten nadere inlichtingen van partijen in te winnen. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal deze tevens dienstbaar worden gemaakt aan het beproeven van een schikking.

4. Beslissing

Het hof:

bepaalt dat partijen – NRK vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en in staat is tot het geven van inlichtingen en die bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking – tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;

verwijst de zaak naar de rol van 26 juni 2012 voor opgave door partijen van hun verhinderdata in de maanden september, oktober en november 2012;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Inzage notulen bestuursvergadering (VMS)

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 6 november 2012 LJN BY3459 (VMS)
“Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.” Dit lijkt mij een bruikbare formulering, die ook beter toepasbaar is dan de “CAO norm”.
De statutaire bepaling: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld” geeft geen recht aan individuele leden, met “de leden” wordt bedoeld “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”. Reflexwerking HR AMSI / Hermes: de bepaling wordt geïnterpreteerd als overeenkomend met het informatierecht van de AvA in de NV en BV (art. 2:107 en 2:217 BW).

Vonnis in kort geding van 6 november 2012 in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING DE MEDISCHE STAF CATHARINA-ZIEKENHUIS, statutair gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en de VMS genoemd worden.

2. Het geschil

2.1. [eiser] vordert na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de VMS veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] afschrift te verschaffen van de notulen van de bestuursvergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,– voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop de VMS hiermee in gebreke blijft; …
3. De feiten

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser] is sinds 1992 op grond van een toelatingsovereenkomst met de Stichting Catharina Ziekenhuis werkzaam als internist (internist-endocrinoloog/klinisch farmacoloog) in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven. Hij is lid van de maatschap Interne Geneeskunde/MDL (de maatschap) en tevens lid van de Vereniging de medische staf Catharina Ziekenhuis (de VMS).
b. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap vanwege samenwerkingsproblemen in mei 2010 onder intensief toezicht gesteld onder oplegging van een verbeterplan.
c. Onder leiding van het organisatieadviesbureau Damhuis Elshout-Verschure heeft een verbetertrajectplaatsgevonden. In de rapporten van dit bureau worden hardnekkige samenwerkingsproblemen tussen de maatschap en [eiser] gesignaleerd.
d. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap begin 2012 verzocht met een plan van aanpak te komen.
e. Het bestuur van de maatschap heeft in februari 2012 aan een externe deskundige, de Holland Consulting Group (HCG), verzocht te onderzoeken of samenwerking met [eiser] binnen de maatschap in de toekomst nog mogelijk was.
f. In het op 16 april 2012 uitgebrachte rapport van dat onderzoek concludeert HCG dat de samenwerking tussen de maatschap en [eiser] niet op afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft in de toekomst.
g. De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst met [eiser] vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met [eiser].
h. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft bij besluit van 18 juli 2012 de toelatingsovereenkomst met [eiser] tegen 21 januari 2013 opgezegd.
i. [eiser] heeft tegen die opzegging een bodemprocedure voor het Scheidsgerecht Gezondheidszorg aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 16 november 2012.
j. Op verzoek van [eiser], gedaan bij brief van 8 augustus 2012, heeft de VMS afschriften van diverse documenten, waaronder de notulen van de kernstafvergaderingen van de VMS, aan [eiser] gezonden. Aan het verzoek om afschriften van de notulen van de vergaderingen van het bestuur van de VMS (het Stafbestuur) over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 heeft de VMS niet voldaan.
k. De VMS heeft bij brief van 6 september 2012 het herhaalde verzoek van [eiser] om afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 afgewezen. De argumenten voor die afwijzing zijn – kort samengevat – de beslotenheid van overleg van het stafbestuur over de problematiek binnen de maatschap interne geneeskunde/MDL, die ertoe leidt dat de notulen van het overleg van het strafbestuur over de problematiek binnen de maatschap alleen bestemd zijn voor de leden van het Stafbestuur en niet voor de leden van de VMS en omdat de problematiek betreffende [eiser] gelijktijdig en in onderlinge samenhang met de problematiek van een andere internist is besproken en deze andere internist aanspraak mag maken op de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer.
l. Het Stafbestuur heeft op maandag 8 oktober 2012 een ingelaste besloten kernstafvergadering uitgeschreven met één agendapunt, namelijk het voorgenomen besluit van het Stafbestuur om het verzoek van [eiser] om integraal de notulen van alle vergaderingen van het Stafbestuur in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 te ontvangen af te wijzen. Het voorstel om het verzoek af te wijzen is aangenomen met een meerderheid van 173 stemmen tegenover 20 onthoudingen en twintig niet aanwezige leden.

4. De beoordeling

4.1. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter is door de VMS aanvaard.

4.2. De spoedeisendheid van de vordering is voldoende aannemelijk. [eiser] ziet de notulen als informatiebron voor de onderbouwing van zijn vordering en is voornemens de gevorderde notulen als producties in het geding te brengen in de procedure die aanhangig is voor het Scheidsgerecht Gezondheid waarbij de uiterste datum daartoe 9 november 2012 is. De VMS heeft het spoedeisend belang betwist met de stelling dat de gevorderde notulen niets met de procedure tegen de Stichting Catharina Ziekenhuis te maken hebben omdat die Stichting volledig buiten de interne beraadslagingen die binnen het Stafbestuur hebben plaatsgevonden staat. De voorzieningenrechter kan deze stelling echter bij gebreke van de desbetreffende notulen niet beoordelen en derhalve evenmin onderschrijven. Van het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering wordt daarom uitgegaan.

4.3. Aan de vordering van [eiser] ligt ten grondslag dat hij, als lid van de VMS, op grond van artikel20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012.

4.4. Artikel 20 van de statuten van de VMS luidt volledig:
Bestuurstaak
1. Het bestuur is belast met het besturen van de vereniging.
2. Het bestuur voert zijn taak ondermeer uit door:
a. het voorbereiden van de algemene ledenvergaderingen en de kernstafvergaderingen;
b. het voorbereiden en uitvoeren van de besluiten van de algemene ledenvergadering en de kernstafvergaderingen;
c. het coördineren van de werkzaamheden van de vereniging, haar organen en de individuele leden;
d. het zorgdragen voor goede onderlinge samenwerking en communicatie tussen de leden;
e. het bevorderen van goede samenwerking en communicatie tussen de vereniging en/of haar leden enerzijds en de medewerkers endiensten van het ziekenhuis anderzijds.
3. Elk bestuurslid is tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft welke tot de portefeuille van twee of meer bestuursleden behoort, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
4. Aan de goedkeuring van de algemene ledenvergadering zijn, onverminderd het elders in de statuten bepaalde, onderworpen de voorgenomen besluiten van het bestuur omtrent:
a. het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen alsmede het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;
b. het aangaan van overeenkomsten boven een bepaalde geldelijke limiet binnen een bepaalde periode, een en ander jaarlijks door de algemene ledenvergadering vast te stellen;
c. het aangaan van verplichtingen ten laste van de leden;
d. andere door de algemene ledenvergadering hiertoe aangemerkte besluiten.
5. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
6. Het bestuur is verplicht de in het vorige lid en de in artikel 11 lid 3, artikel 13 leden 12 en 13 en artikel 21 lid 2 vermelde bescheiden tien jaar lang te bewaren.
7. De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld.

4.5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afschrift van de notulen uit de bestuursvergaderingen. Volgens [eiser] volgt uit de bewoordingen van dit artikel: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagdaan de leden beschikbaar gesteld.“ dat dit recht dat hem als lid van de VMS toekomt niet beperkt wordt door enige bepaling of een verondersteld recht van een derde. Het is derhalve een ongeclausuleerd recht, zodat een verzoek vanéén van de leden van de VMS om een kopie van de notulen te ontvangen niet geweigerd mag worden. [eiser] verwijst naar een uitspraak in kort geding van de rechtbank Zwolle-Lelystad, van 27 april 2011, overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, waarin volgens hem precies dezelfde vraag voorlag. Dierechter oordeelde uitdrukkelijk dat gezien het feit dat de betreffende medisch specialist lid was van de VMS hij recht had op een kopie van de notulen en datde medisch specialist gezien zijn lidmaatschap van de VMS per definitie een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van de notulen, aldus [eiser]. De vordering van [eiser] is volgens hem dan ook voor toewijzing vatbaar.

De verwijzing van de VMS naar artikel 2:107 BW gaat volgens [eiser] niet op omdat dat artikel van toepassing is op de algemene vergadering van aandeelhouders van een NV en in dit geval sprake is van een vereniging. Er staat in artikel 20 lid 7 van de statuten immers niet “aan de algemene ledenvergadering”, maar aan “de leden”. Daarmee is aldus [eiser] uitdrukkelijk niet bedoeld “alle leden gezamenlijk”. [eiser] stelt dat afwijken van de statuten niet is toegestaan, en dat het daarom niet relevant is of een meerderheid van de kernstafvergadering heeft ingestemd met het voorstel om afgiftevan de notulen aan [eiser] te weigeren.

4.6. De VMS voert als verweer dat artikel 20 lid 7 van de statuten aan individuele leden van de VMS geen enkel recht geeft omdat het recht dat in artikel 20 lid 7 is vastgelegd een recht op informatie is van de collectiviteit van de leden van de VMS en dus van de algemene ledenvergadering. Dit is ook de algemeen aanvaarde leer in het vennootschapsrecht als het gaat om informatierechten van aandeelhouders en de daarmee corresponderende verplichting van het bestuur om informatie te verstrekken. Het gaat hier om algemene beginselen van rechtspersonenrecht, in het bijzonder het recht van rechtspersonen met een ledensubstraat.

De VMS verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010 (LJN BM0976) waar in r.o. 4.6 is overwogen dat het bestuur en de RvC gehouden zijn om aan de AvA – behoudens zwaarwichtige redenen – alle verlangde inlichtingen te verschaffen. Iedere aandeelhouder heeft voorts ter vergadering zelfstandig het recht om vragen te stellen – ongeacht of die vragen betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en de vennootschap dient die vragen te beantwoorden. Daarbuiten hebben de aandeelhouders volgens de Hoge Raad géén recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. De Hoge Raad overweegt:‘Het recht op nadere inlichtingen is een recht van de AvA als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op vennootschappelijke rekening en verantwoording.”

De onderhavige notulen vallen volgens de VMS onder het begrip “informatie”. Ook voor de informatierechten van de leden van een vereniging en de daarmee corresponderende informatieplichten van het bestuur geldt dat die rechten alleen door de collectiviteit van de leden kunnen worden uitgeoefend en de informatieplicht ook alleen tegenover de collectiviteit bestaat. De algemene ledenvergadering kan dit recht alleen uitoefenen ter controle van de vraag of het bestuur handelt overeenkomstig de doelstelling van de VMS zoals geformuleerd in artikel 2 van de statuten en inlichtingen die gevraagd worden met een ander doel dan de controle van het bestuur hoeft het bestuur niet aan de algemene ledenvergadering te verschaffen.

De VMS betoogt voorts dat artikel 20 lid 7 moet worden gelezen in het kader van de doelstellingen van de VMS. De doelstelling van de VMS is het bevorderen en handhaven van een optimale kwaliteit van de patiëntenzorg in het Catharina Ziekenhuis en in het bijzonder van de medisch-specialistische zorg, door de leden van de vereniging gezamenlijk en onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Nadrukkelijk geen doelstelling van de VMS is het behartigen van de belangen van leden, laat staan van individuele leden van de VMS. De statutaire bepaling waarop [eiser] zich beroept is uitdrukkelijk niet gericht op het eigen belang van [eiser].

Volgens de VMS gaat het beroep van [eiser] op de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 april 2011 niet op, omdat de VMS in die zaak een huishoudelijk reglement had vastgesteld waarin in artikel 9 kennelijk aan ieder individueel lid een recht op inzage in de vastgestelde verslagen van het Stafbestuur was toegekend.

De VMS stelt tenslotte dat zij vrijwel volledig aan het verzoek tot inzage van [eiser] heeft voldaan, omdat zij bij brief van 23 augustus 2012 reeds aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld: de notulen van alle kernstafvergaderingen in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012, het Kwaliteitsreglement, de adviezen van het Stafbestuur aan de Raad van Bestuur van 19 juni, 26 juni en 2 augustus 2012 en de brief van de voorzitter van het Stafbestuur en de voorzitter van de Raad van Bestuur aan de maatschap interne geneeskunde/MDL van 22 december 2011.

4.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt:

Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt de uitleg van artikel 20 lid 7 van de statuten voor. Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.

Aan [eiser] kan worden toegeven dat bij uitsluitende lezing van artikel 20 lid 7 op het eerste gezicht de indruk kan worden gewekt dat de bewoordingen van dat artikel een ongeclausuleerd recht op informatie aan ieder lid van de VMS geven. Een uitsluitend tekstuele uitleg, zoals [eiser] die geeft, volstaat echter niet.

Artikel 20 lid 7 vertoont een samenhang met artikel 17 lid 7 van die statuten. Dat artikel regelt de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen. De kernstaf heeft blijkens artikel 15 lid 2 tot taak het Stafbestuur met raad en daad terzijde te staan. Zij behandelt en neemt besluiten over alle onderwerpen die door het Stafbestuur aan de kernstaf aan de orde worden gesteld. Artikel 17 lid 7 van de statuten van de VMS bepaalt onder de titel“Kernstafvergaderingen”: “de notulen van de kernstafvergaderingen worden desgevraagd aan alle leden van de vereniging (onderstreping voorzieningenrechter) beschikbaar gesteld.”
De VMS heeft de notulen van de kernstafvergaderingen ook aan [eiser] ter beschikking gesteld. Anders dan met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur waar in artikel 20 lid 7 wordt gesproken van“de leden”, wordt met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen gesproken van “alle leden van de vereniging”. Waar sprake is van een samenhang in taken van de kernstaf en het stafbestuur geeft het voormelde tekstuele verschil tussen de artikelen 17 en 20 als het gaat om het ter beschikking stellen van notulen naar het oordeel van de voorzieningenrechter weer dat de opsteller van de statuten een onderscheid heeft willen maken in het beschikbaar stellen van notulen van de kernstaf en het Stafbestuur in die zin dat de notulen van vergaderingen van het Stafbestuur niet“aan alle leden van de vereniging” ter beschikking worden gesteld. In de uitleg van de voorzieningenrechter betekenen de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 van de statuten dan ook niet “alle leden van de vereniging” zoals dat is opgenomen in artikel 17 lid 7 van de statuten. In andere bepalingen van de statuten is geen steun te vinden voor de door [eiser] voorgestane uitleg.

De voorzieningenrechter heeft bij de uitleg voorts het volgende in aanmerking genomen. Anders dan voor de NV en de BV, verwezen wordt naar de artikelen 2:107 BW en 2:217 BW, kent het verenigingsrecht uit boek 2 BW geen recht op informatie, behoudens het hier niet relevante artikel 2:48 BW. Er is geen wettelijke grondslag voor een zelfstandig recht op informatie van een lid van een vereniging. Uit de wettelijke bepalingen van boek 2 BW volgt dat het de algemene ledenvergadering is die het bestuur controleert op de uitvoering van de aan haar toebedeelde taken. Het is aan de algemene ledenvergadering te beoordelen of zij daartoe voldoende informatie heeft verkregen. Het is aan de leden om in de algemene ledenvergadering hun rechten uit te oefenen. Artikel 20 lid 7 beoogt die controlerende taakuitoefening van de algemene ledenvergadering desgevraagd te faciliteren. Dat leidt de voorzieningenrechter tot de uitleg dat de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 betekenen “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”.

[eiser] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor een andere uitleg. De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad is onvoldoende. De door die voorzieningenrechter in de uitspraak besproken grondslag is artikel 843a Rv. Weliswaar wijst die rechter voor zijn oordeel dat de eiser recht op notulen van bestuursvergaderingen heeft ook op een gelijke bepaling als artikel 20 lid 7, maar geeft geen enkele motivering voor zijn oordeel dat “de leden” zijn te verstaan als “ieder individueel lid”.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter [eiser] geen recht op de notulen van de vergaderingen van het stafbestuur kan ontlenen aan artikel 20 lid 7 van de notulen. Een andere juridische grondslag is niet aan de vordering ten grondslag gelegd. De gevorderde voorziening komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De overige stellingen van partijen behoeven daarom geen bespreking meer.


5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,

Incassokosten contributie

Gerechtshof Amsterdam 22 november 2011, LJN BX7856 (Slotervaart / NVZ)

Een vereniging kan in het huishoudelijk reglement opnemen dat buitgenrechtelijke incassokosten voor rekening van de leden komen. Instemming van het lid of een overeenkomst is niet nodig. Echter, de kosten van eenvoudige aanmaningen vallen er niet onder, en evenmin de kosten van een incassogemachtigde voor werkzaamheden die vallen onder de gerechtelijke invordering.


Het Slotervaart Ziekenhuis is lid en appellante, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ de vereniging en geïntimeerde.


3. Beoordeling

3.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.

3.1.1 NVZ is een vereniging met als doel het (doen) behartigen van de belangen van haar leden, zowel in binnen- als buitenland, op het gebied van zorgverlenerschap, werkgeverschap en ondernemerschap. Slotervaart was lid van NVZ en heeft haar lidmaatschap op 18 oktober 2007 “per direct” opgezegd.

3.1.2 In de Statuten van NVZ is de volgende bepaling opgenomen:

“FINANCIËLE VERLICHTINGEN
Artikel 19

3. De leden zijn de contributie verschuldigd en gehouden tot naleving van hun overige financiële verplichtingen voor elk kalenderjaar waarin een lidmaatschap voortduurt, met inbegrip van de opzegtermijn.
4. Bij huishoudelijk reglement kunnen nadere regels gesteld worden over het tijdstip en de wijze waarop de leden hun financiële verplichtingen jegens de vereniging moeten voldoen respectievelijk de gevolgen van het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van deze betalingsverplichtingen.”

3.1.3 In het huishoudelijk reglement van NVZ staat, voor zover hier van belang:

“Artikel 9
CONTRIBUTIE VAN LEDEN

6. De contributienota en/of de deel-contributienota’s en de overige nota’s van de NVZ aan de leden dienen binnen twee maanden na ontvangst van deze nota’s te zijn voldaan.

7. Bij gebreke aan (volledige) betaling van de in lid 6 bedoelde nota’s binnen de in dat lid gestelde termijn, wordt een maal een herinneringsnota verstuurd met een betalingstermijn van veertien dagen na dagtekening van de herinneringsnota.

8. Nota’s als bedoeld in lid 6 waarvan de betaling door de NVZ ontvangen wordt later dan veertien dagen na de dagtekening van de herinneringsnota, worden voor het deel van de achterwege gebleven betaling verhoogd met een percentage van 1% per maand. Voorts komen alle kosten van invordering in en/of buiten rechte ten laste van het desbetreffende lid.”

3.2 NVZ heeft in eerste aanleg de betaling gevorderd van € 90.766,79, bestaande uit nog verschuldigde contributie over het jaar 2008, een bijdrage aan het branche-imagoprogramma, vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten met btw.

3.3 Bij vonnis van 4 augustus 2010, hersteld bij vonnis van 13 oktober 2010, heeft de rechtbank de vorderingen van NVZ toegewezen, waaronder een bedrag van € 5.294,00 (te weten € 4.448,74 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 845,26 aan btw hierover).

3.4 Tegen het tussenvonnis van 26 augustus 2009 zijn geen grieven gericht, zodat Slotervaart in haar beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

3.5 De grief beperkt zich tot het toegewezen bedrag van € 5.294,00 aan buitengerechtelijke incassokosten met btw.

3.6 NVZ heeft haar vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten primair gegrond op artikel 19 lid 4 van de Statuten en artikel 9 lid 8 van het huishoudelijk reglement (zie onder 3.1.2 en 3.1.3) en gesteld dat er sprake is van bedongen buitengerechtelijke kosten. Subsidiair vordert zij deze kosten op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.7 Ten pleidooie heeft Slotervaart het overeengekomen zijn van de bedongen buitengerechtelijke kosten betwist. Volgens Slotervaart zijn de bepalingen waarnaar NVZ verwijst niet afkomstig uit een wederkerige overeenkomst tussen NVZ en Slotervaart maar eenzijdig aan Slotervaart opgelegd middels het huishoudelijk reglement.

3.8 Dit betoog wordt verworpen. Op de voet van artikel 2:34a BW kunnen verbintenissen bij of krachtens statuten aan lidmaatschapsrechten worden verbonden. NVZ is daarom gerechtigd op de voet van genoemde artikelenin de Statuten en het huishoudelijk reglement aan haar leden vergoeding van alle kosten van invordering buiten rechte op te leggen. Er is dus in die zin sprake van bedongen buitengerechtelijke kosten, dat wil zeggen kosten waarvan de vergoedingsplicht niet rechtstreeks voortvloeit uit de wet.

3.9 Voorts heeft Slotervaart betwist dat NVZ werkelijk kosten heeft gemaakt teneinde buiten rechte voldoening te krijgen. En als dit al zo zou zijn, dan staat het toegewezen bedrag niet in een redelijke verhouding tot die werkzaamheden. Daarbij heeft Slotervaart van meet af aan duidelijk gemaakt dat zij niet tot vrijwillige betaling van het gevorderde over zou gaan en was het versturen van aanmaningen daarom zinloos, aldus nog steeds Slotervaart.

3.10 Evenals bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten uit hoofde van artikel 6:96 lid 2 sub c BW (de subsidiaire vordering), dient ook degene die aanspraak maakt op vergoeding van bedongen buitengerechtelijke kosten (de primaire vordering) te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat er meeromvattende, als buitengerechtelijk aan te merken, werkzaamheden zijn verricht. Wil hiervan sprake zijn dan zal het moeten gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier.

3.11 Dat van dergelijke werkzaamheden sprake is geweest, is door NVZ, tegenover de gemotiveerde betwisting van Slotervaart, onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het hof overweegt daartoe als volgt.

3.11.1 De door NVZ ter onderbouwing van haar interne kosten in het geding gebrachte facturen van 17 juli 2008 en 1 september 2008 betreffen slechts enkele automatisch aangemaakte betalingsherinneringen, terwijl de brieven van 2 september 2008, 30 september 2008 en 28 oktober 2008 alsmede de door NVZ met Slotervaart gevoerde gesprekken met name als insteek hadden – zoals door Slotervaart onbetwist is aangevoerd en ook blijkt uit de tussen partijen gevoerde correspondentie – het behouden van Slotervaart als lid van NVZ. Deze werkzaamheden zijn daarom niet aan te merken als meeromvattende, als buitengerechtelijk aan te merken, werkzaamheden ter voldoening van de onderhavige vorderingen (zie 3.2). Daarbij heeft NVZ in het geheel niet toegelicht welke (interne) kosten met deze werkzaamheden gemoeid zouden zijn. Zij heeft aan haar vordering immers enkel een factuur ad € 5.295,00 van haar incassogemachtigde ten grondslag gelegd. Dergelijke kosten betreffen evenwel externe kosten.

3.11.2 Met betrekking tot de door NVZ gestelde externe kosten stelt het hof voorop dat Slotervaart niet is gebonden aan afspraken tussen NVZ en haar incassogemachtigde dan wel haar advocaat (vgl. ook Rapport voor-werk II, nummer 8.4). De enkele omstandigheid dat NVZ op grond van een factuur € 5.294,00 aan haar incassogemachtigde heeft betaald, maakt dus nog niet dat Slotervaart deze als externe kosten aan NVZ dient te vergoeden. Daar komt bij dat NVZ deze factuur ook in hoger beroep niet in het geding heeft gebracht, terwijl zij evenmin heeft geconcretiseerd welke werkzaamheden ter hoogte van welk bedrag met deze factuur zijn gedeclareerd. NVZ heeft enkel gewezen op drie verzonden brieven. De door de incassogemachtigde aan Slotervaart gestuurde sommaties van 25 november en 3 december 2008 betreffen echter twee herhaalde aanmaningen en komen niet voor vergoeding in aanmerking. De brief van de advocaat van NVZ aan Slotervaart van 2 februari 2009 betreft – zoals Slotervaart terecht heeft gesteld – werkzaamheden ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak waarvoor de in de artikelen 56 en 57 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten al een vergoeding plegen in te sluiten zodat kosten van deze werkzaamheden niet voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen.

3.12 In het licht van het voorgaande is er geen grond voor toewijzing van (bedongen) buitengerechtelijke kosten. De grief slaagt dan ook. Het aanbod tot bewijslevering van de hoogte en de betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt gepasseerd, nu uit het voorgaande volgt dat NVZ hiertoe onvoldoende heeft gesteld. Gelet op deze uitkomst behoeven de overige stellingen van Slotervaart verder geen bespreking.

Verdeling vermogen rijke slapende vereniging

Rechtbank Groningen 6 juni 2012 LJN BX0578 ( Sectie A Vereniging)
Na verkoop van een werkmaatschappij blijft een vereniging enige jaren slapend voortbestaan. Uiteindelijk wordt besloten tot ontbinding en conform de statuten en de wettelijke regeling, tot verdeling van het aanzienlijke vermogen (ongeveer E 400.000) onder de resterende 26 leden. Een aantal oud-leden, waarvan het lidmaatschap is geeindigd terwijl de vereniging slapend was, is het hier niet mee eens. Toetsing aan art. 2:8 BW van besluit tot verdeling. 

“4.6. Bij een vereniging die wat langer bestaat, die gaandeweg een steeds omvangrijker vermogen opbouwt en die een vlottend ledenbestand heeft, is onvermijdelijk een lastig te beantwoorden vraag aan wie dit vermogen aan het einde van de rit toekomt. Zolang de vereniging actief is moet er (enig) vermogen voorhanden zijn, als de vereniging wordt opgeheven dient het resterende vermogen te worden verdeeld. Uit de aard van de rechtsfiguur ‘vereniging’ vloeit voort dat de leden die toetreden er rekening mee moeten houden dat zij (hoezeer zij ten tijde van hun lidmaatschap ook hebben bijgedragen aan de vermogensvorming) wellicht niet zullen delen in het vermogen, namelijk als hun lidmaatschap tussentijds eindigt. Alleen als expliciet in de statuten een afwijkende regeling is neergelegd, mogen zij stellig anders verwachten. “

RECHTBANK GRONINGEN

Vonnis van 6 juni 2012

in de zaak van
[eiser c.s.]

tegen

de vereniging SECTIE A. VERENIGING D.G. NOORD-OOST,

2. De feiten
Het volgende kan, gezien het over en weer aangevoerde, tussen partijen als vaststaand worden aangemerkt.

2.1. De coöperatie SRV hield (houdt) zich bezig met de (ambulante) melkhandel. Deze coöperatie kende twee soorten leden, namelijk sectie A-leden (de winkeliers) en sectie B-leden (de groothandelaren). De sectie A-leden waren per regio georganiseerd in verenigingen. Gedaagde was de vereniging voor de winkeliers in Groningen en Drenthe; zij werd opgericht op 25 april 1990.

2.2. Art. 3 van de statuten van gedaagde geeft omtrent het lidmaatschap de volgende regeling:
Lid 1: Leden van de vereniging kunnen slechts natuurlijke- en rechtspersonen zijn die binnen de provincies Groningen en Drenthe het beroep van zelfstandig detailhandelaar in melk, melkproducten en aanverwante en/of bijverhandelde artikelen, uitoefenen, indien en zover deze afnemer zijn van de “Z.H.M.”
Art. 6:
lid 1: Het lidmaatschap eindigt:
a. door overlijden casu quo ontbinding van het lid
b. indien het lid ophoudt afnemer van de “Z.H.M.” te zijn, alsmede door beëindiging van de zelfstandige uitoefening van het in lid 3 onder lid 1 genoemde bedrijf
c. (…)
d. (…)
e. (…).

2.3. Leverancier aan SRV-detaillisten, zoals de leden van gedaagde, was de in de statuten genoemde onderneming ZHM te Oosterwolde.
De werkmaatschappij van onderneming ZHM had de juridische vorm van een besloten vennootschap, ZHM Oosterwolde BV.
De aandelen van de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV werden voor 100% gehouden door ZHM Holding BV. Deze holding hield ook de aandelen in de onderneming ZHM Raalte BV. De holding beschikte voorts (tot november 2008) over een beleggingsportefeuille.

2.4. De aandelen in ZHM Holding BV werden voor het grootste gedeelte gehouden door de Stichting ZHM, voor een klein gedeelte door (de rechtsvoorganger van het huidige) FrieslandCampina.
Gedaagde en twee andere regionale Sectie A-verenigingen (uit Friesland respectievelijk Overijssel/Gelderland) waren gezamenlijk houder van niet-royeerbare certificaten op naam, uitgegeven door deze Stichting ZHM. Gedaagde participeerde voor 10,88% in de stichting.

2.5. De aandelen in de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV zijn op 2 april 2002 door de holding verkocht aan Van Tol BV. Ook activa van ZHM Raalte BV zijn verkocht aan het bedrijf Van Tol BV; ZHM Raalte is nadien geliquideerd.
In verband met de verkopen van (de aandelen in) de werkmaatschappij heeft ZHM Holding BV aan Van Tol BV een aantal garanties verstrekt, onder meer met zich meebrengende dat er gedurende een periode van maximaal vijf jaar en drie maanden slechts in beperkte mate uitkeringen aan aandeelhouders zouden plaatsvinden; gedurende deze periode van vijf jaar en drie maanden heeft de holding de beleggingsportefeuille aangehouden.
ZHM Holding BV is na ommekomst van deze ruim vijf jaar per 1 juli 2008 ontbonden.
Na vereffening en verdeling van het vermogen ontving de Stichting ZHM een nettobedrag van € 2.656.828,-. Gedaagde ontving …. een bedrag groot € 289.113,- netto. De stichting is per 1 december 2009 ontbonden.

2.6. Nadat Van Tol BV de onderneming ZHM Oosterwolde BV had overgenomen, heeft zij het bedrijf onder dezelfde naam voortgezet. De leden van gedaagde zijn ook afnemer gebleven van de producten van die onderneming.

2.7. De inning van de contributie van de leden van gedaagde verliep automatisch in die zin dat de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV ten behoeve van gedaagde een bedrag inhield op de afrekening van de leden; het ging (op het laatst) om een bedrag van € 0,90 per week. Na verkoop van de werkmaatschappij aan Van Tol BV is de inning op genoemde wijze gecontinueerd, totdat zij per 1 juni 2004 werd gestaakt; sindsdien is door de leden geen contributie meer voldaan.
Na de overname van ZHM door Van Tol BV zijn er geen nieuwe leden meer toegetreden tot gedaagde.

2.8. Eisers sub 1 tot en met 7 hebben na de overname van de werkmaatschappij door Van Tol BV in april 2002, hun bedrijven één voor één gestaakt, de eerste in juli 2002, de laatste in augustus 2005.
Naast het lidmaatschap van eisers 1 tot en met 7 is wegens het staken van het eigen bedrijf ook het lidmaatschap van enkele andere SRV-detaillisten beëindigd na 2002.

2.9. Eiser sub 8 is abusievelijk door gedaagde niet als lid aangemerkt; behoudens hetgeen hierna onder 4.10 wordt vermeld, gelden de navolgende rechtsoverwegingen hem niet.

2.10. Na april 2002 heeft er binnen gedaagde geen bestuursverkiezing meer plaatsgevonden; ondanks het verstrijken van de zittingsperiode is het oude bestuur in functie gebleven.

2.11. Art. 21 van de statuten van gedaagde geeft omtrent de ontbinding en bestemming van het resterende vermogen de volgende regeling:
Lid 1: De vereniging kan worden ontbonden door een besluit van de algemene vergadering (…).
Lid 2: Het batig saldo na vereffening vervalt aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid waren. Ieder hunner ontvangt een gelijk deel. Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming aan het batig saldo worden gegeven.

2.12. Op 21 januari 2009 heeft er een algemene ledenvergadering van gedaagde plaatsgevonden. De laatste algemene ledenvergadering daarvóór had plaatsgevonden op
6 oktober 1999.
In het licht van de verkoop van de ZHM-activiteiten aan Van Tol BV, de ontbinding van de holding en de gedane uitkering aan de certificaathouders van de stichting, heeft het bestuur voorgesteld om op termijn over te gaan tot uitkering van het resterende tegoed (het vermogen van gedaagde) aan de leden; voorgesteld werd tevens om vooruitlopend op de verdere afwikkeling en – uiteindelijk – liquidatie, aan de leden een voorschot van € 5.000,- te voldoen.
Ter vergadering lag voor een brief van (de advocaat van) eisers d.d. 20 januari 2009, waarin het standpunt werd verwoord dat voor de verdeling van het saldo bepalend zou dienen te zijn het ledenbestand van de vereniging in 2002, het tijdstip dat de feitelijke beslissing tot liquidatie werd genomen; eisers zouden daarom mee moeten delen in het vermogen, aldus dit schrijven.
Onder verwijzing naar art. 3 van de statuten stelde de vergadering vast dat er (nog slechts) 26 leden waren; eisers behoorden daar niet meer toe. De aanwezigen spraken uit dat als de eisers zouden worden aanvaard als gerechtigd in de verdeling, er nog vele andere ex-leden zouden komen en het hek van de dam zou zijn.
Overeenkomstig het voorstel van het bestuur is aan de 26 zittende leden een voorschot van € 5.000,- voldaan.
Tijdens de algemene ledenvergadering van 22 januari 2010 is besloten andermaal een dergelijke voorschotuitkering aan die leden te verstrekken.

2.13. Ongeveer € 260.000,- is aldus bij wijze van voorschot uitgekeerd. Gedaagde heeft thans nog een vermogen van iets meer dan € 100.000,-. Omdat gedaagde geweigerd heeft eisers te betrekken in de verdeling, hebben zij beslag gelegd op dat vermogen en zijn zij de onderhavige procedure begonnen.

3. De standpunten van partijen
3.1. Eisers stellen dat in 2002 de beslissing is genomen dat de holding haar bezittingen te gelde zou maken en zodra aan alle verplichtingen was voldaan, zou liquideren en haar aandeelhouders uitbetalen. In 2002 is derhalve ook het besluit genomen dat na liquidatie van de holding ook gedaagde uitbetaald zou worden. Vanaf de verkoop van de werkmaatschappij heeft de gedaagde feitelijk geen functie meer gehad. Het vermogen van gedaagde is afkomstig uit de liquidatie van de holding alsmede uit de ontvangen contributie. Bij de verdeling van het vermogen van gedaagde, waartoe in wezen al in 2002 is besloten, moet het ledenbestand van 2002 bepalend zijn.
Degenen die in 2002 lid waren, hebben bijgedragen aan de opbouw van het kapitaal en om die reden mogen zij meedelen bij de uitkering. Na 2002 is gedaagde niet meer actief geweest, extern noch intern.
Gedaagde heeft tot 2009 gewacht met de feitelijke liquidatie en is langer in stand gehouden dan strikt noodzakelijk, hetgeen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 2:8 BW. De vereniging had na 2002 geen ander bestaansrecht meer dan het verdelen van het vermogen onder de leden en dat vermogen betreft het vermogen van 2002. Uit art. 21 van de statuten volgt dat ook een andere bestemming kan worden gegeven aan het saldo dan uitkering onder degenen die nog lid zijn; uitkering aan eisers is daarmee te verenigen. Elke andere verdeling is onrechtmatig, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Op dit moment telt gedaagde al geen 26 leden meer, omdat een aantal leden inmiddels ook hun bedrijf heeft beëindigd; zij zouden in de visie van gedaagde ook geen recht meer hebben op een uitkering.
Eisers vorderen een verklaring voor recht dat gedaagde gehouden is tot verdeling van haar vermogen onder haar leden die in 2002 lid waren, althans dat gedaagde verplicht is in de verdeling eisers te betrekken op straffe van een dwangsom.

3.2. Gedaagde stelt dat gedaagde vanaf de verkoop aan Van Tol BV in 2002 een actief bestaan is blijven leiden; zij was immers vertegenwoordigd in de Stichting ZHM en nam aldus deel aan de besluitvorming.
Gedaagde heeft zich bezig gehouden met de afwikkeling van ZHM Raalte BV en het beheer van het vermogen van de holding. Voorts bleef er na verkoop aan Van Tol BV een contractueel risico bestaan, welk risico de inmiddels uitgetreden leden niet meer aanging.
Daargelaten dat gedaagde nog geen besluit tot ontbinding heeft genomen, komt krachtens art. 21 van de statuten het batig saldo toe aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid zijn; eisers zijn nu geen lid en waren dat ook in 2009 al niet meer, zodat zij niet in aanmerking komen voor een uitkering in de zin van ar. 21 van de statuten. De statuten bieden geen ruimte om bij het doen van een uitkering ook oud-leden te betrekken.

Er is geen reden om uit te gaan van 2002, omdat toen generlei beslissing was genomen over ontbinding en liquidatie van gedaagde. In 2002 is slechts een deel van de activa verkocht; op dat moment was nog niet duidelijk hoe het verder zou gaan met de holding en wat de opbrengt van de aandelen zou zijn bij liquidatie.
Het grootste deel van het vermogen van gedaagde wordt gevormd door de uitkering na liquidatie van de effectenportefeuille in november 2008, op een tijdstip dat het lidmaatschapvan eiseres al lang en breed tot een einde was gekomen.

4. Beoordeling
4.1. Eisers zijn geen lid meer van gedaagde en komen op grond van art. 21 (eerste volzin van het tweede lid) van de statuten niet ‘als lid’ in aanmerking voor toedeling van een deel van het restvermogen van gedaagde.
4.2. Genoemd art. 21 van de statuten biedt (anders dan gedaagde meent) – gelet op de woorden “Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming aan het batig saldo worden gegeven” – de nodige ruimte om ook eisers te betrekken bij het doen van een uitkering.
Derhalve is er grond de toewijsbaarheid van de vordering van eisers nader te onderzoeken.

4.3. Een centrale rol bij de rechterlijke beoordeling van de vordering is weggelegd voor art. 2:8 van het Burgerlijk Wetboek, dat als volgt luidt:
Lid 1: Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Lid 2: Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De bepaling vult de verhouding tussen de rechtspersoon (hier: gedaagde) en degenen die bij de organisatie zijn betrokken (hier: eisers als voormalige leden) nader in.
In het eerste lid van art. 2:8 BW is de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid neergelegd; eisers en gedaagde hebben niet alleen de rechten en plichten die uit wettelijke regels en de statuten volgen, maar tevens de rechten en verplichtingen die uit redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
In het tweede lid van art. 2:8 BW is de beperkende (derogerende) werking van de redelijkheid en billijkheid neergelegd; een tussen eisers en gedaagde krachtens (onder meer) de statuten of een genomen besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De toetsing is concreet, het tweede lid van art. 2:8 BW maakt gewag van alle “gegeven omstandigheden” die moeten worden meegewogen. Voorts dient de rechter zich terughoudend op te stellen: alleen als toepassing van een bepaalde regel in de gegeven omstandigheden “onaanvaardbaar” zou zijn, komt aan redelijkheid en billijkheid beperkende werking toe. De rechter mag zich als het gaat om toepassing van art. 2:8 BW niet de vraag stellen of hij de gegeven regel redelijk acht; het criterium ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ is een tot meer terughouding nopende maatstaf dan ‘niet redelijk’.

4.4. Krachtens besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 januari 2009 en
22 januari 2010 is er een ‘regel’ gegeven, namelijk dat het batig saldo na vereffening wordt verdeeld onder de leden die in januari 2009 lid waren. Daarmee ligt de door de rechtbank te beantwoorden vraag voor of deze regel, die eisers uitsluit van een uitkering, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is jegens eisers.

4.5. De stelling van eisers dat reeds in 2002 de beslissing tot ontbinding is genomen (na verkoop van de werkmaatschappij heeft gedaagde geen functie meer gehad) en dat daarom het ledenbestand uit 2002 bepalend moet zijn, volgt de rechtbank niet.
Weliswaar heeft in 2002 een ingrijpende wijziging plaatsgevonden, maar alstoen is de situatie allerminst bevroren.
Niet alleen was er in de jaren daarna de garantie jegens Van Tol BV, maar ook werd er (gedurende enkele jaren) nog contributie betaald en werd (met de anderen, in het verband van de holding) tot 2008 een beleggingsportefeuille beheerd.
Terugkijkend was de verkoop van de werkmaatschappij bepalend voor het lot van gedaagde, maar in 2002 was dat allerminst zo duidelijk en in de jaren daarna had de geschiedenis van gedaagde een andere wending kunnen nemen.

4.6. Bij een vereniging die wat langer bestaat, die gaandeweg een steeds omvangrijker vermogen opbouwt en die een vlottend ledenbestand heeft, is onvermijdelijk een lastig te beantwoorden vraag aan wie dit vermogen aan het einde van de rit toekomt. Zolang de vereniging actief is moet er (enig) vermogen voorhanden zijn, als de vereniging wordt opgeheven dient het resterende vermogen te worden verdeeld. Uit de aard van de rechtsfiguur ‘vereniging’ vloeit voort dat de leden die toetreden er rekening mee moeten houden dat zij (hoezeer zij ten tijde van hun lidmaatschap ook hebben bijgedragen aan de vermogensvorming) wellicht niet zullen delen in het vermogen, namelijk als hun lidmaatschap tussentijds eindigt. Alleen als expliciet in de statuten een afwijkende regeling is neergelegd, mogen zij stellig anders verwachten.

4.7. De rechtbank onderkent dat er in dit geval een zekere onbillijkheid schuilt in het voorbijgaan aan eisers wat betreft het verdelen van het vermogen van gedaagde. Eisers hebben immers bijgedragen aan de vorming van dit vermogen en zouden zij niet ’toevallig’ hun onderneming na 2002 hebben gestaakt (waarmee hun lidmaatschap gedwongen eindigde), dan zouden zij gelijkelijk hebben gedeeld in de uitbetalingen waartoe (de algemene vergadering van) gedaagde in 2009 en 2010 besloot.
In de visie van gedaagde zou zich de situatie kunnen ontwikkelen dat er uiteindelijk nog maar één lid overblijft die ‘het licht uitdoet’ en het gehele resterende vermogen aan zichzelf uitkeert.
De gang van zaken voelt ongemakkelijk aan.
Anderzijds geldt evenzeer, dat één voor alle betrokkenen ‘billijk’ moment bezwaarlijk is aan te wijzen. Gelet op de omstandigheid dat alle leden tijdens hun lidmaatschap een bijdrage hebben geleverd aan opbouw van het vermogen van gedaagde, zou wellicht zelfs moeten worden teruggegaan naar de oprichtingdatum: al degenen die op 25 april 1990 lid waren of nadien lid zijn geworden, zouden (gelijk? naar rato van de duur van hun lidmaatschap?) moeten delen in het vermogen. Een dergelijk resultaat is evenzeer ongerijmd.

4.8. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen, kan niet worden geoordeeld dat de regel die eisers uitsluit van een uitkering, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is jegens hen.
4.9. De rechtbank geeft in dit vonnis geen beslissing over de vraag in hoeverre het jegens de leden die ná de ledenvergadering van 21 januari 2009 respectievelijke de ledenvergadering van 22 januari 2010 (de beide vergaderingen waarbij is beslist tot verdeling onder de zittende leden) recht hebben op een tussentijdse- en/of slotuitkering.
Het antwoord op die vraag kan uitsluitend worden gegeven (zie hiervoor onder 4.2) in een concrete toetsing (alle “gegeven omstandigheden” moeten worden meegewogen), die vanzelfsprekend alleen kan worden gegeven in een rechtszaak waarbij genoemde leden en gedaagde partij zijn.

4.10. Eiser sub 8 is onverminderd ondernemer; gedaagde gaat er thans vanuit (zo is ter comparitie meegedeeld) dat deze eiser nog als lid functioneert. Ten aanzien van hem zal de rechtbank beslissen als hierna onder 5.3 is neergelegd. Oplegging van een dwangsom acht de rechtbank niet vereist.

4.11. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vordering van eisers 1 tot en met 7 af,

5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.3. verklaart voor recht dat gedaagde gehouden is eiser sub 8 te betrekken in de verdeling van haar vermogen.