Een persoon wil lid worden van een vereniging. De vereniging weigert hem toe te laten.
“Dat laat onverlet dat vooralsnog is gebleken dat de vereniging niet goed functioneert. Dat is geen wenselijke en houdbare situatie. Van de al meermalen door [de bestuurder] aangekondigde wijziging van de rechtsvorm en de overname van de woonvoorziening door een derde partij is niet aantoonbaar gebleken. Uit de stukken – en dit is ook tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig besproken – blijkt dat [de bestuurder] sinds 1 mei 1991 bijna onafgebroken de enige bestuurder van de WIC is. Hoewel de statuten voorschrijven dat het bestuur zo spoedig mogelijk een algemene vergadering belegt als het aantal bestuursleden onder de vijf is gedaald, en de bestuursleden na vijf jaar behoren af te treden, hebben er volgens [de bestuurder] sinds 1991 geen algemene ledenvergaderingen plaatsgevonden. Over het aantal leden van de WIC bestaat veel onduidelijkheid. [de bestuurder] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het aantal van veertien leden genoemd. Die zouden in 1974 bij de oprichting van de vereniging lid zijn geworden. Gelet op het tijdsverloop, het feit dat er geen ledenvergaderingen hebben plaatsgevonden en het ontbreken van elke informatie over deze personen, kan feitelijk niet van een als zodanig functionerende vereniging worden gesproken. Deze vaststelling doet er echter niet aan af dat de WIC zelf mag beslissen wie zij tot haar vereniging toelaat.”
Een vereniging mag op grond van haar grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging zelf beslissen wie zij als lid tot haar vereniging toelaat. In de statuten of in een reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast – in dit geval is dat het bestuur van de WIC – naar eigen inzicht beslissen, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. Het bevoegde orgaan van de vereniging mag in beginsel dus zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Bij het voeren van het toelatingsbeleid moet haar een zekere marge worden gelaten, maar onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het bijzonder moet daarbij worden gedacht aan gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.
Tegen deze achtergrond zal het hof de vordering van [eiser] tot toelating als lid van de WIC beoordelen.”
“Gezien de uitlatingen die [appellant] in- en extern heeft gedaan over [de bestuurder] , waarbij hij niet heeft geschroomd nota bene uit naam van de WIC grievende uitlatingen te doen en exorbitante financiële eisen te stellen heeft hij tot dusver echter geen blijk gegeven van een constructieve en welwillende houding jegens de WIC. Het bestuur in de persoon van [de bestuurder] heeft dan ook op redelijke gronden het lidmaatschap kunnen weigeren. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.”