” Eind 2006/begin 2007 heeft [eiseres] , samen met drie anderen, onder wie
Kerkelijk recht gaat boven arbeidsrecht
Bij wijze van uitzondering, een uitspraak over kerkelijk recht. ” Art. 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Deze bepaling berust op het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Wat in een concreet geval behoort tot het statuut van een kerkgenootschap, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen behoren daartoe regelingen over de organisatiestructuur en het interne functioneren van het kerkgenootschap, waaronder regels over het bestuur van het kerkgenootschap en over de verhouding tussen het kerkgenootschap en zijn geestelijk ambtsdrager(s).1 Uit art. 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’.2“
” [De kerk kent] eigen regelingen over de rechtsverhouding tot zijn predikant. Die verhouding is een interne kerkelijke verhouding, die [de kerk] in zijn statuut heeft vormgegeven. Met de daarin voorkomende bepalingen is onmiskenbaar beoogd de toepasselijkheid van de bepalingen van titel 10 van Boek 7 BW op die verhouding uit te sluiten. De in die bepalingen uitgewerkte ontslagregeling wijkt niet zodanig af van het dwingend recht waarop de predikant zich in dit geding beroept […] dat daardoor belangen van fundamentele aard worden geschonden.
Marginale toetsing bij royement
” Het […] standpunt van [het geroyeerde lid, eiser] is dat de besluiten tot ontzetting en opzegging op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar zijn wegens strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die volgen uit artikel 2:8 BW.
Als beoordelingskader geldt dat de besluiten tot ontzetting en/of opzegging van het lidmaatschap alleen ontoelaatbaar tegenover [eiser] zijn, als de vereniging in de gegeven omstandigheden, in redelijkheid niet tot ontzetting/opzegging had kunnen komen. Bij de beoordeling van de vraag of een orgaan van de vereniging bij het nemen van de besluiten alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, moet de rechtbank terughoudend zijn (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 (VEB/KLM) en Hof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2298). De achtergrond van deze terughoudende – ook wel marginale – toets, is dat rechtspersonen als uitgangspunt beleidsvrijheid hebben. Er mag daarom niet te snel worden aangenomen dat een orgaan van een rechtspersoon een besluit ten onrechte heeft genomen.” […]
” In dit geval is niet gebleken dat (de ALV van) WBE [naam 1] de besluiten tot ontzetting en opzegging niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.”
Verder gaat het om een jachtvereniging en uiteindelijk om concurrentie om jachtrechten (wie mag waar jagen).
Infiltreren en nieuwe leden weigeren
ECLI:NL:RBNNE:2019:2577
“Eisers hebben ter onderbouwing van hun vorderingen gesteld dat de GSb ieder van hen ten onrechte weigert als lid in de zin van haar statuten. Eisers voldoen naar hun mening aan de in de statuten van de GSb neergelegde voorwaarden om lid te mogen worden, zodat zij ook dienen te worden toegelaten als leden van de GSb. De GSb gaat er volgens eisers vanuit dat zij, als leden van DAG, een coup willen plegen door middel van het behalen van een meerderheid in de ALV van de GSb, maar dat is volgens eisers niet waar en het is volgens eisers onduidelijk waar de GSb dit op baseert. Eisers zijn volgens hen slechts drie bezorgde studenten die via de GSb graag inspraak willen hebben in de standpunten die de GSb inneemt in de lokale en landelijke studentenpolitiek. Eisers vinden dat zij niet behoren te worden uitgesloten enkel en alleen omdat zij gelieerd zijn aan een bepaalde politieke beweging of wegens een bepaalde politieke overtuiging. Eisers vinden dit discriminatoir en daarmee onrechtmatig. De GSb heeft naar de mening van eisers in redelijkheid niet hun aanvraag tot lidmaatschap kunnen weigeren. “
“Het inhoudelijke verweer van de GSb houdt in de kern in dat zij vanwege het grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging zelf mag beslissen wie zij als lid tot de vereniging toelaat en eisers geen recht hebben om te worden toegelaten tot lid van de GSb enkel omdat zij aan de vereisten van de statuten voldoen. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter. Een vereniging kan ingevolge het recht van vrijheid van vereniging in beginsel niet worden verplicht om personen als lid toe te laten. Ook als een kandidaat-lid voldoet aan de kwalitatieve eisen van lidmaatschap zoals neergelegd in de statuten, brengt dit niet zonder meer mee dat hij het lidmaatschap kan afdwingen. Het persoonlijk karakter van het lidmaatschap van een vereniging verzet zich hiertegen. Een besluit van (het daartoe bevoegde orgaan van) de vereniging blijft nodig. Daarbij kan een vereniging vervolgens, met inachtneming van de bij statuten of reglement gestelde normen, in beginsel naar eigen inzicht beslissen, met dien verstande dat daarmee niet onrechtmatig mag worden gehandeld ten aanzien van het kandidaat-lid.”
Niet-bevoegd lid?
Dit gaat over een bungalowpark. Het is een goed leesbare “duidelijke taal” uitspraak.
- De rechtbank: “Het regelen van het beheer van een park als dit is altijd lastig. In principe is iedere eigenaar de baas over zijn eigen stuk grond en zijn eigen huisje, maar er zijn ook gemeenschappelijke belangen.”
- ” [eisers] vordert vernietiging van de besluiten van de extra Alv van 16 november 2018, met name van het besluit om hem te ontzetten als lid van de vereniging. Volgens hem is de enige reden voor die ontzetting dat hij een eerder besluit van de vereniging wilde laten vernietigen. In de brief waarmee de ontzetting hem is meegedeeld, beroept het bestuur zich op artikel 5.2 en 5.3 van de statuten van de vereniging. Daar is bepaald dat ontzetting mogelijk is wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. Dat [eisers] dat gedaan heeft (door zonnepanelen te plaatsen nadat hem daarvoor toestemming geweigerd was), is evident. Daarom ziet de rechtbank geen grond om het besluit tot ontzetting te vernietigen. Het feit dat [eisers] ontzet is uit het lidmaatschap, wil alleen niet zeggen dat hij niet meer hoeft bij te dragen in de kosten. Hij heeft zich in de leveringsakte van zijn huisje verplicht tot (blijvend) lidmaatschap van de vereniging. Op grond van de statuten heeft hij door zijn ontzetting de status van niet bevoegd lid gekregen. Geschorste en niet-bevoegde leden blijven verplicht een bijdrage te betalen.”
Ik vind die laatste overweging erg merkwaardig. De wet kent de term “niet-bevoegd lid” niet. De essentie van ontzetting (royement) is nu juist dat iemand door ontzetting geen lid meer is. In geval van bungalowparken moeten bewoners die niet lid zijn vaak wel meebetalen van de rechter, maar dat wordt dan gebaseerd op Boek 6 BW (ongerechtvaardigde verrijking bij wel bewonen zonder meebetalen).