- Het wetsvoorstel 34491 is aangenomen door de Eerste Kamer op 10 november 2020. Het wetsvoorstel zoals aangenomen door de Eerste Kamer kan hier worden gevonden en een handig overzicht op deze pagina van de Eerste Kamer.
- Met het wetsvoorstel komen de volgende gewijzigde bepalingen in boek 2 BW te staan die relevant zijn voor verenigingen.
- “Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het
belang van de vereniging en de met haar verbonden onderneming of
organisatie”(art. 2:44 lid 3) - De statuten moeten gaan voorzien in een regeling voor het geval dat de vereniging ‘zonder bestuur’ komt te zitten. Dit moet in de statuten komen te staan bij de eerste statutenwijziging na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Er zit verder geen deadline aan. Er is geen standaardregeling.
- “Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft
dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 3 [dus zoals hierboven staat]”. - Als de vereniging kiest voor een Raad van Toezicht, dan gelden er extra regels die in artikel 2:47 komen te staan.
- Een vereniging kan ook kiezen voor ‘niet-uitvoerende bestuurders’.
- Voor alle verenigingen geldt dat als de vereniging failliet gaat en er een tekort is, alle bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens de curator “indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement”. Voor verenigingen die vennootschapsbelasting moeten betalen, geldt (blijft gelden) dat als de boekhouding niet correct is gedaan, dit per definitie betekent dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en het aan de bestuurder is om aan te tonen dat dit geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Deze strenge regel gaat ook gelden voor alle verenigingen (en stichtingen) die op grond van een wettelijke bepaling verplicht is om een jaarrekening op te stellen conform de wettelijke eisen (bijv. onderwijswetgeving en zorgwetgeving, mogelijk -ik moet dit uitzoeken- alle verenigingen die subsidie ontvangen van een overheidsorgaan).
- Een bestuurder die bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en bewijst dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden, is niet aansprakelijk op deze grond (artikel 2:50a).
Procederen tegen de KvK
Kernpunten
- Bij deze vereniging staat een bestuur ingeschreven bij de KvK. Andere leden vinden dat zij het echte bestuur zijn. Het gaat om de vermeende ongeldigheid van besluiten uit 2018, ik vermoed dat de vervaltermijn van artikel 2:15 is verstreken zodat de leden geen rechtszaak meer kunnen beginnen tegen het bestuur.
- In plaats daarvan starten ze deze procedure tegen de Kamer van Koophandel. De rechtbank geeft aan dat ze daarmee aan het verkeerde adres zijn en verklaart de leden niet-ontvankelijk.
In de zaak van
1[eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de KAMER VAN KOOPHANDEL,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
1
2Het geschil en de beoordeling
Deze zaak gaat over de vraag of eisers bestuurders zijn van de vereniging [naam vereniging] (hierna: [naam vereniging] ), een politieke partij die in 1983 is opgericht. De Kamer van Koophandel heeft geweigerd om eisers als bestuurders van [naam vereniging] in het handelsregister in te schrijven omdat zij niet kon vaststellen dat zij rechtsgeldig als zodanig waren benoemd en dat degene die de opgave bij de Kamer van Koophandel had gedaan tot het doen van deze opgave bevoegd was.
Volgens eisers is deze weigering onterecht. Zij vorderen (samengevat) dat de rechtbank voor recht verklaart dat (1) zij tijdens het congres van [naam vereniging] , dat op 23 maart 2019 heeft plaatsgevonden, rechtsgeldig tot bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen, (2) de Kamer van Koophandel gehouden is tot inschrijving van eisers als bestuurders in het handelsregister en (3) de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 weigert om dit te doen, met veroordeling van de Kamer van Koophandel in de proceskosten. De Kamer van Koophandel voert hiertegen verweer.
Aan deze procedure is het volgende voorafgegaan. In december 2016 is er een bestuurscrisis binnen [naam vereniging] geweest, waarbij er concurrerende algemene ledenvergaderingen hebben plaatsgevonden. Tijdens deze vergaderingen zijn verschillende bestuurders geschorst. Deze rechtbank heeft in een vonnis van 20 juni 2018, gewezen tussen een geschorste bestuurder (de heer [A] ) en [naam vereniging] , onder andere voor recht verklaard dat het besluit tot schorsing van die bestuurder nietig was en dat dat ook gold voor de besluiten om een tweetal andere personen (waaronder eiser sub 1) als bestuurder te (her)benoemen. Vanwege deze uitspraak heeft de Kamer van Koophandel besloten om eiser sub 1, eiseres sub 3 en nog een andere persoon (de heer [B] ) als bestuurders uit te schrijven. Op 2 september 2018 hebben eisers de Kamer van Koophandel verzocht om hen als bestuurder in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 12 september 2018 geweigerd omdat zij niet kon vaststellen dat eisers rechtsgeldig als bestuurder waren benoemd en dat het verzoek tot inschrijving door een daartoe bevoegd persoon was gedaan. De Kamer van Koophandel twijfelde hierover, omdat zij gedurende de anderhalf jaar daarvoor te maken had gehad met verschillende groepen die de opgaven die anderen aan de Kamer van Koophandel hadden gedaan, bestreden; binnen [naam vereniging] bestaan volgens de Kamer van Koophandel twee kampen. De Kamer van Koophandel heeft eisers laten weten dat zij alleen tot inschrijving zou overgaan als voor recht zou zijn verklaard dat hun benoeming als bestuurder rechtsgeldig is. Op 26 maart 2019 hebben eisers de Kamer van Koophandel opnieuw verzocht om hen als bestuurders in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 23 april 2019 weer geweigerd.
Eisers hebben tegen deze beslissingen van de Kamer van Koophandel bezwaar gemaakt, maar dat is ongegrond verklaard. Eisers en nog een vierde persoon zijn vervolgens in beroep gegaan. Op 28 april 2020, nadat eisers ook onderhavige procedure waren begonnen, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) dit beroep tegen het besluit van 12 september 2018 ongegrond verklaard. Volgens het CBb heeft de Kamer van Koophandel terecht geweigerd om eisers als bestuurders in te schrijven, omdat onduidelijk was wie stemgerechtigd lid waren van [naam vereniging] en daarmee ook onduidelijk was of de vergaderingen waarop eisers als bestuurders waren benoemd rechtsgeldig waren bijeengeroepen. De Kamer van Koophandel mocht in dit verband gewicht toekennen aan de complexe en langdurige voorgeschiedenis, waarbij verschillende opgaves aan de Kamer van Koophandel zijn gedaan. De Kamer van Koophandel had volgens het CBb daarom op goede gronden geconcludeerd dat niet zeker was of eiser sub 1 rechtsgeldig als bestuurder was benoemd en of hij bevoegd was om de opgave aan de Kamer van Koophandel te doen. De CBb heeft inzake het beroep tegen het besluit van 23 april 2019 nog geen uitspraak gedaan, althans had dat toen de Kamer van Koophandel haar conclusie van dupliek nam (eind juni 2010) nog niet gedaan.
De Kamer van Koophandel voert in de onderhavige procedure onder meer aan dat zij ten onrechte is gedagvaard. Volgens haar hadden eisers [naam vereniging] (de vereniging) moeten dagvaarden. Het gaat hier immers om de vraag of bepaalde besluiten rechtsgeldig zijn genomen en of eisers dus bestuurders van [naam vereniging] zijn. De Kamer van Koophandel staat hier buiten. Zij is om deze reden ook niet gekant tegen de door eisers gevorderde verklaring voor recht.
Dit verweer treft doel. Dat de Kamer van Koophandel een verklaring voor recht verlangt waaruit blijkt dat eisers rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn benoemd, betekent niet dat de vordering om deze verklaring voor recht te verkrijgen tegen haar moet worden ingesteld. Een verklaring voor recht geeft duidelijkheid over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding met een ander of anderen. De vordering moet daarom worden ingesteld tegen deze ander of anderen; tegen alle bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen. Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure vast te stellen wie dat zijn. De Kamer van Koophandel is het in ieder geval niet. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen.
Zoals hiervoor vermeld, vorderen eisers ook dat voor recht wordt verklaard dat de Kamer van Koophandel gehouden is om tot inschrijving van hen als bestuurders over te gaan. Deze vordering is prematuur: eerst zal immers moeten worden vastgesteld (in een procedure tussen de bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen) dat eisers rechtsgeldig als bestuurders zijn benoemd. Eisers hebben bij de vordering ook geen belang. De Kamer van Koophandel heeft namelijk gesteld dat als dit eenmaal vaststaat, zij tot inschrijving zal overgaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering om voor recht te verklaren dat de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 (de datum waarop de advocaat van eisers haar aansprakelijk stelde) weigert om eisers als bestuurders in te schrijven. Niet alleen heeft het CBb geoordeeld dat deze weigering terecht was, bij een dergelijke verklaring voor recht (zonder dat daaraan een veroordeling tot schadevergoeding wordt verbonden) bestaat alleen belang als de mogelijkheid van schade aannemelijk is (Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI: NL:HR: 2015:760). Eisers hebben gesteld dat de schade bestaat uit de kosten van deze procedure. Dat is geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt, al was het maar omdat eisers zich deze kosten gezien het voorgaande hadden kunnen besparen. Andere schade hebben eisers niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken.
[…]
3.1
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen;
wijst de vorderingen voor het overige af;
Vrijheid van meningsuiting geroyeerd lid
Kernpunten
- Een vereniging royeert een bestuurslid, dat wil zeggen een meerderheid van de bestuursleden stemt voor het besluit om een ander bestuurslid (namelijk de webmaster) te ontzetten uit het lidmaatschap.
- De vereniging spant daarna een kort geding aan met als vordering dat de rechter aan het geroyeerde lid te verbieden ‘zich op enigerlei wijze […] in het openbaar (negatief) uit te laten over Juvox’
- De rechter wijst deze vordering af.
- ” Gezien het recht op vrijheid van meningsuiting kunnen die stellingen, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen grondslag vormen voor toewijzing van het […] gevorderde verbod. Om een negatieve uitlating als onrechtmatig te kwalificeren is vereist dat de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze zijn overschreden. Dat is gesteld noch gebleken.”
4De beoordeling van het geschil
Juvox heeft ter onderbouwing van de primaire vordering sub 3 enkel gesteld dat [gedaagde] zich negatief uitlaat over Juvox, aan stemmingmakerij doet en onrust veroorzaakt binnen de vereniging. Gezien het recht op vrijheid van meningsuiting kunnen die stellingen, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen grondslag vormen voor toewijzing van het sub 3 primair gevorderde verbod. Om een negatieve uitlating als onrechtmatig te kwalificeren is vereist dat de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze zijn overschreden. Dat is gesteld noch gebleken. Daarom zal de primaire vordering sub 3 worden afgewezen.
Bestuurslid horen voordat je hem/haar ontslaat
Kernpunt
- In deze zaak over een stichting en een ontslagen bestuurslid, geeft de rechter een duidelijke regel: ” Het recht van een bestuurder om te worden gehoord over diens voorgenomen ontslag voordat hierover een besluit wordt genomen is gegrond op de eisen van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. ”
- Bij een vereniging moet de ALV dus het bestuurslid de gelegenheid geven om zijn/haar kant van het verhaal te doen voordat wordt gestemd over het besluit tot ontslag. Hetzelfde geldt bij schorsing van een bestuurslid.
- ” Bij het horen van een bestuurder voorafgaand aan een te nemen ontslagbesluit gaat het er niet om of zijn standpunt over inhoudelijke of bestuurlijke kwesties duidelijk op tafel ligt, maar of zijn standpunt over het voorgenomen ontslag en de argumenten daarvoor bekend is.”
Hoewel duidelijk was dat [eiser] een andere visie had op de inrichting van de Stichting dan de Bestuursraad en de samenwerking minder soepel verliep, was niet duidelijk wat [eiser] vond van een eventueel ontslag en welke argumenten hij daar eventueel tegen in zou kunnen brengen. Zijn standpunt daarover was dus niet duidelijk ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit.
[eiser] had dus voor de enkelvoudige vergadering in de gelegenheid moeten worden gesteld zijn standpunt over het voorgenomen ontslag en de daarvoor aangedragen argumenten kenbaar te maken. Het standpunt van de Stichting dat het ontslag van [eiser] voor hem niet als een verrassing kan zijn gekomen, is niet onderbouwd met concrete argumenten en doet bovendien niet af aan de hoorplicht.
De Stichting heeft de nietigheid van het benoemingsbesluit betwist. Zij heeft daartoe kort gezegd gesteld dat [naam persoon 3] als enig overgebleven bestuurder de voordracht van de kandidaten voor het Stichtingsbestuur tijdens de gecombineerde vergadering heeft kunnen doen.
Jachtvereniging: royement ongeldig
Kernpunt
- Het bestuur royeert een lid. Het royement (ontzetting uit het lidmaatschap) is nietig, zo oordeelt de rechter.
- De rechter: “veeleer is hier, […] sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling [van de jachtrechten over de leden van de jachtvereniging] al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen.”
- Dat is echter niet voldoende voor royement. “De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.” Dat is hier niet aan de orde, volgens de rechter.
- Ik schat in dat een besluit om het lidmaatschap op te zeggen, vermoedelijk wel geldig zou zijn bevonden door de rechter. Ik denk ook dat de vereniging alsnog tot opzegging kan besluiten.