Intern beroep verhinderen

“Bij brief van 14 november 2022 heeft het bestuur aan [eiser] medegedeeld dat zij het lidmaatschap van [eiser] per direct opzeggen (hierna: het Besluit). Het bestuur noemt als reden voor de opzegging dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de Website, [eiser] geen antwoord geeft op de vragen van het bestuur over de Website, het niet lukt om in gesprek te gaan met [eiser] en [eiser] niet langer een positieve bijdrage levert aan de Watersportvereniging. “

“In een e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiser] het bestuur geïnformeerd dat hij de Website niet heeft gemaakt (…) [en dat] [eiser] wenst de ledenvergadering bijeen te roepen om het Besluit aan te vechten en heeft het bestuur verzocht om binnen drie weken de ledenvergadering te beleggen.

“In reactie hierop heeft het bestuur op 23 maart 2023 aan [eiser] bericht dat het aanvragen van een bijzondere ledenvergadering om het Besluit terug te draaien buiten alle proporties en onredelijk is. Het bestuur heeft de opzegging naar eigen zeggen eerder al heroverwogen. [eiser] heeft volgens het bestuur een reeds geplande ledenvergadering niet benut om hier tegen op te komen en de opzegging heeft vier maanden geleden plaatsgevonden. “

De rechtbank: “De statuten voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de ledenvergadering als een lidmaatschap wordt opgezegd door het bestuur. Vast staat dat in de opzeggingsbrief van 14 november 2022 geen melding is gemaakt van deze beroepsmogelijkheid. Het bestuur heeft [eiser] daar ook naderhand niet op gewezen, terwijl [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het Besluit. Zo heeft [eiser] in correspondentie tussen hem en het bestuur (2.8 en 2.10) benoemd dat hij zich niet kon vinden in de redenen voor opzegging en zich tegen de opzegging verzet. [eiser] heeft het bestuur op 13 maart 2023 hierna ook expliciet verzocht om het bijeenroepen van een ledenvergadering, om tegen de opzegging door het bestuur op te komen. De weigering van het bestuur hierna om over te gaan tot het bijeenroepen van de ledenvergadering, maakt dat het Besluit in strijd is met de door artikel 2:8 geëiste redelijkheid en billijkheid. Immers, met deze gang van zaken heeft het bestuur verhinderd dat [eiser] in beroep kon gaan tegen het Besluit, waartoe hij op grond van de statuten gerechtigd was.”

“Vast staat dat het in deze zaak gaat om een besluit tot opzegging en niet tot ontzetting. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen opzegging van lidmaatschap (2:36 BW) en ontzetting van een lid (2:35 BW). Het gaat om twee verschillende wijzen waarop het lidmaatschap eindigt, waarvoor een zelfstandige grond bestaat. Voor ontzetting is slechts plaats als een lid heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. De wet voorziet in een beroepsmogelijkheid voor het ontzette lid bij de ledenvergadering, waarvoor een termijn is bepaald. Wat opzegging betreft, bestaat deze wettelijke beroepsmogelijkheid en termijn niet. De Watersportvereniging heeft ervoor gekozen om in haar statuten te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij opzegging.”

” Dit betekent echter niet dat hierop de wettelijke bepalingen inzake ontzetting van toepassing zijn. Dat het Watersportverbond in haar statuten wel een beroepstermijn bepaalt bij zowel opzegging als ontzetting, doet er in dit verband niet toe. De statuten van het Watersportverbond zijn niet van toepassing op de verhouding tussen de Watersportvereniging en haar leden. Nu de statuten van de Watersportvereniging geen termijn voorschrijven voor het instellen van beroep tegen een opzeggingsbesluit en het voor het bestuur bovendien al geruime tijd kenbaar was dat [eiser] op wenste te komen tegen het Besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar verweer te volgen dat [eiser] op 13 maart 2023 in redelijkheid niet meer kon verzoeken om het bijeenroepen van de ledenvergadering.”

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5137

Iemand weigeren als lid

Een vereniging weigert iemand als lid. De voorzieningenrechter: “De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

“[Er is een] beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.”

“Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating […], is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.”

Opmerking: de zaken kunnen bepaald anders liggen als er sprake is van discriminatie of als de geweigerde persoon discriminatie aanvoert.

De zaken liggen ook anders als de vereniging een monopolie heeft op juridische grondslag (of mogelijk op feitelijke grondslag) (ik zou de recente jurisprudentie moeten opzoeken; zie bijv. de Windpark Zeewolde zaak).

In zoverre is het opvallend dat niet besproken wordt dat het gaat om een schietvereniging. Het lid kan niet zomaar gaan schieten met geweren buiten het verband van de vereniging, meen ik.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:4799

uitgangspunt

5.5.

De voorzieningenrechter stelt het volgende uitgangspunt voorop.

De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de statuten van de vereniging inhouden dat het aan het bestuur van de vereniging is om te beslissen over de toelating van – in dit geval werkende (vader [eiser] ) en junior (zoon [eiser] ) – leden tot de vereniging (zie rechtsoverweging 3.3.). De statuten bevatten daarmee geen van artikel 2:33 BW afwijkende regeling.

5.7.

Niet in geschil is tussen partijen dat er in aanvulling op de statuten een huishoudelijk reglement is opgesteld, waaraan partijen eveneens gebonden zijn. In artikel 4 van het huishoudelijk reglement staat opgenomen wanneer iemand als senior- of juniorlid, c.q. gezinslid en/of nevenlid, tot de vereniging kan (onderstreping voorzieningenrechter) worden toegelaten (zie rechtsoverweging 3.4.).

5.8.

Ook is niet in discussie tussen partijen dat [eiser] c.s. het aanmeldingsformulier van de vereniging hebben ingevuld en ondertekend en dat zij zich daarmee akkoord hebben verklaard met de daarin opgenomen voorwaarden. Enkele van die voorwaarden zijn dat het besluit dat het bestuur van de vereniging over de toelating neemt bindend is, dat het de aanvrager bekend is dat het bestuur volgens de statuten van de vereniging het lidmaatschap kan weigeren zonder opgaaf van redenen en dat de aanvrager verklaart zich neer te leggen bij het door het bestuur te nemen besluit (zie rechtsoverweging 3.5.).

5.9.

Deze bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement, alsook de voorwaarden opgenomen in het aanmeldingsformulier, geven het bestuur van de vereniging dus een ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot toelating van leden, in dit geval specifiek die van werkend lid (vader [eiser] ) en juniorlid (zoon [eiser] ) te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur gebruik heeft gemaakt.

5.10.

Indien en voor zover aan het standpunt van [eiser] c.s. de opvatting ten grondslag ligt dat het bestuur niet anders kon en mocht besluiten dan [eiser] c.s. toe te laten als volwaardig lid, aangezien zij de toelatingsprocedure (zoals opgenomen in artikel 4 van het huishoudelijk reglement) volledig (en met goed gevolg) hadden doorlopen, miskennen [eiser] c.s. hierbij de ruime beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.

5.11.

De stelling van [eiser] c.s., onder verwijzing naar artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement, dat een bezwaar tot toelating is voorbehouden aan de overige leden en niet aan het bestuur, reden waarom na zes maanden simpelweg toelating had moeten volgen omdat er bij de leden geen bezwaren bestonden tegen [eiser] c.s. (hetgeen de vereniging overigens heeft betwist), wordt dan ook gepasseerd.

Daarbij komt dat van een schriftelijke bevestiging als bedoeld in artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement (nog) geen sprake was.

5.12.

Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating (anders dan de wat gratuite opmerking dat het bestuur van de vereniging niet is gebaat bij nieuwe leden die hun zin proberen door te drijven en het door vader [eiser] maken van een – in de ogen van het bestuur – emotionele opmerking over zijn ex-vrouw), is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.

De stelling van [eiser] c.s. dat het bestuur zoon [eiser] in tegenstelling tot vader [eiser] in het geheel zonder enige motivering een volwaardig lidmaatschap heeft ontzegd, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst van deze procedure (voor zoon [eiser] ).

5.13.

Het door [eiser] c.s. gestelde belang om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de vereniging omdat zij dan als vader en zoon – in tegenstelling tot bij andere schietverenigingen – gezamenlijk deel kunnen nemen aan de disciplines die zij wensen, maakt niet dat sprake is van een dermate groot belang dat de op zwakke gronden gebaseerde weigering van het lidmaatschap van [eiser] c.s. door het bestuur in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.14.

Dat partijen – tot slot – verschillen over de wijze waarop het woord kan in artikel 4.5 van het huishoudelijk reglement moet worden uitgelegd (discretionaire bevoegdheid van het bestuur (de vereniging), of niet ( [eiser] c.s.)), maakt niet dat anders, in het voordeel van [eiser] c.s., moet worden geoordeeld. Artikel 15 van de statuten ondervangt deze situatie bovendien en regelt dat bij verschil van mening over de wijze waarop een bepaling in de statuten of het huishoudelijk reglement moeten worden uitgelegd, en in de gevallen waarin noch de statuten, noch het huishoudelijk reglement voorzien, het bestuur beslist.

De stembriefjes bewaren voor de rechter

Het kan handig zijn om bij omstreden besluiten zeer grondig bewijs te bewaren van de stemming en de uitslag. Ook als de uitslag 50 stemmen voor en 9 stemmen is, zoals hier.

“[De vereniging] heeft de presentielijst, de machtigingsformulieren, de ingevulde stembriefjes en verklaringen van de drie leden van de telcommissie overgelegd (producties 7 t/m 9 van de vereniging [dat wil zeggen: als bewijs).

Mogelijk gaat het om kopieën van de stembriefjes, dat weet ik niet zeker.

Voor erg grote verenigingen met een groot budget kan het handig zijn om een notaris de ALV te laten bijwonen en een proces verbaal van de vergadering te laten opmaken. Maar voor andere verenigingen lijkt me dit wel de meest degelijke manier: een telcommissie van drie leden, en bewaren van de presentielijst, de volmachten en de getelde stembriefjes.

Rechtbank Rotterdam 17 september 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9241

Is het bekrachtigingsbesluit van de ALV nietig of vernietigbaar?

4.7.

[eiseressen] hebben op de voet van artikel 8 lid 6 van de statuten bij de ALV beroep ingesteld tegen de ontzettingsbesluiten. Op de ALV van 15 juli 2024 is het beroep van [eiseressen] besproken en heeft er een stemming van de leden plaatsgevonden. Het resultaat was dat de ontzettingsbesluiten door de ALV zijn bekrachtigd. [eiseressen] stellen echter dat het bekrachtigingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is vanwege de onrecht- althans onregelmatige gang van zaken rondom de stemprocedure tijdens de vergadering. Zij wijzen op verschillende punten die volgens hen niet deugen. De vereniging heeft daar gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Geoordeeld wordt als volgt.

4.8.

[eiseressen] voeren aan dat het bestuur van tevoren en zonder overleg al een telcommissie had aangewezen. Anders dan zij menen, is die handelwijze niet onrechtmatig en raakt die evenmin de geldigheid van de stemming. Het bestuur is op grond van artikel 11 van de statuten bevoegd om tijdelijke commissies in te stellen en op te heffen. De vereniging heeft, onder overlegging van verklaringen van een voormalig voorzitter en leden (haar producties 10 en 11), verklaard dat het vooraf instellen van een telcommissie sinds jaar en dag de gebruikelijke gang van zaken is als er wordt gestemd. [eiseressen] hebben daar niet althans onvoldoende op gereageerd. Bovendien heeft de vereniging onweersproken gesteld dat naar aanleiding van het protest van [eiseressen] tegen twee van de drie leden van de telcommissie, twee andere leden zijn aangewezen tegen wie [eiseressen] geen bezwaar hadden. De aldus nieuw samengestelde telcommissie heeft vervolgens het daadwerkelijke tellen voor haar rekening genomen.

4.9.

[eiseressen] menen dat de bestuurders van de vereniging vanwege een belangenverstrengeling niet hadden mogen stemmen en dat de vergadering had moeten worden voorgezeten door een onafhankelijk persoon, niet zijnde een bestuurslid. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 12 lid 12 van de statuten worden algemene vergaderingen geleid door de voorzitter. De bestuursleden zijn tevens lid van de vereniging en mogen als zodanig hun stemrecht uitoefenen op de ALV. Dat zij betrokken zijn bij de kwestie met [eiseressen], in die zin dat het hun autoriteit en reputatie was die door de coup werd aangetast, is geen grond om hun stemrecht te onthouden. Daarvoor is geen statutaire of wettelijke grondslag. Een bestuurslid mag alleen niet deelnemen aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vereniging (artikel 2:44 lid 6 jo. lid 3 BW) en dat is hier niet aan de orde.

4.10.

[eiseressen] betogen dat er sprake is van een onrechtmatige gang van zaken, althans een gang van zaken die de geldigheid van de stemming aantast, als het gaat om de wijze waarop de stemming heeft plaatsgevonden. Zij wijzen erop dat de stembriefjes willekeurig werden uitgedeeld terwijl iedereen door elkaar liep, dat de ingevulde stembriefjes in een grote envelop gingen, dat de namen van [eiseressen] samen op één stembriefje stonden, dat de stemmen achter gesloten deuren werden geteld, dat er stembriefjes tijdens het stemmen verscheurd werden en door het bestuur nieuwe werden uitgedeeld, dat leden monddood werden gemaakt en [eiseressen] na de stemming geen bezwaar mochten maken.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wet en de statuten geen bijzondere regels op dit punt bevatten. Het is aan de voorzitter om erop toe te zien dat elk lid ordentelijk zijn of haar stem kan uitbrengen, maar verdere formaliteiten gelden niet. Tegen die achtergrond heeft de vereniging toegelicht dat de stemming zo is verlopen dat voor iedereen duidelijk was waarover werd gestemd en dat de stemmen behoorlijk konden worden uitgebracht. Zij heeft gemotiveerd en onderbouwd gereageerd op ieder van de punten van [eiseressen] Zij heeft de presentielijst, de machtigingsformulieren, de ingevulde stembriefjes en verklaringen van de drie leden van de telcommissie overgelegd (producties 7 t/m 9 van de vereniging). [eiseressen] hebben vervolgens andere feiten aangedragen die de telling volgens hen ondeugdelijk maken, maar hebben dit verder niet onderbouwd. Met de voorliggende stukken hebben [eiseressen] voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop er is gestemd, ondeugdelijk is. Voorshands is voldoende gewaarborgd dat elk lid naar behoren kon stemmen en dat de stemmen zorgvuldig, per persoon over wier ontzetting kon worden gestemd, zijn geteld. Desgewenst kunnen [eiseressen] hun bezwaren in de bodemprocedure, waar anders dan in dit kort geding gelegenheid is om bewijs te leveren, nader onderbouwen en bewijzen.

4.11.

[eiseressen] zetten vraagtekens bij het aantal stemmen waarop het bekrachtigingsbesluit is gebaseerd en stellen dat sommige leden van de vereniging in strijd met de statuten twee keer hebben gestemd en meer volmachten hebben ingediend dan is toegestaan. De vereniging heeft daartegen aangevoerd dat een aantal leden een dubbel-lidmaatschap heeft. Dat systeem dateert van 2018 toen de vereniging is samengegaan met een andere vereniging. Sommige leden van die andere vereniging (met een nutstuin) waren tevens lid van de vereniging (met een verblijfstuin). Op de ALV van 17 maart 2018 is toen besloten dat die leden bij de overheveling van het lidmaatschap een dubbel-lidmaatschap kregen. Dat wil zeggen dat zij met hun twee tuinen twee keer op de ledenlijst staan, twee keer contributie betalen en dubbel stemrecht hebben. Het bestuur heeft ervoor gekozen om dat besluit, in aanvulling op de statuten, als addendum in het huishoudelijk reglement op te nemen. Daarbij is besloten een uitsterfbeleid te hanteren, dat wil zeggen dat dit alleen geldt voor de leden met een volkstuin en een verblijfstuin in het kader van de overname, en totdat hun lidmaatschap eindigt.

4.11.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het huishoudelijk reglement niet in strijd mag zijn met de statuten. Is dat wel het geval, dan zijn de bepalingen in de statuten leidend (artikel 2:14 lid 1 BW). De vraag is of het addendum een aanvulling is op de statuten (volgens de vereniging) of daarmee in strijd is (volgens [eiseressen]). In artikel 4 lid 4 van de statuten is bepaald dat aan een lid slechts één tuin in gebruik kan worden gegeven; dat is in overeenstemming met artikel 4 lid 2. In artikel 12 lid 5 van de statuten is vermeld dat een lid in de ALV één stem kan uitbrengen. Gezien de bewoordingen en de strekking van deze statutaire bepalingen, is het op deze wijze creëren van een dubbel-lidmaatschap met daarbij behorend twee stemmen in de ALV daarmee in strijd. Dat het bestuur heeft bepaald dat het gaat om een tijdelijke situatie waarvoor een uitsterfbeleid geldt, is een aanwijzing dat de vereniging zich dat ook realiseert. Die situatie duurt nu echter al 6 jaar en leidt ertoe dat het evenwicht in de vereniging, waar het gaat om de stemverhouding, is verstoord. De regeling in het huishoudelijk reglement kan dus op dit punt niet de regeling in de statuten opzij zetten. Daarmee is het geschil over de vraag of die regeling in het huishoudelijk reglement destijds volgens de regels tot stand is gekomen zonder belang.

4.11.2.

Dat brengt met zich dat de leden die een dubbele stem hebben uitgebracht, dat niet mochten doen. Verder hebben sommige van die leden kennelijk niet alleen zelf twee stemmen uitgebracht, maar ook gestemd op basis van twee volmachten, wat niet is toegestaan ingevolge artikel 12 lid 6 van de statuten.

Nu het bekrachtigingsbesluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 12 leden 5 en 6 van de statuten – een statutaire bepaling die het tot stand komen van besluiten regelt – is het bekrachtigingsbesluit vernietigbaar op de voet van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.

4.11.3.

De vereniging heeft, met een beroep op artikel 2:15 lid 3 sub a BW, echter aangevoerd dat [eiseressen] geen redelijk belang hebben bij hun beroep op de naleving van die verplichting, omdat hun beroep alsnog door de meerderheid van de leden ongegrond zou zijn verklaard, zelfs als geen rekening zou worden gehouden met de ongeldige stemmen van de leden met een dubbel-lidmaatschap. De vereniging maakt hier een terecht punt. Uit productie 12 van de vereniging (met facturen waarin contributie en kosten in rekening zijn gebracht) kan worden opgemaakt dat er slechts drie leden zijn met een dubbel-lidmaatschap ([naam 1], [naam 2] en [naam 3]). Dit blijkt ook uit de presentielijst van de ALV, waarin de leden met de tuinnummers staan vermeld. Deze drie leden hebben ieder twee keer gestemd, terwijl zij maar één stem hadden. En twee van deze leden ([naam 2] en [naam 3]) hebben daarnaast nog tweemaal gestemd op basis van een volmacht, terwijl ieder lid slechts eenmaal kan worden gemachtigd. Dat betekent dat vijf van de door hen uitgebrachte stemmen ongeldig zijn. De telcommissie heeft 50 stemmen voor ongegrondverklaring van het beroep van [eiseressen] en 9 stemmen voor gegrondverklaring geteld. Ook na correctie van de dubbelstemmen kan worden aangenomen dat nog steeds de meerderheid van de op de ALV aanwezige leden voor ontzetting van [eiseressen] heeft gestemd. Een quorumvereiste is er niet.

4.12.

In de bodemprocedure zal moeten worden beoordeeld in hoeverre de door [eiseressen] gestelde onrechtmatigheden komen vast te staan en, als dat het geval is, of die onrechtmatigheden zodanig ernstig zijn dat het bekrachtigingsbesluit moet worden vernietigd wegens strijd met de statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en/of wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist.

Geen klachtplicht bij wanbestuur

De Hoge Raad hakt, in een beknopt arrest, een knoop door: “Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat aan een bestuurder ter afwering van zijn aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW jegens de rechtspersoon, geen beroep kan toekomen op art. 6:89 BW. Dit vloeit voort uit de aard van de rechtsverhouding tussen bestuurder en rechtspersoon (zie hiervoor in 3.2) en uit de omstandigheid dat een rechtspersoon bezwaarlijk kan worden tegengeworpen dat de bestuurder tijdens zijn aanstelling ter zake van onbehoorlijke taakvervulling door hemzelf als bestuurder tegenover de rechtspersoon, nalaat namens die rechtspersoon te protesteren bij zichzelf.4 Het voorgaande geldt eveneens voor de ingevolge art. 2:9 lid 2 BW hoofdelijk met die bestuurder verbonden medebestuurders nu onder meer de collegiale verhoudingen binnen het bestuur kunnen bemoeilijken dat binnen bekwame tijd wordt geprotesteerd tegen onbehoorlijke taakvervulling van een medebestuurder.5

Met andere woorden: als je er als bestuurder een zooitje van maakt, kan het nieuwe bestuur je namens de vereniging aansprakelijk stellen. Je kan dan geen beroep doen op art. 6:89 BW, waarin de algemene regel is dat je tijdig moet klagen als iemand anders – denk een aannemer – niet goed presteert bij het uitvoeren van een overeenkomst (of iets breder: bij het nakomen van een verbintenis).

De termijn voor de vereniging om een rechtszaak te starten is in beginsel 6 maanden na het aftreden van de bestuurder in kwestie (artikel 3:321 lid 1, aanhef en onder d, BW).

Hoge Raad 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:681


Vlg. voor de verlenging van de verjaring van een vordering op de voet van art. 2:9 BW: art. 3:321 lid 1, aanhef en onder d, BW en Parl. Gesch. Boek 3, p. 938.


Vgl. HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413, rov. 3.3.

Opzegging van de aanvoerder andere kamp

Opzegging

“Uit de uitgebreide stukken aan beide kanten blijkt immers van een slepend en hoog oplopend conflict tussen twee groepen binnen de Vereniging. Dat is voor de Vereniging als geheel een onhoudbare toestand. Een van de oplossingen waarvoor een bestuur in redelijkheid in zo’n situatie kan kiezen, is het beëindigen van het lidmaatschap van de “aanvoerder” van een van de twistende partijen. Daarbij hoort dan de ontruiming van de tuin. Dat er iets heel bijzonders aan de orde is waardoor de gevolgen van die opzegging voor [persoon A] zwaarder zijn dan te verwachten, heeft zij niet gesteld.”

Rechtsverwerking

“De Vereniging voert echter terecht aan dat [persoon A] er in een e-mail van 17 mei 2023 schriftelijk en ongeclausuleerd mee heeft ingestemd dat het huidige bestuur van de Vereniging vanaf 8 oktober 2022 ook daadwerkelijk als het bestuur van de Vereniging heeft te gelden (bijlage 17 van de Vereniging). Dat is later, op 22 mei 2023, nog eens uitdrukkelijk erkend. In een e-mail van die datum schrijft de toenmalig juridisch adviseur van [persoon A] namelijk: “Cliënte heeft ingestemd met uw sommaties waarbij zij o.a. mee instemt dat op 8 oktober 2022 de leden van de vereniging hebben gekozen voor uw cliënten als bestuur” (bijlage 18 van de Vereniging). De voorzieningenrechter is met de Vereniging voorlopig van oordeel dat [persoon A] , die werd bijgestaan door een juridisch adviseur, door deze herhaalde, schriftelijke en ongeclausuleerde erkenning van het bestuur van de Vereniging als het rechtmatige bestuur haar recht heeft verwerkt om zich er in deze procedure op te beroepen dat de Vereniging op dit moment (en ook op 4 oktober 2023) geen rechtsgeldig aangesteld bestuur heeft/had en dat het bestuur haar lidmaatschap daarom niet kon opzeggen. De Vereniging mocht er, gelet op de wijze waarop [persoon A] zich heeft uitgelaten in haar e-mail van 17 mei 2023 – die een aanvulling vormt op een e-mail van haar toenmalige advocaat van diezelfde datum – en (haar adviseur namens haar) in de e-mail van 22 mei 2023 , gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] zich op een later moment niet alsnog op de onrechtmatigheid/onbevoegdheid van het bestuur zou beroepen.2

2. Vergelijk Hoge Raad 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543 en Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.

Rechtbank Rotterdam 28 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2719