Geen lid, en lidmaatschap ook opgezegd

 In deze zaak (over een volkstuinvereniging) betwist het (nieuwe) bestuur dat de ‘huurder’ van een volkstuin lid is van de vereniging. Het bestuur zegt het lidmaatschap ook op.

De rechtbank overweegt dat: “De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.”

En over het belang van hoor en wederhoor voordat het bestuur besluit om het lidmaatschap op te zeggen: “Verder heeft [gedaagde = de vereniging] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.”

De rechter waarschuwt de leden echter wel:  ‘” [eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.”

Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7729

En verder:


Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] lid is geworden van [gedaagde] in plaats van [eiser] . Daarom dient beoordeeld te worden of het lidmaatschap van [eiseres] is beëindigd door middel van de brief van 18 juli 2022. Daarbij wordt vooropgesteld dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.

4.7.

Aan die zorgvuldigheid heeft het in dit geval ontbroken. De voorzieningenrechter noemt de volgende voorbeelden.

4.8.

[eiser] en [eiseres] waren volgens de brief van 26 april 2022 niet bekend als lid bij [gedaagde] . Weliswaar kregen zij gelegenheid hun lidmaatschap te bewijzen, maar in de tussentijd werd hen al direct een betredingsverbod opgelegd. [gedaagde] heeft destijds en ook nu niet duidelijk gemaakt waarom deze – naar zijn aard verstrekkende – maatregel nodig was. Dit klemt te meer, nu [gedaagde] zelf heeft benadrukt dat er geen deugdelijke bestuursoverdracht had plaatsgevonden. Niet is gebleken dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het ontbreken van stukken in de administratie daardoor is veroorzaakt.

4.9.

Hoewel [eiser] en [eiseres] vervolgens bewijsstukken hebben toegestuurd aan (het bestuur van) [gedaagde] , werd hun bij brief van 5 mei 2022 onder verwijzing naar artikel 9.6 van de statuten en artikel 5 van het huishoudelijk reglement meegedeeld dat hun (nog te bewijzen) lidmaatschap per direct werd beëindigd. Ingevolge artikel 5 van het huishoudelijk reglement wordt een lid echter geschorst en in de eerstvolgende ledenvergadering voorgedragen voor royement. Hoe de verwijzing naar artikel 5 van het huishoudelijk reglement zich verhoudt tot de directe beëindiging van het lidmaatschap van zowel [eiser] als [eiseres] , terwijl bovendien slechts een van beiden lid kan zijn, is onduidelijk. [gedaagde] heeft ook toegegeven dat een en ander “een zekere verwarring” kan hebben veroorzaakt.

4.10.

Verder heeft [gedaagde] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.

4.11.

In het licht van deze omstandigheden kon [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot het besluit komen om het lidmaatschap van [eiseres] te beëindigen, noch door onmiddellijke opzegging, noch door ontzetting. [eiseres] heeft er dan ook een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van haar lidmaatschap worden gestaakt. Het voert in dit kort geding te ver om [gedaagde] te gelasten de beëindiging van het lidmaatschap in te trekken omdat in deze kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven [gedaagde] zal dan ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.12.

In haar brief van 18 juli 2022 aan [eiser] heeft [gedaagde] op zichzelf terecht voorop gesteld dat hij geen lid meer is. De brief houdt echter ook het besluit in om een eventueel lidmaatschap van [eiser] , voor zover dat later zou blijken toch te bestaan, met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, die ook op [eiser] van toepassing zijn, kon [gedaagde] in redelijkheid evenmin tot dat besluit komen. Ook [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van zijn lidmaatschap worden gestaakt. In het geval van [eiser] zal [gedaagde] daarom ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.13.

De vordering om [gedaagde] te gelasten zich te onthouden van maatregelen die het ongestoord en rustig gebruik van tuin [tuinnummer A] verhinderen wordt ook toegewezen. Aan de sommaties in de brieven van 18 juli 2022 als gevolg waarvan [eiser] en [eiseres] tuin [tuinnummer A] niet ongestoord en rustig kunnen gebruiken liggen immers dezelfde, niet onderbouwde verwijten ten grondslag als aan de beëindiging van het lidmaatschap. [eiser] en [eiseres] hebben voldoende belang bij deze vordering, nu [gedaagde] bij eerdere gelegenheden een “betredingsverbod” heeft uitgevaardigd. Ook in het geval wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter doet, dat [eiser] geen lid meer is, heeft hij voldoende belang bij de vordering. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat een lid bevoegd is om gasten op zijn of haar tuin te ontvangen.

4.14.

Vanwege het lidmaatschap van [eiseres] dient zij (onder meer) contributie te voldoen. Daarvoor dient [gedaagde] een factuur aan [eiseres] te versturen (partijen noemen deze factuur de “jaarrekening”). Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat aan [eiseres] nog geen jaarrekening 2022 is toegestuurd, wordt de daartoe strekkende vordering toegewezen.

4.15.

De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen sommige leden van [gedaagde] en haar bestuur, zou een eventuele executie van een dwangsom tot nodeloze escalatie leiden.

[…]

[eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.

Geen eerlijke procesgang bij KNVB

 De rechtbank oordeelt snoeihard over de beroepsprocedure van de KNVB: die biet geen eerlijke procesgang.

  •  “Omdat [eiser = het lid] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. “
  • “Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.”
  • “Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.”

Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. De voorzieningenrechter licht haar oordeel in de volgende alinea’s toe.

4.7.

Vast staat dat de commissie bij het nemen van haar beslissing de camerabeelden niet heeft bekeken, terwijl deze wel op aanvraag voor de KNVB beschikbaar waren. De beelden zijn bovendien als bewijsmateriaal door AFC AJAX aangeboden en [eiser] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd betwist dat hij zou hebben gescholden of fysiek geweld zou hebben gebruikt.

Ook staat vast dat de melding van AFC AJAX (productie 3 van de KNVB) niet aan [eiser] is toegestuurd. Evenmin is [eiser] tijdig in kennis gesteld van de (inhoud van de) bij de melding horende verklaringen, terwijl uit de motivering van de in dit kort geding bestreden beslissing blijkt dat de commissie doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaring van (één van) de stewards. De KNVB heeft niet weersproken dat [eiser] voor het eerst van de melding van AFC AJAX en van de bijbehorende verklaringen heeft kennis kunnen nemen, na indiening door de KNVB van de producties in het kader van deze kortgeding procedure. Indiening heeft plaatsgevonden 2 dagen voor de mondelinge behandeling.

4.8.

Omdat [eiser] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. [eiser] heeft zich daartegen dus slechts in algemene zin kunnen verweren in zijn beroepschrift van 4 mei 2022. terwijl voor deze baldadigheid wel een stadionverbod voor de duur van 18 maanden (anderhalf jaar) is opgelegd. De voorzieningenrechter vindt dit niet getuigen van zorgvuldigheid.

Anders dan de gemachtigde van de KNVB meent, bevat het beroepschrift een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die [eiser] heeft tegen het opgelegde stadionverbod, in aanmerking genomen dat [eiser] zich enkel heeft kunnen baseren op de informatie die hem bij deurwaardersexploot is verschaft. Voor de commissie had de betwisting van de gestelde baldadigheid aanleiding behoren te zijn om op zijn minst de camerabeelden te bekijken en [eiser] te horen, althans hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit is niet gebeurd. Omdat er geen mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] pas na ontvangst van de beslissing van de commissie kennis heeft kunnen nemen van de verklaring die voor de commissie – blijkens de motivering – van doorslaggevend belang is geweest. Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.

4.9.

Ter zitting heeft de KNVB aangevoerd dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zich tijdens de beroepsfase niet heeft kunnen uitlaten over de verklaring van de stewards en/of daarover niet is gehoord omdat [eiser] geen stukken heeft opgevraagd en niet heeft verzocht om een hoorzitting. Deze stelling treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.

Conflict en opzegging

 “Alleen de achterstallige contributie is gezien voorgaande geen grond op basis waarvan van de Vereniging niet meer gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap in stand houdt. De overige pas in de procedure aangevoerde gronden zijn door de vereniging niet aan haar opzegging van 9 juni 2021 ten grondslag gelegd en kunnen daarom niet dienen als grondslag voor die opzegging. Bovendien acht de voorzieningenrechter deze redenen ook geen grond voor opzegging. Vooralsnog blijkt vooral dat er tussen partijen een langdurig conflict is over diverse punten. Een conflictsituatie op zichzelf is echter geen reden voor opzegging. ‘

Niet is gebleken dat Hidden Village zich in het conflict zo onbehoorlijk heeft gedragen dat voortzetting van haar lidmaatschap niet van de Vereniging gevergd kan worden. Net zo min is aannemelijk geworden dat Hidden Village als lid haar positie misbruikt om de belangen van Hidden Village als exploitant te behartigen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom voldoende aannemelijk dat de opzegging in een bodemprocedure op grond van artikel 2:14 BW, dan wel 2:15 BW, aangetast kan worden en niet in stand blijft. De voorzieningenrechter kan de Vereniging niet volgen in haar standpunt dat het besluit onaantastbaar is geworden omdat Hidden Village haar niet eerder in rechte heeft betrokken, dan wel dat Hidden Village tijdens de daarna gehouden ALV’s niet tegen het besluit is opgekomen. De Vereniging heeft haar standpunt daarover niet onderbouwd. “


Rechtbank Gelderland 3 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6395

Geen royement, wel opzegging

Deze uitspraak laat zien dat soms royement (ontzetting) een te zware sanctie is, maar dat het lidmaatschap van leden wel opgezegd kan worden.

“[De leden] [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] hebben allereerst schorsing van het royementsbesluit gevorderd. WSV [de vereniging] heeft in haar brief van 27 oktober 2022 (zie 3.9.) laten weten dat het royement als geschorst kan worden beschouwd. WSV heeft dat in haar verweerschrift en desgevraagd ter zitting nogmaals bevestigd en zij heeft het royement ingetrokken. “

“De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] voldoende aannemelijk gemaakt hebben dat de bodemrechter, later oordelend, zal beslissen dat het besluit van het bestuur van WSV tot opzegging van hun lidmaatschap van de vereniging rechtsgeldig is genomen en in stand kan blijven. Het besluit is nietig als het in strijd is met de wet of met de statuten (artikel 2:14, eerste lid, BW). Het besluit is vernietigbaar wegens strijd met wettelijke bepalingen of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of wegens strijd met een reglement (artikel 2:15, eerste lid, BW). Artikel 2:35, eerste lid, BW bepaalt dat de vereniging het lidmaatschap mag opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap door de statuten gesteld te voldoen en wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. De statuten van WSV (productie 6 bij dagvaarding) vermelden dat opzegging kan geschieden indien redelijkerwijs niet van de vereniging gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren of indien het lid niet meer voldoet aan het vereiste genoemd in artikel 4, tweede lid, derde volzin van de statuten (inwoner zijn van de gemeente Kampen). Het bezwaar van [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] is dat het opzeggingsbesluit niet, althans niet voldoende gemotiveerd is. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de bodemrechter zal moeten onderzoeken of het bestuur het opzeggingsbesluit gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft kunnen nemen omdat redelijkerwijs niet van WSV gevergd kon worden het lidmaatschap van [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] te laten voortduren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doorstaat het besluit die toets.”

De redenen voor de opzegging hebben te maken met een conflict tussen een stichting en de vereniging. De personen 2, 3, 4 waren vroeger het bestuur van zowel de vereniging als de stichting, en nu alleen van de stichting (niet valt uit te sluiten dat ze zijn ontslagen door de ALV van de vereniging of dat de ALV een nieuw bestuur heeft gekozen terwijl de personen nog niet wilden aftreden). Het heeft ook iets te maken met het beheer van twee delen van een haven en een contract met de gemeente. 

Rechtbank Overijssel 22 november 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3455

Spooklid

Dit betreft een merkwaardige zaak. Een atletiekvereniging vordert betaling van de contributie van een persoon. De vereniging heeft echter niet genoeg bewijs dat de persoon lid is.

De persoon wordt gedaagde01 genoemd in de uitspraak. De persoon voert aan dat: “[gedaagde01] heeft geen lidmaatschap bij Overmaas afgesloten. Er is nooit contact geweest tussen [gedaagde01] en Overmaas. Het appgesprek van 3 december 2018 is niet door hem gevoerd en hij heeft evenmin verzocht om het vermeende lidmaatschap over te schrijven naar [voetbalvereniging01] . [gedaagde01] werkt op zee en is vaak van huis. Hij heeft nooit bij Overmaas gevoetbald. Ten aanzien van alle door Overmaas overgelegde producties geldt dat het eenzijdig verkeer vanuit Overmaas naar [gedaagde01] betreft. [gedaagde01] heeft nooit correspondentie met betrekking tot de onderhavige kwestie ontvangen, laat staan een betalingsregeling getroffen. Hij is pas als gevolg van het op 1 juli 2021 gelegde loonbeslag op de hoogte geraakt van het verstekvonnis.”

De rechter:
“Met betrekking de uitdraai uit Sportlink ‘[online ledenadministratie] heeft [het bestuurslid naam01] op de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat hij de daarop vermelde gegevens heeft ingevuld.

Van een gedraging of verklaring van [gedaagde01] is hier dus geen sprake. Tijdens de mondelinge behandeling is niet duidelijk geworden hoe [het bestuurslid naam01] de door hem ingevoerde gegevens heeft verkregen. Een deel daarvan is weliswaar tijdens het appgesprek van 3 december 2018 aan hem doorgegeven, maar het paspoortnummer van [gedaagde01] , dat ook op de uitdraai van Sportlink staat vermeld, is in het appgesprek niet aan [naam01] doorgegeven. Hoe Overmaas aan deze gegevens is gekomen is niet duidelijk geworden.”

“Uit niets blijkt dat [gedaagde01] degene is die dit appgesprek voert. Overmaas heeft niet gesteld met welk telefoonnummer dit appgesprek is gevoerd; dit staat niet bij het appgesprek vermeld en ook een profielfoto ontbreekt. De enkele vermelding van de achternaam ‘ [gedaagde01] ’ wil niet zeggen dat hij daadwerkelijk degene is die het appgesprek voert.”

Na het lezen van de uitspraak heb ik geen idee wat er echt aan de hand is.