Stemonthoudingen tellen niet mee

 ” De rechtbank is van oordeel dat de stemonthoudingen niet moeten worden meegeteld bij de bepaling of de tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen is behaald. Indien een lid zich onthoudt van stemming brengt hij zijn stem niet uit, hij stemt immers niet voor en ook niet tegen. ” 

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2022:13

in reconventie

4.14.

Tussen partijen is in geschil of de statutenwijziging in 2008 op juiste wijze tot stand is gekomen. Partijen verschillen met name van mening of de stemonthoudingen wel of niet moeten worden meegeteld in het aantal uitgebrachte stemmen bij het bepalen of de vereiste tweederdemeerderheid van de stemmen is behaald.

4.15.

De rechtbank is van oordeel dat de stemonthoudingen niet moeten worden meegeteld bij de bepaling of de tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen is behaald. Indien een lid zich onthoudt van stemming brengt hij zijn stem niet uit, hij stemt immers niet voor en ook niet tegen. Vaststaat dat op de algemene ledenvergadering van 15 april 2008 5 van de 51 aanwezige stemmen zich hebben onthouden van stemming. Van de overgebleven 46 stemmen, dus de uitgebrachte stemmen, waren er 31 voor en 15 tegen, zodat de vereiste tweederdemeerderheid (net) is gehaald. Dat betekent dat het besluit tot statutenwijziging rechtsgeldig is genomen door de Vereniging en dat de primaire vordering van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie/eiser in het verzet] zal worden afgewezen.

4.16.

Met betrekking tot de subsidiaire vordering is gelet op het bepaalde in artikel 3:168 lid 3 BW de kantonrechter bevoegd. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering op de voet van artikel 71 lid 2 Rv dan ook verwijzen naar de kantonrechter.

Geen meerderheid: nietig besluit

Kernpunten

  • In deze uitspraak over een VvE, bevestigt (of geeft) de Hoge Raad een belangrijke algemene regel, die ook geldt voor gewone verenigingen: “het ontbreken van een op grond van de wet of de statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW.” En  dus niet tot een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen als bedoeld in art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW. Het verschil is dat de termijn van 1 jaar om naar de rechter te stappen (artikel 2:15 lid 5), alleen geldt voor vernietigbare besluiten. Op de nietigheid van een besluit kan ook later dan na 1 jaar een beroep worden gedaan. 
Addendum 14.07.2020
  • Bij VvE’s is de termijn niet 1 jaar, maar slechts 1 maand (artikel 5:130 BW, lid 2).
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan belang, nu het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn onder art. 2:14 BW vallende beroep op nietigheid in deze verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter mocht aankaarten, aangezien hij daarnaast een verzoek tot vernietiging deed op de voet van art. 5:130 lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW.
Overigens vindt de door het onderdeel verdedigde opvatting geen steun in het recht. Het ontbreken van een op grond van de wet of de statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW, en niet tot een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen als bedoeld in art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW.2
[voetnoot 6: Zie Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), p. 169.]
Noot red.: “Inv. Wet Boeken 3-6 NBW, Kamerstukken II 17 725, nr. 3, p. 61 (MvT) link  / PDF ” ( Tot de wettelijke en statutaire bepalingen die het totstandkomen van een besluit regelen in de zin van onderdeel a van art. 15 horen derhalve niet die, welke de vereisten voor de geldigheid van een besluit stellen, zoals een vereiste meerderheid van stemmen.”); via deze dissertatie p.92

Toch vergaderen na afgezegde ALV

Rechtbank Midden-Nederland 27 juli 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:3685

In deze vergadering wordt een ALV afgezegd afgezegd door het bestuur, een paar uur voordat deze zou plaatsvinden. Op initiatief van kritische leden wordt er toch vergaderd (en wordt het bestuur afgezet /geschorst en nieuw bestuur benoemd). Is dit besluit geldig?
De rechtbank oordeelt niet. 

” Deze [vergadering] is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd […]. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij [A, de voorzitter] de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten  is bepaald [verzoek van 10% van de leden] en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [de vereniging] .” 

De rechtbank overweegt ook, tamelijk opmerkelijk, dat alle benoemingen van bestuursleden op een eerdere (geldige) ALV ongeldig zijn, omdat er tijdens die ALV niet gestemd is (er waren precies genoeg kandidaten, namelijk 7 kandidaten; naast deze 7 personen bestond het bestuur nog uit de voorzitter A die al eerder gekozen was). 
” Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A, de voorzitter] het bestuur zouden gaan vormen. Door [de vereniging] wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [de kritische leden] is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW. ” 

Daarom is volgens de rechter allen de voorzitter A geldig benoemd (op een nog eerdere ALV, waarbij wel gestemd is). 



Dat oordeel lijkt mij te hard in het licht van artikel 2:8 lid 2 BW (een in de statuten opgenomen regel is niet van toepassing, ” voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”).

2.2.

In de statuten van [eiseres] zijn, onder meer, de volgende bepalingen opgenomen:
 HET BESTUUR
Artikel 4
4.1.1.

Het bestuur van de Vereniging wordt gevormd door een oneven aantal van minimaal vijf (5) en maximaal zeven (7) door de Algemene Ledenvergadering uit haar midden gekozen leden.

5.2.3.

Plaats en tijdstip van de Algemene Ledenvergadering wordt door het bestuur bepaald. […] Het bestuur draagt tevens zorg voor de oproeping van de leden door de toezending van convocaties onder bijsluiting van de agenda met bijbehorende stukken voor deze vergadering.
[…]
5.3.1.

Minimaal tien procent (10%) van de stemgerechtigde leden kunnen schriftelijk, met handtekeningen, aan het bestuur te kennen geven een Bijzondere Algemene Ledenvergadering bijeen te doen roepen.
Het bestuur is verplicht deze vergadering binnen drie (3) weken bijeen te roepen.

2.4.

In de notulen van de Algemene Ledenvergadering (hierna te noemen: ALV) van 27 maart 2018 staat, onder meer, het volgende:
 Bestuursverkiezing
7 leden hebben zich kandidaat gesteld en aangezien er eerder in de vergadering is vastgesteld dat het bestuur uit 7 leden mag bestaan, hoeft er niet gestemd te worden”.

2.5.

Het bestuur heeft een volgende ALV uitgeroepen voor 29 juni 2018. Een paar uur voor aanvang daarvan heeft het bestuur een e-mail naar de leden gestuurd dat de ALV geen doorgang zal vinden.
2.6.

Gedaagde sub 2 (hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ) heeft hierop het volgende e-mailbericht aan alle leden gestuurd:
“Geachte leden,

U heeft zojuist een mail ontvangen waarin de ALV wordt afgelast.

Ik zou hedenavond namens meer dan 20 medetuinders een punt van orde inbrengen wat heel erg belangrijk is. Dit heeft ermee te maken dat de vereniging geen legitiem bestuur heeft.

Om bovenstaande reden willen we u uitdrukkelijk verzoeken om vanavond om 20.00 uur naar de vereniging te komen. We komen bijeen bij de [locatie] . Wij zullen dan het hele verhaal uit de doeken doen.”

2.7.

Uit naam van het bestuur van [eiseres] is op 30 juni 2018 een e-mail naar de leden gestuurd waarin, onder meer, het volgende staat:
“Op dit moment is er veel onrust en commotie op de tuin. Er is een groep die zegt dat ze het interim bestuur zijn. Er is geen algemene vergadering uitgeroepen conform de statuten, daarom zijn de besluiten die daar genomen zijn niet rechtsgeldig. Er is formeel geen sprake van interim bestuur. Het interim bestuur wordt niet erkend. Het zittend bestuur is een legitiem gekozen bestuur. Dit is vastgelegd in de notulen. Het bestuur is ingeschreven bij de KVK.”

2.8.

Met een brief van 4 juli 2018 is [A] , net als de andere bestuursleden, met uitzondering van [gedaagde sub 3] , meegedeeld dat in de vergadering van 29 juni 2018 door de leden middels schriftelijke stemming is besloten tot zijn schorsing, in afwachting van royement als lid van [eiseres] . De brief is ondertekend door gedaagde sub 1 (hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ), in hoedanigheid van voorzitter van de vereniging.






4. De beoordeling

4.1.

Van een spoedeisend belang bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2.

De kern van het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. is, dat het door [A] voorgezeten bestuur in de ALV van 27 maart 2018 niet op rechtsgeldige wijze is verkozen.
Er is tijdens die ALV immers niet voor hun benoeming gestemd, noch voor het bestuur als geheel, noch individueel per kandidaat – zoals de statuten voorschrijven – en er is ook niet gevraagd of verkiezing met algemene stemmen akkoord was.
Daarbij zijn zij van mening dat de verkiezing van het interim bestuur op 29 juni 2018 – hoewel strikt genomen ook niet in overeenstemming met de statuten – wel rechtsgeldig is, aangezien dit bestuur de steun geniet van de leden die tijdens die vergadering aanwezig waren en zij gedwongen waren om in het belang van de vereniging als zodanig te handelen, gezien de onrust en tweespalt die er heerst.
4.3.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde sub 1] c.s. worden gevolgd in haar standpunt dat de verkiezing van de bestuurders van [eiseres] tijdens de ALV van 27 maart 2018 niet in overeenstemming met de statuten heeft plaatsgevonden.
Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A] het bestuur zouden gaan vormen. Door [eiseres] , althans [A] , wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [gedaagde sub 1] c.s. is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat aan de verkiezing van [A] , tijdens een eerdere ALV, geen bezwaren kleven, althans daarvan is niet gebleken. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands op dat [A] daarom thans als (enig) bestuurder van [eiseres] kan worden aangemerkt en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet. Voor dit laatste is het volgende redengevend.
4.4.

Voorshands kan er niet van worden uitgegaan dat de bijeenkomst op 29 juni 2018 de status van een ALV had. Deze is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd en in het voorgaande is reeds geoordeeld dat destijds in ieder geval [A] bestuurder van [eiseres] was en derhalve bevoegd was tot afzegging van de ALV. Hoewel de statuten een bestuur van vijf of zeven leden voorschrijven, betekent het hiervoor reeds genoemde gegeven dat [A] alléén als bestuurder fungeert niet dat hij om die reden bestuursbevoegdheid ontbeert. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten is bepaald en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [eiseres] . Ook het gegeven dat [A] als bestuurder niet aanwezig was om deze vergadering voor te zitten, draagt bij aan dit voorlopig oordeel.
De voorzieningenrechter komt hiermee tot de slotsom dat het gevorderde verbod voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om zich (individueel en gezamenlijk als het interim bestuur) voor te doen als bestuurders van [eiseres] toewijsbaar is. Ook het onder 3.1. b) gevorderde is voor een deel toewijsbaar, op de hierna te vermelden wijze.

4.5.

Het voorgaande brengt met zich dat het gevorderde onder 3.1. f) en g) (grotendeels) toewijsbaar is. Nu [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [eiseres] , is hun inschrijving als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onterecht en zijn zij tevens onterecht gemachtigd bij de bank. Dit zullen zij ongedaan moeten maken. Gelijktijdig zal [A] daar weer moeten worden ingeschreven en gemachtigd. Dit geldt niet voor de overige zes bestuursleden die, zoals hiervoor bij 2.3. staat weergegeven, ook ingeschreven stonden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hun benoeming in de ALV van 27 maart 2018 immers in strijd met de statuten geweest en is derhalve voorshands niet aannemelijk dat zij op dit moment zijn aan te merken als bestuursleden van [eiseres] .
4.6.

Als een, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, noodzakelijke stimulans voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om aan deze veroordelingen te voldoen, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal echter op de hierna te vermelden wijze worden gemaximeerd.
4.7.

De vorderingen onder 3.1. c) en e) zullen evenwel worden afgewezen. Zonder nadere toelichting – die evenwel ontbreekt – is voorshands niet duidelijk op welke bescheiden en bestanden wordt gedoeld door [eiseres] . De vordering is derhalve onvoldoende objectief bepaalbaar om te kunnen worden toegewezen, zoals is gevorderd. Daarbij komt dat voorshands ook niet goed is in te zien dat geen gebruik gemaakt zou mogen worden van een e-mailbestand van de leden van [eiseres] , nu gedaagden 1 tot en met 3 – mogelijk met uitzondering van [gedaagde sub 2] – zelf ook lid van de vereniging zijn.
4.8.

De vordering tot het verwijderen van de affiches voor de bijeenkomst van 30 juli 2018 zal eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten of de vergadering de status van een ALV heeft (en of daarin, afhankelijk van het antwoord op die vraag, rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden), hebben de leden van [eiseres] het recht om bijeen te komen en te vergaderen. Dit kan (het bestuur van) [eiseres] haar leden langs de weg van een juridische procedure, bovendien in kort geding, niet verbieden.
4.9.

[gedaagde sub 1] c.s. heeft in algemene bewoordingen betwist dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan agressief gedrag en vernielingen van eigendommen van [eiseres] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. wordt [gedaagde sub 4] als zondebok gebruikt en zoekt het bestuur van de vereniging naar spijkers op laag water.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet in de vereiste mate aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 4] zich daadwerkelijk aan het gestelde gedrag schuldig heeft gemaakt, noch wat de eventuele rol van [gedaagde sub 2] hierin is geweest. Nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door middel van getuigenverklaringen, is hiervoor aangewezen en binnen de beperkte kaders van het kort geding is hiervoor geen plaats. Bovendien is onduidelijk of [gedaagde sub 2] thans (nog) lid is van de vereniging. Vast staat dat zij haar lidmaatschap van [eiseres] heeft opgezegd op een wijze die strijdig is met de statuten, maar dat deze opzegging destijds door de vereniging is geaccepteerd. Naar eigen zeggen zou [gedaagde sub 2] echter later op haar beslissing zijn teruggekomen en bovendien is zij, eveneens naar eigen zeggen, samen met haar echtgenoot huurder van één of meer tuintjes op het tuinencomplex en als zodanig ook lid. Ook hiervoor geldt dat één en ander binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende duidelijk is geworden. De vordering onder 3.1. i) zal om deze redenen worden afgewezen.

4.10.

In de omstandigheid dat partijen over en weer voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten op de hierna te vermelden wijze te compenseren.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

– verbiedt gedaagden sub 1 tot en met 3 met onmiddellijke ingang om zich voor te doen als waren zij het bestuur van [eiseres] ,
– veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis, de leden van [eiseres] per e-mail onderstaande tekst, in reguliere opmaak en zonder toevoegingen, toe te sturen:
“Geachte leden van de vereniging,

Wij zijn in kort geding veroordeeld om ons niet langer voor te doen als bestuur van de vereniging.

Met vriendelijke groet,

[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 3] ”,

– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de inschrijving van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de Kamer van Koophandel te doen herstellen,
– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de machtiging van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de bankrelatie van [eiseres] te doen herstellen,
– bepaalt dat gedaagden sub 1 tot en met 3 hoofdelijk een dwangsom van € 1.000,00 per dag verbeuren voor elke dag dat zij nalaten om aan het hiervoor genoemde te voldoen, tot dat een maximum van € 30.000,00 zal zijn bereikt,
– compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
– wijst het meer of anders gevorderde af.

Ruzie in vereniging

Rb. Midden-Nederland 20 juni 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:2795

Bij deze (erg kleine) politiek partij, zijn er op een gegeven moment maar twee bestuursleden, de voorzitter en de secretaris. De voorzitter roept een bestuursvergadering bijeen. De secretaris verschijnt niet. De voorzitter / de bestuursvergadering besluit dat de secretaris geschorst is. Later zegt het bestuur / de voorzitter het lidmaatschap van de secretaris op. Vervolgens verzoeken leden om een ALV. Voorzitter en secretaris roepen elk, apart, een ALV bijeen, allebei op 21 januari, maar in andere plaatsen. Op de ALV georganiseerd door de secretaris, wordt de voorzitter ontslagen. Op de door de voorzitter georganiseerde ALV wordt de secretaris ontslagen. De chaos is dan compleet en de rechter mag het uitzoeken.

De rechter oordeelt dat het besluit tot schorsing van de secretaris ongeldig is (omdat het bestuur niet kan besluiten tot schorsing van een bestuurslid als bestuurslid). De opzegging van het lidmaatschap is ook ongeldig. Omdat de secretaris dus nog bestuurslid was, kon de voorzitter dus niet overgaan tot bijeenroeping van zijn ALV op 21 januari, zodat de daar genomen besluiten ongeldig zijn. De rechtbank zwijgt over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de secretaris op die dag.
Overigens had de KvK geweigerd om de bestuurswijzigingen van 21 januari in te schrijven (voor beide vergaderingen). Daarop hebben zowel voorzitter als secretaris een ALV bijeengeroepen op 4 maart, weer in andere plaatsen. De reden daarvoor is dat het gehele bestuur (nog voor de schorsing) had besloten dat op 4 maart een ALV zou worden gehouden. De rechtbank oordeelt dat ook die ALV’s allebei ongeldig zijn, omdat de bijeenroeping wat anders is dan het vaststellen van de datum, en de bijeenroeping is niet door het bestuur gedaan.
Ook voor de latere ALV van 23 september georganiseerd door de voorzitter, oordeelt de rechter dat deze ongeldig is omdat de secretaris er niet aan heeft meegewerkt.

Naar mijn mening is het een gemiste kans dat de advocaten (blijkbaar)  niet om een voorlopige voorziening hebben gevraag die de rechter in staat zou stellen om een tijdelijke / neutraal bestuurslid aan te stellen of om anderszins de impasse te doorbreken. Ik kan me voorstellen dat de voorzitter en de secretaris nu gezamenlijk een ALV gaan organiseren.

De uitspraak van de rechtbank bevat een overweging die wel klopt, maar snel tot misverstanden kan leiden. Dat is dat ” Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. “ Die stelling lijkt mij in het algemeen onjuist, het bestuur besluit met meerderheid tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Daarbij gaat het om een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een geldig bijeengeroepen bestuursvergadering. Als bij een bestuur van 9 mensen, maar 3 bestuursleden op een geldige bestuursvergadering zijn, dan kan een besluit worden genomen met een meerderheid van 2 bestuursleden. De zes niet-aanwezige bestuursleden zien ten slotte zelf af van de uitoefening van hum stemrecht. Idem als ze wel aanwezig zijn, maar zich onthouden van stemming. Het echte probleem in deze zaak is dat als de secretaris niet geldig is geschorst als bestuurslid, de voorzitter hem had moeten oproepen in de bestuursvergadering waarin het voorstel tot opzegging van zijn lidmaatschap op de agenda stond. Dat is in deze zaak niet gedaan. Nu dit een probleem in de oproeping van de bestuursleden voor de bestuursvergadering betreft (niet de bijeenroeping, de voorzitter lijkt mij op zich bevoegd om alleen datum en tijd van bestuursvergaderingen vast te stellen), zorgt dit gebrek voor vernietigbaarheid van het besluit tot opzegging van het ldimaatschap (artikel 2:15 lid 1 sub a BW). Dat betekent dat de vervaltermijn van 1 jaar geldt om  de vernietiging van het besluit te vorderen (bij de rechter), artikel 2:15 lid 4 BW.

De uitspraak bevalt ook (volgens mij) een verschrijving, waar de rechtbank overweegt dat:

“Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.”

Artikel 2:37 lid 2 bepaalt echter dat het bestuur wordt benoemd door de algemene vergadering (ALV), bij deze vereniging heet de algemene vergadering ‘Congres’. Artikel 2:37 bepaalt niet dat bestuursleden worden benoemd door het bestuur.  Artikel 2:37 lid 7 bepaalt wel dat het bestuur uit zijn midden de voorzitter en secretaris (en penningmeester) aanwijst. Mogelijk bepalen de statuten van deze vereniging dat voorzitter, secretaris en penningmeester in functie worden benoemd door het Congres (dus door de ALV). Zo niet, dan zou het bestuur wel de voorzitter kunnen schorsen als voorzitter (naar mijn mening) maar niet als bestuurslid.

Tot slot. Het dictum van het vonnis is onder meer dat nietig worden verklaard ‘ de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017’. Ik ben geen kenner van het procesrecht, maar het lijkt mij onwenselijk om zo te verwijzen naar een productie van de ‘procesinleiding’ (voorheen dagvaarding), die volgens mij geen deel uit maakt van het vonnis. Dat eiser dit zo vorderde, doet daar niet aan af, lijkt mij. (En dit is trouwens de eerste uitspraak op die weblog die onder het nieuwe ‘ KEI’  procesrecht is gewezen).

Vonnis van 20 juni 2018

in de zaak van

[eiser] , tegen

de vereniging
VERENIGING DE GROENEN,

2De feiten

2.1.

De Groenen is een politieke partij.
2.2.

In de statuten van De Groenen is onder meer bepaald:
– “Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op.” (artikel 5 lid 7)
– “Het congres kiest een partijbestuur van ten minste drie personen (…).” (artikel 8 lid 1)
2.3.

In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat dat bestuursleden door de algemene ledenvergadering (“het congres”) worden benoemd voor de duur van maximaal twee jaar.
2.4.

Vanaf 24 september 2016 is mevrouw [A] (verder: [A]) uitgeschreven als (derde) bestuurslid. Daarna bestond het bestuur van De Groenen nog maar uit twee bestuursleden: de heer [B] (verder: [B]) als voorzitter en [eiser] als secretaris.
2.5.

In oktober 2016 wilde [B] een bestuursvergadering houden met [eiser]. [eiser] wilde pas weer vergaderen als er een derde kandidaat voor het bestuur was gevonden. Op 15 december 2016 heeft [B] alsnog een uitnodiging aan [eiser] verstuurd voor een bestuursvergadering op 17 december 2016. [eiser] is niet op deze vergadering verschenen. In de notulen van de vergadering van 17 december 2016 (waarbij [B] de enige aanwezige bestuurder was) staat dat [B] met instemming van de aanwezige gasten besluit om [eiser] tot 4 maart 2017 te schorsen als bestuurslid van De Groenen.

2.6.

Op 19 december 2016 heeft [eiser] [B] per e-mail laten weten dat hij het niet eens is met de schorsing. [B] heeft daarop gereageerd: “(…) Je schorsing is gebaseerd op artikel 5 lid 7 van de statuten van De Groenen: Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op. In dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid (…)”
2.7.

Op 22 december 2016 hebben een aantal leden van De Groenen verzocht tot bijeenroeping van een algemene ledenvergadering (hierna: congres). [eiser] en [B] hebben vervolgens beiden afzonderlijk een congres uitgeroepen op 21 januari 2017. [eiser] in Utrecht, [B] in Amsterdam.
2.8.

Rond diezelfde tijd, op 28 december 2016, heeft [B] per brief aan [eiser] medegedeeld: “(…) Het partijbestuur heeft besloten je lidmaatschap van De Groenen per 1 januari 2017 op te zeggen. (…)”
2.9.

Op 21 januari 2017 hebben [eiser] en [B] beiden een congres gehouden: [B] in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. Op het in Utrecht gehouden congres van 21 januari 2017 is besloten tot schorsing van [B] als voorzitter en bestuurslid en tot benoeming van [A] en de heer [C] (verder: [C]) als (nieuwe) bestuurders van De Groenen. Op het in Amsterdam gehouden congres is besloten tot bevestiging van de schorsing van [eiser] van 17 december 2016, tot ontslag van [eiser] als bestuurder van De Groenen en tot benoeming van de heer [D] (verder: [D]) als nieuw bestuurslid.
2.10.

De Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) heeft geweigerd de op de congressen van 21 januari 2017 genomen besluiten in te schrijven vanwege twijfel of aan de vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag.
2.11.

[B] en [eiser] hebben vervolgens in februari opnieuw congressen uitgeroepen, te houden op 4 maart 2017. Op het congres van [B] is besloten tot bevestiging van de besluiten tot benoeming van de heer [D] tot bestuurslid en tot schorsing en ontslag van [eiser] als bestuurslid.
2.12.

[B] heeft op 23 september 2017 nog een congres gehouden. Op dat moment is (onder meer) besloten tot benoeming van [D] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [B] als bestuurslid.
2.13.

[eiser] is (in eigen naam en namens De Groenen) een kort geding procedure gestart tegen [B] waarbij hij heeft gevorderd dat [B] zich bij de KvK zal laten uitschrijven als bestuurder en dat hij zich niet meer als bestuurder van De Groenen zal gedragen. De voorzieningenrechter heeft De Groenen niet-ontvankelijk verklaard en heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.

3De vordering

3.1.

[eiser] vordert in deze procedure kort gezegd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de onder het regime van [B] (in naam van De Groenen) genomen besluiten nietig en/of vernietigbaar zijn. Het gaat dan om de volgende besluiten:
  • i) het schorsingsbesluit van 17 december 2016
  • ii) het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] van 28 december 2016
  • iii) de besluiten van 23 september 2017 tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders, tot uittreding van [eiser] als bestuurder en tot wijziging van het Huishoudelijk Reglement
  • iv) de in productie XI bij de procesinleiding opgenomen besluiten die zijn genomen door de vergaderingen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017.
3.2.

De Groenen voert verweer met als conclusie dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaart of de vorderingen afwijst met veroordeling van [eiser] (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten.
3.3.

In de beoordeling wordt ingegaan op de stellingen van partijen.

4De beoordeling

Inleidende overwegingen

4.1.

[eiser] heeft op de zitting aangevoerd dat De Groenen niet rechtsgeldig vertegenwoordigd is in deze procedure en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat zij niet in deze procedure is verschenen. Dit argument slaagt niet. Als een vennootschap niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd, is het namelijk aan de vennootschap (en niet aan een derde) om zich daarop te beroepen en [eiser] procedeert niet namens De Groenen. Hij kan zich er dus ook niet op beroepen dat De Groenen niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd.
4.2.

Volgens [eiser] had De Groenen op grond van artikel 2:15 lid 4 BW de voorzieningenrechter moeten verzoeken iemand aan te wijzen die in de plaats van het bestuur kon treden. Dit argument slaagt ook niet. Artikel 2:15 lid 4 BW is namelijk van toepassing als een bestuurder in eigen naam een vordering instelt. [eiser] was op het moment dat hij deze procedure startte (op 16 november 2017) geen bestuurder meer. Los van de discussie die in deze zaak speelt over de rechtsgeldigheid van zijn schorsing en ontslag, is zijn zittingstermijn namelijk op 15 oktober 2017 afgelopen, zodat hij vanaf dat moment in ieder geval geen bestuurder van De Groenen meer was. Artikel 2:15 lid 4 BW is dus niet van toepassing.
4.3.

Omdat [eiser] inmiddels (in ieder geval vanaf 15 oktober 2017) geen bestuurder meer is, vindt De Groenen dat [eiser] geen belang heeft bij deze procedure. Ook dit argument slaagt niet. Als de vordering van [eiser] wordt toegewezen, betekent dat namelijk (onder meer) dat hij nog lid is van De Groenen en dat hij zich opnieuw verkiesbaar kan stellen als bestuurder. Daar heeft hij belang bij.
4.4.

De zaak gaat inhoudelijk over de geldigheid van verschillende besluiten. De rechtbank zal eerst de geldigheid van het schorsingsbesluit en het opzeggingsbesluit beoordelen, zoals die in de vordering worden genoemd onder (i) en (ii). Vervolgens wordt de geldigheid van de in (iii) en (iv) van de vordering genoemde besluiten beoordeeld.
De besluiten (i) en (ii)

4.5.

De rechtbank toetst allereerst de besluiten tot schorsing van [eiser] en tot opzegging van zijn lidmaatschap. Deze besluiten zijn door [B] genomen. Het is de vraag of hij deze besluiten rechtsgeldig kon nemen. Daarbij wordt het volgende voorop gesteld.
4.6.

Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.
4.7.

Het is ook mogelijk om een (partij)lid te schorsen. Die bevoegdheid komt aan het bestuur toe. In de statuten van De Groenen staat dat de consequentie daarvan is dat alle lidmaatschapsrechten worden opgeschort (artikel 5.7 statuten).
17 december 2016: schorsingsbesluit
4.8.

[B] heeft in de bestuursvergadering van 17 december 2016 een besluit tot schorsing van [eiser] genomen. Het uitgangspunt is dat dit besluit ongeldig is. De bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen komt namelijk aan het congres toe, niet aan het bestuur. Volgens De Groenen kan ook het bestuur bestuursleden schorsen omdat artikel 2:37 BW van regelend recht is. Hoewel niet is uitgesloten dat de bevoegdheid tot schorsing aan een ander orgaan kan worden toebedeeld, blijkt niet uit de statuten dat De Groenen dat in dit geval heeft gedaan. Dit argument slaagt dus niet.
4.9.

De Groenen voert verder aan dat [B] [eiser] niet heeft geschorst als bestuurslid, maar als partijlid en dat [B] daartoe op grond van artikel 5.7 van de statuten bevoegd was. Door de schorsing zijn alle lidmaatschapsrechten volgens De Groenen opgeschort, waaronder ook het recht van [eiser] om op te treden als bestuurslid. De Groenen is dus van mening dat de schorsing van [eiser] als partijlid, automatisch de schorsing als bestuurslid heeft meegebracht.
4.10.

Ook dit argument slaagt niet. In de notulen van de bestuursvergadering van 17 december 2016 staat namelijk expliciet dat [eiser] geschorst is als bestuurslid (zie 2.5). Ook in de brief van 18 december 2016 waarmee het besluit tot schorsing aan [eiser] wordt bevestigd staat dat het gaat om een besluit tot schorsing als lid van het partijbestuur van De Groenen. Daarna (op 19 december 2016) heeft [B] weliswaar aan [eiser] gemaild dat de schorsing gebaseerd is op artikel 5 lid 7 van de statuten, maar daarbij wordt ook vermeld: “in dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid” (zie 2.6). Op de zitting heeft [B] bovendien verklaard dat hij de schorsingssanctie wilde beperken tot de rechten van [eiser] als bestuurslid omdat hij de schorsing proportioneel wilde houden. Uit deze omstandigheden blijkt dat [B] [eiser] niet heeft willen schorsen als lid van De Groenen, maar als bestuurslid. Daartoe was hij niet bevoegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het schorsingsbesluit van 17 december 2016 ongeldig is.
28 december 2016: opzegging lidmaatschap
4.11.

Op 28 december 2016 heeft [B] [eiser] geïnformeerd dat zijn lidmaatschap per 1 januari 2017 werd opgezegd door het partijbestuur, omdat niet van De Groenen kon worden gevergd het lidmaatschap langer te laten voortduren (2:35 lid 2 BW).
4.12.

Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. De Groenen is van mening dat [eiser] ten tijde van het besluit op 28 december 2016 was geschorst als (bestuurs)lid, zodat [B] alleen kon overgaan tot opzegging. Dit argument slaagt niet. Zoals hierboven is gemotiveerd is het schorsingsbesluit van 17 december 2016 namelijk ongeldig. Dat brengt mee dat het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] ook ongeldig is.
De besluiten (iii) en (iv)

4.13.

Partijen zijn verder in geschil over verschillende besluiten die zijn genomen op de congressen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017. Daarbij gaat het om de vraag of die congressen op de juiste manier zijn bijeengeroepen en/of opgeroepen.
4.14.

Aan elk congres moet allereerst een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag liggen. Dat is het besluit dat op een bepaalde datum een congres zal plaatsvinden. Congressen moeten worden bijeengeroepen door het bestuur (2:41 lid 1 BW en artikel 7 lid 4 statuten). Ook de leden, voor zover zij ten minste 10% van de stemmen hebben, kunnen een algemene vergadering bijeenroepen als zij eerst een verzoek hebben ingediend tot bijeenroeping bij het bestuur en als het bestuur daaraan niet binnen vier weken na ontvangst van het verzoek gevolg geeft (2:41 lid 3 BW, artikel 3 Huishoudelijk Reglement). Een congres waaraan geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in artikel 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt is geen (rechtsgeldige) algemene vergadering.
4.15.

Vervolgens moeten de congressen op de juiste manier worden opgeroepen. In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat daarover (onder meer) dat het partijbestuur uiterlijk acht weken vóór het congres plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken (zie artikel 3 Huishoudelijk Reglement).
21 januari 2017
4.16.

[B], [D], [E], [F] en [G], vijf leden van De Groenen, hebben verzocht om de bijeenroeping van een congres. Naar aanleiding van dat verzoek heeft [B] op 22 december 2016 een congres bijeengeroepen dat op 21 januari 2017 zou plaatsvinden in Amsterdam. Volgens De Groenen is het besluit tot bijeenroeping van 22 december 2016 rechtsgeldig (door het bestuur) genomen. De Groenen is namelijk van mening dat [eiser] op 22 december 2016 geschorst was, zodat [B] (als enige nog functionerende bestuurslid) het congres alleen bijeen kon roepen. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat het besluit tot schorsing van [eiser] ongeldig is. Dat betekent dat [eiser] op 22 december 2016 nog bestuurder was en dat [B] niet zonder [eiser] kon overgaan tot het bijeenroepen van een congres.
4.17.

De Groenen voert vervolgens aan dat geen gehoor is gegeven aan het verzoek tot bijeenroeping van het congres door [B], [D], [E], [F] en [G], zodat deze leden (op grond van artikel 2:41 lid 3 BW) vanaf 6 januari 2017 zelf een congres bij een konden roepen. Volgens De Groenen hebben de leden dat gedaan met de uitnodiging van 7 januari 2017 (productie 11 bij verweerschrift). In die uitnodiging staat echter: “Eind december heeft een aantal leden het partijbestuur verzocht een partijcongres bijeen te roepen. Het bestuur heeft dit verzoek ingewilligd en de congreswerkgroep verzocht in de loop van januari een congres te organiseren. Het partijbestuur nodigt u hierbij allen uit voor het 65e partijcongres op zaterdag 21 januari 2017 in (…) te Amsterdam.” Het zijn dus niet de leden die het congres, met inachtneming van artikel 2:41 lid 3 BW hebben bijeengeroepen, maar [B] als lid van het partijbestuur.
4.18.

Aan het congres van 21 januari 2017 ligt dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag. Dat betekent dat op 21 januari 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4 maart 2017
4.19.

Volgens De Groenen heeft het bestuur op 24 september 2016 besloten dat het eerstvolgende congres zou plaatsvinden op 4 maart 2017 en is op dat moment een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen. [eiser] betwist dat. In het verslag van de vergadering van 24 september 2016, waarbij alle bestuurders (op dat moment [B], [eiser] en [A]) aanwezig waren, staat echter: “Nu De Groenen niet deelneemt aan de verkiezingen van 15 maart 2017 wordt het voorjaarscongres op 4 maart 2017 gehouden.”. Daaruit leidt de rechtbank af dat er op dat moment overeenstemming was tot het houden van een congres op 4 maart 2017 en dat het bestuur in 2016 een besluit tot het bijeenroepen van een vergadering op 4 maart 2017 heeft genomen.
4.20.

De volgende vraag is of die vergadering ook op 4 maart 2017 heeft plaatsgevonden. Dat is niet het geval en daarvoor is het volgende redengevend. De bedoeling van het partijbestuur op 24 september 2016 was dat op 4 maart 2017 het voltallige bestuur en alle leden van de Groenen op één locatie bijeen zouden komen. Daarop zag het op 24 september genomen besluit. Daaraan is geen uitvoering gegeven. Op 4 maart 2017 hebben namelijk de twee (inmiddels) rebellerende groepen van de Groenen elk afzonderlijk een bijeenkomst gehouden, de ene in Amsterdam en de ander in Utrecht. Voor deze beide vergaderingen kan het besluit van 24 september 2016 niet als basis dienen, zodat de conclusie is dat ook aan deze beide vergaderingen geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat op 4 maart 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4.21.

Overigens als aangenomen zou worden dat er wel een geldige bijeenroeping heeft plaatsgevonden, geldt dat men niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. In het Huishoudelijk Reglement staat namelijk dat het partijbestuur uiterlijk acht weken voor het congres de plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken. Zowel [eiser] als [B] waren op dat moment lid van het partijbestuur en zij moesten dus samen oproepen voor het congres. Dit is niet gebeurd. In februari 2017 hebben [B] en [eiser] namelijk afzonderlijk een uitnodiging gestuurd voor een vergadering op 4 maart 2017. [B] heeft dus opgeroepen in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. De rechtbank stelt daarmee vast dat niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. Ook het gevolg daarvan is dat de in die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
23 september 2017
4.22.

Het congres van 23 september 2017 is door [B] uitgeroepen zonder medewerking van [eiser], terwijl [eiser] op dat moment nog bestuurder was. Ten aanzien van deze vergadering is dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen, zodat de op die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
4.23.

Volgens [eiser] is op de vergadering van 23 september 2017 naast de besluiten tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders ook nog een besluit genomen tot uittreding van [eiser] als bestuurder. Dat heeft De Groenen betwist en heeft [eiser] daarna niet verder onderbouwd. Dat betekent dat de vordering, voor zover deze ziet op ‘het besluit van 23 september 2017 tot uittreding van [eiser] als bestuurder’, zal worden afgewezen.
Conclusie en kosten

4.24.

Uit de bovenstaande beoordeling blijkt dat alle besluiten die [eiser] in zijn vordering heeft betrokken (voor zover vast staat dat deze zijn genomen) ongeldig zijn. Het is vervolgens de vraag hoe de ongeldigheid van de hierboven genoemde besluiten juridisch moet worden geduid. Zoals hiervoor is overwogen zijn alle in deze procedure aan de orde zijnde ‘besluiten’ ongeldig. Er is een juridische discussie mogelijk of deze ‘nietig’ of ‘non-existent’ moeten worden genoemd. Partijen hebben echter geen belang bij het antwoord op deze juridische vraag. Het gaat er voor partijen namelijk om dat er duidelijkheid komt over de (on)geldigheid van de besluiten. Uit praktische overwegingen en omdat [eiser] in zijn vorderingen geen onderscheid heeft gemaakt tussen nietige of non-existente besluiten, begrijpt de rechtbank de vordering van [eiser] zo, dat hij onder nietige besluiten ook non-existente besluiten verstaat. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat de in (i) t/m (iv) van de vordering genoemde besluiten, nietig zijn.
4.25.

De Groenen krijgt (grotendeels) ongelijk en zal worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Die kosten worden begroot op:
– 

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat de volgende besluiten nietig zijn:
  • i) het besluit van 17 december 2016, strekkende tot de schorsing van [eiser] als bestuurder;
  • ii) het besluit van 28 december 2016, strekkende tot de opzegging van het lidmaatschap van [eiser];
  • iii) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de (her)benoeming van [B] als bestuurder;
  • iv) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de benoeming van [D] als bestuurder;
  • v) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de wijziging van het Huishoudelijk Reglement;
  • vi) de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017,

Stoppen activiteiten (Veluweruiters)

Rechtbank Gelderland 10 november 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:7727


De rechter laat het besluit van de ALV om te stoppen met de activiteiten van de afdeling ” mennen”  in stand. “Het besluit tot staking van de menactiviteiten komt in de visie van [eisers] neer op opheffing van de afdeling mennen. Daarmee wordt in wezen een wijziging van de statuten teweeggebracht. (…) Dat standpunt moet worden verworpen. Staking van de menactiviteiten is niet hetzelfde als opheffen van de afdeling mennen. De staking van de activiteiten hoeft in de eerste plaats niet definitief te zijn. De vereniging zou in de toekomst kunnen besluiten die activiteiten weer te laten herleven. In de tweede plaats ontneemt het staken van de activiteiten niet elke betekenis aan het bestaan van de afdeling mennen.” 

Vonnis in kort geding van 10 november 2015

in de zaak van
1. [eiser] ,
2. [eiser 1],

tegen de vereniging VERENIGING PAARDENSPORTVERENIGING DE VELUWERUITERS,

Partijen zullen hierna [eisers] en De Veluweruiters genoemd worden.

 

2De feiten

2.1.

De Veluweruiters, een paardensportvereniging, is blijkens artikel 1 van haar statuten onderverdeeld in een afdeling paarden, een afdeling pony’s en een afdeling mennen. De Veluweruiters heeft één bestuur en één algemene ledenvergadering. De Vereniging telt ongeveer 140 leden. De Veluweruiters en haar leden zijn lid van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna: KNHS). In de statuten van De Veluweruiters is voorts, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 4 – Leden
1. Leden van de vereniging zijn natuurlijke personen. Leden, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, worden vertegenwoordigd door één der ouders of wettelijke vertegenwoordiger. (…).
(…)
Artikel 12 – Algemene vergadering
(…)
3. De algemene vergadering bestaat uit alle leden van de vergadering.
4. Leden die niet geschorst zijn, hebben toegang tot de algemene vergadering en zijn stemgerechtigd, mits minimale leeftijd van 18 jaar. Bij aspirant leden onder de 18 jaar is de ouder of wettelijk vertegenwoordiger van stemgerechtigd.
(…)
Artikel 16 – Besluiten
  1. Het in dit artikel bepaalde is van toepassing op alle besluiten die in de vereniging worden genomen. (…).
  2. (…)
  3. Tenzij in de statuten of in een reglement anders is bepaald, worden besluiten in de vergadering genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Onder meerderheid wordt verstaan meer dan de helft van de door stemgerechtigde leden uitgebrachte stemmen, zo nodig door afronding naar boven. Indien de stemmen staken is geen meerderheid behaald.
(…)
Artikel 21 – Wijziging van statuten
(…)
3. Een besluit tot wijziging van de statuten kan slechts op een algemene vergadering met ten minste twee derden van de uitgebrachte geldige stemmen worden genomen.
(…)
2.2.

[eisers] zijn als menlid aangesloten bij De Veluweruiters.
2.3.

In 2013 waren er 23 menners als leden bij De Veluweruiters aangesloten. In het najaar van 2013 heeft het bestuur op de algemene ledenvergadering voorgelegd dat de menactiviteit al een aantal jaar niet kostendekkend is. De contributie is onvoldoende om de instructiekosten (de rechtstreekse leskosten ten behoeve van de menners) te dekken. Er werd op twee avonden les gegeven door drie instructeurs. De lessen bleken regelmatig niet goed bezet te zijn.
2.4.

Per 1 januari 2014 is het aantal bij De Veluweruiters aangesloten menleden gedaald tot 17. Het bestuur van De Veluweruiters heeft de menafdeling verzocht om tot een kostenreductie te komen. In dat verband is voorgesteld de lessen te concentreren op één avond en terug te gaan op één instructeur. Het voorstel van het bestuur is besproken op de algemene ledenvergadering van 20 januari 2014. Op deze vergadering zijn, na uitleg van het voorstel door het bestuur, de menleden weggelopen.
2.5.

Het bestuur heeft het voorgenomen besluit uitgevoerd. De menleden hebben vervolgens contact gezocht met de KNHS voor bemiddeling in het ontstane geschil over de kostenreductie. De eerste bemiddelingspoging vn de KNHS heeft plaatsgevonden op 2 februari 2014.
2.6.

Op initiatief van de menleden is op 10 maart 2014 een buitengewone algemene ledenvergadering gehouden. Tijdens deze algemene vergadering is opnieuw de financiële positie van de menafdeling ter sprake gebracht en in dat verband ook het aantal en de omvang van de meninstructies. Besloten wordt de menactiviteiten te beperken tot één avond met de heer Boer (een van de oorspronkelijke instructeurs) als instructeur.
2.7.

Gedurende de rest van het jaar 2014 heeft er regelmatig overleg tussen het bestuur en de menafdeling plaatsgevonden. In juli 2014 heeft het bestuur de menleden gewezen op de lage kantineomzet tijdens de menwedstrijd en het verstrekken van consumpties zonder dat daar betaling tegenover heeft gestaan. Op 5 november 2014 is dit ook aan de orde gekomen in de algemene ledenvergadering. Dit punt heeft tot een heftige woordenwisseling geleid.
2.8.

Op 12 november 2014 is een spoedvergadering van het bestuur uitgeroepen. Besloten werd de menleden die het niet eens zijn met het besluit en die beschuldigingen naar het bestuur hebben geuit en bestuursleden persoonlijk hebben bedreigd, uit te nodigen voor een gesprek. De uitgenodigde menleden hebben dit gesprek geweigerd.
2.9.

Op initiatief van het bestuur heeft op 9 december 2014 een vergadering plaatsgevonden voor alle menleden. Op deze vergadering is wederom de financiële positie van de menafdeling aan bod gekomen en de vertrouwensbreuk die is ontstaan tussen de menleden en het bestuur. De menleden hebben aldaar beterschap beloofd.
2.10.

Op 12 januari 2015 hebben de menleden een plan van aanpak aan het bestuur gezonden. Het bestuur heeft dit plan van aanpak als onvoldoende beoordeeld. Eind januari 2015 heeft het bestuur besloten een buitengewone algemene ledenvergadering uit te roepen zodat de leden kunnen beslissen over het beëindigen van de menactiviteiten van de vereniging.
2.11.

De buitengewone algemene ledenvergadering over het beëindigen van de menactiviteiten heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Het bestuur heeft op deze vergadering toegelicht waarom zij van mening is dat de menactiviteiten beëindigd moeten worden. De menleden hebben vervolgens aan de hand van een PowerPoint presentatie hun voorstel en standpunten toegelicht. Het bestuur heeft op de toelichting van de menleden gereageerd. Vervolgens zijn er vanuit de zaal vragen gesteld en heeft er een discussie plaatsgevonden. De buitengewone algemene ledenvergadering is daarna overgegaan tot een schriftelijke stemming. Er is een stemcommissie benoemd bestaande uit een menlid, een lid van de afdeling paarden en een lid van de afdeling pony’s. Door 97 leden zijn stemmen uitgebracht. Daarnaast is 46 keer bij volmacht gestemd. In totaal zijn 143 stemmen uitgebracht. De uitslag was als volgt: 83 stemmen hebben voor het voorstel van het bestuur gestemd, 58 stemmen hebben tegen gestemd en 2 stemmen hebben blanco gestemd. Het voorstel tot beëindiging van de menactiviteiten is vervolgens aangenomen.
2.12.

In een brief van 8 april 2015 heeft de algemeen directeur van de KNHS onder meer het volgende aan het bestuur van de Veluweruiters geschreven:
Wij hebben kennis genomen van het geschil tussen een aantal leden van de vereniging de Veluweruiters en de vereniging. De kern van de zaak is dat de vereniging met de menactiviteiten wil gaan stoppen. De menners willen dit niet. Er heeft een Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden waarin de meerderheid van de vergadering heeft besloten de menactiviteiten te stoppen. Er is niet besloten om de menafdeling op te heffen.

De ledenvergadering van uw vereniging is akkoord gegaan met het staken van de activiteiten. Zoals u heeft kunnen lezen in het advies dat is ingewonnen bij mevrouw Olfers, Hoogleraar sport en recht, dient het staken van de activiteiten netjes afgewikkeld te worden. Uit het advies blijkt duidelijk dat een minderheidsgroep leden niet de voortgang van activiteiten kan afdwingen. Een vereniging mag echter ook niet zomaar stoppen. Er moet een deugdelijke belangenafweging hebben plaatsgevonden en er dienen goede afspraken gemaakt te worden over het moment waarop het staken van de activiteiten ingaat en de eventuele gevolgen voor de hoogte van de contributie.

3Het geschil

3.1.

[eisers] vorderen samengevat – De Veluweruiters te bevelen het besluit tot staking van de menactiviteiten op te schorten totdat in een bodemprocedure is beslist en De Veluweruiters te gelasten materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van menactiviteiten aan te kopen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van De Veluweruiters in de kosten.
3.2.

De Veluweruiters voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate uit de stellingen van [eisers] voort.
4.2

[eisers] hebben zich er in de eerste plaats op beroepen dat het besluit van de algemene ledenvergadering van 18 februari 2015 vernietigbaar is wegens strijd met de statuten op de voet van art. 15 lid 1 aanhef en onder a BW. Volgens art. 1 lid 1 van de statuten is de vereniging De Veluweruiters onderverdeeld in een afdeling paarden, afdeling pony’s en afdeling mennen. Het besluit tot staking van de menactiviteiten komt in de visie van [eisers] neer op opheffing van de afdeling mennen. Daarmee wordt in wezen een wijziging van de statuten teweeggebracht. Beslissingen tot wijziging van de statuten moeten volgens art. 21 lid 3 van de statuten met twee derden meerderheid worden genomen en dat is hier niet gebeurd. Dat standpunt moet worden verworpen. Staking van de menactiviteiten is niet hetzelfde als opheffen van de afdeling mennen. De staking van de activiteiten hoeft in de eerste plaats niet definitief te zijn. De vereniging zou in de toekomst kunnen besluiten die activiteiten weer te laten herleven. In de tweede plaats ontneemt het staken van de activiteiten niet elke betekenis aan het bestaan van de afdeling mennen. Namens De Veluweruiters is uiteen gezet dat menners lid kunnen blijven van de vereniging en dat het lidmaatschap van een vereniging met een afdeling mennen maakt dat het lid aan menwedstrijden kan deelnemen. Volgens De Veluweruiters hebben meer ruitersportverenigingen daarom een menafdeling hoewel binnen die verenigingen geen menactiviteiten plaatsvinden. [eisers] hebben dat niet gemotiveerd betwist. Voor het besluit tot staking van de activiteiten volstond daarom de gewone meerderheid.
4.3

Voldoende aannemelijk is dat de stemming daarover rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Ter zitting is gebleken dat een schriftelijke uitnodiging voor de algemene ledenvergadering is verstuurd met een bijgevoegde agenda. Gebleken is dat in die schriftelijke uitnodiging stond dat ter vergadering zou worden besloten over het staken van de menactiviteiten. Niet gesteld of gebleken is dat die uitnodiging te laat is verstuurd. Voorshands moet worden aangenomen dat hiermee voldaan is aan het bepaalde in de artt. 13 en 15 van de statuten. Volgens [eisers] hebben de menners getracht hunnerzijds punten op die agenda te krijgen betrekking hebbend op de vraag of de menactiviteiten opgeheven dienden te worden en heeft het bestuur van De Veluweruiters dat geweigerd. De Veluweruiters heeft betwist dat een dergelijk verzoek is gedaan. Dat kan dus niet worden vastgesteld. Maar dat de menners in hun mogelijkheden om de besluitvorming over het staken van de menactiviteiten te beïnvloeden zijn beperkt, kan niet worden aangenomen. De Veluweruiters heeft gesteld dat de menners ter vergadering uitvoerig de gelegenheid hebben gehad en benut om hun visie op het al dan niet voortbestaan van de menactiviteiten uiteen te zetten, wat [eisers] hebben bevestigd. Niets is gesteld of gebleken waaruit afgeleid moet worden dat zij benadeeld zijn door het feit dat de uiteenzettingen van hun visie niet waren geagendeerd. [eisers] hebben er verder nog een punt van gemaakt dat een groot aantal stemmen bij volmacht is uitgebracht. Niet aannemelijk is geworden dat daarmee iets mis was. De Veluweruiters heeft uiteengezet dat minderjarige leden geen stemrecht hebben en dat hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers via een volmachtregeling hun stem uitbrengen.
4.4

Voor het overige hebben [eisers] in tal van opzichten betoogd dat het besluit tot staking van de menactiviteiten niet op goede gronden en niet zorgvuldig is genomen. Klaarblijkelijk beroepen zij zich erop dat het besluit daarom vernietigbaar is op de voet van art. 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW. Of een besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid kan slechts marginaal door de rechter worden getoetst. Het besluit is slechts dan vernietigbaar indien het orgaan van de rechtspersoon in redelijkheid niet tot dit besluit had kunnen komen. Dat kan hier niet worden gezegd. Uit de door De Veluweruiters overgelegde stukken blijkt voorshands voldoende dat het in stand houden van de menactiviteiten jaren achtereen niet kostendekkend heeft kunnen plaatsvinden, dat daarover bij herhaling met de menners is gesproken waarbij hen gevraagd is daarin verandering te brengen, maar dat daarin desondanks geen verbetering is gebracht. Het staat De Veluweruiters vrij verliesgevende activiteiten te beëindigen. Niet kan worden gezegd dat zij daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten. De termijn waarop zij de activiteiten heeft beëindigd is niet onredelijk kort geweest. De Veluweruiters heeft onbetwist gesteld dat er in de omgeving voldoende ruitersportverenigingen zijn met menafdelingen waar menactiviteiten kunnen plaatsvinden. Zij heeft ook gesteld dat vrijwel alle menleden bij een andere vereniging onderdak hebben gevonden, wat [eisers] evenmin gemotiveerd hebben betwist. Dat deze leden graag terug zouden willen keren naar De Veluweruiters, zoals [eisers] stellen, is iets anders.
4.5

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vorderingen af,