Ieder lid mag de ledenlijst inzien

“De vereniging heeft een moskee in [vestigingsplaats] waar de activiteiten van de vereniging plaatsvinden. [eiser] is sinds 1 januari 2022 lid van de vereniging. Hij heeft het bestuur van de vereniging laten weten het niet eens te zijn met de manier waarop het bestuur de vereniging leidt. Hij wilde dit graag op een Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) bespreken. Het bestuur heeft laten weten dat zij dit niet toestaat. [eiser] heeft daarom met een beroep op artikel 15 lid 4 van de statuten een bijzondere ALV bijeengeroepen door op 17 juni 2023 in de moskee uitnodigingen op te hangen. Op deze uitnodiging stond dat de ALV zou plaatsvinden op 1 juli 2023 en dat er één agendapunt zou worden behandeld, namelijk het functioneren van de voorzitter. Toen [eiser] deze uitnodigingen aan het ophangen was heeft het bestuur zich daartegen verzet, is een conflict ontstaan, is de politie gebeld en heeft het bestuur [eiser] een pandverbod voor de moskee opgelegd. Bij brief van 29 juni 2023 heeft het bestuur het lidmaatschap van [eiser] opgezegd. [eiser] heeft laten weten in beroep te gaan tegen de opzegging van zijn lidmaatschap. De ALV zal hier in september of oktober van dit jaar over beslissen. Dat betekent dat het zittende bestuur er nog zit.” (het is een uitspraak in kort geding)

“In beginsel kan het bestuur een pandverbod geven als iemand de orde in de moskee verstoort. Het bestuur vertegenwoordigt immers de vereniging. Maar in dit geval is het pandverbod niet terecht opgelegd. Het staat vast dat er op 17 juni 2023 veel onrust is ontstaan en de orde in de moskee is verstoord. De politie is zelfs ter plaatse geweest. Maar de oorzaak van de onrust is hier wel van belang. De onrust is namelijk ontstaan doordat [eiser] iets wilde bereiken wat hij op grond van de statuten mocht bereiken. Hij heeft een achterban van zeker 10% van de leden. Omdat het bestuur weigerde zijn voorstellen op de agenda te zetten, mocht hij een bijzondere ALV bijeenroepen. In de statuten staat expliciet dat die ALV mag worden aangekondigd door mededeling op het in het clubgebouw (lees: moskee) aanwezig mededelingenbord. Dat was [eiser] op dat moment aan het doen. De onrust die de actie van [eiser] veroorzaakte zou normaliter een pandverbod rechtvaardigen, maar omdat [eiser] juist binnenkwam om iets te doen dat hij volgens de statuten mag doen, en het bestuur fout zat door hem daarin tegen te werken, mag zij hem dan niet een pandverbod geven. De onrust is immers ontstaan omdat het bestuur wil verhinderen dat [eiser] iets doet dat hij op basis van de statuten mocht doen. Als er onrust ontstaat door een conflict waar het bestuur in ieder geval medeschuldig aan is, mag het bestuur niet iemand vanwege die onrust een pandverbod geven. Dat zou onredelijk en in strijd met artikel 2:8 BW zijn.
De rechter neemt bij deze beslissing ook mee dat [eiser] vandaag heeft verklaard tot de ALV in september of oktober niets anders te willen doen in de moskee dan bidden, en dat de rechter het door het bestuur gevraagde contactverbod wel zal toewijzen, waarover later meer. Er is daarom ook geen aanleiding om verdere ordeverstoringen te verwachten.
De vordering tot opheffing van het pandverbod wordt dus toegewezen. De vereniging mag [eiser] de toegang tot de moskee niet weigeren. Dat betekent dat ook de reconventionele vordering van de vereniging voor het opleggen van een pandverbod wordt afgewezen.”

“[eiser] wil graag beschikking krijgen over de ledenlijst van de vereniging. Deze vordering wordt enigszins afgezwakt toegewezen. Iedereen die lid is van een vereniging heeft in beginsel recht om de ledenlijst in te zien. [*] Het betoog van de vereniging waarom zij de ledenlijst niet wil verstrekken, maar wel ter inzage wil geven, is begrijpelijk. Daarom wordt de vordering zo toegewezen dat [eiser] recht op inzage krijgt. Binnen twee weken na deze zitting moet het bestuur zorgen dat [eiser] in het gebouw van de vereniging (de moskee) de ledenlijst kan inzien. [eiser] heeft vandaag beloofd dat hij de inzage van de ledenlijst voor geen enkel ander doel gaat gebruiken dan om te weten wie er lid is en om in september en oktober te kunnen beoordelen of de ALV en de stemming netjes verlopen. Ook heeft hij beloofd dat hij de ledenlijst niet gaat gebruiken om leden te benaderen.”

[*] – Deze regel is conform de uitspraak in de BVKZ zaak uit 2018, zie deze post.

De vereniging vordert een contactverbod tussen [eiser] en het bestuur. Deze vordering wordt toegewezen. Deze ordemaatregel kan bijdragen aan rust in de moskee. Omdat vaststaat dat er in september of oktober van dit jaar een ALV wordt gehouden is het ook niet nodig dat [eiser] contact heeft met het bestuur of afzonderlijke bestuursleden. Dit contactverbod loopt tot in ieder geval die eerstvolgende ALV. Als op die ALV wordt beslist dat de opzegging in stand blijft zal het contactverbod vanaf vandaag voor de duur van één jaar worden opgelegd.

Rechtbank Midden-Nederland 10 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3577

Beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag door vrijwilligers

  • Vooraf: ik aarzel of ik dit onderwerp moet bespreken op dit weblog.
    Ik ben geen specialist op dit onderwerp. Aan de andere kant: de
    problematiek zal spelen in heel veel verenigingen. De rechtbank schetst in
    deze zaak een duidelijk juridisch kader. Ik kan echter alleen niet
    beoordelen of het ook juridisch juist is, of de rechtbank alle
    jurisprudentie juist samenvat. 
  • Met die kanttekening zal ik het tweede deel van deze uitspraak toch
    weergeven (het eerste deel van de uitspraak gaat over puur
    verenigingsrecht, namelijk of een club aangemerkt moet worden als een
    informele vereniging). 
  • Mocht je te maken hebben met een kwestie omtrent beschuldigingen,
    klachten, of vermoedens van seksueel of anderszins grensoverschrijdend gedrag van een persoon, bijv. een vrijwilliger, in een
    organisatie, ga dan niet af op slechts deze post, maar
    raadpleeg een juridisch adviseur met voldoende expertise – bij voorkeur
    een advocaat. 

De klacht van de
beschuldigde vrijwilliger jegens de organisatie

  • [De coördinator / vrijwilliger] [de heer eiser sub 1] heeft
    toegelicht dat sprake is van een onrechtmatige daad omdat hij zonder reële
    grond door [welzijnsorganisatie] K c.s. is beschuldigd van ongepast
    handelen [namelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag, zie rov. 4.16] en
    door [de organisatie] bewust in een kwaad daglicht is gesteld. [De
    organisatie] heeft op onrechtmatige wijze mededelingen gedaan aan de
    ouders en vrijwilligers betrokken bij [twee projecten voor gehandicapte
    kinderen ] en zij heeft actief contact gezocht met het [een krant], met
    het oogmerk om [eiser sub 1] te beschadigen.
    • Het krantenartikel staat (thans) online, en
      kan (op het moment van schrijven althans) worden gevonden via Google met
      de zoekterm
      ” commissie-geeft-klagers-over-coordinator” 

Juridisch kader:
wanneer is bekend maken klachten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
onrechtmatig jegens de persoon in kwestie?

  • ” De vraag of een gedraging/uitlating onrechtmatig is,
    wordt gelet op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) beoordeeld in het kader
    van wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
    Of in dat kader in het concrete geval (op onrechtmatige wijze) iemands eer
    of goede naam wordt aangetast, is afhankelijk van alle omstandigheden van
    het geval. Er zal een afweging van de belangen van partijen en van
    algemene belangen gemaakt moeten worden.” 
  • ” Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor een
    uitlating staat in beginsel vast indien een mededeling feitelijk onjuist
    is en de degene die de mededeling deed dit wist of het hem kan worden
    verweten dat hij het niet wist.” 
    • Dit zal echter, in het geval van klachten
      over grensoverschrijdend gedrag van een vrijwilliger, niet aan de orde
      zijn: de organisatie weet niet of de beschuldigingen juist zijn of niet.
      In zulke gevallen geldt de navolgende regel.
  • “Openbaarmaking van een feitelijk juiste mededeling [], in de
    wetenschap dat dit schade zal toebrengen aan een ander, is niet zonder
    meer onrechtmatig. [De openbaarmaking] zal wel onrechtmatig
    zijn [jegens die ander] wanneer uit de verdere omstandigheden van het
    geval volgt dat bij inachtneming tegenover de ander van een behoorlijke
    maatschappelijke zorgvuldigheid, die wetenschap [lees: zorgvuldigheid]
    diegene [= de openbaarmaker] had behoren te weerhouden van die handeling
    en/of het doen van die uitlating.”
    • Dit kader, ook zoals dat hieronder wordt uitgewerkt,
      geldt evenzeer voor “een gedraging daartoe”, dus een gedraging
      met het oogmerk dat een derde een mededeling over een ander openbaar
      maakt (dan wel, vermoedelijk, een onzorgvuldige aanvaarding van het
      risico dat die derde dat doet). Een voorbeeld is een organisatie die
      informatie over klachten/beschuldigingen aan een journalist geeft, waarna
      de journalist de klachten/beschuldigingen openbaar maakt.
    • N.b.: ook een feitelijk juiste mededeling kan in bepaalde gevallen een strafrechtelijke delict zijn, namelijk smaad: “Smaad is wanneer iemand met het negatieve bericht uw goede naam wil beschadigen door de waarheid over u te vertellen. Bijvoorbeeld als u vast zat in de gevangenis en iemand dit bericht verspreidt. Maar het is ook smaad als [iemand] uw goede naam wil beschadigen door een bericht te verspreiden waarvan [diegene] niet weet of dit waar is. Bijvoorbeeld als iemand zegt dat u namaakspullen verkoopt terwijl dat niet bewezen is.” https://www.juridischloket.nl/politie-en-justitie/aangifte/klachtdelict/
  • “Van onrechtmatigheid zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de
    uitlating [] in onnodig grievende vorm wordt gedaan of indien degene die
    de uitlating deed louter uit eigen materieel belang of uit persoonlijke
    animositeit heeft gehandeld. Bij juiste/ware uitlatingen kan ook een rol
    spelen welke mate van openbaarheid aan de mededeling is gegeven, of zij
    gevraagd of ongevraagd is gedaan, of de mededeler haar uit zelfverdediging
    heeft gedaan of om een derde te behoeden voor een dreigend gevaar, of de
    naam van degene die het betreft nodeloos bekend is gemaakt of er andere
    wegen openstonden om het doel van de mededeling (indien op zichzelf
    geoorloofd) te bereiken.” 
    • Ik merk op dat hier toch een tamelijk strikt
      kader wordt gegeven voor het openbaar maken, met name dat de organisatie
      moet nagaan of “er andere wegen openstonden om het doel van de
      mededeling (indien op zichzelf geoorloofd) te bereiken”.
  • “Een rechtvaardigingsgrond voor deze uitlatingen [] kan zijn
    gelegen in het algemeen belang. Van belang zijnde gezichtspunten zijn
    onder meer de aard van de openbaar gemaakte verdenkingen, de ernst van de
    daarin gelegen misstand (bezien vanuit het algemeen belang), de ernst van
    de gevolgen voor de besproken partij, de mate waarin de verdenkingen steun
    vonden in het ten tijde van de gedraging/uitlating beschikbare
    feitenmateriaal en de inkleding van de verdenkingen in verhouding tot de
    hiervoor genoemde factoren.”
    • Deze overweging lijkt te zijn gebaseerd op Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221.
    • Ik merk op dat bovenstaande vermelding van
      ‘algemeen belang’ als factor, waarschijnlijk 
      niet moet
      worden begrepen als een vrijbrief om beschuldigingen / klachten over
      seksueel grensoverschrijdend gedrag bekend te maken. Op dit punt kan ik
      slechts dringen adviseren een specialist te raadplegen. Zie ook het
      navolgende.
  • ” Het algemeen belang is regelmatig
    gelegen in de vrijheid van meningsuiting. Bij beantwoording van de vraag
    of een uitlating of gedraging daartoe onrechtmatig is, moet dan ook verder
    voor ogen gehouden worden dat sprake is van een botsing van grondrechten.
    Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 van de Grondwet en artikel 10
    van het EVRM de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt
    artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke
    levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer
    en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het
    concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante
    omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen
    voorrang toe aan één van beide rechten. Dat betekent dat de toetsing in
    één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten,
    gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht,
    meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de
    noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 van het EVRM en artikel 10 lid
    2 van het EVRM (o.a. [Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569]).”
    • Ik merk op dat “vrijheid van
      meningsuiting” inderdaad de gebruikelijke term is, maar de authentieke
      Engelse tekst van art. 11 EVRM iets breder geformuleerd lijkt te zijn: “Everyone
      has the right to freedom of
      expression
      . This right shall include freedom to hold opinions and to
      receive and impart information
      and ideas
       without interference by public authority and
      regardless of frontiers.” De term ‘uitingsvrijheid’ wordt ook wel
      gebruikt. 

Toepassing op de
zaak
 

  • Samengevat:  de interne email was niet onrechtmatig, de bijeenkomst met ouders
    van deelnemende kinderen ook niet, maar een latere brief van de
    organisatie aan de ouders wel. Die brief ging over de
    uitkomsten van het externe onderzoek naar de klachten.
  • Email van 6 januari ” Vaststaat
    dat [de organisatie] geconfronteerd is met een melding van seksueel
    grensoverschrijdend gedrag, gericht tegen [eiser sub 1] . [de organisatie]
    heeft [eiser sub 1] daar tijdens een gesprek op 21 december 2019 op
    aangesproken en heeft het nodig gevonden hem op non-actief te stellen. [de
    organisatie] heeft vervolgens aan de assistent-coördinatoren gevraagd of
    zij bij de eerstvolgende activiteit [] aanwezig wilden zijn om die
    activiteit zoals gebruikelijk door te laten gaan. De
    assistent-coördinatoren hebben op 4 januari 2020 aan [de organisatie]
    aangegeven dat zij zonder [eiser sub 1] niet bij de activiteit [] op 11
    januari 2020 aanwezig wilden zijn. [de organisatie] heeft zich toen, zo
    vertelde zij op de zitting, genoodzaakt gezien om de ouders en
    vrijwilligers in te lichten. Dat acht de rechtbank op zichzelf niet
    onrechtmatig, omdat er hoe dan ook vragen zouden rijzen omtrent de redenen
    van het niet doorgaan van de activiteit. Dit inlichten heeft [de organisatie]
    gedaan met de e-mail van 6 januari 2020 []. Naar het oordeel van de
    rechtbank is in deze e-mail in bedekte en neutrale termen aangegeven wat
    er aan de hand is en dat [de organisatie] een onderzoek heeft ingesteld
    naar aanleiding van de melding. Verder is aangegeven dat [de organisatie]
    de uitkomst van dit onderzoek zal afwachten. In deze e-mail is geen
    beschuldiging aan het adres van [eiser sub 1] te lezen. De rechtbank acht
    deze mail proportioneel en ziet er, gegeven de omstandigheden, niets onrechtmatigs
    in.” 
  • Bijeenkomsten eind januari 2020: “Vervolgens hebben er eind januari 2020 twee bijeenkomsten
    plaatsgevonden. Een met ouders van deelnemende kinderen van de clubs en
    een met vrijwilligers. Aan de hand van de door [eisers] overlegde
    geluidsopnames stelt de rechtbank vast dat er tijdens deze bijeenkomsten
    door [de organisatie] geen beschuldigingen zijn geuit aan het adres van
    [eiser sub 1] met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag.
    Tijdens deze bijeenkomsten is, kort weergegeven, in essentie meegedeeld
    dat er een onderzoek plaatsvindt naar signalen van grensoverschrijdend
    gedrag, dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon beschikbaar is
    gesteld voor iedereen die meent slachtoffer te zijn van [eiser sub 1] en
    dat de rapportage wordt afgewacht. Dat was ook de feitelijke situatie. De
    rechtbank onderkent dat dit voor [eiser sub 1] schadelijk is geweest, maar
    dat enkele feit maakt die mededelingen nog niet onrechtmatig. Die
    conclusie geldt ook voor [eiser sub 1] verwijzing naar het ‘suggestieve
    karakter’. Iets wat suggestief is, is niet per definitie onrechtmatig.
    […] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de organisatie] zelf geen
    beschuldigingen geuit en zich evenmin onnodig grievend over [eiser sub 1]
    uitgelaten. Daarbij is de doelgroep van de bijeenkomsten dezelfde als die
    van de e-mail van 6 januari 2020. De conclusie is dat er tijdens deze
    bijeenkomsten niet onrechtmatig gehandeld is door [de
    organisatie]” 
  • Brief 1 mei 2020 (wel onrechtmatig): “Vervolgens is van belang dat de door [de organisatie]
    ingeschakelde EKC [externe klachtencommissie] op 28 april 2020 een
    rapport heeft uitgebracht aan [de organisatie] over onder meer de door [D]
    ingediende klacht. Naar aanleiding van dit rapport heeft [de organisatie]
    op 1 mei 2020 een brief (productie 14 [eisers] ) aan de ouders en
    vrijwilligers gestuurd. In deze brief staat onder meer “Wij moeten
    u dan ook helaas meedelen dat wat we hoopten dat niet waar is nu toch klip
    en klaar onderschreven wordt door de rapportages”. 
    Verder staat
    er: “Uit de rapportages blijkt dat grensoverschrijdend gedrag
    heeft plaats gevonden door de coördinator van [de drie projecten met
    betrekking tot gehandicapte kinderen en hun familie]. Hieronder vallen
    o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van andere vrijwilligers,
    uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik maken van de
    kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt
    kind”.”
  • ” De rechtbank is van oordeel dat er op zichzelf genomen niets
    mis mee is dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers op de hoogte
    wilde stellen over de uitkomst van het onderzoek. Het lag zelfs voor de
    hand dát [de organisatie] de ouders en vrijwilligers in algemene zin
    informeerde over de uitkomst van het onderzoek, omdat zij daarover al
    geïnformeerd waren toen dat was geïnitieerd en omdat de uitkomst daarvan
    van belang was voor de positie van [eiser sub 1] als coördinator van de
    clubs die [de organisatie] tot haar werkgebied rekende. Met dat doel voor
    ogen is te begrijpen dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers
    informeerde en is dat op zich nog niet onrechtmatig. Maar dat informeren
    behoorde niet verder te gaan dan genoemd doel waartoe die informatie
    strekte, waarbij tevens het belang van [eiser sub 1] om niet onnodig
    publiekelijk geschaad te worden in eer en goede naam in het oog moest
    worden gehouden. In dat kader weegt de rechtbank mee dat [de organisatie]
    niet degene betreft die betrokken was bij het beschreven incident in
    2014/2015 en dat [de organisatie] de conclusie van de EKC door de stevige bewoordingen
    die zij heeft gebruikt in haar brief heeft gepresenteerd als een feit,
    terwijl in het EKC rapport, waaraan [eiser sub 1] niet had meegewerkt,
    wordt gesproken van ‘voldoende aannemelijk’, terwijl bij [de
    organisatie] bekend was dat [eiser sub 1] de beschuldiging ontkende, maar
    [de organisatie] die nuance niet heeft aangebracht in haar brief. Tegen
    die achtergrond en het persoonlijk belang van [eiser sub 1] vindt de
    rechtbank ook dat [de organisatie] onnodig is uitgeweid door toe te voegen
    “Hieronder vallen o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van
    andere vrijwilligers, uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik
    maken van de kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een
    gehandicapt kind”. Daar was geen reden voor of noodzaak toe en dat is
    onnodig beschadigend voor [eiser sub 1] . Bovendien hebben deze stellige
    mededelingen geleid tot het krantenartikel van [datum] 2020 in het [de
    krant], waarin voornoemde woorden worden herhaald door bezorgde ouders die
    aangeven dat deze mededeling specifiek een schok teweeg heeft gebracht.
    Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat [de organisatie] met haar
    brief van 1 mei 2020 aan de ouders en vrijwilligers wel onrechtmatig heeft
    gehandeld.”
    • Uit de krantenberichten maak ik op dat de
      vrijwilliger zijn medewerking had geweigerd aan het onderzoek, omdat het
      niet voldoende onafhankelijk zou zijn. Dit lijkt mij in het algemeen een
      belangrijke factor, maar de rechtbank gaat hier niet op in.
  • Bijeenkomst 22 augustus 2020: de
    rechtbank komt niet toe aan een volledige inhoudelijke beoordelingen,
    omdat de klachten van de coördinator over deze bijeenkomst niet voldoende
    specifiek zijn (en de coördinator overigens onvoldoende bewijs heeft
    aangeleverd over wat er gezegd is, zo maak ik op).

Toepassing op de
zaak: 
diffamerende krantenartikelen

  • Het hierboven geschetste juridische kader geldt ook voor het geven
    van informatie aan journalisten. 
  • De officier van justitie had een aangifte tegen de vrijwilliger
    (over hetzelfde gestelde feitencomplex) geseponeerd. Een krant heeft een
    artikel gepubliceerd met daarin citaten uit de sepotbrief, namelijk
    dat: “Volgens justitie heeft de seksuele relatie tussen de twee
    bestaan. Volgens het openbaar ministerie kan dat ‘als zeer onprofessioneel
    en moreel verwerpelijk worden aangemerkt’, zo staat te lezen in een brief
    van justitie die is verstuurd naar de aangevers.” 
  • Volgens de vrijwilliger heeft de organisatie de sepotbrief
    verstrekt aan de krant. De rechtbank geeft (min of meer) aan dat, als dit
    inderdaad zo is, dit waarschijnlijk een onrechtmatige daad is van de
    organisatie jegens de vrijwilliger. 
  • “De rechtbank oordeelt dat als vast komt te staan dat [de organisatie]
    deze brief daadwerkelijk op het gestelde moment aan [de krant] heeft
    verstrekt, zij dit kennelijk gedaan heeft met het oogmerk om [eiser sub 1]
    te beschadigen. Er was immers sprake van een sepot, zoals ook aan [de
    organisatie] is bericht. De gedane aangiftes waren onderzocht en
    beoordeeld. Er kan dus niet worden aangenomen dat op dat moment nog een
    ernstige misstand aan de orde diende te worden gesteld. Ofwel, er was geen
    enkele reden voor [de organisatie] om de details van deze kwestie nog verder
    in het openbaar te brengen. Indien [de organisatie] daarvan wèl overtuigd
    was, wijst de sepotbrief overigens de juiste weg om hierop verder actie te
    nemen [noot: namelijk, een artikel 12 Sv klacht, denk ik]. [de
    organisatie] moest dan verder begrijpen dat [eiser sub 1] ernstig in eer
    en goede naam kon worden aangetast door deze brief aan  [de krant] ter
    beschikking te stellen. Dat is ook wat er is gebeurd. De berichtgeving
    naar aanleiding van die sepotbrief hield immers in dat wel degelijk vast
    stond dat de coördinator – waarvan in ieder geval voor betrokkenen bij de
    [projecten] en waarschijnlijk ook voor anderen duidelijk was dat het om
    [eiser sub 1] ging – een seksuele relatie had gehad met een jonge
    vrijwilligster van [het project] en dat die seksuele relatie volgens
    justitie als “zeer onprofessioneel en moreel verwerpelijk” moest worden
    aangemerkt en dat hij gebruik had gemaakt van haar
    kwetsbaarheid.” 


  • Tot slot: de vraag komt bij mij op wat een verdachte kan doen tegen een sepotbrief met zulke formuleringen, als de verdachte onschuldig is of anderszins oneens of ontevreden is met de sepotbrief.

 Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5

Geen lid, en lidmaatschap ook opgezegd

 In deze zaak (over een volkstuinvereniging) betwist het (nieuwe) bestuur dat de ‘huurder’ van een volkstuin lid is van de vereniging. Het bestuur zegt het lidmaatschap ook op.

De rechtbank overweegt dat: “De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.”

En over het belang van hoor en wederhoor voordat het bestuur besluit om het lidmaatschap op te zeggen: “Verder heeft [gedaagde = de vereniging] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.”

De rechter waarschuwt de leden echter wel:  ‘” [eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.”

Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7729

En verder:


Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] lid is geworden van [gedaagde] in plaats van [eiser] . Daarom dient beoordeeld te worden of het lidmaatschap van [eiseres] is beëindigd door middel van de brief van 18 juli 2022. Daarbij wordt vooropgesteld dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.

4.7.

Aan die zorgvuldigheid heeft het in dit geval ontbroken. De voorzieningenrechter noemt de volgende voorbeelden.

4.8.

[eiser] en [eiseres] waren volgens de brief van 26 april 2022 niet bekend als lid bij [gedaagde] . Weliswaar kregen zij gelegenheid hun lidmaatschap te bewijzen, maar in de tussentijd werd hen al direct een betredingsverbod opgelegd. [gedaagde] heeft destijds en ook nu niet duidelijk gemaakt waarom deze – naar zijn aard verstrekkende – maatregel nodig was. Dit klemt te meer, nu [gedaagde] zelf heeft benadrukt dat er geen deugdelijke bestuursoverdracht had plaatsgevonden. Niet is gebleken dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het ontbreken van stukken in de administratie daardoor is veroorzaakt.

4.9.

Hoewel [eiser] en [eiseres] vervolgens bewijsstukken hebben toegestuurd aan (het bestuur van) [gedaagde] , werd hun bij brief van 5 mei 2022 onder verwijzing naar artikel 9.6 van de statuten en artikel 5 van het huishoudelijk reglement meegedeeld dat hun (nog te bewijzen) lidmaatschap per direct werd beëindigd. Ingevolge artikel 5 van het huishoudelijk reglement wordt een lid echter geschorst en in de eerstvolgende ledenvergadering voorgedragen voor royement. Hoe de verwijzing naar artikel 5 van het huishoudelijk reglement zich verhoudt tot de directe beëindiging van het lidmaatschap van zowel [eiser] als [eiseres] , terwijl bovendien slechts een van beiden lid kan zijn, is onduidelijk. [gedaagde] heeft ook toegegeven dat een en ander “een zekere verwarring” kan hebben veroorzaakt.

4.10.

Verder heeft [gedaagde] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.

4.11.

In het licht van deze omstandigheden kon [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot het besluit komen om het lidmaatschap van [eiseres] te beëindigen, noch door onmiddellijke opzegging, noch door ontzetting. [eiseres] heeft er dan ook een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van haar lidmaatschap worden gestaakt. Het voert in dit kort geding te ver om [gedaagde] te gelasten de beëindiging van het lidmaatschap in te trekken omdat in deze kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven [gedaagde] zal dan ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.12.

In haar brief van 18 juli 2022 aan [eiser] heeft [gedaagde] op zichzelf terecht voorop gesteld dat hij geen lid meer is. De brief houdt echter ook het besluit in om een eventueel lidmaatschap van [eiser] , voor zover dat later zou blijken toch te bestaan, met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, die ook op [eiser] van toepassing zijn, kon [gedaagde] in redelijkheid evenmin tot dat besluit komen. Ook [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van zijn lidmaatschap worden gestaakt. In het geval van [eiser] zal [gedaagde] daarom ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.13.

De vordering om [gedaagde] te gelasten zich te onthouden van maatregelen die het ongestoord en rustig gebruik van tuin [tuinnummer A] verhinderen wordt ook toegewezen. Aan de sommaties in de brieven van 18 juli 2022 als gevolg waarvan [eiser] en [eiseres] tuin [tuinnummer A] niet ongestoord en rustig kunnen gebruiken liggen immers dezelfde, niet onderbouwde verwijten ten grondslag als aan de beëindiging van het lidmaatschap. [eiser] en [eiseres] hebben voldoende belang bij deze vordering, nu [gedaagde] bij eerdere gelegenheden een “betredingsverbod” heeft uitgevaardigd. Ook in het geval wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter doet, dat [eiser] geen lid meer is, heeft hij voldoende belang bij de vordering. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat een lid bevoegd is om gasten op zijn of haar tuin te ontvangen.

4.14.

Vanwege het lidmaatschap van [eiseres] dient zij (onder meer) contributie te voldoen. Daarvoor dient [gedaagde] een factuur aan [eiseres] te versturen (partijen noemen deze factuur de “jaarrekening”). Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat aan [eiseres] nog geen jaarrekening 2022 is toegestuurd, wordt de daartoe strekkende vordering toegewezen.

4.15.

De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen sommige leden van [gedaagde] en haar bestuur, zou een eventuele executie van een dwangsom tot nodeloze escalatie leiden.

[…]

[eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.

Oud-bestuursleden moeten nieuwe bestuursleden in staat stellen

 Rechtbank Rotterdam, 03 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1666

” Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Hieruit volgt dat nieuw gekozen bestuursleden door het oude bestuur in staat moeten worden gesteld hun taken naar behoren uit te oefenen. Dit impliceert dat er tussen de oud-bestuursleden en de nieuwe bestuursleden een overdracht van alle informatie en stukken moet plaatsvinden, die het naar behoren uitoefenen van de bestuurstaken mogelijk maken.” 


” In de dagvaarding heeft [naam eiseres] een uitgebreide opsomming gegeven van stukken en informatie de nog aan haar moeten worden overgedragen door de oud-bestuursleden. Het verweer van de oud-bestuursleden op dit punt komt er op neer dat het nieuwe bestuur inmiddels (toegang tot) alle documenten heeft. Wel is daarbij gesteld dat het nieuwe bestuur zichzelf een deugdelijke overdracht ontnomen heeft en dat de sleutel van de hoofdpoort nog niet is overgedragen. [naam eiseres] is op haar beurt bij het standpunt gebleven dat zij niet over alle informatie beschikt om haar bestuurstaken te kunnen uitoefenen. De voorzieningenrechter acht op basis van wat partijen hieromtrent over en weer hebben gesteld op zijn minst aannemelijk dat de overdracht nog niet is afgerond. ” 



Persoon was nimmer lid

Deze uitspraak van de rechtbank bevat geen overzicht van de feiten. Kennelijk is een persoon volgens de vereniging geen lid meer, en en wil die persoon dat rechtzeten bij de rechter. De vereniging voert vervolgens aan dat eiser nooit lid is geworden, maar slechts aspirant-lid was. De rechter gaat daarin mee.

“[het lid] heeft vervolgens niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, wanneer en op welke wijze hij precies lid zou zijn geworden van [de vereniging]. [het lid] stelt slechts dat “hij degene heeft gebeld die destijds zowel voorzitter was van [de vereniging]als van de jagersvereniging Hubertus-Baarlo”. Diegene zou volgens [het lid] telefonisch toegezegd hebben dat [het lid] lid was geworden van [de vereniging]. Die stelling wordt evenwel door [de vereniging] betwist. [het lid] heeft vervolgens niet aangevoerd met wie en wanneer dat telefoongesprek precies heeft plaatsgevonden, noch wat de aanleiding voor het gesprek was en de omstandigheden waren waaronder het gesprek plaatsvond.”

“[het lid] stelt verder dat uit het feit dat hij van [de vereniging] een zogenoemde “gastverklaring” heeft gekregen, blijkt dat hij lid is (geweest) van [de vereniging]. De rechtbank ziet in dat feit echter eerder een contra-indicatie voor lidmaatschap van [de vereniging] van [het lid]. De term “gastverklaring” lijkt immers te impliceren dat [het lid] voor de vereniging werd aangemerkt als “gast” en aldus juist niet als lid.”

Eiser heeft ook een brief van een secretaris van een vereniging (afdeling?) ingediend. “De rechtbank is – onder verwijzing naar het onder 3.8 overwogene – van oordeel dat een enkele brief van een secretaris van een vereniging geen lidmaatschap als zodanig kan constitueren en iemand dus niet tot verenigingslid maakt, noch bewijs oplevert dat [het lid] op de juiste statutaire wijze door het bestuur tot lid is benoemd. “

De rechtbank laat zich niet uit over de Oud Volendam uitspraak van de Hoge Raad. ( “Vanwege het in artikel 3:35 BW – in verbinding met artikel 3:59 BW- vervatte beginsel, bestaat evenwel de mogelijkheid dat een (rechts)persoon die op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen – en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen – dat een besluit is genomen hem als lid van de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming geniet, in die zin dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden”) Echter, een beroep op die uitspraak zou mogelijk afstuiten op de bovengenoemde “gastenverklaring” die aan eiser was gegeven waarmee duidelijk was dat hij geen  lid was.

ECLI:NL:RBLIM:2021:8557