Beschuldiging fysiek grensoverschrijdend gedrag

“In het bestuursbesluit en de uitnodiging voor de ALV staan de bepalingen genoemd uit de Statuten die zien op zowel de opzegging als op ontzetting. In de notulen van de ALV wordt steeds de term “beëindiging” of “royement” gebruikt. De rechtbank begrijpt uit het debat van partijen dat het ALV-besluit bedoeld is als een besluit tot ontzetting en ook als zodanig is opgevat door [eiser] . Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling.”

“Ontzetting uit het lidmaatschap kent – anders dan opzegging – een bestraffend karakter en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW en artikel 5 lid 1 onder d van de Statuten alleen plaatsvinden wanneer een lid in strijd handelt met de Statuten, reglementen of besluiten van de vereniging, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.”

“Uit de notulen van de ALV blijkt dat aan het ontzettingsbesluit – kort samengevat – de volgende vijf redenen ten grondslag zijn gelegd:

  1. dat sprake is van een ongewenst gedragspatroon waardoor leden achterblijven met ongemakkelijke, onwelkome en onveilige gevoelens. Volgens Liber heeft [eiser] de grenzen die vaak vrouwelijke leden stelden niet erkend of gerespecteerd en weet [eiser] niet van ophouden. Daarbij gaat het volgens Liber om “zowel het excessief aandringen tot fysiek contact, communicatie of ontmoetingen, als de ongemakkelijke, intieme en persoonlijke onderwerpen die worden aangehaald, zonder ook maar na te denken of de ander hier ok mee is”. Leden hebben geuit dat ze zich gevangen voelen in een gesprek;
  2. (overige punten 2 – 5

“Naar het oordeel van de rechtbank is het ALV-besluit vernietigbaar omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, het aan [eiser] verweten ongewenste gedragspatroon voor een belangrijk deel concrete feitelijke basis mist en de overige redenen het besluit tot ontzetting niet rechtvaardigen. Daarbij is het volgende van belang.”

Het gedragspatroon dat Liber [dat is de vereniging] [aan het lid, eiser] verwijt, komt voor een deel neer op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke beschuldigingen zijn ernstig en raken aan de persoonlijke integriteit van [eiser] . Het had op de weg van Liber [de vereniging] gelegen om aan [eiser] [het lid] te laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseert. Liber heeft dit echter nagelaten. Dit terwijl Liber [eiser] al maanden voor de ALV van ernstige gedragingen had beschuldigd en [eiser] sindsdien meerdere malen om duidelijkheid heeft gevraagd. In de e-mail van 21 oktober 2021 15:03 uur schrijft Liber dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste aanrakingen en fysiek contact. [eiser] heeft op 24 november 2021 aan het bestuur laten weten verbaasd en van slag te zijn en om opheldering gevraagd over de feiten. Daarop antwoordt Liber dat zij niet ingaat op specifieke gebeurtenissen. “

“Liber heeft tegen de stelling van [eiser] dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ingebracht dat zij voorafgaand aan het bestuursbesluit heeft geprobeerd hoor en wederhoor toe te passen door met [eiser] in gesprek te gaan, maar dat [eiser] dat heeft geweigerd. Verder voert Liber aan dat [eiser] de gelegenheid heeft gekregen om op de ALV zijn zienswijze te geven. Daarmee zou volgens Liber een eventueel gebrek in hoor en wederhoor zijn hersteld, maar [eiser] heeft daar geen gebruik van gemaakt omdat hij te laat op de ALV verscheen. Het betoog van Liber komt erop neer dat er deugdelijke hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden als [eiser] met het bestuur in gesprek was gegaan voorafgaand aan de ALV of als [eiser] op tijd bij de ALV was verschenen. Daarmee gaat Liber er echter aan voorbij dat hoor en wederhoor niet alleen inhoudt dat Liber en [eiser] (al dan niet op de ALV) in gesprek gaan, maar dat Liber [eiser] ook had moeten informeren van welke concrete feiten zij [eiser] beschuldigde. Alleen dan kon [eiser] zich immers deugdelijk verweren tegen de beschuldigingen. Aangezien Liber deze duidelijkheid niet heeft verschaft, is van deugdelijke hoor en wederhoor geen sprake geweest. Liber heeft daarmee niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen bij de totstandkoming van het ALV-besluit.”

“Inmiddels staat tussen partijen niet meer ter discussie dat er geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Volgens Liber is seksueel grensoverschrijdend gedrag ook niet aan het ALV-besluit ten grondslag gelegd, maar ging het om een ongewenst gedragspatroon waarbij [eiser] de grenzen van vaak vrouwelijke leden niet zou hebben erkend of gerespecteerd en excessief zou hebben aangedrongen op fysiek contact. Naar het oordeel van de rechtbank mist echter ook deze grond voor de ontzetting feitelijke basis. Liber heeft namelijk tot op heden niet concreet kunnen maken welke gedragingen van [eiser] hebben geleid tot de conclusie dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan dergelijk ongewenst fysiek gedrag. Desgevraagd heeft Liber ter zitting verklaard geen concrete voorbeelden van dergelijk gedrag te kunnen noemen. “

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4388


3
Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij een voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. het bestuursbesluit vernietigt;
  2. het ALV-besluit vernietigt;
  3. voor recht verklaart dat de aantijgingen aan het adres van [eiser] zoals die blijken uit het bestuursbesluit of het ALV-besluit, althans de aantijging van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [eiser] , een onrechtmatige daad oplevert;
  4. Liber gelast een rectificatie te verzenden aan haar (voormalige) leden, functionarissen, zusterverenigingen, de overkoepelende vereniging ZEUS en de onderwijsinstellingen, op straffe van een dwangsom, op basis van de tekst: “Hierbij berichten wij jullie dat eerdere uitlatingen van ons over gedragingen van [eiser] , op grond waarvan wij hem hebben geroyeerd, en met name uitlatingen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag van hem, niet door ons zijn bewezen of aangetoond en dat wij dus met die uitlatingen onrechtmatig jegens hem hebben behandeld. Wij trekken onze beschuldigingen hierbij in.”;
  5. Liber gelast geen mededelingen te doen waarmee de aantijgingen die onderdeel uitmaken van de besluiten opnieuw worden geuit, op straffe van een dwangsom;
  6. Liber te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen tot vernietiging van het bestuursbesluit en het ALV-besluit ten grondslag dat deze besluiten in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 onder b BW). Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden er heeft geen enkel onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden naar de aan hem ten onrechte verweten aantijgingen. Daarnaast zijn de beschuldigingen deels onterecht en kunnen deze voor het overige niet een ontzetting dragen. Aan zijn vordering tot vernietiging van het ALV-besluit legt [eiser] tevens ten grondslag dat de uitnodiging voor de ALV gebrekkig is omdat de uitnodiging niet de plaats van de vergadering meldt, terwijl dit volgens de Statuten wel moet (artikel 2:15 lid 1 onder a BW). Aan de vorderingen genoemd onder c, d en e van het petitum legt [eiser] ten grondslag dat de beschuldigingen aan zijn adres, zeker die ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in strijd zijn met de waarheid, zodat Liber het misdrijf pleegt van smaad(schrift), althans eenvoudige belediging, en dat sprake is van een onrechtmatige daad.

3.3.

Liber voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] vordert allereerst vernietiging van zowel het bestuursbesluit, als het ALV-besluit.

[eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit

4.2.

Op grond van artikel 5 lid 3 van de Statuten kan degene ten aanzien van wie een besluit tot ontzetting of opzegging namens de vereniging is genomen daartegen beroep instellen bij de algemene vergadering. Artikel 5 lid 4 van de Statuten bepaalt dat de betrokkene gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is geschorst. Daaruit volgt dat een bestuursbesluit inhoudende een opzegging of ontzetting pas daadwerkelijk de opzegging of ontzetting tot gevolg heeft als de beroepstermijn is verstreken zonder dat de betrokkene beroep heeft ingesteld bij de algemene vergadering. Als de betrokkene wel tijdig beroep instelt en de algemene vergadering vervolgens op het beroep beslist, treedt het besluit van de algemene vergadering dus feitelijk in de plaats van het bestuursbesluit.

4.3.

Het voorgaande brengt mee dat [eiser] niet -ontvankelijk is in zijn vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit. Daarom zal de rechtbank in deze zaak alleen het ALV-besluit toetsen.

De inhoud van het ALV-besluit en het toetsingskader voor vernietiging

4.4.

In het bestuursbesluit en de uitnodiging voor de ALV staan de bepalingen genoemd uit de Statuten die zien op zowel de opzegging als op ontzetting. In de notulen van de ALV wordt steeds de term “beëindiging” of “royement” gebruikt. De rechtbank begrijpt uit het debat van partijen dat het ALV-besluit bedoeld is als een besluit tot ontzetting en ook als zodanig is opgevat door [eiser] . Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling.

4.5.

Op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b BW kan een besluit van een orgaan van een rechtspersoon worden vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Vooropstaat dat de rechterlijke toetsing van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon aan de redelijkheid en billijkheid een marginaal karakter heeft, omdat de algemene vergadering beleidsvrijheid toekomt. De toetsing door de rechter komt neer op de vraag of de algemene vergadering in redelijkheid tot het ontzettingsbesluit heeft kunnen komen. Daarbij komt het aan op een beoordeling of Liber alle bij het besluit in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.1

4.6.

Ontzetting uit het lidmaatschap kent – anders dan opzegging – een bestraffend karakter en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW en artikel 5 lid 1 onder d van de Statuten alleen plaatsvinden wanneer een lid in strijd handelt met de Statuten, reglementen of besluiten van de vereniging, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.

4.7.

Uit de notulen van de ALV blijkt dat aan het ontzettingsbesluit – kort samengevat – de volgende vijf redenen ten grondslag zijn gelegd:

  1. dat sprake is van een ongewenst gedragspatroon waardoor leden achterblijven met ongemakkelijke, onwelkome en onveilige gevoelens. Volgens Liber heeft [eiser] de grenzen die vaak vrouwelijke leden stelden niet erkend of gerespecteerd en weet [eiser] niet van ophouden. Daarbij gaat het volgens Liber om “zowel het excessief aandringen tot fysiek contact, communicatie of ontmoetingen, als de ongemakkelijke, intieme en persoonlijke onderwerpen die worden aangehaald, zonder ook maar na te denken of de ander hier ok mee is”. Leden hebben geuit dat ze zich gevangen voelen in een gesprek;
  2. dat [eiser] de algemene vergadering van 12 januari 2022 heeft verstoord;
  3. dat [eiser] op de algemene vergadering van 12 januari 2022 zonder toestemming te vragen privéberichten heeft voorgelezen;
  4. dat [eiser] een petitie heeft laten ondertekenen terwijl sommige van de ondertekenaars niet (volledig) op de hoogte waren van de petitie of de petitie niet volledig steunden;
  5. dat [eiser] een incassobureau heeft ingeschakelde om declaraties betaald te krijgen en persoonsgegevens van bestuursleden heeft gedeeld met het incassobureau.

ALV-besluit is vernietigbaar

4.8.

Naar het oordeel van de rechtbank is het ALV-besluit vernietigbaar omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, het aan [eiser] verweten ongewenste gedragspatroon voor een belangrijk deel concrete feitelijke basis mist en de overige redenen het besluit tot ontzetting niet rechtvaardigen. Daarbij is het volgende van belang.

4.9.

Het gedragspatroon dat Liber [eiser] verwijt, komt voor een deel neer op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke beschuldigingen zijn ernstig en raken aan de persoonlijke integriteit van [eiser] . Het had op de weg van Liber gelegen om aan [eiser] te laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseert. Liber heeft dit echter nagelaten. Dit terwijl Liber [eiser] al maanden voor de ALV van ernstige gedragingen had beschuldigd en [eiser] sindsdien meerdere malen om duidelijkheid heeft gevraagd. In de e-mail van 21 oktober 2021 15:03 uur schrijft Liber dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste aanrakingen en fysiek contact. [eiser] heeft op 24 november 2021 aan het bestuur laten weten verbaasd en van slag te zijn en om opheldering gevraagd over de feiten. Daarop antwoordt Liber dat zij niet ingaat op specifieke gebeurtenissen. Vervolgens heeft [eiser] op de algemene vergadering van 12 januari 2022 een petitie voorgelezen waarin onder andere staat dat hij geen inhoudelijk antwoord krijgt op zijn vragen. [eiser] heeft deze petitie op 14 januari 2022 aan Liber gemaild. Liber beantwoordt vervolgens de vragen van [eiser] nog steeds niet en neemt vóór afloop van de termijn van beraad voor een persoonlijk gesprek het bestuursbesluit, waarin zij de verwijten aan [eiser] omschrijft als herhaaldelijk “seksueel grensoverschrijdend gedrag”. Liber geeft in het bestuursbesluit geen handen en voeten aan deze – nog ernstigere – beschuldiging. Op de ALV heeft Liber bij de toelichting op de redenen voor de ontzetting de term “seksueel” niet meer gebruikt, maar wel bewoordingen gebruikt die duiden op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Daarbij heeft Liber niet concreet gemaakt aan welke fysiek grensoverschrijdende gedragingen [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt. Op de vraag van een lid of het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft Liber bevestigend geantwoord.

4.10.

Liber heeft tegen de stelling van [eiser] dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ingebracht dat zij voorafgaand aan het bestuursbesluit heeft geprobeerd hoor en wederhoor toe te passen door met [eiser] in gesprek te gaan, maar dat [eiser] dat heeft geweigerd. Verder voert Liber aan dat [eiser] de gelegenheid heeft gekregen om op de ALV zijn zienswijze te geven. Daarmee zou volgens Liber een eventueel gebrek in hoor en wederhoor zijn hersteld, maar [eiser] heeft daar geen gebruik van gemaakt omdat hij te laat op de ALV verscheen. Het betoog van Liber komt erop neer dat er deugdelijke hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden als [eiser] met het bestuur in gesprek was gegaan voorafgaand aan de ALV of als [eiser] op tijd bij de ALV was verschenen. Daarmee gaat Liber er echter aan voorbij dat hoor en wederhoor niet alleen inhoudt dat Liber en [eiser] (al dan niet op de ALV) in gesprek gaan, maar dat Liber [eiser] ook had moeten informeren van welke concrete feiten zij [eiser] beschuldigde. Alleen dan kon [eiser] zich immers deugdelijk verweren tegen de beschuldigingen. Aangezien Liber deze duidelijkheid niet heeft verschaft, is van deugdelijke hoor en wederhoor geen sprake geweest. Liber heeft daarmee niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen bij de totstandkoming van het ALV-besluit.

4.11.

Inmiddels staat tussen partijen niet meer ter discussie dat er geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Volgens Liber is seksueel grensoverschrijdend gedrag ook niet aan het ALV-besluit ten grondslag gelegd, maar ging het om een ongewenst gedragspatroon waarbij [eiser] de grenzen van vaak vrouwelijke leden niet zou hebben erkend of gerespecteerd en excessief zou hebben aangedrongen op fysiek contact. Naar het oordeel van de rechtbank mist echter ook deze grond voor de ontzetting feitelijke basis. Liber heeft namelijk tot op heden niet concreet kunnen maken welke gedragingen van [eiser] hebben geleid tot de conclusie dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan dergelijk ongewenst fysiek gedrag. Desgevraagd heeft Liber ter zitting verklaard geen concrete voorbeelden van dergelijk gedrag te kunnen noemen.

4.12.

De overige redenen die Liber aan het ALV-besluit ten grondslag heeft gelegd zijn niet ernstig genoeg om het besluit tot ontzetting te rechtvaardigen. Het omschreven gedragspatroon – de beschuldigingen van ongewenst fysiek gedrag buiten beschouwing latend – komt er grotendeels op neer dat [eiser] gesprekken voert met mensen die daar niet op zitten te wachten en niet weet wanneer hij moet stoppen. Aan Liber kan worden toegegeven dat dit gedrag sociaal onwenselijk kan zijn. Het gedrag is echter niet dusdanig ernstig dat het een ontzetting rechtvaardigt. De gedragingen van [eiser] op de (digitaal gehouden) algemene vergadering van 12 januari 2022 kunnen voorts niet los worden gezien van de omstandigheid dat Liber zeer zware beschuldigingen had geuit aan het adres van [eiser] , maar niet aan [eiser] had laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseerde. Liber verwijt [eiser] dat hij, nadat [naam 2] tegen hem had gezegd dat hij de petitiebrief niet mocht voorlezen en hem meerdere keren had gedempt, alsnog de petitiebrief heeft voorgelezen. Dit is op zichzelf juist, maar onder de gegeven omstandigheden deels voorstelbaar. [eiser] stelde in de petitiebrief namelijk de gang van zaken rondom de waarschuwingen en schorsing aan zijn adres van oktober 2021 aan de orde. Wellicht was een petitie niet het meest passende middel om deze zaken aan de orde te stellen, maar dát [eiser] deze zaken aan de orde wilde stellen, is voorstelbaar omdat Liber weigerde aan hem duidelijkheid te verschaffen. Liber verwijt [eiser] voorts dat hij zonder toestemming privéberichten voorlas op de algemene vergadering van 12 januari 2022. Dit ging om Whatsappberichten van [naam 3] . Deze Whatsappberichten waren echter niet van persoonlijke aard, maar hadden betrekking op de rol van [naam 3] (als bestuurslid of vertrouwenspersoon) en de bedoeling van haar uitnodiging aan [eiser] voor een gesprek. Verder verwijt Liber [eiser] dat hij een petitie heeft laten ondertekenen terwijl sommige ondertekenaars niet (volledig) op de hoogte waren van de petitie of de petitie niet volledig steunden. Volgens [eiser] hebben sommige leden zich na de chaotisch verlopen algemene vergadering van 12 januari 2022, na kennelijke druk van het bestuur, misschien bedacht. Liber betwist dat zij druk heeft uitgeoefend maar acht het mogelijk dat leden zich na de chaotisch verlopen algemene vergadering van 12 januari 2022 bedacht kunnen hebben. Van bewuste misleiding van leden door [eiser] is dus niet gebleken. Tot slot verwijt Liber [eiser] dat hij een incassobureau heeft ingeschakeld om declaraties betaald te krijgen en persoonsgegevens van bestuursleden heeft gedeeld met het incassobureau. Het inschakelen van een incassobureau kan geen reden voor ontzetting zijn. Dat zou een lid namelijk ernstig beperken in zijn mogelijkheden om een vordering op een vereniging te incasseren. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij slechts het telefoonnummer dat op de website staat en een e-mailadres van de penningmeester heeft doorgegeven aan het incassobureau, omdat er geen publiekelijk bekende contactgegevens van Liber beschikbaar waren. Liber heeft dit niet betwist. Niet valt in te zien waarom [eiser] verweten zou moeten worden dat hij de door hem genoemde gegevens heeft gedeeld met een incassobureau.

4.13.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het ALV-besluit vernietigen, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het argument van [eiser] dat het ALV-besluit vernietigd moet worden omdat de uitnodiging voor de ALV niet de plaats van de vergadering meldt, behoeft dan ook geen bespreking meer.

Rectificatie

4.14.

Daarnaast vordert [eiser] rectificatie. Daarvoor moet worden beoordeeld of Liber op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is omdat zij op onrechtmatige wijze onjuiste en/of door onvolledigheid misleidende informatie van feitelijke aard heeft verstrekt (artikel 6:162 BW jo. artikel 6:167 BW) zowel binnen als buiten Liber. Daarbij moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen.

4.15.

Uit de dagvaarding en de toelichting ter zitting van [eiser] blijkt dat het [eiser] het meest steekt dat Liber hem heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. [eiser] wijst erop dat dit in het bestuursbesluit is genoemd, dat hierover gesproken is op de ALV en dat Liber ook dergelijke uitingen heeft gedaan aan zusterverenigingen. Liber voert hiertegen aan dat het woord “seksueel” uitsluitend is genoemd in het bestuursbesluit en dat dit alleen aan [eiser] is gestuurd, dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet aan de ALV is voorgelegd als grond voor de ontzetting, dat zij op de ALV slechts bevestigend heeft geantwoord op de vraag van een lid of het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat Liber daarover geen uitlatingen heeft gedaan bij zusterverenigingen.

4.16.

Gelet op de beschrijving die Liber op de ALV heeft gegeven van het ongewenste gedragspatroon kan dat bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat [eiser] mede is ontzet omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan fysiek grensoverschrijdend gedrag. Zoals Liber ook zelf onderkent in haar conclusie van antwoord, kunnen de leden van Liber het door Liber omschreven gedrag als seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben opgevat. Liber heeft voorts bevestigd dat het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag en daarbij ook niet verduidelijkt dat daarvan feitelijk geen sprake was en dat dit dus ook niet als grond voor de ontzetting aan de ALV werd voorgelegd. Dit kan mogelijk de gedachte bij leden hebben gevoed dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verder heeft Liber op een vergadering van de vereniging ZEUS van 20 mei 2022 te kennen gegeven dat een lid van Liber is geroyeerd om “voornamelijk langer termijn gedrag naar jonge dames in de vereniging”. Deze uitlating kan bij leden van ZEUS de gedachte hebben gevoed dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag.

4.17.

De hiervoor genoemde uitlatingen van Liber moeten zonder twijfel als beschadigend voor [eiser] worden aangemerkt en missen, zoals hiervoor al is overwogen, een concrete feitelijke basis. Dat brengt mee dat Liber tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft een voldoende gerechtvaardigd belang dat Liber die uitlatingen rectificeert in de vorm van een mededeling aan de leden van Liber, de oud-leden van Liber die lid waren ten tijde van het ALV-besluit en aan de leden van ZEUS. De rechtbank ziet geen grond voor een rectificatie aan andere verenigingen of aan onderwijsinstellingen, aangezien niet is gebleken dat Liber buiten haar eigen vereniging en ZEUS voor [eiser] schadelijke uitlatingen heeft gedaan. De rechtbank zal de tekst van het rectificatiebericht bepalen. Daarbij is rekening gehouden met wat in het kader van deze procedure is komen vast te staan en de over en weer aan de orde zijnde belangen.

4.18.

Liber wordt geboden om, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat Liber daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het hieronder opgenomen bericht op haar website te plaatsen gedurende drie maanden, aan vereniging ZEUS te berichten en te e-mailen naar al haar huidige leden, alsmede aan alle oud-leden die lid waren op 16 maart 2022.

Iemand weigeren als lid

Een vereniging weigert iemand als lid. De voorzieningenrechter: “De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

“[Er is een] beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.”

“Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating […], is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.”

Opmerking: de zaken kunnen bepaald anders liggen als er sprake is van discriminatie of als de geweigerde persoon discriminatie aanvoert.

De zaken liggen ook anders als de vereniging een monopolie heeft op juridische grondslag (of mogelijk op feitelijke grondslag) (ik zou de recente jurisprudentie moeten opzoeken; zie bijv. de Windpark Zeewolde zaak).

In zoverre is het opvallend dat niet besproken wordt dat het gaat om een schietvereniging. Het lid kan niet zomaar gaan schieten met geweren buiten het verband van de vereniging, meen ik.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:4799

uitgangspunt

5.5.

De voorzieningenrechter stelt het volgende uitgangspunt voorop.

De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de statuten van de vereniging inhouden dat het aan het bestuur van de vereniging is om te beslissen over de toelating van – in dit geval werkende (vader [eiser] ) en junior (zoon [eiser] ) – leden tot de vereniging (zie rechtsoverweging 3.3.). De statuten bevatten daarmee geen van artikel 2:33 BW afwijkende regeling.

5.7.

Niet in geschil is tussen partijen dat er in aanvulling op de statuten een huishoudelijk reglement is opgesteld, waaraan partijen eveneens gebonden zijn. In artikel 4 van het huishoudelijk reglement staat opgenomen wanneer iemand als senior- of juniorlid, c.q. gezinslid en/of nevenlid, tot de vereniging kan (onderstreping voorzieningenrechter) worden toegelaten (zie rechtsoverweging 3.4.).

5.8.

Ook is niet in discussie tussen partijen dat [eiser] c.s. het aanmeldingsformulier van de vereniging hebben ingevuld en ondertekend en dat zij zich daarmee akkoord hebben verklaard met de daarin opgenomen voorwaarden. Enkele van die voorwaarden zijn dat het besluit dat het bestuur van de vereniging over de toelating neemt bindend is, dat het de aanvrager bekend is dat het bestuur volgens de statuten van de vereniging het lidmaatschap kan weigeren zonder opgaaf van redenen en dat de aanvrager verklaart zich neer te leggen bij het door het bestuur te nemen besluit (zie rechtsoverweging 3.5.).

5.9.

Deze bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement, alsook de voorwaarden opgenomen in het aanmeldingsformulier, geven het bestuur van de vereniging dus een ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot toelating van leden, in dit geval specifiek die van werkend lid (vader [eiser] ) en juniorlid (zoon [eiser] ) te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur gebruik heeft gemaakt.

5.10.

Indien en voor zover aan het standpunt van [eiser] c.s. de opvatting ten grondslag ligt dat het bestuur niet anders kon en mocht besluiten dan [eiser] c.s. toe te laten als volwaardig lid, aangezien zij de toelatingsprocedure (zoals opgenomen in artikel 4 van het huishoudelijk reglement) volledig (en met goed gevolg) hadden doorlopen, miskennen [eiser] c.s. hierbij de ruime beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.

5.11.

De stelling van [eiser] c.s., onder verwijzing naar artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement, dat een bezwaar tot toelating is voorbehouden aan de overige leden en niet aan het bestuur, reden waarom na zes maanden simpelweg toelating had moeten volgen omdat er bij de leden geen bezwaren bestonden tegen [eiser] c.s. (hetgeen de vereniging overigens heeft betwist), wordt dan ook gepasseerd.

Daarbij komt dat van een schriftelijke bevestiging als bedoeld in artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement (nog) geen sprake was.

5.12.

Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating (anders dan de wat gratuite opmerking dat het bestuur van de vereniging niet is gebaat bij nieuwe leden die hun zin proberen door te drijven en het door vader [eiser] maken van een – in de ogen van het bestuur – emotionele opmerking over zijn ex-vrouw), is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.

De stelling van [eiser] c.s. dat het bestuur zoon [eiser] in tegenstelling tot vader [eiser] in het geheel zonder enige motivering een volwaardig lidmaatschap heeft ontzegd, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst van deze procedure (voor zoon [eiser] ).

5.13.

Het door [eiser] c.s. gestelde belang om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de vereniging omdat zij dan als vader en zoon – in tegenstelling tot bij andere schietverenigingen – gezamenlijk deel kunnen nemen aan de disciplines die zij wensen, maakt niet dat sprake is van een dermate groot belang dat de op zwakke gronden gebaseerde weigering van het lidmaatschap van [eiser] c.s. door het bestuur in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.14.

Dat partijen – tot slot – verschillen over de wijze waarop het woord kan in artikel 4.5 van het huishoudelijk reglement moet worden uitgelegd (discretionaire bevoegdheid van het bestuur (de vereniging), of niet ( [eiser] c.s.)), maakt niet dat anders, in het voordeel van [eiser] c.s., moet worden geoordeeld. Artikel 15 van de statuten ondervangt deze situatie bovendien en regelt dat bij verschil van mening over de wijze waarop een bepaling in de statuten of het huishoudelijk reglement moeten worden uitgelegd, en in de gevallen waarin noch de statuten, noch het huishoudelijk reglement voorzien, het bestuur beslist.

De stembriefjes bewaren voor de rechter

Het kan handig zijn om bij omstreden besluiten zeer grondig bewijs te bewaren van de stemming en de uitslag. Ook als de uitslag 50 stemmen voor en 9 stemmen is, zoals hier.

“[De vereniging] heeft de presentielijst, de machtigingsformulieren, de ingevulde stembriefjes en verklaringen van de drie leden van de telcommissie overgelegd (producties 7 t/m 9 van de vereniging [dat wil zeggen: als bewijs).

Mogelijk gaat het om kopieën van de stembriefjes, dat weet ik niet zeker.

Voor erg grote verenigingen met een groot budget kan het handig zijn om een notaris de ALV te laten bijwonen en een proces verbaal van de vergadering te laten opmaken. Maar voor andere verenigingen lijkt me dit wel de meest degelijke manier: een telcommissie van drie leden, en bewaren van de presentielijst, de volmachten en de getelde stembriefjes.

Rechtbank Rotterdam 17 september 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9241

Is het bekrachtigingsbesluit van de ALV nietig of vernietigbaar?

4.7.

[eiseressen] hebben op de voet van artikel 8 lid 6 van de statuten bij de ALV beroep ingesteld tegen de ontzettingsbesluiten. Op de ALV van 15 juli 2024 is het beroep van [eiseressen] besproken en heeft er een stemming van de leden plaatsgevonden. Het resultaat was dat de ontzettingsbesluiten door de ALV zijn bekrachtigd. [eiseressen] stellen echter dat het bekrachtigingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is vanwege de onrecht- althans onregelmatige gang van zaken rondom de stemprocedure tijdens de vergadering. Zij wijzen op verschillende punten die volgens hen niet deugen. De vereniging heeft daar gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Geoordeeld wordt als volgt.

4.8.

[eiseressen] voeren aan dat het bestuur van tevoren en zonder overleg al een telcommissie had aangewezen. Anders dan zij menen, is die handelwijze niet onrechtmatig en raakt die evenmin de geldigheid van de stemming. Het bestuur is op grond van artikel 11 van de statuten bevoegd om tijdelijke commissies in te stellen en op te heffen. De vereniging heeft, onder overlegging van verklaringen van een voormalig voorzitter en leden (haar producties 10 en 11), verklaard dat het vooraf instellen van een telcommissie sinds jaar en dag de gebruikelijke gang van zaken is als er wordt gestemd. [eiseressen] hebben daar niet althans onvoldoende op gereageerd. Bovendien heeft de vereniging onweersproken gesteld dat naar aanleiding van het protest van [eiseressen] tegen twee van de drie leden van de telcommissie, twee andere leden zijn aangewezen tegen wie [eiseressen] geen bezwaar hadden. De aldus nieuw samengestelde telcommissie heeft vervolgens het daadwerkelijke tellen voor haar rekening genomen.

4.9.

[eiseressen] menen dat de bestuurders van de vereniging vanwege een belangenverstrengeling niet hadden mogen stemmen en dat de vergadering had moeten worden voorgezeten door een onafhankelijk persoon, niet zijnde een bestuurslid. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 12 lid 12 van de statuten worden algemene vergaderingen geleid door de voorzitter. De bestuursleden zijn tevens lid van de vereniging en mogen als zodanig hun stemrecht uitoefenen op de ALV. Dat zij betrokken zijn bij de kwestie met [eiseressen], in die zin dat het hun autoriteit en reputatie was die door de coup werd aangetast, is geen grond om hun stemrecht te onthouden. Daarvoor is geen statutaire of wettelijke grondslag. Een bestuurslid mag alleen niet deelnemen aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vereniging (artikel 2:44 lid 6 jo. lid 3 BW) en dat is hier niet aan de orde.

4.10.

[eiseressen] betogen dat er sprake is van een onrechtmatige gang van zaken, althans een gang van zaken die de geldigheid van de stemming aantast, als het gaat om de wijze waarop de stemming heeft plaatsgevonden. Zij wijzen erop dat de stembriefjes willekeurig werden uitgedeeld terwijl iedereen door elkaar liep, dat de ingevulde stembriefjes in een grote envelop gingen, dat de namen van [eiseressen] samen op één stembriefje stonden, dat de stemmen achter gesloten deuren werden geteld, dat er stembriefjes tijdens het stemmen verscheurd werden en door het bestuur nieuwe werden uitgedeeld, dat leden monddood werden gemaakt en [eiseressen] na de stemming geen bezwaar mochten maken.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wet en de statuten geen bijzondere regels op dit punt bevatten. Het is aan de voorzitter om erop toe te zien dat elk lid ordentelijk zijn of haar stem kan uitbrengen, maar verdere formaliteiten gelden niet. Tegen die achtergrond heeft de vereniging toegelicht dat de stemming zo is verlopen dat voor iedereen duidelijk was waarover werd gestemd en dat de stemmen behoorlijk konden worden uitgebracht. Zij heeft gemotiveerd en onderbouwd gereageerd op ieder van de punten van [eiseressen] Zij heeft de presentielijst, de machtigingsformulieren, de ingevulde stembriefjes en verklaringen van de drie leden van de telcommissie overgelegd (producties 7 t/m 9 van de vereniging). [eiseressen] hebben vervolgens andere feiten aangedragen die de telling volgens hen ondeugdelijk maken, maar hebben dit verder niet onderbouwd. Met de voorliggende stukken hebben [eiseressen] voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop er is gestemd, ondeugdelijk is. Voorshands is voldoende gewaarborgd dat elk lid naar behoren kon stemmen en dat de stemmen zorgvuldig, per persoon over wier ontzetting kon worden gestemd, zijn geteld. Desgewenst kunnen [eiseressen] hun bezwaren in de bodemprocedure, waar anders dan in dit kort geding gelegenheid is om bewijs te leveren, nader onderbouwen en bewijzen.

4.11.

[eiseressen] zetten vraagtekens bij het aantal stemmen waarop het bekrachtigingsbesluit is gebaseerd en stellen dat sommige leden van de vereniging in strijd met de statuten twee keer hebben gestemd en meer volmachten hebben ingediend dan is toegestaan. De vereniging heeft daartegen aangevoerd dat een aantal leden een dubbel-lidmaatschap heeft. Dat systeem dateert van 2018 toen de vereniging is samengegaan met een andere vereniging. Sommige leden van die andere vereniging (met een nutstuin) waren tevens lid van de vereniging (met een verblijfstuin). Op de ALV van 17 maart 2018 is toen besloten dat die leden bij de overheveling van het lidmaatschap een dubbel-lidmaatschap kregen. Dat wil zeggen dat zij met hun twee tuinen twee keer op de ledenlijst staan, twee keer contributie betalen en dubbel stemrecht hebben. Het bestuur heeft ervoor gekozen om dat besluit, in aanvulling op de statuten, als addendum in het huishoudelijk reglement op te nemen. Daarbij is besloten een uitsterfbeleid te hanteren, dat wil zeggen dat dit alleen geldt voor de leden met een volkstuin en een verblijfstuin in het kader van de overname, en totdat hun lidmaatschap eindigt.

4.11.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het huishoudelijk reglement niet in strijd mag zijn met de statuten. Is dat wel het geval, dan zijn de bepalingen in de statuten leidend (artikel 2:14 lid 1 BW). De vraag is of het addendum een aanvulling is op de statuten (volgens de vereniging) of daarmee in strijd is (volgens [eiseressen]). In artikel 4 lid 4 van de statuten is bepaald dat aan een lid slechts één tuin in gebruik kan worden gegeven; dat is in overeenstemming met artikel 4 lid 2. In artikel 12 lid 5 van de statuten is vermeld dat een lid in de ALV één stem kan uitbrengen. Gezien de bewoordingen en de strekking van deze statutaire bepalingen, is het op deze wijze creëren van een dubbel-lidmaatschap met daarbij behorend twee stemmen in de ALV daarmee in strijd. Dat het bestuur heeft bepaald dat het gaat om een tijdelijke situatie waarvoor een uitsterfbeleid geldt, is een aanwijzing dat de vereniging zich dat ook realiseert. Die situatie duurt nu echter al 6 jaar en leidt ertoe dat het evenwicht in de vereniging, waar het gaat om de stemverhouding, is verstoord. De regeling in het huishoudelijk reglement kan dus op dit punt niet de regeling in de statuten opzij zetten. Daarmee is het geschil over de vraag of die regeling in het huishoudelijk reglement destijds volgens de regels tot stand is gekomen zonder belang.

4.11.2.

Dat brengt met zich dat de leden die een dubbele stem hebben uitgebracht, dat niet mochten doen. Verder hebben sommige van die leden kennelijk niet alleen zelf twee stemmen uitgebracht, maar ook gestemd op basis van twee volmachten, wat niet is toegestaan ingevolge artikel 12 lid 6 van de statuten.

Nu het bekrachtigingsbesluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 12 leden 5 en 6 van de statuten – een statutaire bepaling die het tot stand komen van besluiten regelt – is het bekrachtigingsbesluit vernietigbaar op de voet van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.

4.11.3.

De vereniging heeft, met een beroep op artikel 2:15 lid 3 sub a BW, echter aangevoerd dat [eiseressen] geen redelijk belang hebben bij hun beroep op de naleving van die verplichting, omdat hun beroep alsnog door de meerderheid van de leden ongegrond zou zijn verklaard, zelfs als geen rekening zou worden gehouden met de ongeldige stemmen van de leden met een dubbel-lidmaatschap. De vereniging maakt hier een terecht punt. Uit productie 12 van de vereniging (met facturen waarin contributie en kosten in rekening zijn gebracht) kan worden opgemaakt dat er slechts drie leden zijn met een dubbel-lidmaatschap ([naam 1], [naam 2] en [naam 3]). Dit blijkt ook uit de presentielijst van de ALV, waarin de leden met de tuinnummers staan vermeld. Deze drie leden hebben ieder twee keer gestemd, terwijl zij maar één stem hadden. En twee van deze leden ([naam 2] en [naam 3]) hebben daarnaast nog tweemaal gestemd op basis van een volmacht, terwijl ieder lid slechts eenmaal kan worden gemachtigd. Dat betekent dat vijf van de door hen uitgebrachte stemmen ongeldig zijn. De telcommissie heeft 50 stemmen voor ongegrondverklaring van het beroep van [eiseressen] en 9 stemmen voor gegrondverklaring geteld. Ook na correctie van de dubbelstemmen kan worden aangenomen dat nog steeds de meerderheid van de op de ALV aanwezige leden voor ontzetting van [eiseressen] heeft gestemd. Een quorumvereiste is er niet.

4.12.

In de bodemprocedure zal moeten worden beoordeeld in hoeverre de door [eiseressen] gestelde onrechtmatigheden komen vast te staan en, als dat het geval is, of die onrechtmatigheden zodanig ernstig zijn dat het bekrachtigingsbesluit moet worden vernietigd wegens strijd met de statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en/of wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist.

Geen klachtplicht bij wanbestuur

De Hoge Raad hakt, in een beknopt arrest, een knoop door: “Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat aan een bestuurder ter afwering van zijn aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW jegens de rechtspersoon, geen beroep kan toekomen op art. 6:89 BW. Dit vloeit voort uit de aard van de rechtsverhouding tussen bestuurder en rechtspersoon (zie hiervoor in 3.2) en uit de omstandigheid dat een rechtspersoon bezwaarlijk kan worden tegengeworpen dat de bestuurder tijdens zijn aanstelling ter zake van onbehoorlijke taakvervulling door hemzelf als bestuurder tegenover de rechtspersoon, nalaat namens die rechtspersoon te protesteren bij zichzelf.4 Het voorgaande geldt eveneens voor de ingevolge art. 2:9 lid 2 BW hoofdelijk met die bestuurder verbonden medebestuurders nu onder meer de collegiale verhoudingen binnen het bestuur kunnen bemoeilijken dat binnen bekwame tijd wordt geprotesteerd tegen onbehoorlijke taakvervulling van een medebestuurder.5

Met andere woorden: als je er als bestuurder een zooitje van maakt, kan het nieuwe bestuur je namens de vereniging aansprakelijk stellen. Je kan dan geen beroep doen op art. 6:89 BW, waarin de algemene regel is dat je tijdig moet klagen als iemand anders – denk een aannemer – niet goed presteert bij het uitvoeren van een overeenkomst (of iets breder: bij het nakomen van een verbintenis).

De termijn voor de vereniging om een rechtszaak te starten is in beginsel 6 maanden na het aftreden van de bestuurder in kwestie (artikel 3:321 lid 1, aanhef en onder d, BW).

Hoge Raad 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:681


Vlg. voor de verlenging van de verjaring van een vordering op de voet van art. 2:9 BW: art. 3:321 lid 1, aanhef en onder d, BW en Parl. Gesch. Boek 3, p. 938.


Vgl. HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413, rov. 3.3.

De verkoopopbrengst van het pand verdelen onder de resterende leden

n de periode 1975 – 1985 heeft deze vereniging (in twee delen) de onroerende zaak gelegen aan de [adres+plaats] in eigendom verkregen, voor een koopsom van in totaal fl. 16.000,00 (omgerekend € 7.260,48). In de jaren daarna is deze onroerende zaak in gebruik genomen als verenigingsgebouw en door de leden van de vereniging opgeknapt, verbouwd en onderhouden.

Bij notariële akte van 16 mei 2007 is de vereniging omgezet in een stichting,

Bij notariële akte van 5 september 2018 is de stichting omgezet in een vereniging,

Artikel 23 lid 3 van de statuten van verzoekster luidt als volgt:

‘Het batig saldo na vereffening vervalt aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid waren. Ieder van hen ontvangt een gelijk deel. Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming van het batig saldo worden gegeven. Het vermogen dat de vereniging bezat bij omzetting van de stichting in een vereniging en de vruchten daarvan mogen slechts met toestemming van de rechter anders worden besteed dan op de wijze zoals voor de omzetting in de statuten van de stichting was voorgeschreven.’. [te weten: “een batig saldo te alle tijde ten goede dient te komen aan een of meer culturele doelen in de gemeente [plaats] ’.”]

Het eigen vermogen van verzoekster bedraagt ongeveer € 326.000,00. Daarin is ook de opbrengst van de verkoop en levering (op 11 augustus 2023) van de hiervoor genoemde onroerende zaak begrepen. De onroerende zaak is verkocht voor € 265.000,00.

Op 1 januari 2023 had verzoekster nog 26 leden.

Het verzoek strekt tot het geven van goedkeuring om het batige vermogen van verzoekster onder de leden te mogen verdelen

In artikel 2:18 lid 6 BW is het volgende bepaald:

‘Na omzetting van een stichting moet uit de statuten blijken dat het vermogen dat zij bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de statuten van een rechtspersoon voor zover dit vermogen en deze vruchten daarop krachtens fusie of splitsing zijn overgegaan.’.

Vóór de omzetting van de stichting gold dat een batig saldo ten goede diende te komen aan een of meer culturele doelen in de gemeente [plaats] . Een verdeling van een batig saldo onder de leden is daarmee niet in overeenstemming. Daarom is toestemming van de rechter vereist.

De leden menen, achteraf bezien, dat zij in 2007 niet goed zijn voorgelicht door de notaris. Na voortschrijdend inzicht (geen aanwas van nieuwe leden en de vrees voor verlies van het bezit van de oude vereniging), is de stichting in 2018 omgezet in een vereniging.

Uit de overgelegde stukken blijkt verder, zoals ter zitting ook is toegelicht, dat de (meeste) leden die per 1 januari 2023 lid waren van de vereniging ook al lid waren ten tijde van de verkrijging van het verenigingsgebouw en dat zij al die jaren het beheer en onderhoud voor hun rekening hebben genomen. Zij hebben er dus tijd en wellicht ook eigen geld in gestoken. Niet gebleken is dat zij in de loop van de jaren een beroep hebben gedaan op subsidies of fondsen ter ondersteuning van hun activiteiten dan wel ter dekking van kosten. Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank het op zijn plaats dat het batig saldo in de vereniging ook ten goede komt aan de leden. De leden hebben ter zitting voldoende toegelicht dat hun vereniging geen bestaansrecht meer heeft en dat de vereniging enkel in stand gehouden zou worden vanwege het vermogen. Gelet hierop acht de rechtbank een verdeling van het batig saldo onder de leden gerechtvaardigd.

De uitspraak is lastig te begrijpen. Een factor zou kunnen zijn dat de statuten van de eerste vereniging gewijzigd hadden kunnen worden om de bestemming van het saldo bij ontbinding vast te stellen als verdeling onder de leden terwijl het vermogen na de omzetting in de stichting ‘vast’ zat in de stichting. Aan de andere kant is mij onduidelijk of de genoemd aankoopprijs in 1975 marktconform was, en wat toen de financiering was.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2024:402