Opzegging van de aanvoerder andere kamp

Opzegging

“Uit de uitgebreide stukken aan beide kanten blijkt immers van een slepend en hoog oplopend conflict tussen twee groepen binnen de Vereniging. Dat is voor de Vereniging als geheel een onhoudbare toestand. Een van de oplossingen waarvoor een bestuur in redelijkheid in zo’n situatie kan kiezen, is het beëindigen van het lidmaatschap van de “aanvoerder” van een van de twistende partijen. Daarbij hoort dan de ontruiming van de tuin. Dat er iets heel bijzonders aan de orde is waardoor de gevolgen van die opzegging voor [persoon A] zwaarder zijn dan te verwachten, heeft zij niet gesteld.”

Rechtsverwerking

“De Vereniging voert echter terecht aan dat [persoon A] er in een e-mail van 17 mei 2023 schriftelijk en ongeclausuleerd mee heeft ingestemd dat het huidige bestuur van de Vereniging vanaf 8 oktober 2022 ook daadwerkelijk als het bestuur van de Vereniging heeft te gelden (bijlage 17 van de Vereniging). Dat is later, op 22 mei 2023, nog eens uitdrukkelijk erkend. In een e-mail van die datum schrijft de toenmalig juridisch adviseur van [persoon A] namelijk: “Cliënte heeft ingestemd met uw sommaties waarbij zij o.a. mee instemt dat op 8 oktober 2022 de leden van de vereniging hebben gekozen voor uw cliënten als bestuur” (bijlage 18 van de Vereniging). De voorzieningenrechter is met de Vereniging voorlopig van oordeel dat [persoon A] , die werd bijgestaan door een juridisch adviseur, door deze herhaalde, schriftelijke en ongeclausuleerde erkenning van het bestuur van de Vereniging als het rechtmatige bestuur haar recht heeft verwerkt om zich er in deze procedure op te beroepen dat de Vereniging op dit moment (en ook op 4 oktober 2023) geen rechtsgeldig aangesteld bestuur heeft/had en dat het bestuur haar lidmaatschap daarom niet kon opzeggen. De Vereniging mocht er, gelet op de wijze waarop [persoon A] zich heeft uitgelaten in haar e-mail van 17 mei 2023 – die een aanvulling vormt op een e-mail van haar toenmalige advocaat van diezelfde datum – en (haar adviseur namens haar) in de e-mail van 22 mei 2023 , gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] zich op een later moment niet alsnog op de onrechtmatigheid/onbevoegdheid van het bestuur zou beroepen.2

2. Vergelijk Hoge Raad 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543 en Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.

Rechtbank Rotterdam 28 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2719

Geen ALV houden na afloop bestuurstermijn is risicovol

Kernpunden

De bestuursleden zijn, op een na, in juli 2017 gekozen voor een termijn van 4 jaar, waarbij jaar is gedefinieerd in de statuten als de periode tussen twee jaarlijkse ALV’s. In 2020 en in voorjaar 2021 is geen ALV gehouden. Het bestuur roept de corona omstandigheden in. De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, Stb. 2020, nr. 124, hierna: de Wet Tijdelijke Voorzieningen)’ Wet Tijdelijke Voorzieningen” voorziet echter in de mogelijkheid voor geheel digitale ALV’s en niet in het niet houden van ALV’s. De rechter is streng: de bestuursleden zijn geen bestuurslid meer, wordt verboden om zich nog zo voor te doen, moeten zich uitschrijven bij KvK, de bankmachtigingen worden ingetrokken. De door het bestuurs georganiseerde ALV moet worden afgelast omdat de agenda daarvan mede is opgesteld door de bestuursleden die geen bestuurslid meer waren.

” De hierboven genoemde nieuwe aparte ALV waarop twee nieuwe bestuurders zullen moeten worden benoemd en een nieuwe kascommissie zal, naar het zich thans laat aanzien, moeten worden voorgezeten door een neutrale voorzitter van/via het AVVN, het Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland.” (en de rechter legt dit op).

““De Wet Tijdelijke Voorzieningen voorziet echter niet in enige basis voor verenigingen om wegens de Corona-problematiek een jaarlijks bijeen te roepen algemene ledenvergadering achterwege te laten. Ook andere wetten voorzien niet in die mogelijkheid. Voor het nalaten van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om tijdig een ALV bijeen te roepen kan de Corona-problematiek dan ook geen rechtvaardiging vormen. Dat geldt temeer, omdat niet gebleken is dat het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] toen al het mogelijke heeft gedaan om (het stemmen op) een ALV plaats te laten vinden via de elektronische (digitale) en/of schriftelijke weg.

Omdat er dus niet op tijd een ALV is gehouden in 2021, zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] van rechtswege geen bestuurslid meer, want ten aanzien van hen is de vierjaarstermijn van artikel 10 lid 3 van de statuten inmiddels verstreken. Mevrouw [persoon A] is momenteel dus nog de enige bestuurder van de [naam van de volkstuindersvereniging] . Uit de procestukken en de toelichtingen ter zitting is gebleken dat de vergadering die op 27 november 2021 geagendeerd staat (mede) is voorbereid door thans niet langer in functie zijnde bestuursleden. De agenda zal ook door hen zijn opgesteld. Dat maakt die agenda ondeugdelijk om op 27 november 2027 behandeld te worden. Dat maakt ook dat deze ALV niet door kan gaan, en er te zijner tijd opnieuw een ALV bijeen moet worden geroepen. Er bestaat dus thans geen basis meer voor de voor 27 november 2021 bijeengeroepen ALV. Het treffen van een ordemaatregel waarbij het bestuur gelast wordt deze vergadering te annuleren ligt daarom in de rede. Om die reden is de vermeerdering van eis toelaatbaar.”

“[De eis van het lid] zal derhalve aldus worden toegewezen dat het [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zal worden verboden met onmiddellijke ingang zich voor te doen als waren zij nog voorzitter en bestuurslid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] , totdat er een nieuw bestuur is benoemd en zij daarvan als voorzitter respectievelijk lid deel uitmaken.

Het primair gevorderde onder 3 (uitschrijving KvK), onder 4 (medewerking intrekking bankmachtigingen) en onder 8 (bevel intrekken bankmachtigingen) zal derhalve eveneens integraal worden toegewezen.”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2021:11150

2.De feiten

2.1.

D[naam van de volkstuindersvereniging] exploiteert volkstuinen.

2.2.

[eiser] is lid van de [naam van de volkstuindersvereniging] . Hij heeft een door de [naam van de volkstuindersvereniging] geëxploiteerde volkstuin in gebruik.

2.3.

[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op de algemene ledenvergadering van de [naam van de volkstuindersvereniging] van 6 juli 2017 gekozen als voorzitter respectievelijk lid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] .

2.4.

Er is op 31 oktober 2021 een uitnodiging voor een ALV op 27 november 2021 gestuurd naar de leden van de [naam van de volkstuindersvereniging] met daarbij een agenda voor die ALV.

2.5.

In de statuten van de [naam van de volkstuindersvereniging] , waarvan de meest recente versie dateert van 29 november 2018, is – aangehaald voor zover van belang – het volgende bepaald:

[…]

ARTIKEL 4 LEDEN

[…]

2. Leden zijn die meerderjarige personen die als lid zijn toegelaten, die wonen in Rotterdam

en aan wie één tuin in gebruik is gegeven. Een lid kan afkomstig zijn uit de –

regio Rotterdam, uitsluitend en alleen indien er geen enkele gegadigde voor een tuin –

gevonden kan worden afkomstig uit Rotterdam, en dus sprake is van dreigende leegstand.

[…]

ARTIKEL 8. GESCHILLENBESLECHTING

[…]

3. Geschillen tussen leden onderling, leden en een orgaan van de vereniging niet zijnde

de algemene vergadering of organen van de vereniging, niet zijnde de algemene vergadering,

onderling welke samenhangen met of voortvloeien uit de doelstelling van

de vereniging worden naar keuze van betrokkenen beslecht door:——

a. bindend advies volgens het Reglement Conflictbeslechting van het AVVN; —

b. bemiddeling volgens het Reglement Conflictbeslechting van het AVVN.

[…]

ARTIKEL 10. BESTUUR

1. Het bestuur bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen, die uit hun midden een –

voorzitter, een secretaris en een penningmeester aanwijzen.———-

a. Het lidmaatschap van het bestuur is niet verenigbaar met het lidmaatschap van –

de kascommissie.———————–

b. Personen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren, kunnen niet tegelijkertijd

in het bestuur zitting hebben.————–

2. De leden van het bestuur worden door de algemene vergadering uit de leden benoemd.

leder bestuurslid is tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke –

vervulling van zijn taak. ———————–

3. Bestuursleden worden benoemd voor de duur van vier jaar. Onder een jaar wordt in –

dit verband verstaan de periode tussen twee opeenvolgende jaarlijkse algemene vergaderingen.

Een aftredend bestuurslid is onmiddellijk herbenoembaar. —–

4. In een tussentijdse vacature in het bestuur wordt door de algemene vergadering zo –

mogelijk binnen vier maanden voorzien.

5. Bestuursleden kunnen te allen tijde onder opgaaf van redenen door de algemene -ledenvergadering worden geschorst en ontslagen. De algemene ledenvergadering besluit

tot schorsing of ontslag met een meerderheid van twee/derde van de uitgebrachte

stemmen. De schorsing eindigt wanneer de algemene ledenvergadering –

niet binnen drie maanden daarna tot ontslag heeft besloten. Het geschorste bestuurslid

wordt in de gelegenheid gesteld zich in de algemene ledenvergadering te –

verantwoorden en kan zich daarbij door een raadsman doen bijstaan.——

6. Het lidmaatschap van bestuur eindigt door overlijden, door ontslag, bedanken en -wanneer

het lidmaatschap van de vereniging eindigt. ———–

ARTIKEL 11. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN BESTUUR EN VERTEGENWOORDIGING —-

1. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het—besturen

van de vereniging.———————

2. Indien het aantal bestuursleden beneden drie is gedaald, blijft het bestuur bevoegd. –

Het is echter verplicht zo spoedig mogelijk een algemene vergadering te beleggen -waarin

de voorziening in de vacature(s) aan de orde komt.

[…]

ARTIKEL 12. COMMISSIES

Het bestuur en de algemene vergadering zijn bevoegd permanente en tijdelijke commissies in te stellen en op te heffen, alsmede hun benoeming, samenstelling, taken en

bevoegdheden te regelen, voor zover deze niet geregeld zijn in de statuten of in de -reglementen. Commissies zijn verantwoording verschuldigd aan het orgaan dat hen heeft ingesteld.

ARTIKEL 13. BESLUITVORMING

1. Tenzij in de statuten of in de reglementen anders is bepaald, worden besluiten in het bestuur,

algemene vergaderingen en commissies genomen met een meerderheid van

de uitgebrachte stemmen, met dien verstande dat ter bepaling van die meerderheid

van het aantal uitgebrachte stemmen de ongeldige stemmen worden afgetrokken.

[…]

5. Een lid kan in de algemene vergadering één stem uitbrengen, ongeacht het aantal

tuinen dat het desbetreffende lid in gebruik heeft.————-

6. Een lid kan een ander lid machtigen namens hem in de algemene vergadering zijn -stem

uit te brengen, met dien verstande dat ieder lid slechts door één ander lid kan

worden gemachtigd.————————

7. Een volmacht kan alleen schriftelijk worden verleend en dient voor de aanvang van de

vergadering aan de voorzitter te zijn overhandigd.

[…]

ARTIKEL 15 BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING ————

1. Jaarlijks wordt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een algemene vergadering

gehouden. De algemene vergadering wordt bij voorkeur gehouden in de

gemeente waarin de vereniging haar zetel heeft.————–

2. De bijeenroeping gebeurt elektronisch met toevoeging van de agenda aan de bij de vereniging

bekende e-mail adressen van de leden.————-

3. De termijn van oproeping bedraagt tenminste twee weken, de dag van de oproeping

en die van de vergadering niet meegerekend. In bijzondere gevallen dit ter beoordeling

van het bestuur kan deze termijn worden bekort. ———

4. Een buitengewone algemene vergadering wordt gehouden indien het bestuur dit nodig

oordeelt of tenminste zoveel leden als bevoegd zijn tot het uitbrengen van één

tiende gedeelte van de stemmen in de algemene vergadering. In laatstbedoeld geval

moet de wens daartoe onder opgave van het te behandelen onderwerp, voorzien

van een toelichting, schriftelijk aan het bestuur kenbaar worden gemaakt. —

5. Indien het bestuur niet binnen veertien dagen na ontvangst van het onder lid 4 bedoelde

verzoek gevolg heeft gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die—–

bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur een algemene vergadering –

bijeenroept of bij advertentie in ten minste één ter plaatse veel gelezen dagblad. De –

verzoekers kunnen dan anderen dan bestuursleden belasten met de leiding van de –

vergadering en het opstellen van de notulen.—————

6. Op de algemene vergadering komen in ieder geval aan de orde:——–

a. vaststelling van de notulen van de vorige algemene vergadering;——

b. jaarverslag van het bestuur;——————-

c. het financieel jaarverslag van het bestuur over het afgelopen boekjaar;—-

d. het verslag van de kascommissie;—————–

e. de vaststelling van de begroting voor het komende boekjaar;——–

f. voorziening in eventuele vacatures;—————–

g. ingediende voorstellen.——————–

[…]

ARTIKEL 17. REKENING EN VERANTWOORDING

1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanige aantekening

te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen

worden gekend.———————-

2. Het bestuur brengt op de algemene vergadering, behoudens verlenging met een -termijn

van vijf maanden door de algemene vergadering, een jaarverslag uit over de –

gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. Het bestuur legt de balans

en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de algemene

vergadering over. Deze stukken worden ondertekend door de bestuursleden.

Ontbreekt de ondertekening van een bestuurslid, dan wordt daarvan –

onder opgave van redenen melding gemaakt. —————

3. Indien het bestuur niet in de algemene vergadering, of bij verlenging niet binnen de –

stelde termijn, overeenkomstig het bepaalde heeft gehandeld, kan ieder lid van de –

gezamenlijke bestuursleden in rechte vorderen dat zij deze verplichtingen nakomen. –

4. Het bestuur is verplicht jaarlijks de in lid 2 bedoelde stukken te doen onderzoeken door

de kascommissie, die hiervan schriftelijk verslag uitbrengt aan het bestuur en aan

de algemene vergadering.

5. De kascommissie bestaat uit ten minste twee leden die door de algemene vergadering

worden benoemd en die geen lid van het bestuur mogen zijn.—–

6. Het bestuur is verplicht de kascommissie voor haar onderzoek alle door haar gewenste

inlichtingen te verschaffen, hen desgewenst de kas en de waarden te tonen

en inzage van de boeken en bescheiden van de vereniging te geven.

7. Goedkeuring door de algemene vergadering van het jaarverslag en van de rekening –

en verantwoording gebeurt nadat is kennisgenomen van het verslag van de kascommissie

en strekt het bestuur tot decharge voor alle handelingen die uit de rekening

en verantwoording blijken.——————

8. Het bestuur is verplicht de in dit artikel bedoelde bescheiden gedurende de daarvoor –

door de Wet vereiste termijn te bewaren.

3.Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.

[eiser] heeft als lid van de vereniging gezien de door hem gestelde onregelmatigheden voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen.

De voorzieningenrechter stelt verder voorop dat vooral [eiser] een groot aantal feitelijkheden heeft gesteld die terug te leiden zijn tot kennelijk allerlei incidenten uit het verleden en mede daardoor ontstane slechte verhoudingen tussen partijen. De vorderingen van [eiser] zien evenwel in essentie op een aantal bestuurlijke aangelegenheden die binnen de vereniging spelen. De voorzieningenrechter zal zich in het kader van dit kort geding beperken tot een oordeel over die vorderingen.

Betreffende de vorderingen onder I (“Ten aanzien van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] ”)

4.2.

Aangezien het tegenovergestelde gesteld noch gebleken is, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat op de momenten die van belang zijn in deze zaak de statuten niet anders luidden dan hierboven in 2.5 is weergegeven.

4.3.

[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op de algemene ledenvergadering van de [naam van de volkstuindersvereniging] van 6 juli 2017 benoemd tot voorzitter respectievelijk lid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] . Op grond van artikel 10 lid 3 van de statuten golden die benoemingen voor de duur van vier jaar en moet in dat verband onder “een jaar” worden verstaan “de periode tussen twee opeenvolgende jaarlijkse algemene vergaderingen”.

4.4.

Na de ALV van 6 juli 2017, waarop [gedaagde 2] en [gedaagde 3] benoemd zijn tot voorzitter respectievelijk lid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] , is er een ALV gehouden in 2018 en een ALV in 2019, op 26 oktober van dat jaar. Vorig jaar, 2020, is er, voor zover de voorzieningenrechter dat heeft kunnen nagaan, geen ALV gehouden. Tot op heden is er ook in het huidige jaar, 2021, geen ALV gehouden. De aangekondigde ALV van 2 oktober 2021 is namelijk niet doorgegaan.

4.5.

[eiser] en de [naam van de volkstuindersvereniging] zijn het erover eens dat artikel 10 lid 3 van de statuten zo mag worden uitgelegd dat “een jaar” in de zin van die bepaling langer kan zijn dan een kalenderjaar. De voorzieningenrechter begrijpt deze bepaling aldus dat ingeval er tussen twee jaarlijkse ALV’s een periode langer dan een kalenderjaar zit, dit – voor een beperkte termijn – mogelijk is.

4.6.

Volgens de [naam van de volkstuindersvereniging] c.s. is het volledige bestuur, dus ook [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , nog in functie. Primair vinden de [naam van de volkstuindersvereniging] c.s. dat het huidige vergaderjaar nog loopt. Subsidiair nemen zij het standpunt in dat de termijn van een vergaderjaar als bedoeld in artikel 10 lid 3 van de statuten met slechts een beperkte termijn is overschreden en dat die overschrijding hun niet verweten kan worden vanwege de uitbraak van Covid 19, de huidige Corona-problematiek.

4.7.

Volgens artikel 15 lid 1 van de statuten moet er jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een ALV worden gehouden. Het had dus voor de hand gelegen dat er voor juli van dit jaar, 2021, een ALV was gehouden. Inmiddels zijn ruim vier maanden verstreken sinds dat moment en kan dus, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, niet meer gezegd worden dat er slechts een beperkte termijn is overschreden sinds dat moment. Een beroep op artikel 10 lid 3 van de statuten kan de [naam van de volkstuindersvereniging] c.s. niet baten omdat er in 2020 geen ALV heeft plaatsgevonden zodat, gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen, het artikel in zoverre toepassing mist. Er is dus sprake van een aanzienlijke termijnoverschrijding. Dat brengt de voorzieningenrechter op de vraag of deze aanzienlijke termijnoverschrijding gerechtvaardigd is vanwege de huidige Corona-problematiek.

4.8.

Voor de beantwoording van de vraag naar de legitimiteit van de besluitvorming in verband met de huidige Corona-problematiek is van belang dat op 22 april 2020 een wet is aangenomen houdende “tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19” (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, Stb. 2020, nr. 124, hierna: de Wet Tijdelijke Voorzieningen). Deze wet is van kracht geworden op 24 april 2020 en bevat (onder meer) voorzieningen met betrekking tot (besluitvorming in) algemene vergaderingen van rechtspersonen. De Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 434, nr. 3) vermeldt dat de (hier relevante) onderdelen van het voorstel zijn ingegeven door de wens om de continuïteit van het rechtsverkeer te waarborgen door waar nodig maatregelen te kunnen nemen die noodzakelijk zijn in verband met de COVID-19-uitbraak.

4.9.

Artikel 6 van de Wet Tijdelijke Voorzieningen voorziet erin dat het bestuur van een vereniging, in afwijking van artikel 2:38 lid 1 BW, kan bepalen dat leden geen fysieke toegang hebben tot de algemene (leden)vergadering, onder de voorwaarden dat (a) de algemene vergadering langs elektronische weg voor leden is te volgen en (b) de leden tot uiterlijk 72 uur voorafgaand aan de vergadering in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk of elektronisch vragen te stellen over de onderwerpen die bij de oproeping zijn vermeld. Het artikel bepaalt verder dat het bestuur zich ervoor inspant dat tijdens de vergadering langs elektronische weg of anderszins nadere vragen kunnen gesteld, tenzij dit in het licht van de omstandigheden van dat moment in redelijkheid niet kan worden gevergd. Daarnaast kan het bestuur bepalen dat – voor zover de statuten dat niet bepalen – het stemrecht slechts kan worden uitgeoefend door middel van een elektronisch stemmiddel.

4.10.

De Wet Tijdelijke Voorzieningen voorziet echter niet in enige basis voor verenigingen om wegens de Corona-problematiek een jaarlijks bijeen te roepen algemene ledenvergadering achterwege te laten. Ook andere wetten voorzien niet in die mogelijkheid. Voor het nalaten van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om tijdig een ALV bijeen te roepen kan de Corona-problematiek dan ook geen rechtvaardiging vormen. Dat geldt temeer, omdat niet gebleken is dat het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] toen al het mogelijke heeft gedaan om (het stemmen op) een ALV plaats te laten vinden via de elektronische (digitale) en/of schriftelijke weg.

4.11.

Omdat er dus niet op tijd een ALV is gehouden in 2021, zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] van rechtswege geen bestuurslid meer, want ten aanzien van hen is de vierjaarstermijn van artikel 10 lid 3 van de statuten inmiddels verstreken. Mevrouw [persoon A] is momenteel dus nog de enige bestuurder van de [naam van de volkstuindersvereniging] . Uit de procestukken en de toelichtingen ter zitting is gebleken dat de vergadering die op 27 november 2021 geagendeerd staat (mede) is voorbereid door thans niet langer in functie zijnde bestuursleden. De agenda zal ook door hen zijn opgesteld. Dat maakt die agenda ondeugdelijk om op 27 november 2027 behandeld te worden. Dat maakt ook dat deze ALV niet door kan gaan, en er te zijner tijd opnieuw een ALV bijeen moet worden geroepen. Er bestaat dus thans geen basis meer voor de voor 27 november 2021 bijeengeroepen ALV. Het treffen van een ordemaatregel waarbij het bestuur gelast wordt deze vergadering te annuleren ligt daarom in de rede. Om die reden is de vermeerdering van eis toelaatbaar. Dat gedaagden bij hun verweer tegen die vermeerdering van eis in dit verband in relevante mate in hun belangen zijn geschaad, is niet gebleken, zodat aan dat verweer voorbijgegaan wordt.

4.12.

Het primair gevorderde onder 1 zal derhalve aldus worden toegewezen dat het [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zal worden verboden met onmiddellijke ingang zich voor te doen als waren zij nog voorzitter en bestuurslid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] , totdat er een nieuw bestuur is benoemd en zij daarvan als voorzitter respectievelijk lid deel uitmaken.

4.13.

Het primair gevorderde onder 3 (uitschrijving KvK), onder 4 (medewerking intrekking bankmachtigingen) en onder 8 (bevel intrekken bankmachtigingen) zal derhalve eveneens integraal worden toegewezen.

4.14.

Voordat er een nieuwe reguliere ALV in de zin van artikel 15 van de statuten kan worden gehouden, moet er eerst een nieuwe aparte ALV plaatsvinden waarop een nieuwe voorzitter en een nieuw bestuurslid worden benoemd. Dan moet er vervolgens op die vergadering ook een kascommissie worden benoemd. Een kascommissie is namelijk in ieder geval nodig om de statutair vereiste kascontrole uit te voeren, Het door de [naam van de volkstuindersvereniging] c.s. in het geding gebrachte rapport van een accountant (prod. 11a [naam van de volkstuindersvereniging] c.s.) kan niet in de plaats treden van het statutair geregelde onderzoek van uit leden van de vereniging gekozen leden van de kascommissie. Deze kascommissie moet dan vervolgens op een reguliere ALV verslag van haar bevindingen uitbrengen. Zonder deze kascontrole kan er geen décharge plaatsvinden van het bestuur op de reguliere ALV. Zie artikel 17 en artikel 15 lid 6 onder d van de statuten.

4.15.

De hierboven genoemde nieuwe aparte ALV waarop twee nieuwe bestuurders zullen moeten worden benoemd en een nieuwe kascommissie zal, naar het zich thans laat aanzien, moeten worden voorgezeten door een neutrale voorzitter van/via het AVVN, het Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland.

In afwachting van deze nieuwe aparte ALV is een standstill-termijn noodzakelijk en is er geen reden voor het treffen van verdere maatregelen. Nadat er weer een deugdelijk gekozen bestuur functioneert, is het in eerste instantie aan dat bestuur om orde op zaken te stellen. Het primair gevorderde onder 2, onder 5, onder 6 en onder 7 zal daarom worden afgewezen. Dat geldt ook voor al het subsidiair gevorderde.

Betreffende de vorderingen onder II (“Ten aanzien van de kascontrole”)

4.16.

Zoals hierboven is overwogen, moet er eerst een (nieuwe) kascommissie zijn benoemd voordat er een kascontrole kan worden uitgevoerd. Voor de benoeming door de rechtbank van een onafhankelijke kascontroleur bestaat momenteel dus geen aanleiding. Alle vorderingen onder II zullen dan ook worden afgewezen.

Betreffende de vorderingen onder III (“Ten aanzien van de bijeen te roepen ALV”)

4.17.

Wegens bovengenoemde noodzaak van een standstill-termijn zal vordering 1 worden afgewezen.

4.18.

Zoals hierboven is overwogen, moet er eerst een aparte ALV bijeen worden geroepen voor de benoeming van twee bestuurders en de kascommissie, die zal worden voorgezeten door een neutrale voorzitter. Vordering 2 zal dan ook aldus worden toegewezen

dat het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] wordt veroordeeld om binnen vier weken na dit vonnis deze aparte ALV bijeen te roepen en de AVVN te verzoeken haar behulpzaam te zijn met het leveren van een neutrale voorzitter als bedoeld in punt 79 van de dagvaarding.

4.19.

Vordering 3 zal aldus worden toegewezen dat het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] zal worden veroordeeld om vervolgens een reguliere ALV bijeen te roepen met reguliere agendapunten, zodra voldaan is aan alle vereisten voor het bijeenroepen van een reguliere ALV, zoals het vereiste dat de kascommissie heeft gerapporteerd.

4.20.

Vordering 4 zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

4.21.

Het is aan het bestuur om vast te stellen op welke wijze – ‘fysiek’ of ‘digitaal’ – deze bijeen te roepen ALV’s zullen moeten plaatsvinden, hetgeen, naar het zich thans laat aanzien, mede afhankelijk is van de dan geldende omstandigheden. Voor toewijzing van vordering 5 bestaat derhalve onvoldoende aanleiding, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

4.22.

Uit artikel 4 lid 2 van de statuten volgt dat vordering 6 moet worden afgewezen. Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk. Dat betekent dat een echtgenoot, partner of kind van een lid van de vereniging geen lid is en dus ook geen stemrecht heeft.

4.23.

Voor een correct verloop van het tellen van de stemmen op de ALV vormt de aanwezigheid van een neutrale, dat wil zeggen: van de [naam van de volkstuindersvereniging] onafhankelijke, voorzitter een voldoende waarborg. Omdat er ook overigens geen reden is om nadere voorzieningen te treffen, zal vordering 7 dan ook worden afgewezen.

Betreffende de vordering onder IV en V (dwangsom)

4.24.

Voor het opleggen van deze dwangsommen ziet de voorzieningenrechter momenteel onvoldoende aanleiding, zeker omdat een eventuele executie van een dwangsom tot een verdere escalatie zou kunnen leiden van de spanningen die er al bestaan tussen sommige leden en (het bestuur van) de [naam van de volkstuindersvereniging] . Deze vorderingen worden afgewezen.

Betreffende de vorderingen onder VI (proceskosten)

4.25.

Aangezien beide partijen in aanzienlijke mate in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

verbiedt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met onmiddellijke ingang zich voor te doen als waren zij nog voorzitter en bestuurslid van het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] , totdat er een nieuw bestuur is benoemd en zij daarvan als voorzitter respectievelijk lid deel uitmaken;

5.2.

beveelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] om zich binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis als bestuurslid van de [naam van de volkstuindersvereniging] bij de Kamer van Koophandel uit te schrijven;

5.3.

beveelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] alle benodigde medewerking te verlenen aan het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle bankmachtigingen op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in te trekken;

5.4.

beveelt het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis alle bankmachtigingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in te trekken;

5.5.

veroordeelt het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om de voor 27 november 2021 uitgeroepen ALV te annuleren en om binnen vier weken na betekening van dit vonnis een aparte ALV bijeen te roepen waarop geagendeerd staan de agendapunten als hierboven in r.o. 4.14-4.15 benoemd, alsmede de AVVN te verzoeken haar behulpzaam te zijn met het leveren van een neutrale voorzitter als bedoeld in punt 79 van de dagvaarding;

5.6.

veroordeelt het dan zittende bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om vervolgens een reguliere ALV bijeen te roepen die moet plaatsvinden met reguliere agendapunten, zodra voldaan is aan alle vereisten voor het bijeenroepen van een reguliere ALV, zoals het vereiste dat de kascommissie heeft gerapporteerd;

5.7.

gebiedt het bestuur van de [naam van de volkstuindersvereniging] om de financiële stukken ten minste twee weken voor de reguliere ALV ter inzage te leggen in het verenigingsgebouw en vervolgens de leden de mogelijkheid te geven tot uiterlijk één week voor de ALV om vragen met betrekking tot deze stukken aan het bestuur te sturen;

5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af;

5.10.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Wie is er bestuur?

Gang van zaken kan niet worden vast gesteld in kort geding
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting, binnen de reikwijdte van dit kort geding, niet duidelijk geworden bij wie (in ieder geval tot 9 januari 2020) het bevoegd gezag van de Partij ligt. In dit verband is van belang dat in dit kort geding veel onduidelijkheid is blijven bestaan omtrent de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de benoemingen. Of daarbij overeenkomstig de statuten is gehandeld is evenmin duidelijk, te meer nu de meningen van partijen daarover sterk uiteenlopen. Partijen schetsen een nogal chaotisch beeld van hetgeen zich de afgelopen jaren binnen de Partij heeft afgespeeld, ook voor wat betreft de benoeming van de bestuurders.” 


Algemene overweging over ALV’s
Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene ledenvergadering van een vereniging worden genomen door het bestuur (artikel 2:41 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW); artikel 15 lid 1 van de statuten) of door een groep leden van de vereniging die ten minste één tiende deel van de stemmen in de algemene ledenvergadering vertegenwoordigt (artikel 2:41 lid 2 en lid 3 BW; artikel 15 lid 2 van de statuten). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als hiervoor bedoeld ten grondslag ligt, is geen algemene ledenvergadering. Besluiten die zijn genomen in een zodanige vergadering zijn nietig (artikel 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als oproeping). Niet naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 lid 1 onder a BW).

ECLI:NL:RBDHA:2020:4201

Bij de oprichting van de Partij is de heer [A] als voorzitter aangesteld, [eisende partij sub 1] als (plaatsvervangend) voorzitter, [eisende partij sub 2] als penningmeester, [B] als secretaris en [C] als penningmeester. Op 4 september 2009 is dit als zodanig geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
2.4.

Op 28 februari 2013 is de heer [A] overleden. [eisende partij sub 1] heeft sindsdien als voorzitter gefunctioneerd.
2.5.

[B] heeft in 2014 ontslag genomen als bestuurslid van de partij. [C] is in 2016 afgetreden als penningmeester van de Partij.
2.6.

In een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 januari 2018 is opgenomen dat [gedaagde sub 1] sinds 13 mei 2016 secretaris is van de Partij.
2.7.

Op 20 maart 2018 vond op initiatief van [eisende partij sub 1] een vergadering plaats, waarbij onder meer is gesproken over de benoeming van het bestuur van de Partij. In de notulen van deze vergadering is onder meer het navolgende opgenomen:
 Keuze nieuw bestuur
Volgens [gedaagde sub 1] [vzr: [gedaagde sub 1] ] moet voor het besluitvorming, het bestuur uit oneven leden bestaan. Door de aanwezige leden is unaniem (door ‘volmondig’ ja te stemmen) voor de volgende bestuursleden gekozen:
– Voorzitter; dhr. [eisende partij sub 3]
– Plaatsvervangend voorzitter [eisende partij sub 1]
– Penningmeester: dhr. [D]
– Secretaris: dhr. [gedaagde sub 2] of mevr. [E] .
2.8.

Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 verkreeg de Partij twee zetels in de gemeenteraad van [plaats] .
2.9.

Bij beschikking van 15 april 2019 heeft de Kamer van Koophandel, naar aanleiding van een door [B] ingediend bezwaarschrift, beslist dat zij per 13 november 2017 is uitgeschreven als bestuurder van de partij en [eisende partij sub 1] is uitgeschreven per 3 december 2013, onder verwijzing naar artikel 8 lid 5 van de statuten.
2.10.

Op 12 september 2019 heeft [gedaagde sub 1] namens het bestuur van de Partij een algemene ledenvergadering bijeengeroepen voor 23 september 2019. Bij e-mailbericht van 18 september 2019 heeft [eisende partij sub 3] namens [eisende partij sub 1 c.s.] onder meer aan [gedaagde sub 1] bericht de algemene ledenvergadering ongeldig te verklaren.
2.11.

Tijdens de algemene ledenvergadering van 23 september 2019 zijn drie nieuwe bestuursleden benoemd: [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . [eisende partij sub 1 c.s.] zijn niet verschenen bij deze vergadering. Tijdens de aansluitende bestuursvergadering is [gedaagde sub 1] tot voorzitter benoemd, [gedaagde sub 2] tot plaatsvervangend voorzitter, [gedaagde sub 3] tot secretaris en [gedaagde sub 4] tot penningmeester. De inschrijving hiervan bij de Kamer van Koophandel vond plaats op 8 oktober 2019.
2.12.

Op 4 november 2019 zijn [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] door het bestuur ontzet uit hun lidmaatschap van de Partij.
2.13.

Op 9 januari 2020 is een algemene ledenvergadering bijeengeroepen. Tijdens deze vergadering is besloten het tijdens de vergadering van 23 september 2019 genomen besluit om [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , en [gedaagde sub 2] als bestuurders van de Partij aan te stellen te bevestigen.

3Het geschil

3.1.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, zakelijk weergegeven, [gedaagde sub 1 c.s.] te veroordelen:
1) om als bestuur formeel terug te treden en zich niet meer voor te doen als rechtsgeldige bestuursleden van de Partij;
2) zich niet meer schuldig te maken aan misleiding van de leden van de Partij door negatieve en onware uitlatingen te doen over [eisende partij sub 1 c.s.] ;
3) [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 1] in ere te herstellen, door hen en de op 20 maart 2018 verkozen andere personen te erkennen als de enige rechtsgeldig gekozen bestuursleden van de Partij,
een en ander op straffe van een dwangsom.

3.2.

Daartoe voeren [eisende partij sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan.
Op 20 maart 2018 is door de Partij tijdens een algemene ledenvergadering een nieuw bestuur gekozen. [gedaagde sub 1] was aanwezig tijdens deze algemene ledenvergadering en is akkoord gegaan met de benoeming van de betreffende bestuursleden. De benoeming vond plaats conform de statuten van de Partij, te weten door de (geldige) leden die op dat moment stemgerechtigd waren. Dit blijkt ook uit de notulen van deze algemene ledenvergadering. Nadien hebben meerdere bestuursvergaderingen en algemene ledenvergaderingen plaatsgevonden, waarbij [gedaagde sub 1] als lid van de Partij aanwezig was. Zonder medeweten van het toen zittende bestuur en zonder daartoe bevoegd te zijn heeft [gedaagde sub 1] een algemene ledenvergadering uitgeschreven voor 23 september 2019. [gedaagde sub 1] heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn ongeldige en onterechte inschrijving als enig bestuurder van de Partij bij de Kamer van Koophandel. De benoeming van [gedaagde sub 1 c.s.] als bestuursleden van de Partij tijdens voornoemde algemene ledenvergadering is gebaseerd op een onrechtmatig en nietig besluit.
[gedaagde sub 1] heeft misleidende uitingen gedaan over [eisende partij sub 1 c.s.] , zowel binnen als buiten de Partij en hij heeft de gemeenteraad bewust onjuist geïnformeerd over een aanstaande breuk binnen de fractie.

3.3.

[gedaagde sub 1 c.s.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

Partijen zijn verdeeld over de vraag of er tijdens de vergaderingen van 20 maart 2018 dan wel 23 september 2019 rechtsgeldige en onaantastbare benoemingen tot bestuurders van de Partij hebben plaatsgevonden. [eisende partij sub 1 c.s.] zijn van mening dat zij op 20 maart 2018 tot bestuurder van de Partij zijn benoemd en dat de benoeming van [gedaagde sub 1 c.s.] op 23 september 2019 op niet rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden, terwijl [gedaagde sub 1 c.s.] menen dat de benoemingen op 23 september 2019 geldig en onaantastbaar zijn en die op 20 maart 2018 niet. In dit kader is van belang de geldigheid van de besluitvorming in de vergaderingen die op voormelde tijdstippen hebben plaatsvonden.
4.2.

Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene ledenvergadering van een vereniging worden genomen door het bestuur (artikel 2:41 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW); artikel 15 lid 1 van de statuten) of door een groep leden van de vereniging die ten minste één tiende deel van de stemmen in de algemene ledenvergadering vertegenwoordigt (artikel 2:41 lid 2 en lid 3 BW; artikel 15 lid 2 van de statuten). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als hiervoor bedoeld ten grondslag ligt, is geen algemene ledenvergadering. Besluiten die zijn genomen in een zodanige vergadering zijn nietig (artikel 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als oproeping). Niet naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 lid 1 onder a BW).
4.3.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting, binnen de reikwijdte van dit kort geding, niet duidelijk geworden bij wie (in ieder geval tot 9 januari 2020) het bevoegd gezag van de Partij ligt. In dit verband is van belang dat in dit kort geding veel onduidelijkheid is blijven bestaan omtrent de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de benoemingen. Of daarbij overeenkomstig de statuten is gehandeld is evenmin duidelijk, te meer nu de meningen van partijen daarover sterk uiteenlopen. Partijen schetsen een nogal chaotisch beeld van hetgeen zich de afgelopen jaren binnen de Partij heeft afgespeeld, ook voor wat betreft de benoeming van de bestuurders. Dat de bijeenroeping van en de oproepingen voor de algemene ledenvergaderingen van 20 maart 2018 en 23 september 2019 op de in de statuten voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden is dan ook niet aannemelijk geworden, zodat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat de tijdens die vergaderingen genomen besluiten tot benoeming van bestuursleden nietig dan wel vernietigbaar zijn.
De vergadering van 9 januari 2020

4.4.

Vast staat dat de algemene ledenvergadering van 9 januari 2020 plaatsvond op initiatief van vier leden (volgens [gedaagde sub 1 c.s.] ) dan wel donateurs (volgens [eisende partij sub 1 c.s.] ) van de Partij. Onder verwijzing naar artikel 15 lid 2 en lid 3 van de statuten hebben de betreffende personen de (overige) leden van de Partij op of omstreeks 30 december 2019 schriftelijk (per e-mail) bericht dat zij een algemene ledenvergadering hebben uitgeschreven voor 9 januari 2020, onder toezending van de notulen van de vergadering van 23 september 2019 en de agenda van de vergadering op 9 januari 2020. De inhoud van het betreffende bericht volgt uit het door [gedaagde sub 1 c.s.] in het geding gebrachte e-mailbericht van 30 december 2019. Zoals in dit e-mailbericht is vermeld is de vergadering tevens aangekondigd in het Leidsch Dagblad.
4.5.

Ervan uitgaande dat er tot 9 januari 2020 geen sprake was van een rechtsgeldig benoemd bestuur, hadden de leden van de Partij, op grond van artikel 15 lid 2 van de statuten en artikel 2:41 lid 3 BW de mogelijkheid zelf een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter lijkt het erop dat hierbij de in acht te nemen voorschriften zijn nageleefd: de vier personen in kwestie vertegenwoordigen ten minste één tiende deel van het totale ledenaantal, de stemgerechtigden zijn schriftelijk (elektronisch, zie artikel 2:41 lid 4 BW) op de hoogte gesteld van de algemene ledenvergadering, er is een advertentie geplaatst in een Leiden gelezen dagblad en de agenda van de vergadering is meegezonden. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben onweersproken aangevoerd dat tijdens de vergadering van 9 januari 2020 unaniem is besloten [gedaagde sub 1 c.s.] als bestuurders van de Partij aan te merken. Een en ander leidt er toe dat er voorshands vanuit kan worden gegaan dat er tijdens deze vergadering een rechtsgeldig besluit is genomen met betrekking tot het bestuur van de Partij. 
Het door [eisende partij sub 1 c.s.] tijdens de mondelinge behandeling ingenomen, door [gedaagde sub 1 c.s.] betwiste, standpunt dat [gedaagde sub 1 c.s.] niet hebben aangetoond dat de aanvragers van de algemene ledenvergadering van 9 januari 2020 lid zijn van de Partij en geen donateurs, maakt dit niet anders. Wie van partijen op dit punt het gelijk aan haar zijde heeft kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Dit betekent dat in het onderhavige kort geding niet kan worden beoordeeld of de benoeming van [gedaagde sub 1 c.s.] tot bestuurders van de Partij, naar aanleiding van het op 9 januari 2020 genomen besluit, geheel conform de geldende eisen heeft plaatsgevonden. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen dient de meest gerede partij zich tot de bodemrechter te wenden. Desalniettemin zijn de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] , die zien op de terugtreding van [gedaagde sub 1 c.s.] als bestuurders van de Partij en de erkenning van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 3] als bestuurders niet toewijsbaar. De onduidelijkheid op enkel dit onderdeel rechtvaardigt immers niet dat het door de leden van de Partij gewenste bestuur thans wordt vervangen door [eisende partij sub 1 c.s.] als bestuurders van de Partij.
4.6.

De vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] om [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden negatieve en onware uitlatingen over hen te doen wordt eveneens afgewezen. Partijen hebben zich kennelijk over en weer tegenover derden uitgelaten over het conflict dat speelde binnen de fractie van de Partij. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben echter uitdrukkelijk betwist dat zij zich negatief en bezijden de waarheid over [eisende partij sub 1 c.s.] hebben uitgelaten. Nu [eisende partij sub 1 c.s.] niet dan wel onvoldoende hebben geconcretiseerd om welke uitlatingen het gaat, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken dat de door [gedaagde sub 1 c.s.] gedane uitlatingen met betrekking tot het tussen partijen ontstane conflict onjuist of anderszins onrechtmatig jegens [eisende partij sub 1 c.s.] zijn. Derhalve valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 1 c.s.] zich van dergelijke uitlatingen zouden dienen te onthouden.
4.7.

[eisende partij sub 1 c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen af;

Toch vergaderen na afgezegde ALV

Rechtbank Midden-Nederland 27 juli 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:3685

In deze vergadering wordt een ALV afgezegd afgezegd door het bestuur, een paar uur voordat deze zou plaatsvinden. Op initiatief van kritische leden wordt er toch vergaderd (en wordt het bestuur afgezet /geschorst en nieuw bestuur benoemd). Is dit besluit geldig?
De rechtbank oordeelt niet. 

” Deze [vergadering] is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd […]. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij [A, de voorzitter] de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten  is bepaald [verzoek van 10% van de leden] en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [de vereniging] .” 

De rechtbank overweegt ook, tamelijk opmerkelijk, dat alle benoemingen van bestuursleden op een eerdere (geldige) ALV ongeldig zijn, omdat er tijdens die ALV niet gestemd is (er waren precies genoeg kandidaten, namelijk 7 kandidaten; naast deze 7 personen bestond het bestuur nog uit de voorzitter A die al eerder gekozen was). 
” Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A, de voorzitter] het bestuur zouden gaan vormen. Door [de vereniging] wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [de kritische leden] is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW. ” 

Daarom is volgens de rechter allen de voorzitter A geldig benoemd (op een nog eerdere ALV, waarbij wel gestemd is). 



Dat oordeel lijkt mij te hard in het licht van artikel 2:8 lid 2 BW (een in de statuten opgenomen regel is niet van toepassing, ” voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”).

2.2.

In de statuten van [eiseres] zijn, onder meer, de volgende bepalingen opgenomen:
 HET BESTUUR
Artikel 4
4.1.1.

Het bestuur van de Vereniging wordt gevormd door een oneven aantal van minimaal vijf (5) en maximaal zeven (7) door de Algemene Ledenvergadering uit haar midden gekozen leden.

5.2.3.

Plaats en tijdstip van de Algemene Ledenvergadering wordt door het bestuur bepaald. […] Het bestuur draagt tevens zorg voor de oproeping van de leden door de toezending van convocaties onder bijsluiting van de agenda met bijbehorende stukken voor deze vergadering.
[…]
5.3.1.

Minimaal tien procent (10%) van de stemgerechtigde leden kunnen schriftelijk, met handtekeningen, aan het bestuur te kennen geven een Bijzondere Algemene Ledenvergadering bijeen te doen roepen.
Het bestuur is verplicht deze vergadering binnen drie (3) weken bijeen te roepen.

2.4.

In de notulen van de Algemene Ledenvergadering (hierna te noemen: ALV) van 27 maart 2018 staat, onder meer, het volgende:
 Bestuursverkiezing
7 leden hebben zich kandidaat gesteld en aangezien er eerder in de vergadering is vastgesteld dat het bestuur uit 7 leden mag bestaan, hoeft er niet gestemd te worden”.

2.5.

Het bestuur heeft een volgende ALV uitgeroepen voor 29 juni 2018. Een paar uur voor aanvang daarvan heeft het bestuur een e-mail naar de leden gestuurd dat de ALV geen doorgang zal vinden.
2.6.

Gedaagde sub 2 (hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ) heeft hierop het volgende e-mailbericht aan alle leden gestuurd:
“Geachte leden,

U heeft zojuist een mail ontvangen waarin de ALV wordt afgelast.

Ik zou hedenavond namens meer dan 20 medetuinders een punt van orde inbrengen wat heel erg belangrijk is. Dit heeft ermee te maken dat de vereniging geen legitiem bestuur heeft.

Om bovenstaande reden willen we u uitdrukkelijk verzoeken om vanavond om 20.00 uur naar de vereniging te komen. We komen bijeen bij de [locatie] . Wij zullen dan het hele verhaal uit de doeken doen.”

2.7.

Uit naam van het bestuur van [eiseres] is op 30 juni 2018 een e-mail naar de leden gestuurd waarin, onder meer, het volgende staat:
“Op dit moment is er veel onrust en commotie op de tuin. Er is een groep die zegt dat ze het interim bestuur zijn. Er is geen algemene vergadering uitgeroepen conform de statuten, daarom zijn de besluiten die daar genomen zijn niet rechtsgeldig. Er is formeel geen sprake van interim bestuur. Het interim bestuur wordt niet erkend. Het zittend bestuur is een legitiem gekozen bestuur. Dit is vastgelegd in de notulen. Het bestuur is ingeschreven bij de KVK.”

2.8.

Met een brief van 4 juli 2018 is [A] , net als de andere bestuursleden, met uitzondering van [gedaagde sub 3] , meegedeeld dat in de vergadering van 29 juni 2018 door de leden middels schriftelijke stemming is besloten tot zijn schorsing, in afwachting van royement als lid van [eiseres] . De brief is ondertekend door gedaagde sub 1 (hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ), in hoedanigheid van voorzitter van de vereniging.






4. De beoordeling

4.1.

Van een spoedeisend belang bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2.

De kern van het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. is, dat het door [A] voorgezeten bestuur in de ALV van 27 maart 2018 niet op rechtsgeldige wijze is verkozen.
Er is tijdens die ALV immers niet voor hun benoeming gestemd, noch voor het bestuur als geheel, noch individueel per kandidaat – zoals de statuten voorschrijven – en er is ook niet gevraagd of verkiezing met algemene stemmen akkoord was.
Daarbij zijn zij van mening dat de verkiezing van het interim bestuur op 29 juni 2018 – hoewel strikt genomen ook niet in overeenstemming met de statuten – wel rechtsgeldig is, aangezien dit bestuur de steun geniet van de leden die tijdens die vergadering aanwezig waren en zij gedwongen waren om in het belang van de vereniging als zodanig te handelen, gezien de onrust en tweespalt die er heerst.
4.3.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde sub 1] c.s. worden gevolgd in haar standpunt dat de verkiezing van de bestuurders van [eiseres] tijdens de ALV van 27 maart 2018 niet in overeenstemming met de statuten heeft plaatsgevonden.
Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A] het bestuur zouden gaan vormen. Door [eiseres] , althans [A] , wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [gedaagde sub 1] c.s. is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat aan de verkiezing van [A] , tijdens een eerdere ALV, geen bezwaren kleven, althans daarvan is niet gebleken. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands op dat [A] daarom thans als (enig) bestuurder van [eiseres] kan worden aangemerkt en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet. Voor dit laatste is het volgende redengevend.
4.4.

Voorshands kan er niet van worden uitgegaan dat de bijeenkomst op 29 juni 2018 de status van een ALV had. Deze is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd en in het voorgaande is reeds geoordeeld dat destijds in ieder geval [A] bestuurder van [eiseres] was en derhalve bevoegd was tot afzegging van de ALV. Hoewel de statuten een bestuur van vijf of zeven leden voorschrijven, betekent het hiervoor reeds genoemde gegeven dat [A] alléén als bestuurder fungeert niet dat hij om die reden bestuursbevoegdheid ontbeert. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten is bepaald en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [eiseres] . Ook het gegeven dat [A] als bestuurder niet aanwezig was om deze vergadering voor te zitten, draagt bij aan dit voorlopig oordeel.
De voorzieningenrechter komt hiermee tot de slotsom dat het gevorderde verbod voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om zich (individueel en gezamenlijk als het interim bestuur) voor te doen als bestuurders van [eiseres] toewijsbaar is. Ook het onder 3.1. b) gevorderde is voor een deel toewijsbaar, op de hierna te vermelden wijze.

4.5.

Het voorgaande brengt met zich dat het gevorderde onder 3.1. f) en g) (grotendeels) toewijsbaar is. Nu [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [eiseres] , is hun inschrijving als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onterecht en zijn zij tevens onterecht gemachtigd bij de bank. Dit zullen zij ongedaan moeten maken. Gelijktijdig zal [A] daar weer moeten worden ingeschreven en gemachtigd. Dit geldt niet voor de overige zes bestuursleden die, zoals hiervoor bij 2.3. staat weergegeven, ook ingeschreven stonden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hun benoeming in de ALV van 27 maart 2018 immers in strijd met de statuten geweest en is derhalve voorshands niet aannemelijk dat zij op dit moment zijn aan te merken als bestuursleden van [eiseres] .
4.6.

Als een, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, noodzakelijke stimulans voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om aan deze veroordelingen te voldoen, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal echter op de hierna te vermelden wijze worden gemaximeerd.
4.7.

De vorderingen onder 3.1. c) en e) zullen evenwel worden afgewezen. Zonder nadere toelichting – die evenwel ontbreekt – is voorshands niet duidelijk op welke bescheiden en bestanden wordt gedoeld door [eiseres] . De vordering is derhalve onvoldoende objectief bepaalbaar om te kunnen worden toegewezen, zoals is gevorderd. Daarbij komt dat voorshands ook niet goed is in te zien dat geen gebruik gemaakt zou mogen worden van een e-mailbestand van de leden van [eiseres] , nu gedaagden 1 tot en met 3 – mogelijk met uitzondering van [gedaagde sub 2] – zelf ook lid van de vereniging zijn.
4.8.

De vordering tot het verwijderen van de affiches voor de bijeenkomst van 30 juli 2018 zal eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten of de vergadering de status van een ALV heeft (en of daarin, afhankelijk van het antwoord op die vraag, rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden), hebben de leden van [eiseres] het recht om bijeen te komen en te vergaderen. Dit kan (het bestuur van) [eiseres] haar leden langs de weg van een juridische procedure, bovendien in kort geding, niet verbieden.
4.9.

[gedaagde sub 1] c.s. heeft in algemene bewoordingen betwist dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan agressief gedrag en vernielingen van eigendommen van [eiseres] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. wordt [gedaagde sub 4] als zondebok gebruikt en zoekt het bestuur van de vereniging naar spijkers op laag water.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet in de vereiste mate aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 4] zich daadwerkelijk aan het gestelde gedrag schuldig heeft gemaakt, noch wat de eventuele rol van [gedaagde sub 2] hierin is geweest. Nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door middel van getuigenverklaringen, is hiervoor aangewezen en binnen de beperkte kaders van het kort geding is hiervoor geen plaats. Bovendien is onduidelijk of [gedaagde sub 2] thans (nog) lid is van de vereniging. Vast staat dat zij haar lidmaatschap van [eiseres] heeft opgezegd op een wijze die strijdig is met de statuten, maar dat deze opzegging destijds door de vereniging is geaccepteerd. Naar eigen zeggen zou [gedaagde sub 2] echter later op haar beslissing zijn teruggekomen en bovendien is zij, eveneens naar eigen zeggen, samen met haar echtgenoot huurder van één of meer tuintjes op het tuinencomplex en als zodanig ook lid. Ook hiervoor geldt dat één en ander binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende duidelijk is geworden. De vordering onder 3.1. i) zal om deze redenen worden afgewezen.

4.10.

In de omstandigheid dat partijen over en weer voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten op de hierna te vermelden wijze te compenseren.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

– verbiedt gedaagden sub 1 tot en met 3 met onmiddellijke ingang om zich voor te doen als waren zij het bestuur van [eiseres] ,
– veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis, de leden van [eiseres] per e-mail onderstaande tekst, in reguliere opmaak en zonder toevoegingen, toe te sturen:
“Geachte leden van de vereniging,

Wij zijn in kort geding veroordeeld om ons niet langer voor te doen als bestuur van de vereniging.

Met vriendelijke groet,

[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 3] ”,

– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de inschrijving van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de Kamer van Koophandel te doen herstellen,
– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de machtiging van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de bankrelatie van [eiseres] te doen herstellen,
– bepaalt dat gedaagden sub 1 tot en met 3 hoofdelijk een dwangsom van € 1.000,00 per dag verbeuren voor elke dag dat zij nalaten om aan het hiervoor genoemde te voldoen, tot dat een maximum van € 30.000,00 zal zijn bereikt,
– compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
– wijst het meer of anders gevorderde af.

Ruzie in vereniging

Rb. Midden-Nederland 20 juni 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:2795

Bij deze (erg kleine) politiek partij, zijn er op een gegeven moment maar twee bestuursleden, de voorzitter en de secretaris. De voorzitter roept een bestuursvergadering bijeen. De secretaris verschijnt niet. De voorzitter / de bestuursvergadering besluit dat de secretaris geschorst is. Later zegt het bestuur / de voorzitter het lidmaatschap van de secretaris op. Vervolgens verzoeken leden om een ALV. Voorzitter en secretaris roepen elk, apart, een ALV bijeen, allebei op 21 januari, maar in andere plaatsen. Op de ALV georganiseerd door de secretaris, wordt de voorzitter ontslagen. Op de door de voorzitter georganiseerde ALV wordt de secretaris ontslagen. De chaos is dan compleet en de rechter mag het uitzoeken.

De rechter oordeelt dat het besluit tot schorsing van de secretaris ongeldig is (omdat het bestuur niet kan besluiten tot schorsing van een bestuurslid als bestuurslid). De opzegging van het lidmaatschap is ook ongeldig. Omdat de secretaris dus nog bestuurslid was, kon de voorzitter dus niet overgaan tot bijeenroeping van zijn ALV op 21 januari, zodat de daar genomen besluiten ongeldig zijn. De rechtbank zwijgt over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de secretaris op die dag.
Overigens had de KvK geweigerd om de bestuurswijzigingen van 21 januari in te schrijven (voor beide vergaderingen). Daarop hebben zowel voorzitter als secretaris een ALV bijeengeroepen op 4 maart, weer in andere plaatsen. De reden daarvoor is dat het gehele bestuur (nog voor de schorsing) had besloten dat op 4 maart een ALV zou worden gehouden. De rechtbank oordeelt dat ook die ALV’s allebei ongeldig zijn, omdat de bijeenroeping wat anders is dan het vaststellen van de datum, en de bijeenroeping is niet door het bestuur gedaan.
Ook voor de latere ALV van 23 september georganiseerd door de voorzitter, oordeelt de rechter dat deze ongeldig is omdat de secretaris er niet aan heeft meegewerkt.

Naar mijn mening is het een gemiste kans dat de advocaten (blijkbaar)  niet om een voorlopige voorziening hebben gevraag die de rechter in staat zou stellen om een tijdelijke / neutraal bestuurslid aan te stellen of om anderszins de impasse te doorbreken. Ik kan me voorstellen dat de voorzitter en de secretaris nu gezamenlijk een ALV gaan organiseren.

De uitspraak van de rechtbank bevat een overweging die wel klopt, maar snel tot misverstanden kan leiden. Dat is dat ” Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. “ Die stelling lijkt mij in het algemeen onjuist, het bestuur besluit met meerderheid tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Daarbij gaat het om een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een geldig bijeengeroepen bestuursvergadering. Als bij een bestuur van 9 mensen, maar 3 bestuursleden op een geldige bestuursvergadering zijn, dan kan een besluit worden genomen met een meerderheid van 2 bestuursleden. De zes niet-aanwezige bestuursleden zien ten slotte zelf af van de uitoefening van hum stemrecht. Idem als ze wel aanwezig zijn, maar zich onthouden van stemming. Het echte probleem in deze zaak is dat als de secretaris niet geldig is geschorst als bestuurslid, de voorzitter hem had moeten oproepen in de bestuursvergadering waarin het voorstel tot opzegging van zijn lidmaatschap op de agenda stond. Dat is in deze zaak niet gedaan. Nu dit een probleem in de oproeping van de bestuursleden voor de bestuursvergadering betreft (niet de bijeenroeping, de voorzitter lijkt mij op zich bevoegd om alleen datum en tijd van bestuursvergaderingen vast te stellen), zorgt dit gebrek voor vernietigbaarheid van het besluit tot opzegging van het ldimaatschap (artikel 2:15 lid 1 sub a BW). Dat betekent dat de vervaltermijn van 1 jaar geldt om  de vernietiging van het besluit te vorderen (bij de rechter), artikel 2:15 lid 4 BW.

De uitspraak bevalt ook (volgens mij) een verschrijving, waar de rechtbank overweegt dat:

“Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.”

Artikel 2:37 lid 2 bepaalt echter dat het bestuur wordt benoemd door de algemene vergadering (ALV), bij deze vereniging heet de algemene vergadering ‘Congres’. Artikel 2:37 bepaalt niet dat bestuursleden worden benoemd door het bestuur.  Artikel 2:37 lid 7 bepaalt wel dat het bestuur uit zijn midden de voorzitter en secretaris (en penningmeester) aanwijst. Mogelijk bepalen de statuten van deze vereniging dat voorzitter, secretaris en penningmeester in functie worden benoemd door het Congres (dus door de ALV). Zo niet, dan zou het bestuur wel de voorzitter kunnen schorsen als voorzitter (naar mijn mening) maar niet als bestuurslid.

Tot slot. Het dictum van het vonnis is onder meer dat nietig worden verklaard ‘ de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017’. Ik ben geen kenner van het procesrecht, maar het lijkt mij onwenselijk om zo te verwijzen naar een productie van de ‘procesinleiding’ (voorheen dagvaarding), die volgens mij geen deel uit maakt van het vonnis. Dat eiser dit zo vorderde, doet daar niet aan af, lijkt mij. (En dit is trouwens de eerste uitspraak op die weblog die onder het nieuwe ‘ KEI’  procesrecht is gewezen).

Vonnis van 20 juni 2018

in de zaak van

[eiser] , tegen

de vereniging
VERENIGING DE GROENEN,

2De feiten

2.1.

De Groenen is een politieke partij.
2.2.

In de statuten van De Groenen is onder meer bepaald:
– “Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op.” (artikel 5 lid 7)
– “Het congres kiest een partijbestuur van ten minste drie personen (…).” (artikel 8 lid 1)
2.3.

In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat dat bestuursleden door de algemene ledenvergadering (“het congres”) worden benoemd voor de duur van maximaal twee jaar.
2.4.

Vanaf 24 september 2016 is mevrouw [A] (verder: [A]) uitgeschreven als (derde) bestuurslid. Daarna bestond het bestuur van De Groenen nog maar uit twee bestuursleden: de heer [B] (verder: [B]) als voorzitter en [eiser] als secretaris.
2.5.

In oktober 2016 wilde [B] een bestuursvergadering houden met [eiser]. [eiser] wilde pas weer vergaderen als er een derde kandidaat voor het bestuur was gevonden. Op 15 december 2016 heeft [B] alsnog een uitnodiging aan [eiser] verstuurd voor een bestuursvergadering op 17 december 2016. [eiser] is niet op deze vergadering verschenen. In de notulen van de vergadering van 17 december 2016 (waarbij [B] de enige aanwezige bestuurder was) staat dat [B] met instemming van de aanwezige gasten besluit om [eiser] tot 4 maart 2017 te schorsen als bestuurslid van De Groenen.

2.6.

Op 19 december 2016 heeft [eiser] [B] per e-mail laten weten dat hij het niet eens is met de schorsing. [B] heeft daarop gereageerd: “(…) Je schorsing is gebaseerd op artikel 5 lid 7 van de statuten van De Groenen: Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op. In dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid (…)”
2.7.

Op 22 december 2016 hebben een aantal leden van De Groenen verzocht tot bijeenroeping van een algemene ledenvergadering (hierna: congres). [eiser] en [B] hebben vervolgens beiden afzonderlijk een congres uitgeroepen op 21 januari 2017. [eiser] in Utrecht, [B] in Amsterdam.
2.8.

Rond diezelfde tijd, op 28 december 2016, heeft [B] per brief aan [eiser] medegedeeld: “(…) Het partijbestuur heeft besloten je lidmaatschap van De Groenen per 1 januari 2017 op te zeggen. (…)”
2.9.

Op 21 januari 2017 hebben [eiser] en [B] beiden een congres gehouden: [B] in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. Op het in Utrecht gehouden congres van 21 januari 2017 is besloten tot schorsing van [B] als voorzitter en bestuurslid en tot benoeming van [A] en de heer [C] (verder: [C]) als (nieuwe) bestuurders van De Groenen. Op het in Amsterdam gehouden congres is besloten tot bevestiging van de schorsing van [eiser] van 17 december 2016, tot ontslag van [eiser] als bestuurder van De Groenen en tot benoeming van de heer [D] (verder: [D]) als nieuw bestuurslid.
2.10.

De Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) heeft geweigerd de op de congressen van 21 januari 2017 genomen besluiten in te schrijven vanwege twijfel of aan de vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag.
2.11.

[B] en [eiser] hebben vervolgens in februari opnieuw congressen uitgeroepen, te houden op 4 maart 2017. Op het congres van [B] is besloten tot bevestiging van de besluiten tot benoeming van de heer [D] tot bestuurslid en tot schorsing en ontslag van [eiser] als bestuurslid.
2.12.

[B] heeft op 23 september 2017 nog een congres gehouden. Op dat moment is (onder meer) besloten tot benoeming van [D] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [B] als bestuurslid.
2.13.

[eiser] is (in eigen naam en namens De Groenen) een kort geding procedure gestart tegen [B] waarbij hij heeft gevorderd dat [B] zich bij de KvK zal laten uitschrijven als bestuurder en dat hij zich niet meer als bestuurder van De Groenen zal gedragen. De voorzieningenrechter heeft De Groenen niet-ontvankelijk verklaard en heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.

3De vordering

3.1.

[eiser] vordert in deze procedure kort gezegd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de onder het regime van [B] (in naam van De Groenen) genomen besluiten nietig en/of vernietigbaar zijn. Het gaat dan om de volgende besluiten:
  • i) het schorsingsbesluit van 17 december 2016
  • ii) het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] van 28 december 2016
  • iii) de besluiten van 23 september 2017 tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders, tot uittreding van [eiser] als bestuurder en tot wijziging van het Huishoudelijk Reglement
  • iv) de in productie XI bij de procesinleiding opgenomen besluiten die zijn genomen door de vergaderingen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017.
3.2.

De Groenen voert verweer met als conclusie dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaart of de vorderingen afwijst met veroordeling van [eiser] (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten.
3.3.

In de beoordeling wordt ingegaan op de stellingen van partijen.

4De beoordeling

Inleidende overwegingen

4.1.

[eiser] heeft op de zitting aangevoerd dat De Groenen niet rechtsgeldig vertegenwoordigd is in deze procedure en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat zij niet in deze procedure is verschenen. Dit argument slaagt niet. Als een vennootschap niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd, is het namelijk aan de vennootschap (en niet aan een derde) om zich daarop te beroepen en [eiser] procedeert niet namens De Groenen. Hij kan zich er dus ook niet op beroepen dat De Groenen niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd.
4.2.

Volgens [eiser] had De Groenen op grond van artikel 2:15 lid 4 BW de voorzieningenrechter moeten verzoeken iemand aan te wijzen die in de plaats van het bestuur kon treden. Dit argument slaagt ook niet. Artikel 2:15 lid 4 BW is namelijk van toepassing als een bestuurder in eigen naam een vordering instelt. [eiser] was op het moment dat hij deze procedure startte (op 16 november 2017) geen bestuurder meer. Los van de discussie die in deze zaak speelt over de rechtsgeldigheid van zijn schorsing en ontslag, is zijn zittingstermijn namelijk op 15 oktober 2017 afgelopen, zodat hij vanaf dat moment in ieder geval geen bestuurder van De Groenen meer was. Artikel 2:15 lid 4 BW is dus niet van toepassing.
4.3.

Omdat [eiser] inmiddels (in ieder geval vanaf 15 oktober 2017) geen bestuurder meer is, vindt De Groenen dat [eiser] geen belang heeft bij deze procedure. Ook dit argument slaagt niet. Als de vordering van [eiser] wordt toegewezen, betekent dat namelijk (onder meer) dat hij nog lid is van De Groenen en dat hij zich opnieuw verkiesbaar kan stellen als bestuurder. Daar heeft hij belang bij.
4.4.

De zaak gaat inhoudelijk over de geldigheid van verschillende besluiten. De rechtbank zal eerst de geldigheid van het schorsingsbesluit en het opzeggingsbesluit beoordelen, zoals die in de vordering worden genoemd onder (i) en (ii). Vervolgens wordt de geldigheid van de in (iii) en (iv) van de vordering genoemde besluiten beoordeeld.
De besluiten (i) en (ii)

4.5.

De rechtbank toetst allereerst de besluiten tot schorsing van [eiser] en tot opzegging van zijn lidmaatschap. Deze besluiten zijn door [B] genomen. Het is de vraag of hij deze besluiten rechtsgeldig kon nemen. Daarbij wordt het volgende voorop gesteld.
4.6.

Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.
4.7.

Het is ook mogelijk om een (partij)lid te schorsen. Die bevoegdheid komt aan het bestuur toe. In de statuten van De Groenen staat dat de consequentie daarvan is dat alle lidmaatschapsrechten worden opgeschort (artikel 5.7 statuten).
17 december 2016: schorsingsbesluit
4.8.

[B] heeft in de bestuursvergadering van 17 december 2016 een besluit tot schorsing van [eiser] genomen. Het uitgangspunt is dat dit besluit ongeldig is. De bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen komt namelijk aan het congres toe, niet aan het bestuur. Volgens De Groenen kan ook het bestuur bestuursleden schorsen omdat artikel 2:37 BW van regelend recht is. Hoewel niet is uitgesloten dat de bevoegdheid tot schorsing aan een ander orgaan kan worden toebedeeld, blijkt niet uit de statuten dat De Groenen dat in dit geval heeft gedaan. Dit argument slaagt dus niet.
4.9.

De Groenen voert verder aan dat [B] [eiser] niet heeft geschorst als bestuurslid, maar als partijlid en dat [B] daartoe op grond van artikel 5.7 van de statuten bevoegd was. Door de schorsing zijn alle lidmaatschapsrechten volgens De Groenen opgeschort, waaronder ook het recht van [eiser] om op te treden als bestuurslid. De Groenen is dus van mening dat de schorsing van [eiser] als partijlid, automatisch de schorsing als bestuurslid heeft meegebracht.
4.10.

Ook dit argument slaagt niet. In de notulen van de bestuursvergadering van 17 december 2016 staat namelijk expliciet dat [eiser] geschorst is als bestuurslid (zie 2.5). Ook in de brief van 18 december 2016 waarmee het besluit tot schorsing aan [eiser] wordt bevestigd staat dat het gaat om een besluit tot schorsing als lid van het partijbestuur van De Groenen. Daarna (op 19 december 2016) heeft [B] weliswaar aan [eiser] gemaild dat de schorsing gebaseerd is op artikel 5 lid 7 van de statuten, maar daarbij wordt ook vermeld: “in dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid” (zie 2.6). Op de zitting heeft [B] bovendien verklaard dat hij de schorsingssanctie wilde beperken tot de rechten van [eiser] als bestuurslid omdat hij de schorsing proportioneel wilde houden. Uit deze omstandigheden blijkt dat [B] [eiser] niet heeft willen schorsen als lid van De Groenen, maar als bestuurslid. Daartoe was hij niet bevoegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het schorsingsbesluit van 17 december 2016 ongeldig is.
28 december 2016: opzegging lidmaatschap
4.11.

Op 28 december 2016 heeft [B] [eiser] geïnformeerd dat zijn lidmaatschap per 1 januari 2017 werd opgezegd door het partijbestuur, omdat niet van De Groenen kon worden gevergd het lidmaatschap langer te laten voortduren (2:35 lid 2 BW).
4.12.

Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. De Groenen is van mening dat [eiser] ten tijde van het besluit op 28 december 2016 was geschorst als (bestuurs)lid, zodat [B] alleen kon overgaan tot opzegging. Dit argument slaagt niet. Zoals hierboven is gemotiveerd is het schorsingsbesluit van 17 december 2016 namelijk ongeldig. Dat brengt mee dat het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] ook ongeldig is.
De besluiten (iii) en (iv)

4.13.

Partijen zijn verder in geschil over verschillende besluiten die zijn genomen op de congressen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017. Daarbij gaat het om de vraag of die congressen op de juiste manier zijn bijeengeroepen en/of opgeroepen.
4.14.

Aan elk congres moet allereerst een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag liggen. Dat is het besluit dat op een bepaalde datum een congres zal plaatsvinden. Congressen moeten worden bijeengeroepen door het bestuur (2:41 lid 1 BW en artikel 7 lid 4 statuten). Ook de leden, voor zover zij ten minste 10% van de stemmen hebben, kunnen een algemene vergadering bijeenroepen als zij eerst een verzoek hebben ingediend tot bijeenroeping bij het bestuur en als het bestuur daaraan niet binnen vier weken na ontvangst van het verzoek gevolg geeft (2:41 lid 3 BW, artikel 3 Huishoudelijk Reglement). Een congres waaraan geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in artikel 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt is geen (rechtsgeldige) algemene vergadering.
4.15.

Vervolgens moeten de congressen op de juiste manier worden opgeroepen. In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat daarover (onder meer) dat het partijbestuur uiterlijk acht weken vóór het congres plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken (zie artikel 3 Huishoudelijk Reglement).
21 januari 2017
4.16.

[B], [D], [E], [F] en [G], vijf leden van De Groenen, hebben verzocht om de bijeenroeping van een congres. Naar aanleiding van dat verzoek heeft [B] op 22 december 2016 een congres bijeengeroepen dat op 21 januari 2017 zou plaatsvinden in Amsterdam. Volgens De Groenen is het besluit tot bijeenroeping van 22 december 2016 rechtsgeldig (door het bestuur) genomen. De Groenen is namelijk van mening dat [eiser] op 22 december 2016 geschorst was, zodat [B] (als enige nog functionerende bestuurslid) het congres alleen bijeen kon roepen. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat het besluit tot schorsing van [eiser] ongeldig is. Dat betekent dat [eiser] op 22 december 2016 nog bestuurder was en dat [B] niet zonder [eiser] kon overgaan tot het bijeenroepen van een congres.
4.17.

De Groenen voert vervolgens aan dat geen gehoor is gegeven aan het verzoek tot bijeenroeping van het congres door [B], [D], [E], [F] en [G], zodat deze leden (op grond van artikel 2:41 lid 3 BW) vanaf 6 januari 2017 zelf een congres bij een konden roepen. Volgens De Groenen hebben de leden dat gedaan met de uitnodiging van 7 januari 2017 (productie 11 bij verweerschrift). In die uitnodiging staat echter: “Eind december heeft een aantal leden het partijbestuur verzocht een partijcongres bijeen te roepen. Het bestuur heeft dit verzoek ingewilligd en de congreswerkgroep verzocht in de loop van januari een congres te organiseren. Het partijbestuur nodigt u hierbij allen uit voor het 65e partijcongres op zaterdag 21 januari 2017 in (…) te Amsterdam.” Het zijn dus niet de leden die het congres, met inachtneming van artikel 2:41 lid 3 BW hebben bijeengeroepen, maar [B] als lid van het partijbestuur.
4.18.

Aan het congres van 21 januari 2017 ligt dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag. Dat betekent dat op 21 januari 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4 maart 2017
4.19.

Volgens De Groenen heeft het bestuur op 24 september 2016 besloten dat het eerstvolgende congres zou plaatsvinden op 4 maart 2017 en is op dat moment een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen. [eiser] betwist dat. In het verslag van de vergadering van 24 september 2016, waarbij alle bestuurders (op dat moment [B], [eiser] en [A]) aanwezig waren, staat echter: “Nu De Groenen niet deelneemt aan de verkiezingen van 15 maart 2017 wordt het voorjaarscongres op 4 maart 2017 gehouden.”. Daaruit leidt de rechtbank af dat er op dat moment overeenstemming was tot het houden van een congres op 4 maart 2017 en dat het bestuur in 2016 een besluit tot het bijeenroepen van een vergadering op 4 maart 2017 heeft genomen.
4.20.

De volgende vraag is of die vergadering ook op 4 maart 2017 heeft plaatsgevonden. Dat is niet het geval en daarvoor is het volgende redengevend. De bedoeling van het partijbestuur op 24 september 2016 was dat op 4 maart 2017 het voltallige bestuur en alle leden van de Groenen op één locatie bijeen zouden komen. Daarop zag het op 24 september genomen besluit. Daaraan is geen uitvoering gegeven. Op 4 maart 2017 hebben namelijk de twee (inmiddels) rebellerende groepen van de Groenen elk afzonderlijk een bijeenkomst gehouden, de ene in Amsterdam en de ander in Utrecht. Voor deze beide vergaderingen kan het besluit van 24 september 2016 niet als basis dienen, zodat de conclusie is dat ook aan deze beide vergaderingen geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat op 4 maart 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4.21.

Overigens als aangenomen zou worden dat er wel een geldige bijeenroeping heeft plaatsgevonden, geldt dat men niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. In het Huishoudelijk Reglement staat namelijk dat het partijbestuur uiterlijk acht weken voor het congres de plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken. Zowel [eiser] als [B] waren op dat moment lid van het partijbestuur en zij moesten dus samen oproepen voor het congres. Dit is niet gebeurd. In februari 2017 hebben [B] en [eiser] namelijk afzonderlijk een uitnodiging gestuurd voor een vergadering op 4 maart 2017. [B] heeft dus opgeroepen in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. De rechtbank stelt daarmee vast dat niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. Ook het gevolg daarvan is dat de in die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
23 september 2017
4.22.

Het congres van 23 september 2017 is door [B] uitgeroepen zonder medewerking van [eiser], terwijl [eiser] op dat moment nog bestuurder was. Ten aanzien van deze vergadering is dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen, zodat de op die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
4.23.

Volgens [eiser] is op de vergadering van 23 september 2017 naast de besluiten tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders ook nog een besluit genomen tot uittreding van [eiser] als bestuurder. Dat heeft De Groenen betwist en heeft [eiser] daarna niet verder onderbouwd. Dat betekent dat de vordering, voor zover deze ziet op ‘het besluit van 23 september 2017 tot uittreding van [eiser] als bestuurder’, zal worden afgewezen.
Conclusie en kosten

4.24.

Uit de bovenstaande beoordeling blijkt dat alle besluiten die [eiser] in zijn vordering heeft betrokken (voor zover vast staat dat deze zijn genomen) ongeldig zijn. Het is vervolgens de vraag hoe de ongeldigheid van de hierboven genoemde besluiten juridisch moet worden geduid. Zoals hiervoor is overwogen zijn alle in deze procedure aan de orde zijnde ‘besluiten’ ongeldig. Er is een juridische discussie mogelijk of deze ‘nietig’ of ‘non-existent’ moeten worden genoemd. Partijen hebben echter geen belang bij het antwoord op deze juridische vraag. Het gaat er voor partijen namelijk om dat er duidelijkheid komt over de (on)geldigheid van de besluiten. Uit praktische overwegingen en omdat [eiser] in zijn vorderingen geen onderscheid heeft gemaakt tussen nietige of non-existente besluiten, begrijpt de rechtbank de vordering van [eiser] zo, dat hij onder nietige besluiten ook non-existente besluiten verstaat. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat de in (i) t/m (iv) van de vordering genoemde besluiten, nietig zijn.
4.25.

De Groenen krijgt (grotendeels) ongelijk en zal worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Die kosten worden begroot op:
– 

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat de volgende besluiten nietig zijn:
  • i) het besluit van 17 december 2016, strekkende tot de schorsing van [eiser] als bestuurder;
  • ii) het besluit van 28 december 2016, strekkende tot de opzegging van het lidmaatschap van [eiser];
  • iii) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de (her)benoeming van [B] als bestuurder;
  • iv) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de benoeming van [D] als bestuurder;
  • v) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de wijziging van het Huishoudelijk Reglement;
  • vi) de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017,