Kritiek op oude bestuur onzorgvuldig en onrechtmatig

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
ECLI:NL:GHSHE:2018:250

Een uitspraak van het hof Den Bosch over een conflict binnen een verenging. De kern is dat een nieuw bestuur kritiek had op het oude bestuur, en dit op een onzorgvuldige manier heeft voorgelegd aan de ALV. De uitspraak is wat lastig leesbaar.

De conclusie van het hof is dat de vereniging  onrechtmatig gehandeld heeft jegens de oud-voorzitter door het in de [ALV] van 26 april 2013 een bepaald voorstel in stemming te brengen en door het daaropvolgende besluit te nemen.” 
De strekking van het besluit was dat de oud-voorzitter “in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht” (juridisch is dit niet echt een besluit, maar dat terzijde).
Er zijn twee redenen waarom dit besluit (en het voorstel) onrechtmatig was.
De eerste reden is dat de vereniging (d.w.z. het nieuwe bestuur) de reactie van de oud-voorzitter op het concept-rapport (van een onderzoekscommissie, over de oud-vorozitter) niet aan de leden heeft medegedeeld. Het nieuwe bestuur heeft aldus de eisen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. Het nieuwe bestuur heeft daarom, volgens de rechter, niet zorg gedragen voor een zorgvuldig debat en zij heeft de  leden niet volledig en naar behoren ingelicht. De wijze waarop het besluit van 26 april 2013 tot stand is gekomen voldoet daarom niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.

De tweede reden betreft de inhoud van het besluit  In het besluit was de zinsnede opgenomen: “dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht”, waarbij met ” het” bedoeld wordt: het oude bestuur. De rechter oordeelt dat deze bewoordingen “vaag en suggestief” zijn. De rechter verwijt het nieuwe bestuur dat het welbewust de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat leden onder “het toebrengen van schade, moreel en financieel”, veel meer verstaan dan de daadwerkelijke concrete verwijten aan het oude bestuur (namelijk, het te laat of niet deponeren van de jaarrekening bij de KvK, onvoldoende overleg en onheuse bejegening door het oude bestuur, en het op de spits drijven van conflicten en onvoldoende inspanningen om deze conflicten op te lossen). 

De verdere beoordeling

7.1.

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
[Feiten]
a. De vereniging is begin jaren tachtig opgericht om de belangen van eigenaren van percelen aan een landtong te [plaats] te behartigen.
[appellant] is in 2008 eigenaar geworden van het perceel [perceel] te [plaats] . Dit perceel is gelegen aan de voormelde landtong. [appellant] is daar gaan wonen. In de leveringsakte van 17 oktober 2008 is vermeld dat [appellant] de verplichting op zich neemt lid te worden van de vereniging en op grond daarvan is [appellant] lid geworden van de vereniging.
In de periode van januari 2010 tot en met 2 november 2012 is [appellant] voorzitter geweest van het bestuur van de vereniging. 
De andere leden van het bestuur waren destijds [destijds lid van bestuur 1] en [destijds lid van bestuur 2] . De vereniging heeft naast het bestuur een commissie Advies & Arbitrage (hierna: de commissie) die adviseert en op verzoek bemiddelt bij geschillen.
De vereniging had met de gemeente [gemeente] een langlopend conflict rondom de stabiliteit van de landtong en daarover is onder de leden van de vereniging ook verdeeldheid. Op 25 mei 2012 heeft de vereniging een algemene ledenvergadering gehouden. Daarin is door twee leden gezegd dat [appellant] heeft gelogen over de gang van zaken bij een eerder overleg tussen de leden en de gemeente [gemeente] . In de vergadering is een motie van wantrouwen ingediend welke door een meerderheid van de leden is aangenomen. Tevens is besloten dat een nieuwe bestuursverkiezing zou worden uitgeschreven. Door de motie van wantrouwen is het voor de vergadering van 25 mei 2012 geagendeerde punt “stemming voor betaald bestuur” niet besproken.
[appellant] heeft in de algemene ledenvergadering van 29 juni 2012 gevraagd hem vanwege de beschuldigingen te schorsen. Een schorsingsbesluit is tijdens de algemene ledenvergadering niet genomen.

De commissie heeft op 14 augustus 2012 de leden van de vereniging uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 31 augustus 2012. Op 23 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de commissie, het bestuur en hun raadslieden over het leiden van de geplande bestuursverkiezing van 31 augustus 2012. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid. De leden van de commissie hebben op 31 augustus 2012 de bestuursverkiezing gehouden.
De vereniging heeft de commissie in kort geding gedagvaard in verband met het uitschrijven en houden van de bestuursverkiezing en het niet plaatsen van [appellant] op de verkiezingslijst. Op 15 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda geoordeeld dat de gehouden bestuursverkiezing niet rechtsgeldig was en dat er een nieuwe bestuursverkiezing door het bestuur diende te worden georganiseerd.
Het aftredende bestuur heeft een nieuwe verkiezingsvergadering uitgeschreven op 2 november 2012 waarin na stemming als nieuw bestuur is benoemd: [voorzitter] als voorzitter, [secretaris] als secretaris en [penningmeester] als penningmeester.
i. [appellant] heeft op 6 november 2012 de vereniging gewezen op zijn grote belang bij een juiste beeldvorming onder de leden in verband met zijn woongenot en zijn onderneming, die zich bezig houdt met “algemene en pastorale dienstverlening”.
De vereniging heeft op 14 december 2012 met algemene stemmen besloten tot een onafhankelijk onderzoek over de wijze waarop het oude bestuur heeft gefunctioneerd. De vereniging heeft mr. [onderzoeker] tot onderzoeker aangesteld. De onderzoeker heeft op 6 april 2013 zijn concept rapport gepresenteerd waarop aanpassingen mogelijk waren. Een definitief rapport is niet opgemaakt.
[voorzitter] heeft op 23 april 2013 tijdens een gesprek met [appellant] en [destijds lid van bestuur 1] gezegd in de aankomende algemene ledenvergadering aan de leden mede te delen een conclusie te hebben getrokken over het functioneren van het oude bestuur. [appellant] heeft bij brief van 25 april 2013 aan het bestuur geschreven dat het voormalige bestuur wordt beschadigd door een ongefundeerde en eenzijdige eindconclusie aan de zijde van het nieuwe bestuur, dat dat onacceptabel is en dat het concept rapport ter beschikking dient te worden gesteld aan de leden en decharge dient te worden verleend.
In de algemene ledenvergadering van 26 april 2013 heeft [voorzitter] zijn conclusie over het functioneren van het oude bestuur aan de leden voorgelegd, inhoudende dat het oude bestuur in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht. Dit voorstel is door de leden aangenomen. 
Bij brief is vervolgens aan de voormalig bestuursleden, onder wie [appellant] , geschreven:
“In de ALV van 26 april was onder agendapunt 22 geagendeerd “Het onderzoek, reactie en voorstellen van het bestuur”. De tekst daarvan is U bekend en de voorstellen zijn aan U medegedeeld voordat ze naar de leden zijn verstuurd. 
Over het onderhavige punt is tijdens de vergadering uitvoerig gediscussieerd nadat de leden uitdrukkelijk hebben vastgesteld dat agenderen en toezending der stukken conform de statuten zijn verlopen.
Het voorstel: “De ledenvergadering stelt vast dat het voormalige bestuur in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht” is met 106,5 stemmen voor en 4 stemmen tegen aangenomen. Het voorstel: “De ledenvergadering beschouwt hiermee het conflict definitief als afgedaan” is met ongeveer dezelfde stemverhouding aangenomen 103,5 stemmen voor, 7 tegen. (…). 
Tijdens de behandeling van de jaarstukken is, op voorstel van één der aanwezige leden besloten het voormalige bestuur geen decharge te verlenen.”

[appellant] heeft viermaal aangifte gedaan bij de politie wegens smaad, laster en vernieling van eigendommen. [appellant] heeft op 18 augustus 2013 zijn lidmaatschap van de vereniging opgezegd.
Op 10 oktober 2013 heeft [voorzitter] zijn functie als voorzitter bij de vereniging neergelegd en is een interim bestuur gevormd.
[…]
7.4.
[appellant] heeft in hoger beroep – dat blijkens de conclusie van de memorie van grieven uitsluitend is gericht tegen het vonnis in conventie – één grief aangevoerd en zijn eis gewijzigd. In hoger beroep heeft hij na eiswijziging gevorderd:
– voor recht te verklaren dat de vereniging zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door (A) […]
7.5.

[appellant] heeft de grondslag van het gevorderde in hoger beroep beperkt tot het betoog dat het handelen van de vereniging dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit van de algemene ledenvergadering van 26 april 2013 als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dat de door [appellant] geleden schade als gevolg van dat handelen moet worden vergoed en dat de vereniging aan alle huidige leden en personen die in 2013 lid waren een brief moet sturen, gericht op rehabilitatie van [appellant] , een normalisering van de verhoudingen tussen [appellant] en de leden van de vereniging, herstel van woongenot van [appellant] en een beëindiging van intimidaties en bedreigingen vanwege onterecht aan zijn adres gemaakte verwijten.
De vereniging heeft verweer gevoerd.
7.6.

Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Partijen hebben niets gesteld waaruit volgt dat het besluit van de vereniging, genomen tijdens de algemene ledenvergadering van 26 april 2013, is vernietigd. Niets is gesteld waaruit volgt dat dit besluit in strijd met de statuten is genomen of om andere redenen niet rechtsgeldig zou zijn. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het besluit rechtsgeldig tot stand is gekomen.
7.7.

Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat de onderzoeker bij zijn onderzoek en bij het opmaken van zijn concept rapport niet heeft gesproken met [appellant] (memorie van grieven, 39), dat [appellant] vóór de ledenvergadering van 26 april 2013 een schriftelijke reactie op het concept rapport aan het bestuur van de vereniging heeft doen toekomen (memorie van grieven, 44 en 52) en dat de zienswijze van [appellant] niet voor of tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 aan de leden is medegedeeld. De schriftelijke reactie is, ondanks een daartoe strekkend verzoek van [appellant] , niet aan de leden voorgelezen tijdens de vergadering.
7.8.

De vereniging erkent dat geen bewijs is gevonden “van overtredingen van wetten, frauduleuze handelingen of enige malversaties door het vorige bestuur” (memorie van grieven, 50; citaat uit de e-mail van het bestuur aan de leden van 22 april 2013, behorend bij agendapunt 22 van de vergadering van 26 april 2013, productie 15 bij inleidende dagvaarding).
7.9.

Het bestuur van de vereniging heeft desondanks tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 een voorstel in stemming gebracht, waarvan de strekking is dat het bestuur [appellant] in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht. De vereniging heeft de volgende redenen voor dit voorstel opgegeven (memorie van antwoord, 18):
– over de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn geen jaarstukken gedeponeerd;
– het bestuur [appellant] heeft de leden onvoldoende geïnformeerd en bij discussie en besluitvorming betrokken voor wat betreft het onderwerp van het verdiepen van [Vereniging] en daarbij kritische leden geschoffeerd;
– de aldus ontstane conflicten zijn door de opstelling van het bestuur [appellant] verscherpt en het bestuur [appellant] heeft haar verantwoordelijkheid voor het oplossen van geschillen binnen de vereniging miskend.
Deze redengeving, ook indien zij op goede gronden berust, neemt niet weg dat de zienswijze van [appellant] over het concept rapport [onderzoeker] niet aan de leden is medegedeeld en dat de vereniging aldus de eisen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. De vereniging heeft niet zorggedragen voor een zorgvuldig debat en zij heeft haar leden niet volledig en naar behoren ingelicht. De wijze waarop het besluit van 26 april 2013 tot stand is gekomen voldoet daarom niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
7.10.

Ook voor wat betreft de inhoud van dit besluit kan de vereniging naar het oordeel van het hof een verwijt worden gemaakt. In het besluit is de zinsnede opgenomen: “dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht”, waarbij onder “het” het bestuur waarvan [appellant] voorzitter was moet worden verstaan. Deze bewoordingen zijn vaag en suggestief. De vereniging heeft welbewust de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat leden onder het toebrengen van schade, moreel en financieel, veel meer verstaan dan het nalaten de jaarrekening tijdig te deponeren, onvoldoende overleg, onheuse bejegening, het op de spits drijven van conflicten en onvoldoende inspanningen om deze conflicten op te lossen (memorie van antwoord, 18). De vereniging heeft ook door de keuze van deze bewoordingen op geen enkele wijze de door de onderzoeker onderkende mogelijkheid tot uitdrukking gebracht dat anderen, buiten het bestuur [appellant] , een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de conflicten. Het besluit van 26 april 2013 is daarmee, in het licht van de inhoud daarvan, onnodig grievend en diffamerend.
7.11.

Onder deze omstandigheden heeft de vereniging jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld door het gewraakte voorstel in de vergadering van 26 april 2013 in stemming te brengen en door het daaropvolgende besluit te nemen.
7.12.

Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring van recht en de vordering die tot rectificatie strekt zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de rectificatie de na te melden inhoud moet vermelden. Deze inhoud is naar het oordeel van het hof toereikend om de impact van het onrechtmatig handelen van de vereniging op te heffen.
7.13.

Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schade moet worden afgewezen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door het onrechtmatig handelen van de vereniging materiële of immateriële schade kan hebben geleden die niet wordt weggenomen door de brief die de vereniging zal moeten sturen. Hierbij is van belang dat de uitlatingen van de vereniging, zoals verwoord in het gewraakte besluit van 26 april 2013, zijn gedaan ten overstaan van de leden: buurtbewoners, de aanwezigen tijdens de vergaderingen en de geadresseerden van correspondentie van de vereniging. Niets is gesteld over uitlatingen daarover buiten de kring van (oud) leden. De impact van het gewraakte besluit kan dan ook worden geredresseerd door een brief met na te melden inhoud. Het staat de leden voor het overige in en buiten vergadering vrij uitvoerig en op het scherpst van de snede te discussiëren over kwesties die de vereniging aangaan, zoals het functioneren van het bestuur. Het staat de leden ook vrij standpunten in te nemen over deze kwesties en kritiek te uiten op het bestuur. Kritische standpunten waren er al onder de leden vóór het gewraakte besluit van 26 april 2013. Tegen deze achtergrond is de mogelijkheid dat schade is geleden door dat besluit niet aannemelijk geworden.
7.14.

Met betrekking tot de door [appellant] genoemde post van een afscheidspremie van € 1.000,- kan nog worden opgemerkt dat niets is gesteld over enigerlei verplichting een dergelijke premie toe te kennen aan een voorzitter bij diens afscheid.
7.15.

De conclusie van het voorgaande is dat de vereniging zal worden bevolen aan de leden en de personen die in 2013 lid waren en dat nu niet meer zijn, een brief te sturen met de na te melden inhoud. De grief slaagt dus voor zover het gaat om deze in hoger beroep gewijzigde eis. De grief faalt voor het overige en het gevorderde zal voor het overige worden afgewezen.
7.16.

De vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de [appellant] worden veroordeeld (voor salaris advocaat: memorie 1 punt, tarief III € 1.185,-). De proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie blijven voor rekening van [appellant] nu in hoger beroep over de in eerste aanleg ingestelde vorderingen niet anders wordt beslist dan in eerste aanleg is gedaan. Het vonnis in conventie zal dan ook worden bekrachtigd ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

8De uitspraak

Het hof:

[] en in zoverre opnieuw rechtdoende op de in hoger beroep gewijzigde vorderingen:

verklaart voor recht dat de vereniging jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop de vereniging conclusies aan de concept-rapportage van het onderzoek [onderzoeker] heeft verbonden en de conceptrapportage aan haar leden heeft gecommuniceerd en door haar leden op basis van voorgehouden onvolledige informatie ter besluitvorming voor te leggen ‘dat het bestuur [appellant] in gebreke zou zijn gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht’;

beveelt de vereniging binnen twee weken na betekening van dit arrest een door haar ondertekende brief per post en per e-mail te (laten) versturen naar haar huidige leden en naar de personen die in 2013 lid waren en dat nu niet meer zijn, waarin exact, zonder toevoegingen of weglatingen, de volgende tekst is opgenomen:
“Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de vereniging bevolen u deze brief te sturen. Het Gerechtshof heeft bij arrest van 23 januari 2018 in het hoger beroep van een zaak tussen de heer [appellant] en de vereniging geoordeeld dat het besluit tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 – dat het voormalige bestuur “in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt” en de vereniging “moreel en financieel schade heeft toegebracht” – niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit omdat de heer [appellant] vóór de vergadering van 26 april 2013 een zienswijze zijnerzijds aan de vereniging heeft gestuurd die – ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de heer [appellant] daartoe – niet ter kennis van de vergadering is gebracht. Verder heeft het Gerechtshof geoordeeld dat de bewoordingen van het besluit – over het moreel en financieel toebrengen van schade – onnodig grievend zijn en dat de vereniging aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens de heer [appellant] .”

Uitingen in ALV onrechtmatig? (Ajax)

Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2448


De bekende Ajax-zaak. Zie verder de krantenberichten. Verzoek om retificatie van in de Ledenraad van Ajax gedane uitingen. De rechter oordeelt dat dit geen publucatie van gegevens is, als vereist is voor een rectificatie o.g.v  art. 6:167 BW. Gelukkig ook een overweging dat aan onrechtmatigheid in de weg staat, dat de uitspraken werden gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC, en dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden was deze vragen te beantwoorden.

Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
[eiser] , eiser,
tegen [gedaagde] , gedaagde, (voorzitter RvC Ajax N.V.)

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014
  • de comparitie na antwoord van 24 november 2014 waarvan aantekening is gehouden
  • de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiser] is directeur van diverse ondernemingen waaronder een investeringsmaatschappij die de Slowaakse voetbalclub A.S. Trecin financiert en waarvan de investeringsmaatschappij aandeelhouder is. [eiser] is in het verleden profvoetballer geweest, onder andere bij Ajax.
2.2.

[gedaagde] was gedurende de periode van 30 maart 2011 tot en met 26 maart 2012 voorzitter van de Raad van Commissarissen (RvC) van Ajax N.V., een structuurvennootschap en beursgenoteerde onderneming. De Vereniging Ajax houdt 73% van de aandelen in Ajax N.V. De leden van de Vereniging Ajax werden in die periode dat [gedaagde] voorzitter van de RvC was vertegenwoordigd door de Ledenraad van de vereniging als delegatie van de algemene ledenvergadering.
De RvC bestond destijds uit de volgende commissarissen: [gedaagde] (voorzitter), de oud-voetballers [A] en [B] en de heer [C] en mevrouw mr. [D].

2.3.

Medio 2011 heeft [eiser] zich kandidaat gesteld voor de functie van algemeen directeur van Ajax. Zijn kandidatuur werd ondersteund door [A]. De overige leden van de RvC waren van mening dat [eiser] niet voor die functie in aanmerking kwam.
2.4.

Op 17 november 2011 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden in het supportershome van Ajax waarbij onder meer vier supportersverenigingen van Ajax en [gedaagde] aanwezig waren. Tijdsens deze bijeenkomst heeft [gedaagde] een toelichting gegeven op het besluit om [eiser] niet als algemeen directeur aan te stellen. Van deze bijeenkomst zijn notulen gemaakt die – voor zover van belang – als volgt luiden:
“(…)
[gedaagde][lees: [gedaagde], toevoeging rechtbank] legt vervolgens uit waarom [A] [lees: [A], toevoeging rechtbank] en de rest van de RvC botsten:
De pertinente en permanente weigering van [A] om iemand anders dat [eiser] als directeur naar voren te schuiven. [gedaagde]legt uit dat de RvC een onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusies in het nadeel van [eiser]spreken. Maar belangrijkste is dat [eiser]op grond van eerde prestaties en ervaring niet kwalificeert als directeur van Ajax en er naar mening van RvC betere kandidaten te vinden zijn. Verder kaart [gedaagde]aan dat er nog enkele andere redenen zijn waarom [eiser]wordt afgeserveerd, maar hier wil hij verder niet op ingaan. (…)”

2.5.

Op 20 november 2011 heeft een Ledenraadvergadering plaatsgevonden. Bij toetreding tot de Ledenraad dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend. Van de betreffende Ledenraadvergadering is heimelijk een geluidsopname gemaakt. Blijkens van deze geluidsopname gemaakte transcriptie heeft [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende gezegd:
[…]
(…)

2.6.

De kwestie, inclusief de uitlatingen van [gedaagde], is uitvoerig aan de orde geweest in de media.
2.7.

Bij brief van 24 november 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd te bevestigen dat de tijdens de Ledenraadvergadering gedane uitlatingen onwaar zijn.
2.8.

[eiser] heeft een kort geding tegen [gedaagde] aangespannen waarin hij rectificatie en schadevergoeding vordert. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 25 januari 2012 afgewezen omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde] heeft gezegd of gesuggereerd dat [eiser] betrokken was bij omkooppraktijken. De onder 2.5 geciteerde transcriptie was op dat moment niet beschikbaar.
2.9.

Vervolgens heeft [eiser] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij deze rechtbank. In het kader daarvan zijn twee getuigen gehoord.

3De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] en dientengevolge aansprakelijk is voor de vergoeding van de schade die [eiser] door de op 20 november 2011 tijdens de ledenraadvergadering van Ajax gedane uitlatingen heeft geleden;
  2. [gedaagde] zal verplichten om binnen 3 dagen na betekening van het toewijzende vonnis de volgende rectificatie te doen publiceren in De Telegraaf, De Volkskrant, Het Parool en het Algemeen Dagblad:
“Op 20 november 2011 heb ik in de hoedanigheid van Voorzitter van de Raad van Commissarissen van Ajax N.V. tijdens de ledenraadvergaderingen van Ajax N.V. grievende uitlatingen gedaan en verdachtmakingen geuit over [eiser]die de indruk vestigen dat hij betrokken is bij omkoping en andere criminele activiteiten. De Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht heeft bij vonnis van … (nader in te vullen) bepaald dat ik moet rectificeren, aangezien voor deze uitlatingen en verdachtmakingen onvoldoende feitelijke grondslag is aan te wijzen en in rechte niet aannemelijk is gemaakt dat [eiser]bij omkoping en andere criminele activiteiten betrokken zou zijn” ;
[…]
3.2.

[eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
  • [gedaagde] heeft door de mededelingen in de ledenraadvergadering inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en het recht op goede naam. De gedane uitlatingen hebben een beschuldigend en diffamerend karakter.
  • Subsidiair zijn de uitlatingen te kwalificeren als een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
  • [eiser] heeft door de handelwijze van [gedaagde] schade geleden die voor rekening van [gedaagde] komt.
3.3.

[gedaagde] heeft daartegen het volgende verweer gevoerd.
  • Van een publicatie als bedoeld in artikel 6:167 BW is geen sprake. [gedaagde] heeft de betreffende uitlatingen gedaan in de beslotenheid van de Ledenraad. De leden van de Ledenraad dienen geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles dat in de Ledenraadvergadering wordt besproken en hebben daartoe een geheimhoudingsverklaring getekend. Dat de geheimhoudingsverplichting klaarblijkelijk door een van de aanwezigen is geschonden, doet daaraan op zichzelf niet af.
  • De transcriptie is waarschijnlijk niet volledig. [eiser] dient de bandopname over te leggen.
  • De mededelingen die [gedaagde] heeft gedaan, deed hij in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC.
  • De uitlatingen kunnen niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
  • [eiser] heeft door de uitlatingen geen schade geleden.

4De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of [gedaagde] tijdens de Ledenraadvergadering op 20 november 2011 onrechtmatige uitlatingen over [eiser] heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 BW dienen te worden gerectificeerd.
4.2.

Artikel 6:167 BW bepaalt dat de rechter tot rectificatie kan veroordelen, indien sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het hier genoemde begrip ‘publicatie’ dient ruim te worden uitgelegd en kan zien op iedere openbaarmaking, ook indien deze niet in de media heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de betreffende uitlatingen hebben plaatsgevonden binnen de Ledenraadvergadering van Ajax.
4.3.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of uitlatingen in de Ledenraadvergadering als uitlatingen in het openbaar of als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. In het laatste geval is van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de Ledenraad uit circa 30 personen bestaat die als zodanig zijn benoemd. Voorafgaand aan hun benoeming hebben zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen waarin zij hebben verklaard dat zij informatie die onder voorwaarde van vertrouwelijkheid wordt gedeeld in de Ledenraadvergadering strikt vertrouwelijk zullen behandelen en dat zij alle maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen lekken. Voorts vermeldt de geheimhoudingsverklaring dat slechts de voorzitter van de Ledenraad naar buiten treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. De omstandigheid dat sprake is van een beperkte kring van personen die gehouden is tot geheimhouding omtrent het aldaar besprokene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat in de praktijk geen geheimhouding wordt betracht en dat hetgeen in de Ledenraadvergadering wordt besproken vrijwel direct ‘op straat’ ligt. Dit laatste is door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en de verplichting een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling, dat van een besloten karakter feitelijk geen sprake is en dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering daarom als ‘openbaar’ moeten worden aangemerkt, nader te onderbouwen. Nu deze onderbouwing ontbreekt, moet worden geoordeeld dat van uitlatingen in het openbaar geen sprake is. Dat een of meer van de aanwezigen zich niet aan de geheimhoudingsverplichting heeft gehouden en mededelingen omtrent het aldaar besprokene heeft gedaan aan De Telegraaf doet op zichzelf niet af aan de constatering dat de uitlatingen in beslotenheid zijn gedaan en deze niet aan [gedaagde] kunnen worden tegengeworpen.
4.4.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake is. De daarop gebaseerde vordering om [gedaagde] tot rectificatie te veroordelen is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.5.

Afgezien van het voorgaande wordt geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Daarbij is van belang dat [gedaagde] de uitspraken heeft gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC. [gedaagde] was in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden deze vragen te beantwoorden. Blijkens de onder 2.5 weergegeven transcriptie heeft [gedaagde] geen beschuldigingen jegens [eiser] geuit maar slechts gewezen op verdenkingen die jegens hem bestonden waardoor de benoeming van [eiser] een verhoogd risico voor Ajax zou zijn. Daarbij heeft hij zich niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Gelet op de gang van zaken kunnen deze uitlatingen niet als onrechtmatig worden bestempeld.
4.6.

[]

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten

Onrechtmatige uitingen over onterecht geschorst oud-lid

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch,16 november 2010, LJN BU6276  en 27-9-2011, LJN BU6277 (De Hertog)

Uitingen van het bestuur op een ALV over een oud-bestuurder die een rechtszaak tegen de vereniging heeft gevoerd en gewonnen, zijn onrechtmatig. E2500,- schadevergoeding.

X is mede-oprichter van de vereniging en lange tijd bestuurslid geweest. Op 3 januari 2003 is hij geschorst voor zes maanden. Op 4 januari heeft hij zijn lidmaatschap opgezegd. Op 2 april 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door vereniging “De Hertog” aan [X.] gemaakte verwijten in de brief van 3 januari 2003 onterecht zijn en dat [X.] daardoor in zijn eer en goede naam is aangetast. X. vroeg een nieuw lidmaatschap aan, dit weigerde het bestuur. Op de ALV van 26 mei 2008 heeft het bestuur deze weigering toegelicht. Deze toelichting heeft de eer en goede naam van X aangetast en was onrechtmatig.

Het bestuur heeft ook toegelaten dat er een petitie tegen X in de bar lag in de week voor de ALV.

Kortom: als je een rechtszaak tegen een geschorst of geroyeerd lid hebt verloren als vereniging/bestuur, moet je geen lelijke dingen over hem blijven zeggen.
De weigering om X opnieuw toe te laten als lid was niet onrechtmatig, omdat het bestuur die vrijheid in beginsel heeft, tenzij de statuten anders bepalen of er bijzondere omstandigheden zijn.



GERECHTSHOF‘s-HERTOGENBOSCH
in de zaak van [X.], appellant tegen: ROEIVERENIGING DE HERTOG, geïntimeerde,


4. De beoordeling 

4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten in rechtsoverweging 2 van het beroepen vonnis. Het hof zal derhalve van deze feiten uitgaan. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten. 


[Feiten]
(a) [X.] is mede-oprichter van de De Hertog. Hij is vanaf de oprichting in 1992 tot 9 juni 2002 bestuurslid geweest, waarna [X.] (gewoon) lid is gebleven.
(b) [X.] is bij brief van 3 januari 2003 met onmiddellijke ingang voor de duur van 6 maanden geschorst als lid van De Hertog omdat hij De Hertog schade zou hebben toegebracht.
(c) Op 4 januari 2003 heeft [X.] zijn lidmaatschap van De Hertog opgezegd.
(d) Omdat het [X.] opnieuw lid wilde worden van De Hertog en gerehabiliteerd wilde worden heeft hij op 3 januari 2006 en op 19 januari 2006 het bestuur van De Hertog verzocht om alsnog verantwoording te mogen afleggen in de algemene ledenvergadering over de verwijten die hem destijds zijn gemaakt. Het bestuur heeft het verzoek afgewezen. Daarbij gaf het bestuur aan wel met [X.] te willen praten, maar – mede gelet op de verstreken tijd – niet bereid te zijn om het destijds gemaakte verwijt in te trekken.
(e) Vervolgens heeft [X.] De Hertog gedagvaard voor de rechtbank’s-Hertogenbosch (zaaknummer 151649/HA ZA 06-2503). In die procedure heeft [X.] een verklaring voor recht gevorderd dat de uitlatingen door De Hertog in de brief van 3 januari 2003 met betrekking tot de door hem aan De Hertog toegebrachte schade onrechtmatig jegens hem zijn, met veroordeling van De Hertog tot rectificatie en tot vergoeding van immateriële schade. Ook heeft [X.] gevorderd De Hertog te verbieden in het vervolg uitlatingen te doen die zijn eer en goede naam kunnen aantasten.
(f) Op 24 maart 2008 heeft [X.] een aanvraag voor een hernieuwd lidmaatschap ingediend bij De Hertog.
(g) Bij vonnis van de rechtbank van 2 april 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door De Hertog aan [X.] gemaakte verwijten in de brief van 3 januari 2003 onterecht zijn en dat [X.] daardoor in zijn eer en goede naam is aangetast. De gevorderde verklaring voor recht is toegewezen evenals de gevorderde rectificatie. De rectificatie hield in dat De Hertog ten onrechte [X.] heeft verweten schade aan De Hertog te hebben toegebracht. De overige vorderingen zijn afgewezen.
(h)Op 18 april 2008 heeft het bestuur van De Hertog besloten om [X.] een hernieuwd lidmaatschap te weigeren. Als reden voor de weigering is aangegeven dat een hernieuwd lidmaatschap voor veel onrust binnen de vereniging zorgt.
(i) Op 29 april 2008 heeft [X.] een aantal (aspirant) leden van [X.] en mail gestuurd (prod. 28 [X.]). De mail is een reactie op de weigering door het bestuur van [X.] als lid van De Hertog, en komt vooral neer op een pleidooi om [X.] toch als lid toe te laten. 
(j) Het bestuur van De Hertog heeft op de algemene ledenvergadering van 26 mei 2008 de rectificatie voorgelezen als bepaald in het vonnis van 2 april 2008.
(k) In dezelfde vergadering heeft het bestuur de eerdere afwijzing van het verzoek van [X.] tot een hernieuwd lidmaatschap toegelicht en heeft het bestuur stilgestaan bij (de reacties op) de brief van [X.] van 29 april 2008. Daarbij heeft het bestuur gebruik gemaakt van een PowerPoint presentatie.
(l) Bij brief van 9 september 2008 heeft [X.] De Hertog gesommeerd de door haar gestelde verdachtmakingen, beschuldigingen en insinuaties van de PowerPoint presentatie te onderbouwen dan wel te rectificeren.
(m) Bij brief van 7 november 2008 heeft De Hertog [X.] bericht dat geen sprake is van een persoonsbeschadiging maar van ergernis jegens [X.] vanwege het nog voor het vonnis van 2 april 2008 gedane verzoek om opnieuw lid te mogen worden. Daarbij heeft de brief van [X.] binnen De Hertog tot veel onrust geleid, aldus De Hertog.
(n) Artikel 6 van de statuten van De Hertog luidtonder meer:
“1. Gewone leden zijn natuurlijke personen, die op hun verzoek als lid door het bestuur zijn toegelaten.
2. Ingeval van niet toelating door het bestuur, kan, op verzoek van de betrokkene, alsnog tot toelating worden besloten door de eerstvolgende plaatsvindende algemene ledenvergadering.
3. (..)”
(o) Tot op heden is [X.] er niet toe overgegaan de algemene ledenvergadering te verzoeken tot alsnog toelating van hem als lid van De Hertog. 

4.2. In eerste aanleg heeft [X.] gevorderd:
a- een verklaring voor recht dat uitlatingen van De Hertog als gedaan in de PowerPoint presentatie op de ledenvergadering van 26 mei 2008 onrechtmatig zijn jegens [X.];
b – een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van De Hertog van 18 april 2008 en de daaraan ten grondslag liggende motivering om [X.] niet als lid toe te laten onrechtmatig is jegens hem;
c – De Hertog te verbieden in het vervolg uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [X.] aantasten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d – De Hertog te veroordelen tot rectificatie van de in de PowerPoint presentatie gedane uitlatingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
e – De Hertog te veroordelen tot betaling van een bedrag van€ 5.000,= bij wijze van immateriële schadevergoeding, vermeerderd met rente; 
f – De Hertog te veroordelen in de proceskosten.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [X.] aangevoerd dat zowel de PowerPoint presentatie als het besluit hem niet als nieuw lid toe te laten, onrechtmatig zijnjegens hem.

4.3. De rechtbank heeft de vorderingen van [X.] afgewezen, onder veroordeling van [X.] in de gedingkosten.

4.4. De grieven richten zich tegen alle oordelen van de rechtbank die leiden tot afwijzing van de vorderingen van [X.], alsmede tegen de afwijzing zelf. Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk behandelen. 
In de appeldagvaarding wordt vermeld dat [X.] in beroep komt tegen het tussenvonnis van 18 februari 2009 en het eindvonnis van 20 mei 2009. In de memorie van grieven wordt echter vermeld dat [X.] enkel in beroep komt tegen het vonnis van 20 mei 2009, terwijl [X.] geen grieven richt tegen het tussenvonnis van 18 februari 2009. Nu tegen laatstgenoemd vonnis geen grieven zijn gericht zal het hof [X.] in zijn hoger beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk verklaren.

4.5. Ter onderbouwing van de vorderingen sub a, c, d en e stelt [X.] onder meer dat het bestuur van De Hertog door verdachtmakingen, beschuldigingen en insinuaties bij de vergadering van 26 mei 2008, met name tijdensde PowerPoint presentatie, [X.] in zijn eer en goede naam heeft aangetast. Door dit onrechtmatig handelen heeft hij immateriële schade geleden waarvoor De Hertog aansprakelijk is. Tevens dient de aantasting in de eer en goede naam te worden rechtgezet, aldus [X.]. 

4.6. De Hertog voert onder meer het verweer dat de mail van [X.] van 28 april 2008 bij de leden tot veel vragen en irritaties heeft geleid, waarop het bestuur tijdens de algemene ledenvergadering van 26 mei 2008 moest reageren. Daarbij diende het bestuur tijdens deze vergadering een toelichting te geven op het besluit om [X.] als lid te weigeren, aldus De Hertog. Bij zijn reactie en toelichting is het bestuur echter zeer terughoudend geweest en heeft het de eer en goede naam van [X.] niet aangetast. Van onrechtmatig handelen is derhalve geen sprake, aldus De Hertog.

4.7. Het hof zal hierna ingaan op de vraag of De Hertog tijdens de algemene ledenvergadering op 26 mei 2008 op onrechtmatige wijze de eer en goede naam van [X.] heeft geschaad.

4.8. Bij het beantwoorden van voormelde vraag stelt het hof voorop dat het in deze zaak gaat om de botsing van twee fundamentele rechten namelijk aan de zijde van De Hertog het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [X.] zijn recht op eer en goede naam en op eerbiediging van zijnpersoonlijke levenssfeer (HR 18 januari 2008, LJN: BB3210). Het antwoord op de vraag welk van beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Tot deze omstandigheden behoren onder meer enerzijds de wijze waarop de mededelingen zijn openbaar gemaakt en de ernst van de te verwachten gevolgen hiervan voor [X.] en anderzijds het belang van De Hertog bij haar mededelingen, de mate waarin de mededelingen ten tijde van de openbaarmaking steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de feiten, en de zorgvuldigheid die van De Hertog bij het doen van haar mededelingen mocht worden verwacht.

4.9.1. Alvorens aan voormelde belangenafweging toe te komen dient te worden beoordeeld of de mededelingen door het bestuur van De Hertog tijdens de vergadering van 26 mei 2008, wel of niet een schending van de eer en goede naam van [X.] inhielden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

4.9.2. Het bestuur heeft tijdens de vergadering zijn standpunt onder meer verwoord aan de hand van een PowerPoint presentatie (prod. 25 [X.] hoger beroep), voorgedragen door mevrouw [A.] als toenmalig voorzitter van het bestuur van De Hertog. Namens het bestuur is op het pleidooi in hoger beroep verklaard dat [A.] zich tijdens de presentatie enerzijds strikt aan de tekst van de handouts van de PowerPoint presentatie heeft gehouden, maar dat zij anderzijds van de korte beweringen op de handouts gewone zinnen heeft gemaakt en ook vragen uit de zaal heeft beantwoord. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de tekst van de handouts vrij nauwkeurig weergeeft welke beweringen in ieder geval door het bestuur van De Hertog tijdens de vergadering van 26 mei 2008 zijn gedaan.

4.9.3. De handouts bevatten enerzijds mededelingen over [X.] die neutraal of zelfs positief zijn. Zo wordt in de handouts onder meer vermeld dat [X.] veel voor De Hertog heeft betekend en dat hij gelijk had dat het nooit tot een rechtszaak had mogen komen. Anderzijds worden deze positieve beweringen over [X.] in dezelfde handout gevolgd door de vermelding “Maar ….”. In het vervolg van de presentatie wordt in een handout onder onder de kop “Inzet bestuur na 2003” achtereenvolgens vermeld: “Het bestuur heeft er alles aan gedaan om deze zaak op te lossen; het bestuur heeft toenadering gezocht met betrokkenen; tot een oplossend gesprek is het helaas niet gekomen; relaties tussen de partijen bleven ernstig verstoord”. [X.] stelt dat deze tekst de indruk wekt dat het met name het bestuur is geweest die heeft geprobeerd de zaak op te lossen en toenadering te zoeken, en niet of minder [X.], en dat derhalve de onrust binnen de vereniging vooral aan [X.] valt te verwijten.

4.9.4. Een volgende handout bevat de kop “Wat staat er precies in het vonnis?” waarna achtereenvolgens wordt vermeld: “de uitdrukking “schade toegebracht” is juridisch niet voldoende bewezen; brief van 3 januari 2003 intrekken; alle andere eisen worden afgewezen; vonnis en lidmaatschap zijn gescheiden zaken”. [X.] heeft gesteld dat de toevoeging “alle” bij de bewering “alle andere eisen worden afgewezen” de indruk wekt dat de vorderingen van [X.] in het vonnis van 2 april 2008 voor het merendeel zijn afgewezen, en dat dit het beeld oproept van een onverzettelijke en proceslustige [X.].

4.9.5. In de laatste handout met de kop“Welke onrust bestaat er nu?” wordt vermeld: “Leden ontvangen ongevraagd een mail van [X.]; Bestuur ontvangt aangetekende brieven van de advocaat m.b.t. tot uitvoering vonnis; Bestuur voelt zich aangesproken op haar integriteit; Dreiging om weer naar de rechter te stappen; Geen toenadering om derelatie tussen partijen te verbeteren”. [X.] heeft gesteld dat deze beweringen de indruk wekken dat het vooral [X.] is die een gesprek om de relatie te verbeteren uit de weg gaat, en liever naar juridische middelen grijpt. 

4.9.6. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het bestuur tijdens de vergadering van 26 mei 2008 zijn eer en goede naam heeft geschaad beroept [X.] zich voorts op de tot mr. Jessen gerichte brieven van de heren [Y.] en [Z.] van respectievelijk 1 en 16 augustus 2010 (prod. 42 en 43 [X.]). 

4.9.7. In voormelde brief schrijft [Y.] dat [X.] bij de toelichting op de PowerPoint presentatie door de toenmalige voorzitter (naar het hof aanneemt: [A.]) negatief werd neergezet, met name wat betreft zijn wijze van communiceren. De toelichting werd door persoonlijke emoties gekleurd, was niet objectief en gaf geen fair beeld van de gang van zaken rondom de rechtszaken en de persoon van [X.], aldus [Y.]. Bovendien werd het verhaal aangedikt met uitspraken over de hoeveelheid geld die al die rechtszaken wel niet gekost hadden en hoe schandelijk de heer [X.] de roeivereniging daarmee in financiële problemen had gebracht. [X.] werd neergezet als een “wolf in schaapskleren” die je maar beter niet tot je vereniging kunt kon toelaten, aldus [Y.]. 

4.9.8. [Z.] schrijft dat [X.] tijdens de presentatie werd neergezet als een gevaar voor de vereniging. Mede door de presentatie kreeg de vergadering meer het karakter van een volksgericht dan de normale ledenvergadering, aldus [Z.]. Mede hierdoor werd het effect van het voorgelezen vonnis van 2 april 2008 weer geheel van tafel geveegd. De voorlichting van de leden over de kwalijke kanten van [X.] geschiedde bovendien op fanatieke wijze, aldus [Z.].

4.9.9. Uit het voorgaande blijkt dat De Hertog tijdens de vergadering van 26 mei 2008 een presentatie heeft gehouden aan de hand van de in deze procedure overgelegde handouts. De Hertog heeft de hierboven weergegeven uitleg door [X.] van de verschillende handouts niet of nauwelijks gemotiveerd weersproken, terwijl het tegendeel van die uitleg ook niet blijkt uit de notulen van de vergadering van 26 mei 2008 (prod. 20 [X.]; zie nummer 4a dat betrekking heeft op de PowerPoint presentatie door het bestuur). Nu de uitleg van de handouts door [X.] (4.9.3-4.9.5) ook alleszins voor de hand ligt, bestaan er naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen dat het bestuur van De Hertog tijdens de vergadering van 26 mei 2008 mededelingen heeft gedaan die de indruk wekken dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] vallen te verwijten, en dat het dus met name aan [X.] ligt dat er onrust bestaat binnen De Hertog.
Dit geldt temeer daar het bestuur– aldus is tijdens pleidooi namens het bestuur verklaard – bewust heeft toegestaan dat een door een aantal leden opgestelde petitie tegen het lidmaatschap van [X.] (prod. 11 cva), voorafgaand aan de ledenvergadering gedurende zo’n week of anderhalve week op de bar in het clubhuis van De Hertog ter ondertekening heeft gelegen. Hierdoor heeft het bestuur bijgedragen aan het ontstaan van een negatieve tegen [X.] gerichte sfeer. Dit terwijl de petitie geen agendapunt was op de ledenvergadering van 26 mei 2008, zodat geen noodzaak bestond voor deze bijdrage.
[X.] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling voorts op voormelde brieven van [Y.] en [Z.]. Uit deze brieven blijkt echter onvoldoende duidelijk of de negatieve mededelingen over [X.] afkomstig waren van het bestuur of van leden. Het hof laat de brieven derhalve buiten beschouwing, mede omdat zij – voor zover zij wel duidelijk maken dat bepaalde beweringen afkomstig zijn van het bestuur – niets toevoegen aan hetgeen reeds blijkt uit de handouts (4.9.3-4.9.5).
Uit het voorgaande volgt dat De Hertog de stelling van [X.] dat het bestuur van De Hertog tijdens de vergadering van 26 mei 2008 mededelingen heeft gedaan die de indruk wekken dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] vallen te verwijten, en dat het dus met name aan [X.] ligt dat er onrust bestaat binnen De Hertog, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Derhalve is deze stelling komen vast te staan. Voorts is het hof van oordeel dat [X.] door deze indruk in een kwaad daglicht is komen te staan, zodat zijn eer en goede naam zijn geschaad.
Nu De Hertog is tekortgeschoten in haar verplichting haar verweer voldoende te onderbouwen, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbiedingen.

4.10.1. Nu vaststaat dat het bestuur van De Hertog beweringen heeft gedaan die de indruk wekken dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan laatstgenoemde valt te verwijten, dient de vraag te worden beantwoord in hoeverre deze indruk klopte, dan wel het bestuur er niet te lichtvaardig vanuit ging dat dit het geval was. De stelling van De Hertog dat hiervan sprake was, wordt door [X.] gemotiveerd weersproken.
Voorzover het leggen van de stel- en bewijslast op De Hertog afwijkt van de hoofdregel van artikel 150 Rv, bestaat in casu voldoende aanleiding voor een – inhet algemeen met terughoudendheid en slechts onder bijzondere omstandigheden toe te passen – uitzondering op de hoofdregel. Immers, in het algemeen is wenselijk dat degene die een diffamerende bewering openbaar maakt, – bij tegenspraak – in rechte aantoont over voldoende aanknopingspunten voor de (feitelijke) juistheid van deze bewering te beschikken, dan wel anderszins niet lichtvaardig te hebben gehandeld. Het is bij gebreke van gestelde of gebleken contra-indicaties in overeenstemming met dit uitgangspunt de stel- en bewijslast in casu op De Hertog te leggen. Dit is niet strijdig met artikel 10 EVRM (EHRM 7 mei 2002, NJ 2004, 337; EHRM 11 maart 2003, Mediaforum 2003-5, nr. 24; EHRM 15 februari 2005, NJ 2006, 39).

4.10.2. Het hof zal hierna in chronologische volgorde nagaan welke onenigheden zich tussen partijen hebben voorgedaan, en daarbij tevens ingaan op de vraag of en zo ja in welke mate het ontstaan of het voortduren van de onenigheden vooral aan [X.] viel te verwijten. 

4.10.3. De onenighedenzijn begonnen naar aanleiding van verwijten die De Hertog [X.] met betrekking tot een aantal kwesties heeft gemaakt (onder meer: het bestemmingsplan Houtpad, de Dommelregatta 2002 en 2003, de website www.hertog.org en de overdracht van het wedstrijdcommissariaat), en de hierop volgende schorsing van [X.] door het bestuur.
Het hof stelt vast dat de rechtbank ‘s-Hertogenbosch bij vonnis van 2 april 2008 onder meer heeft overwogen dat de door De Hertog gemaakte verwijten niet hard zijn gemaakt en dat de schorsing volgens het bestuur veeleer een poging was om partijen rond de tafel te krijgen. De mededeling in de schorsingsbrief van 3 januari 2003 dat [X.] De Hertog schade zou hebben toegebracht was derhalve onrechtmatig, aldus de rechtbank.
Nu geen der partijen hoger beroep tegen dit vonnis heeft ingesteld, en voormelde bevindingen van de rechtbank in de onderhavige procedure onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, strekken deze bevindingen het hof tot uitgangspunt. Derhalve zijn de gemaakte verwijten en het hierop gebaseerde feit dat [X.] De Hertog schade zou hebben berokkend niet komen vast te staan. Hieruit volgt dat een deugdelijke grondslag voor de schorsing evenmin is komen vast te staan. Daarbij blijkt uit voormeld vonnis dat het middel schorsing volgens de toenmalige voorzitter [A.] eigenlijk werd gebruikt om partijen rond de tafel te krijgen, en dat het eigenlijk niet om de financiële verantwoording ging. Ook wanneer er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [X.] – zoals De Hertog stelt- een gesprek over de verwijten uit de weg ging, is derhalve de conclusie gerechtvaardigd dat het gebruik van het zware en diffamerende middel schorsing niet geëigend was, dan wel in ieder geval disproportioneel. Dit geldt temeer daar De Hertog niet heeft gesteld dat minder verstrekkende middelen om [X.] tot een gesprek te bewegen niet zouden hebben gewerkt. Bovendien heeft het bestuur alle leden en donateurs een afschrift gezonden van zijn tot [X.] gerichte mail van 12 januari 2003 (productie 7 [X.]), waaruit blijkt van onenigheden tussen het bestuur en [X.]. [X.] heeft onweersproken gesteld dat deze actie geen enkel doel diende.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat het ontstaan van de onenigheden tussen partijen in 2002/2003 hoofdzakelijk aan de [X.] viel te wijten. Eerder lijkt het tegenovergestelde het geval.

4.10.4. Bij brief van 3 januari 2006 heeft [X.] het bestuur van De Hertog verzocht in de ledenvergadering verantwoording te mogen afleggen naar aanleiding van de door het bestuur aangedragen schorsingsgronden (prod. 9 [X.]). [X.] wilde graag misverstanden wegnemen, mede omdat de schorsingsbrief van 3 januari 2003 ter inzage had gelegen voor alle leden en voormelde van 12 januari 2003 aan alle leden was gezonden, aldus [X.]. De brief van 3 januari 2006 bevat een bijlage met een persoonlijke reactie van [X.] op de door het bestuur gemaakte verwijten, en nog 25 andere bijlagen.
Op 19 april 2006 zond de advocaat van [X.] een brief aan De Hertog (prod. 9a [X.]) waarin onder meer wordt vermeld dat [X.] begrip heeft voor het standpunt van het bestuur dat het minder in de rede ligt dat hij verantwoording aflegt in de ledenvergadering, dat hij graag een gesprek heeft zou hebben met het bestuur om te bezien of deze de brief van 3 januari 2003 zou willen intrekken, en dat hij graag weer lid zou willen worden.
Naar het oordeel van het hof is de brief van [X.] van 3 januari 2006 neutraal van toon. Daarbij zet [X.] in de bijlage met de persoonlijke reactie op de verwijten weliswaar duidelijk zijn standpunt uiteen, maar blijft hierbij binnen de grenzen van het fatsoenlijke. Ditzelfde geldt voor de brief van de advocaat van [X.] van 19 april 2006. Derhalve is niet komen vast te staan dat het voortduren van de onenigheden tussen partijen begin/medio 2006 hoofdzakelijk aan [X.] valt wijten.

4.10.5. Nu De Hertog weigerachtig bleef [X.] te rehabiliteren, is [X.] de procedure gestart die heeft uitgemond in het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 2 april 2008. De stellingen van De Hertog dat de [X.] zich bij de onderhandelingen in het kader van deze procedure onredelijk heeft opgesteld, worden door [X.] gemotiveerd weersproken. Daarbij is [X.] bij voormeld vonnis voor het merendeel in het gelijk gesteld, hetgeen bevestigt dat [X.] met zijn vorderingen geen onredelijk standpunt innam. Het voorgaande brengt met zich dat niet is komen vast te staan dat het voortduren van de onenigheden tussen partijen in het kader van voormelde procedure hoofdzakelijk aan [X.] valt te wijten.

4.10.6. Vervolgens is tussen partijen onenigheid ontstaan over het verzoek van [X.] om te worden toegelaten als lid van De Hertog. Het bestuur van De Hertog heeft dit verzoek niet ingewilligd omdat een lidmaatschap van [X.] zou leiden tot onrust binnen de vereniging. Na de afwijzing van zijn verzoek heeft [X.] op 29 april 2008 een aantal (aspirant) leden van De Hertog een mail gestuurd (4.1 sub h), waarin hij – onder toezending van het vonnis van 2 april 2008 – bepleit hem weer als lid toe te laten. Uit de brief spreekt met name de teleurstelling van [X.] dat het bestuur in het vonnis van 2 april 2008 geen aanleiding ziet op haar schreden terug te komen, en een nieuw lidmaatschap toe te staan.
Voorts is tussen partijen onenigheid ontstaan over de executie van het vonnis van 2 april 2008.
Voorzover De Hertog bedoelt te stellen dat [X.] in de periode maart-mei 2008 het ontstaan en voortduren van voormelde onenigheden voor het merendeel kan worden verweten, heeft zij deze stelling– mede in het licht het betoog van [X.] – onvoldoende onderbouwd. Hierbij weegt het hof onder meer mee dat het verzoek van [X.] om weer als lid te worden toegelaten bij brief van 24 maart 2008 (prod. 16 [X.]) in zakelijke bewoordingen is gedaan. De mail van 29 april 2008 is wat toon betreft weliswaar feller, maar – mede gezien het feit dat de rechter de mededeling waarop de schorsing was gebaseerd onrechtmatig had bevonden maar het bestuur weigerde hem als lid toe te laten – voldoende ingetogen.

4.10.7. Onder nummer 5 van haar conclusie van antwoord stelt De Hertog dat [X.] zich onheus tegen een aantal leden van de vereniging zou hebben opgesteld. De Hertog laat echter na aan te geven of en zo ja in hoeverre deze gestelde bejegening door [X.] van de leden, heeft bijgedragen aan een (verdere) verstoring van de relatie tussen het bestuur en [X.]. Het hof gaat derhalve aan deze stelling van De Hertog voorbij.
Dat het bestuur door verzending van voormelde mail van 29 april 2008 genoodzaakt was tijdens deledenvergadering in te gaan op de weigering [X.] als lid toe te laten, is niet dermate extreem dat hiermee het ontstaan en voortduren van de onenigheden tussen de [X.] en het bestuur ineens voor het merendeel aan [X.] valt te verwijten.

4.10.8. Het hof stelt tot slot vast dat de rechtbank in het vonnis van 2 april 2008 weliswaar de vorderingen tot vergoeding van schade en het publicatieverbod afwijst, maar voor het overige alle vorderingen van [X.] toewijst en De Hertog in de proceskosten veroordeelt.Het afwijzen van voormelde vorderingen van [X.] levert derhalve geen aanwijzing op dat het vooral [X.] is geweest die verantwoordelijk was voor het ontstaan en voortduren van de onenigheden. Nu [X.] voor het merendeel in het gelijk is gesteld geldt eerder het tegendeel.

4.10.9. Uit het bovenstaande volgt dat de stelling van De Hertog dat de door het bestuur gewekte indruk dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan laatstgenoemde valt te verwijten, juist was, dan wel dat het bestuur er niet te lichtvaardig vanuit ging dat dit het geval was, door [X.] zodanig gemotiveerd is weersproken, dat deze stelling niet is komen vast te staan.
Nu De Hertog is tekortgeschoten in haar verplichting haar stellingen voldoende te onderbouwen, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbiedingen, nog daargelaten of deze voldoende gespecificeerd zijn.

4.11. Het voorgaande brengt met zich dat het bestuur van De Hertog tijdens voormelde vergadering de eer en goede naam van [X.] heeft geschonden, zonder dat is komen vast te staan dat de beweringen klopten, dan wel het bestuur er niet lichtvaardig vanuit ging dat dit het geval was. Daarbij had het bestuur weliswaar belang bij een toelichting op haar besluit [X.] te weigeren als lid en een reactie op de brief van [X.] van 29 april 2008. Echter, dat belang ontsloeg het bestuur niet van zijn verplichting hierbij zorgvuldig om te gaan met de belangen van [X.], en met name geen voor hem schadelijke beweringen te doen die onvoldoende door de feiten werden gesteund. De gewekte indruk dat het ontstaan en voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] valt te wijten, is door het bestuur ook niet zodanig ingekleed en/of genuanceerd dat het schadelijk karakter er min of meer aan werd ontnomen (4.9). De Hertog heeft ook niet gesteld, noch is gebleken, dat de gewekte indruk door het bestuur werd gepresenteerd als een mening en niet als een feit. Daarbij zijn de mededelingen gedaan tijdens een (druk bezochte) ledenvergadering zodat viel te verwachten dat ze voor [X.]– als oud bestuurslid en oud lid van De Hertog – schadelijke gevolgen zou hebben, ook omdat [X.] opnieuw lid van De Hertog wil worden. 

4.12.1. Het bovenstaande brengt met zich dat De Hertog door de mededelingen tijdens de ledenvergadering waarbij de indruk is gewekt dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] valt te wijten, jegens [X.] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Dit heeft tot gevolg dat de hierop ziende vordering tot een verklaring voor recht, door het hof zal worden toegewezen (4.2 sub a).

4.12.2. Nu voormelde mededelingen toerekenbaar onrechtmatig zijn geldt als uitgangspunt dat de gevorderde rectificatie kan worden toegewezen (4.2 sub d). De Hertog voert het verweer dat [X.] bij rectificatie geen belang zou hebben, maar heeft dit verweer in het licht van het betoog van [X.] dat hij bij rectificatie juist wel een belang heeft, met name om bij de leden weer goodwill te kweken voor een nieuw lidmaatschap, onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat het vertrouwen tussen [X.] en (enkele) leden mogelijk is geschaad, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat dit vertrouwen door de rectificatie niet zou kunnen worden hersteld. Het hof zal de gevorderde rectificatie derhalve toewijzen, met dien verstande dat de tekst enigszins anders zal luiden dan de eis van [X.] en de dwangsom zal worden gematigd tot€ 500,= per overtreding per dag met een maximum van € 25.000,=. 

4.12.3. Naar het oordeel van het hof brengt een schending van de eer en goede naam in het algemeen met zich dat de persoon in kwestie immateriële schade lijdt. De stelling van De Hertog dat [X.] geen schade zou hebben geleden, wordt door De Hertog onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt derhalve aan dat [X.] immateriële schade heeft geleden. 
Gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval – waaronder het feit dat De Hertog de eer en goede naam van [X.] eerder heeft geschonden (4.1 sub g) – begroot het hofdeze schade op € 2.500,=. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal derhalve tot deze hoogte worden toegewezen (4.2 sub e). 
Nu De Hertog de vordering ter zake de wettelijke rente niet heeft weersproken, zal het hof ook deze toewijzen, en wel met ingang van 5 december 2008. 

4.12.4. [X.] vordert verder een verbod voor De Hertog om in het vervolg uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [X.] schenden (4.2 sub c). Nu het gevorderde verbod te onbepaald is, zal het hof deze vordering afwijzen.

4.13. Voorts vordert [X.] een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van De Hertog van 18 april 2008 en de daaraan ten grondslag liggende motivering om [X.] niet als lid toe te laten, jegens hem onrechtmatig is (4.2 sub b). 
Ter onderbouwing van deze vordering voert [X.] aan dat De Hertog de leden tegen hem heeft opgezet, waardoor een verzoek zijnerzijds aan de algemene ledenvergadering om alsnog op grond van artikel 6 lid 2 van de statuten als lid te worden toegelaten bij voorbaat kansloos is. Een verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur om hem als lid te weigeren onrechtmatig is zal wellicht helpen de leden te overtuigen dat hij als lid moet worden toegelaten, aldus [X.].

4.14. De Hertog voert het verweer dat haar bestuur [X.] niet bij voortduring en hardnekkig in een kwaad daglicht heeft geplaatst. Daarbij had het bestuur de vrijheid om te beslissen wie als lid wordt toegelaten. De weigering van [X.] als lid is derhalve niet onrechtmatig, aldus De Hertog. Bovendien is de verhouding tussen partijen thans zodanig verstoord, dat een nieuw lidmaatschap niet meer mogelijk is, zo vervolgt De Hertog.

4.15. Het hof geeft in het onderhavige arrest nog geen oordeel over de gevorderde verklaring voor recht ter zake de gestelde onrechtmatigheid van het bestuursbesluit. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft het hof de indruk gekregen dat een regeling tussen partijen wellicht tot de mogelijkheden behoort. Nu het hof middels dit arrest meer duidelijkheid heeft geschapen(4.12) is de kans op een schikking wellicht toegenomen. Het hof zal derhalve een comparitie van partijen gelasten met het doel de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.
Partijen dienen zich te realiseren dat het bestuur van een vereniging in beginsel vrij is iemand als lid te weigeren, maar dat zo’n weigering onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn, bijvoorbeeld wanneer de desbetreffende persoon in het verleden lid is geweest van de vereniging en door het bestuur onheus is behandeld (vgl. rechtbank Zwolle 20 juli 1994, Praktijkgids 1995, 4297).

4.16. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 

Vervolg in LJN BU6277

arrest van de zesde kamer van 27 september 2011

in de zaak van [X.], tegen: ROEIVERENIGING DE HERTOG,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 november 2010

8. De verdere beoordeling

8.1. Partijen hebben bij voormelde comparitie van partijen geen schikking getroffen, maar zijn wel akkoord gegaan met een doorverwijzing naar mediation.
Ook de mediation heeft niet geleid tot een schikking.

8.2. Nu partijen ter zake de vordering tot een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van De Hertog van 18 april 2008 en de daaraan ten grondslag liggende motivering om [X.] niet als lid toe te laten jegens [X.] onrechtmatig is (4.13-4.15 tussenarrest 16 november 2010), geen overeenstemming hebben bereikt, zal het hof deze vordering hierna beoordelen.

8.3. Ter onderbouwing van voormelde vordering voert [X.] aan dat De Hertog de leden tegen hem heeft opgezet, waardoor een verzoek zijnerzijds aan de algemene ledenvergadering om alsnog op grond van artikel 6 lid 2 van de statuten als lid te worden toegelaten bij voorbaat kansloos is. Een verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur om hem als lid toe te laten onrechtmatig is zal wellicht helpen de leden te overtuigen dat hij als lid moet worden toegelaten, aldus [X.]. Bovendien kan de verklaring voor recht dienen als basis voor een eventuele schadevergoedingsactie jegens De Hertog, zo vervolgt [X.].
Het feit dat De Hertog [X.] ter gelegenheid van de comparitie bij het hof en later bij akte heeft uitgenodigd lid te worden van De Hertog en dit lidmaatschap onvoorwaardelijk heeft toegezegd, laat onverlet dat het bestuursbesluit van destijds onrechtmatig was, aldus [X.].

8.4. De Hertog voert het verweer dat haar bestuur [X.] niet bij voortduring en hardnekkig in een kwaad daglicht heeft geplaatst. Bovendien heeft het bestuur – hoewel het daarin niet is geslaagd – zijn uiterste best gedaan weer een goede relatie met [X.] te krijgen. Tegen deze achtergrond is niet meer dan begrijpelijk dat [X.] als lid is geweigerd, aldus De Hertog. Daarbij heeft het bestuur van een vereniging alle vrijheid leden te weigeren. Het stond het bestuur van De Hertog derhalve vrij [X.] niet als lid toe te laten, aldus De Hertog.
Bovendien heeft De Hertog [X.] ter gelegenheid van de comparitie bij het hof en later bij akte uitgenodigd het lidmaatschap van De Hertog aan te vragen, en op voorhand aangegeven dat [X.] onvoorwaardelijk lid zal mogen worden, aldus De Hertog. Hierdoor – aldus begrijpt het hof de stellingen van De Hertog – heeft [X.] geen belang meer bij toewijzing van zijn vordering.

8.5.1. Bij de beoordeling van de vordering stelt het hof voorop dat het bestuur van een vereniging – tenzij de statuten anders bepalen – in beginsel de vrijheid heeft een persoon als lid te weigeren. Op dit beginsel zijn onder bijzondere omstandigheden uitzonderingen mogelijk.

8.5.2. Nu de statuten van De Hertog niet anders bepalen – zie met name artikel 6 van de statuten – geldt bovenvermeld uitgangspunt (8.5.1) ook in het onderhavige geval. Dit heeft tot gevolg dat het bestuur van De Hertog op 18 april 2008 in beginsel de vrijheid had [X.] als lid te weigeren.
De Hertog [lees: X, red.] heeft onvoldoende concreet feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat in het onderhavige geval een uitzondering op voormeld beginsel moet worden aangenomen. Weliswaar heeft het bestuur tijdens de ledenvergadering ten onrechte de indruk gewekt dat het ontstaan en/of voortduren van de onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] viel te verwijten, en hierdoor toerekenbaar onrechtmatig gehandeld (4.12.1 tussenarrest van 16 november 2010), maar deze vergadering vond plaats op 26 mei 2008 en derhalve ná het bestuurbesluit van 18 april 2008.
Voor zover [X.] heeft bedoeld te stellen dat het bestuur van De Hertog vóór 18 april 2008 de leden van De Hertog tegen [X.] heeft opgestookt, en voorzover hij deze stelling voldoende heeft onderbouwd, overweegt het hof – veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van deze stelling – dat ook in dat geval geen aanleiding bestaat voor een uitzondering op voormeld beginsel. Weliswaar zou in dit (veronderstelde) geval het opstoken door het bestuur mogelijk op zichzelf bezien onrechtmatig kunnen zijn, maar dat laat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, de vrijheid van het bestuur [X.] al dan niet als lid toe te laten onverlet.
Overigens heeft [X.] – mede in het licht van een grote vrijheid van het bestuur [X.] al dan niet als lid toe te laten – eveneens onvoldoende concreet feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat voormelde motivering van het bestuursbesluit van 18 april 2008, te weten dat toelating van [X.] als lid zou kunnen leiden tot onrust binnen de vereniging (nr. 10 van de notulen van de bestuursvergadering van 18 april 2008; prod. 26 inleidende dagvaarding), onredelijk en/of onrechtmatig was.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van De Hertog van 18 april 2008 en de daaraan ten grondslag liggende motivering om [X.] niet als lid toe te laten jegens [X.] onrechtmatig is, wordt afgewezen.

8.5.3. Nog daargelaten dat [X.] onvoldoende heeft gesteld om in aanmerking te komen voor bewijslevering, worden zijn bewijsaanbiedingen gepasseerd omdat zij niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend zijn.

8.6. Uit het voorgaande volgt dat de grieven grotendeels slagen, zodat het bestreden vonnis van 20 mei 2009 zal worden vernietigd. De vorderingen van [X.] zullen voor het merendeel worden toegewezen (4.2 sub a, d, en e van het tussenarrest van 16 november 2010).
De Hertog zal als door grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van eerste aanleg en het hoger beroep.

9. De uitspraak

het hof:

verklaart [X.] niet-ontvankelijk in zijn appel tegen het vonnis waarvan beroep van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 18 februari 2009;

vernietigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 20 mei 2009, en opnieuw recht doende:

– verklaart voor recht dat het bestuur van De Hertog door de mededelingen in het kader van de PowerPoint presentatie op de ledenvergadering van De Hertog van 26 mei 2008 waarbij de indruk is gewekt dat het ontstaan en/of voortduren van onenigheden tussen het bestuur en [X.] vooral aan [X.] vielen te verwijten, jegens [X.] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld;

– veroordeelt De Hertog om op eigen kosten en zonder begeleidend schrijven de navolgende rectificatie (de rectificatie), te weten “Rectificatie: Het bestuur van De Hertog heeft in de ledenvergadering van 26 mei 2008 een PowerPoint presentatie gehouden waarbij uitleg werd gegeven over het tussen de vereniging en de heer [X.] gewezen vonnis van 2 april 2008 en de motivering waarom de heer [X.] het lidmaatschap is geweigerd. Hierbij heeft het bestuur de indruk gewekt dat het ontstaan en/of voortduren van onenigheden tussen het bestuur en de heer [X.] vooral aan de heer [X.] vielen te verwijten. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bepaald dat het wekken van deze indruk door de vereniging jegens de heer [X.] onrechtmatig is en door de vereniging moeten worden gerectificeerd op straffe van een dwangsom, door de onderhavige rectificatie te plaatsen op haar website en in De Bosche Dol en door de rectificatie voor te lezen tijdens de algemene ledenvergadering van De Hertog;
(a) te plaatsen binnen vijf werkdagen na betekening van het onderhavige arrest, bovenaan op de hoofdpagina van het ledendeel van de website van De Hertog en de rectificatie gedurende minstens zes ononderbroken maanden aldaar geplaatst te houden, alles in een behoorlijke en verzorgde opmaak;
(b) voor te lezen tijdens de eerstvolgende algemene ledenvergadering van De Hertog na betekening van het onderhavige arrest, en daarnaast de rectificatie te vermelden in de agenda (oproeping) voor deze vergadering aan de leden en op te nemen in de notulen van de vergadering;
(c) te plaatsen in het eerstvolgende nummer van het clubblad De Bossche Dol na betekening van het onderhavige arrest, aansluitend aan het voorwoord, alles in een behoorlijke en verzorgde opmaak;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per overtreding per dag per overtreding van (enig deel van) van (één van) voormelde geboden, en bepaalt dat boven de som van € 25.000,= geen dwangsom meer wordt verbeurd;

– veroordeelt De Hertog tot betaling aan [X.] van een bedrag van € 2.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 december 2008 tot aan de dag de algehele voldoening;