Voor vernietiging vereist belang (KFPS)

Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden 3 december 2013
Bevestigd in cassatie (art. 81 lid 1 RO) Hoge Raad 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:84

Voor een vordering tot vernietiging van een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met een reglement, is voldoende belang vereist (art. 2:15 lid 3 BW).



Arrest 
van de tweede kamer
van 3 december 2013 
in
de zaak van
1[appellant
1], 2. [appellant 2], 
appellanten, in eerste
aanleg: eisers, 
hierna
gezamenlijk te noemen: 
[appellanten] ,
tegen
Koninklijke Vereniging “Het
Friesch Paarden-Stamboek
“, 
gevestigd
te Leeuwarden,  
geïntimeerde, in eerste
aanleg: gedaagde, 
hierna: het KFPS ,


Het hof
neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juni 2012 hier over.
Het
verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Ter
uitvoering van het tussenarrest van 12 juni 2012 heeft op 17 juli 2012 een
comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij
de stukken.
1.2
[appellanten]
hebben een memorie van grieven, tevens akte wijziging eis genomen met
producties. De vordering van [appellanten] luidt:

“het vonnis van
25 januari 2012 met nummer 113351 / HA ZA 11-505, voor zoveel mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen
van eisers in eerste aanleg toe te wijzen conform en met inachtneming van de
door eisers in eerste en tweede aanleg aangevoerde gronden en 

I. voor recht
te verklaren dat gedaagde in eerste aanleg toerekenbaar tekort is geschoten dan
wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers in eerste aanleg bij de
Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010 

II. alsmede
gedaagde in eerste aanleg te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs
van kwijting, aan eisers in eerste aanleg de schade in deze memorie genoemd
van 

€ 11.182,19,
alsmede de schade ter zake van de waardevermindering van het paard op te maken
bij staat en te vereffenen volgens de wet dan wel in goede justitie te bepalen
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juni 2011 dan wel in goede
justitie te bepalen, alsmede 

III. Voor recht
te verklaren dat de besluiten tijdens het Najaars Centraal Onderzoek genomen
met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten dienen te
worden vernietigd dan wel nietig te verklaren en gedaagde op te dragen haar
register dienovereenkomstig te wijzigen en wel binnen 2 dagen na betekening van
het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als
bij dit vonnis (het hof verstaat telkens: arrest) in goede justitie te bepalen
en te bepalen dat gedaagde in eerste aanleg verschuldigd is een dwangsom van
5.000,00 euro voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke mocht
blijven aan deze vordering te voldoen, zulks met een maximum van 1.000.000,00
euro, althans een bedrag zoals U in goede justitie moge behage

IV. gedaagde in eerste
aanleg te veroordelen in de buitengerechtelijk incassokosten conform het
rapport voorwerk;
V. gedaagde in
eerste aanleg te veroordelen in de kosten van dit geding.”
1.3
Het
KFPS heeft een memorie van antwoord genomen.
1.4
Ten
slotte zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof
arrest bepaald.
De feiten
2.1
Er
zijn geen grieven gericht tegen de weergave van de feiten door de rechtbank in
de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis van 25 januari 2012,
zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met hetgeen overigens
nog op grond van de onbetwiste inhoud van de in het geding gebracht producties
vaststaat, gaat het om het volgende.
2.2
[appellanten]
houden Friese paarden en zijn lid van het KFPS.
Ze zijn eigenaar van de door
hen gefokte Friese hengst ‘Wykle fan Fryske State’, verder te noemen Wykle,
geboren op 25 april 2007.
Het KFPS houdt het stamboek van Friese paarden en is bij uitsluiting gerechtigd
om een
dekbrevet te verlenen aan Friese hengsten in Nederland. Jaarlijks worden
driejarige
hengsten
ter keuring aangeboden, die na een vooronderzoek geselecteerd worden voor
deelname
aan het Centraal Onderzoek. Dit onderzoek duurt 70 dagen. De kosten hiervan
bedragen
EUR 3.539,15 exclusief btw. Jaarlijks worden ongeveer 2500 hengstenveulens
geboren,
waarvan na een strenge selectie circa 5 tot 10 na goedkeuring worden toegelaten
tot de
dekdienst.
2.3.
Volgens
het Reglement Hengstenkeuring wordt de beoordeling van de hengsten
uitgevoerd
door de door de ledenraad benoemde Hengstenkeuringsjury, op voordracht van
het
bestuur. In voornoemd reglement staat voor zover relevant het volgende.
“Artikel 1 fokprogramma
De hengstenkeuring maakt
onderdeel uit van het fokprogramma van het KFPS. (…) Aan het
eind van het
selectietraject, na het Centraal Onderzoek wordt op basis van alle verzamelde
informatie/beoordeling
besloten of een hengst wordt ingeschreven in het stamboekregister.
De selectiecriteria zijn
afstamming; mate van verwantschap met de populatie; exterieur;
beweging; sportaanleg;
kwaliteit beenwerk obv een röntgenologische beoordeling;
spermakwaliteit en diverse
veterinaire aspecten. (…)”
2.4.
Het
Huishoudelijk Reglement van het KFPS luidt voor zover van belang als volgt.
“ Artikel 108.
Hengsten (her)keuringscommissie. taken, samenstelling, benoeming
2. De selectie omvat zowel
de toelating van de hengsten voor het centraal onderzoek als, na
overleg met de
verrichtingscommissie, de advisering omtrent de voorlopige inschrijving van
hengsten in het
stamboekregister.
3. (…) De adviezen zijn
bindend. Het bestuur kan alleen aan een advies het bindend karakter
ontnemen indien de
totstandkoming van de adviezen strijdig is met het Reglement
Hengstenkeuring of met enig
ander reglement.
4. De
hengstenkeuringscommissie bestaat uit drie (3) leden, waarvan tenminste twee
(2)
leden van de inspectie
(…)
(…)
12. Het KFPS kent een
hengstenherkeuringscommissie (…) Een lid van de
hengstenherkeuringscommissie
kan geen lid zijn van de hengstenkeuringscommissie en
omgekeerd kan een lid van
de hengstenkeuringscommissie geen lid zijn van de
hengstenherkeuringscommissie.
Artikel 111. Indiening
klacht of bezwaar bij bestuur
1. Een lid kan (…) tegen
een besluit van het bestuur (…) bezwaar maken. Een bezwaar of
klacht dient het lid met
uitsluiting van de rechter in te dienen bij het bestuur onder de
volgende voorwaarden: (…)
d. de klacht
kan niet de uitslag van een keuring of herkeuring betreffen. (…)
Artikel 112. In beroep bij
het college van appel
1. Het in hoger beroep
gaan, kan het lid uitsluitend doen bij het college van appel, met
uitsluiting van
de rechter (…)”
2.5.
In
de 
statuten van het KFPS staat voor zover van belang het
volgende vermeld.
“ Artikel 28.
Rechtspraak
(…) De te volgen
procedure is nader vastgelegd in het Huishoudelijk Reglement. Na het
doorlopen van deze stappen
staat het een lid vrij zich te wenden tot de bevoegde rechter.”
2.6.
De
Voorwaarden Centraal Onderzoek 2010 houden onder meer het volgende in:
“1. Doel 

Het doel van
het onderzoek is om op onafhankelijke en objectieve wijze het karakter en het
stalgedrag van de hengst, zijn aanleg als rijpaard en als aangespannen paard en
zijn gezondheidstoestand vast te stellen. Om een goede vergelijking te kunnen
maken tussen de hengsten van één jaargang worden de milieufactoren zo veel
mogelijk geüniformeerd. (…) 

10. Training 

(…) Het
onderzoek bestaat uit 2 onderdelen. Gedurende de eerste 6 weken van het
onderzoek zal met name getraind en beoordeeld 
[worden,
toevoeging hof] 
onder het
zadel, afgesloten met een eindbeoordeling. Gedurende de laatste 4 weken wordt
met name getraind en beoordeeld in de aangespannen disciplines mennen en
tuigen.(…) 

11. Medewerkers

Mevrouw S. [B] zal optreden
als trainingsleider. Zij wordt bijgestaan door een men- en ruiterteam.
Gastruiters zullen de hengsten rijden en hun bevindingen zijn onderdeel van de
besluitvorming voor het wel of niet inschrijven van een hengst.
14. Verantwoordelijkheid 
(…)Het KFPS (…)
met haar functionarissen en personeel kunnen niet aansprakelijk gesteld worden
voor geleden schade direct of indirect het gevolg van deelname aan het Centraal
Onderzoek, tenzij er sprake is van grove schuld of opzet.(…)
19. Eindconclusie
(..) Na de
eindbeoordeling brengt de Hengstenkeuringscommissie, gehoord hebbende de
veterinair(en) en eventuele andere adviseurs een duidelijk onderbouwd advies
over het wel of niet inschrijven van de hengsten in het stamboekregister. Het
bestuur volgt dit advies, na toetsing aan de geldende reglementen (…) 

21. Herbeoordeling 

Indien u van
mening bent dat door medewerkers aan het onderzoek een ernstige fout is
gemaakt, ten gevolg waarvan uw hengst duidelijk nadeel heeft ondervonden, kunt
u een herbeoordeling aanvragen. Een herbeoordeling is niet mogelijk op grond
van een vermeende verkeerde waarneming van de jury die is vastgelegd in het
onderzoeksrapport. (…)”

2.7.
Bij brief
van 19 augustus 2010 heeft het KFPS Wykle uitgenodigd voor het
Centraal
Onderzoek op 7 september 2010. Op 28 september 2010 is Wykle voor de eerste
maal
beoordeeld onder het zadel.
2.8.
Bij e-mail
van 29 september 2010 heeft [appellant 2] voor zover relevant het volgende
kenbaar
gemaakt aan het KFPS:
“Gisteren, 28 september
2010, was ik aanwezig bij de Beoordeling 1 (…). Naar aanleiding
daarvan wil ik mijn grote
verontrusting uitspreken over de manier waarop paarden werden
gereden. Gedachten aan de
Rollkurmethode dringen zich op. (…)”
2.9.
[appellanten]
hebben Wykle op 4 oktober 2010 opgehaald en teruggetrokken uit de
keuring.
2.10.
Bij brief
van 12 oktober 2010 heeft [appellant 1] een brief gestuurd aan het bestuur van
het
KFPS en
heeft hij het KFPS aansprakelijk gesteld voor door hem te lijden schade. Voor
zover
relevant staat in de brief het volgende vermeld.
“Betreft: Het door grove
schuld of opzet onjuist uitvoeren van “Voorwaarden Centraal
Onderzoek 2010” en het door
grove schuld of opzet onjuist hanteren van reglementen van
het KFPS tijdens het
Centraal Onderzoek (…)
Het betreft:
1. Het trainen tijdens dit
onderzoek van mijn hengst, Wykle (…), onder verantwoordelijkheid van [A] in
plaats van de contractueel overeengekomen[B] en de gevolgen daarvan.
2. Het keuren (…) van
mijn hengst, (…), tijdens dit onderzoek op 7 september 2010 
(exterieurkeuring) en 28
september 2010 (eerste beoordeling onder zadel) door een 
incomplete
hengstenkeuringsjury (twee leden in plaats van de voorgeschreven drie 
leden). (…)”
2.11.
Op 16
november 2010 hebben [appellanten] een klacht ingediend bij de voorzitter van
het KPFS.
2.12.
Na een
gesprek tussen [appellanten] en het KFPS op 24 november 2010 heeft het KFPS 
bij brief
van 21 januari 2011 aan [appellanten] de mogelijkheid geboden om Wykle te laten 
deelnemen
aan het Centraal Onderzoek dat op 1 februari 2011 van start zou gaan.
[appellanten]
zijn hier
niet op ingegaan.
2.13.
Bij
brief van 10 februari 2011 heeft het bestuur de klacht van [appellanten]
afgewezen.
2.14.
[appellanten]
zijn op 17 februari 2011 in appel gegaan bij het College van appel.
Voor zover relevant heeft het College het volgende overwogen en beslist.
“(…) Inhoud van het
bezwaar van de heer [appellant 1]
In zijn beroepschrift en
ter zitting voert de heer [appellant 1] aan dat de hengstenkeuringen op 7 en 28
september 2010 niet zijn uitgevoerd zoals het Huishoudelijk Reglement van
de Vereniging
bepaalt. Er hadden drie
leden van de hengstenkeuringscommissie ingeschakeld moeten
worden, terwijl in
werkelijkheid de keuringen zijn verricht door slechts twee
commissieleden. Op deze
manier zijn er hengsten ingeschreven, die de keuring niet op de
juiste wijze hebben
doorlopen. Dit schaadt naar het oordeel van [appellant 1] het vertrouwen (…)
in
de Vereniging, alsmede
in de kwaliteit van de in het register opgenomen hengsten. (…)
Oordeel van de Commissie
van Appel
Betreffende:
1. ontvankelijkheid van het
beroepschrift
Naar het oordeel van de
Commissie staat als onweersproken vast dat op 7 en 28 september
2010 slechts twee leden van
de hengstenkeuringscommissie aanwezig waren, toen de
hengsten werden bekeken. De
commissie beschouwt deze momenten (…) als
keuringsmomenten.
(…)is deze wijze van
keuring niet overeenkomstig het door de vereniging opgestelde reglement.
(…)
2. de gronden van het
beroepschrift
(…) Vooropgesteld is de
commissie van oordeel dat het bestuur onzorgvuldig met het beroep
van [appellant 1] is
omgegaan.
(…)
Het beroep kan pas gegrond
worden verklaard als door het niet naleven van het
Huishoudelijk Reglement,
dus door het inzetten van twee in plaats van drie keuringsteden,
[appellant 1] in enig
persoonlijk belang zou zijn geschaad.
Dat is niet het geval. Het
staat vast dat geen hengsten van hem door het niet naleven van de
procedure ten onrechte zijn
afgekeurd. Sterker: de Commissie heeft de overtuiging dat de
omissies op de twee dagen
op geen enkele wijze het resultaat van de totale
keuringsprocedure heeft
beïnvloed. Als de keuringscommissie wel uit drie leden zou hebben
bestaan, zou het resultaat
niet anders zijn geweest. Dit wordt door [appellant 1] ook niet bestreden.
Het door [appellant 1] naar
voren gebrachte belang, te weten het vertrouwen in de KFPS in het
algemeen en in het Friese
paard in het bijzonder, is niet 
[een, toevoeging hof] belang dat hem persoonlijk
raakt. (…)
Nu [appellant 1] niet
rechtstreeks in zijn belang is geschaad, zal de Commissie zijn beroep
afwijzen.”
3Het
geschil en de beslissing van de rechtbank
3.1
[appellanten]
hebben in eerste aanleg – na eiswijziging – gevorderd:
– voor recht te verklaren dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten jegens
eisers bij de Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010 dan wel
jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld;
– het KFPS
te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van schade op te maken bij staat;
– voor
recht te verklaren dat de besluiten tijdens het najaars Centraal Onderzoek
genomen met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten
dienen te worden vernietigd, dan wel nietig verklaard, en KFPS op te dragen
haar register dienovereenkomstig te wijzigen en te bepalen dat KFPS een
dwangsom verschuldigd is van € 5.000,00;

het KFPS te veroordelen in de (buitengerechtelijke) kosten.
3.2
Het
KFPS heeft verweer gevoerd.
3.3
De
rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in
de kosten van de procedure veroordeeld.


Bespreking
van de grieven
4.1
De grieven 1
tot en met 4 zijn gericht tegen het oordeel
van de rechtbank dat het KFPS niet toerekenbaar tekort is geschoten noch
onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] Deze grieven lenen zich voor
een gezamenlijke bespreking.
4.2
[appellanten]
voeren aan dat het KFPS op vier onderdelen toerekenbaar tekort is geschoten in
de nakoming van haar verplichtingen in het kader van het najaars Centraal
Onderzoek dan wel aldus onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld:
·         –
[B] is
afwezig geweest in de periode dat de verrichtingen onder het zadel een rol speelden
en werd toen vervangen door [A];
·         –
Wykle is
tijdens het Centraal Onderzoek door onvoldoende gekwalificeerde amazones
bereden;
·         –
Wykle op
een schadelijke wijze is bereden, namelijk met inzet van de zogenoemde
Rollkür-methode, waarvoor [A] verantwoordelijk is;
·         –
Tijdens de
keuringsmomenten op 7 september 2010 (exterieur) en 28 september 2010 (eerste
beoordeling onder het zadel) waren niet drie maar slechts twee juryleden
aanwezig.
Ten aanzien van de
tekortkoming
4.3
[appellanten]
hebben zich op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van [B] contractueel
met het KFPS is overeengekomen in punt 11 van de door hen ondertekende
Voorwaarden Centraal Onderzoek. Zij hebben erop gewezen dat [A], anders dan
[B], geen specialist is op het terrein van de dressuur. Zijn specialisme ligt
op het terrein van de aangespannen sport.
4.4
Het
KFPS heeft benadrukt dat [B] alleen in de beginfase van de dressuuropleiding
van het Centraal Onderzoek afwezig is geweest en dat het daarbij de facto
slechts om zeven (werk)dagen ging, aangezien er in de weekenden niet werd
getraind. Voorts heeft het KFPS gesteld dat [B] in die periode dagelijks in
contact heeft gestaan met [A] en het trainingsteam.
4.5
Het hof
stelt voorop dat de door [appellanten] ondertekende Voorwaarden Centraal
Onderzoek kwalificeren als een overeenkomst.
Tussen partijen is in geschil wat
de strekking is van punt 11 van die Voorwaarden, waarin staat vermeld dat [B]
als trainingsleidster zal optreden en dat zij zich laat bijstaan door een men-
en ruiterteam.

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is
geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver
taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording
van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten
toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).

Voorts
volgt uit HR 20 februari 2004 ( 
LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk
geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het
concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en
billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang
is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in
de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het
maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
Het hof is
van oordeel dat in artikel 11 van de Voorwaarden niet een onvoorwaardelijke
verplichting van KFPS valt te lezen om ervoor zorg te dragen dat [B] tijdens de
hele duur van het Centraal Onderzoek, dat 70 dagen in beslag neemt, steeds
persoonlijk aanwezig is, laat staan een verplichting die haar vervanging
gedurende korte tijd uitsluit.
De
omstandigheid dat het KFPS [B] in de beginfase van het onderzoek gedurende
enkele trainingsdagen heeft vervangen door [A] levert naar het oordeel van het
hof dan ook geen toerekenbare tekortkoming op.
Daarbij overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat [A]’ 
specialisme op het
terrein van de aangespannen sport ligt, niet betekent dat hij niet
gekwalificeerd is om in de beginfase van het onderzoek de dressuurtrainingen
tijdelijk van [B] over te nemen.
4.6
[appellanten]
hebben verder aangevoerd dat de eisen die het KFPS aan het ruiterteam stelt –
M2 of hoger niveau – te laag is voor het begeleiden van jonge paarden. Zij
stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten aanzien van dit
punt niet is gebleken dat partijen aanvullende afspraken hebben gemaakt,
aangezien dat niet nodig was ‘omdat dit vooraf al was afgesproken’ (memorie van
grieven, randnummer 47). Nu [appellanten] evenwel nalaten duidelijk te maken
welke afspraken partijen aangaande de kwaliteit van de ruiters hebben gemaakt
en wanneer, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat het KFPS toerekenbaar tekort
is geschoten door het inzetten van te laag gekwalificeerde ruiters is dan ook
niet komen vast te staan.
4.7
[appellanten]
hebben voorts betoogd dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten doordat
Wykle is bereden volgens de Rollkür-methode die door de Federation Equestre
Internationale (FEI) is verboden. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij
in eerste aanleg verklaringen overgelegd van [getuige 1] en [getuige 2].
4.8
Het
KFPS heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nadrukkelijk en
gemotiveerd betwist dat tijdens het Centraal Onderzoek gebruik is gemaakt van
de Rollkü- methode. Het KFPS heeft benadrukt dat de hengsten op een
paardvriendelijke manier, met aandacht voor tact en ontspanning, volgens de
“Skala der Ausbildung”-methode worden getraind.
4.9
Het
hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals het KFPS in de memorie van antwoord terecht heeft opgemerkt hebben
[appellanten] niet aangegeven uit welken hoofde het KFPS aan de door de FEI
uitgevaardigde regels is gebonden. Gesteld noch gebleken is dat deze regels
deel uitmaken van de tussen partijen gemaakte afspraken. Dat een eventuele
schending van genoemde regels een toerekenbare tekortkoming zou opleveren, acht
het hof dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.10 [appellanten] hebben voorts aangevoerd dat het KFPS toerekenbaar tekort is
geschoten doordat het KFPS haar eigen reglementen niet strikt heeft toegepast
aangezien er tijdens de eerste twee keuringsmomenten niet drie maar twee
juryleden aanwezig waren, terwijl voorts een van de leden van de
hengstenkeuringscommissie tevens lid was van de hengstenherkeuringscommissie.
4.11
Het
KFPS heeft een en ander niet betwist. Het heeft erkend dat ze met de aanwijzing
van De Groot in strijd met haar eigen matrix heeft gehandeld.
Het KFPS heeft evenwel onweersproken gesteld dat er op dat moment geen andere
inspecteur beschikbaar was die aan de benodigde kwalificaties voldeed en dat
het Centraal Onderzoek geen beroepsmogelijkheid kent waarin de
hengstenherkeuringscommissie een rol speelt, zodat zich geen conflictueuze
situaties voordoen.

Wat de aanwezigheid van slecht twee van de drie juryleden op 7 en 28 september
2010 betreft, heeft het KFPS benadrukt dat het hier slechts twee van de in
totaal tien beoordelingsmomenten betreft, die plaatsvinden in het kader van de
procesbegeleiding en dat de eindbeoordelingen later in het onderzoekstraject
plaatsvinden.
[appellanten] hebben dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd
betwist.
4.12
Het
hof is van oordeel dat het KFPS haar eigen reglement aldus niet strikt heeft
nageleefd en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende
verplichtingen, ook al gaat het daarbij om slechts twee van vele
beoordelingsmomenten tijdens het Centraal Onderzoek, die bovendien in de
aanvangsfase van het onderzoek plaats hadden. Het hof onderschrijft evenwel het
oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de schade die [appellanten]
stellen te hebben geleden met deze schending van het Huishoudelijk reglement in
causaal verband staat. 

[appellanten] vorderen enerzijds kosten die zij stellen te hebben gemaakt in
het kader van de voorbereiding op en de deelname aan het Centraal Onderzoek.
Dit zijn kosten die hoe dan door [appellanten] gemaakt moesten worden voor
deelname aan het onderzoek en die niet afhankelijk waren van een eventuele
goed- of afkeuring van Wykle als dekhengst.
Deze kosten zijn geen gevolg van het feit dat de jury tijdens het
beoordelingsmoment op 28 september 2010 uit twee in plaats van drie juryleden
bestond. Hetzelfde geldt voor de kosten van [getuige 2] die [appellanten]
opvoeren.
Anderzijds vorderen [appellanten] schade op te maken bij staat wegens
‘waardevermindering’ van Wykle. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het
hof dat [appellanten] doelen op het missen van de kans op de
waardevermeerdering die Wykle zou hebben ondergaan in het geval hij goedgekeurd
zou zijn als dekhengst. Ook die (vermeende) schade is niet toe te rekenen aan
het feit dat het Huishoudelijk Reglement niet strikt is toegepast.
De kans op waardevermeerdering is immers niet daardoor verloren gegaan – het is
zelfs niet tot een advies gekomen – maar door de beslissing van [appellanten]
zelf om Wykle uit het onderzoek terug te trekken. Ook van het aanbod van het
KFPS om Wykle aan het volgende Centraal Onderzoek te laten deelnemen, hebben
[appellanten] geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van de
onrechtmatige daad
4.13
[appellanten]
hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat het KFPS onrechtmatig jegens
hen heeft gehandeld door gebruik Wykle op schadelijke wijze te laten berijden,
namelijk door gebruik te maken van de zogenoemde Rollkür-methode, waarbij zij
zich beroepen op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
4.14
[getuige
1] heeft een DVD-opname van de eerste tussenbeoordeling tijdens het Centraal
Onderzoek bekeken. Deze DVD, die volgens het productieoverzicht als productie 5
bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd, bevindt zich niet in de door
partijen gefourneerde procesdossiers. Ook de cd’s die blijkens de akte van
depot (die zich enkel in het procesdossier van het KFPS bevindt) door
[appellanten] bij de rechtbank zijn gedeponeerd, heeft het hof niet
aangetroffen, noch zijn deze bij het hof gedeponeerd.
[getuige 1] merkt naar aanleiding van genoemde DVD onder meer het volgende op:
“Op dit filmfragment wordt
Wykle erg kort in de hals voorgesteld. De amazone doet weinig moeite om de
hengst naar de hand toe te rijden (…) Ik kan uit dit fragment niet goed opmaken
of ze ook aanwijzingen van trainingsleider dhr. [A] krijgt om dit te
verbeteren. Mocht ze wel aanwijzing krijgen dan helpen ze niet of de amazone doet
er niets mee. (…) Het is op de DVD duidelijk te zien dat Wykle geen“Happy
Athlete” is (…). Het paard probeert zich zichtbaar te onttrekken aan de
ruiter (…) Deze trainingsmethode die enige overeenkomsten vertoont met
“roll-kür” wordt in het FEI handboek dressuur omschreven als ongewenst en
slecht voor de fysieke gesteldheid van het paard.”
[getuige
2] doet verslag van haar bevindingen in de periode na 5 oktober 2010, toen
Wykle bij haar is gebracht. Zij vermeldt onder meer:
“Tijdens de eerste keer dat
ik hem bereed liep hij achter de teugel en op de handrem. (…) Naar mijn inzien
is bij dit paard, in ieder geval de laatste paar keren dat hij bereden was,
onvoldoende aandacht geweest om vanuit een ontspannen maar actief ondertredende
achterhand, naar de hand van de ruiter te rijden.
Door verandering van bit en
een ontspannen uitnodigende hand van de ruiter om zijn hals te laten zakken,
kwam zijn neus weer op de loodlijn. Na een aantal keer rijden was steeds meer
verandering zichtbaar.(…)Het paard kan nu steeds gemakkelijker ontspannen
voorwaarts, neerwaarts, met een gedragen rug en actief ondertredende achterhand
bewegen. (…) Het paard had weinig vertrouwen in diegene die met hem aan het
werk was. Tijdens het rijden uitte dit zich in verminderde bereidwilligheid en
werklust, waarbij het paard wel op zekere hoogte de opdracht uitvoerde die hij
kreeg, maar geen reactie, interactie of saamhorigheid toonde naar de ruiter.
Een paard, hoe getalenteerd het ook mag zijn in zijn bewegingen, heeft juist
deze interactie bereidwilligheid en samenwerking nodig waardoor de ruiter met
kleine signalen kan inwerken op het paard. Ik ben van mening dat elk paard,
wanneer je hem het juiste werk aanbied in de juiste mate en met de juiste
ruiter, hij wil ontwikkelen en groeien. Bij dit paard is er onvoldoende
aandacht en begeleiding geweest voor deze belangrijke mentale
ontwikkeling.”
4.15
Het hof is
van oordeel dat [appellanten] met deze verklaringen niet voorshands aannemelijk
heeft gemaakt dat het KFPS zich schuldig heeft gemaakt aan een ontoelaatbare
trainingsmethode en daarmee aan onrechtmatig handelen. Daartoe wordt het
volgende overwogen.
Geen van
beide dames is persoonlijk aanwezig geweest bij het Centraal Onderzoek.
[getuige
1] baseert haar bevindingen op een DVD-opname van de tussentijdse beoordeling.
Dat betreft slechts een momentopname. Zij stelt bovendien niet vast dat volgens
de Rollkür-methode wordt gereden, maar spreekt van “enige overeenkomsten
met die methode”. [getuige 2] doet verslag van Wykles vorderingen na het
Centraal Onderzoek. Zij is van oordeel dat er onvoldoende aandacht en
begeleiding is geweest voor de mentale ontwikkeling van het paard. Voor zover
dat oordeel al juist zou zijn, staat daarmee nog niet vast dat zulks is toe te
schrijven is aan de zeven dagen dat [A] de leiding van de trainingen heeft
overgenomen van [B]. Aan de kwaliteit van de begeleiding van laatstgenoemde
twijfelen [appellanten] immers niet.
Nu [appellanten] op dit punt bovendien geen gespecificeerd bewijsaanbod hebben
gedaan, terwijl dat in het licht van de betwisting door het KFPS wel in de rede
had gelegen, is voor een bewijsopdracht geen plaats.
4.16 Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat het KFPS ook overigens
onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, hebben zij hun stellingen niet
voldoende onderbouwd.
4.17
Hetgeen
hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de schadevordering die [appellanten]
in het petitum van de memorie van grieven sub II hebben ingesteld, niet voor
toewijzing vatbaar is. Daarmee is ook hun belang aan de sub I gevorderde
verklaring voor recht ontvallen.
4.18
De
grieven 1 tot en met 4 falen.
4.19
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de
besluiten die tijdens het najaars Centraal Onderzoek 2010 zijn genomen met
betrekking tot de goed- en afkeuring van dekhengsten niet voor vernietiging in
aanmerking komen.
4.20
Vast
staat dat het KFPS haar reglement niet strikt heeft nageleefd.
Op grond van artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub c BW zijn besluiten die in strijd
zijn met een reglement, voor vernietiging vatbaar. Vernietiging geschiedt onder
meer door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de
rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de
verplichting die niet is nagekomen (art. 2:15 lid 3 BW). Het gaat daarbij om
een eigen belang van degene die de vernietiging vordert (vergelijk HR 31
mei 1996, 
LJN
ZC2089 
).
Nu [appellanten] Wykle voortijdig uit het Centraal Onderzoek hebben
teruggetrokken, raken de besluiten of goed- of afkeuren van hengsten hen niet
zelf. Van een eigen belang in de zin van genoemd artikel is naar het oordeel
van het hof dan ook geen sprake.
De vordering van [appellanten] om voor recht te verklaren dat genoemde
besluiten moeten worden vernietigd, stuit op het hiervoor overwogene af.
4.21
Grief
5 faalt.
4.22
Grief 6 klaagt over de wijze waarop de rechtbank haar vonnis
heeft gemotiveerd. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank
een deskundigenonderzoek had moeten gelasten dan wel getuigen had moeten horen
over de mate van toerekenbaar tekort schieten van het KFPS.
4.23
Zoals
uit de bespreking van de vorige grieven volgt, ziet ook het hof geen aanleiding
een bewijs door middel van getuigen mogelijk te maken of deskundigen te
benoemen.
4.22
Grief
6 faalt.
Slotsom
4.23
Nu
alle grieven falen, komen de (gewijzigde) vorderingen van [appellanten] niet
voor toewijzing in aanmerking. Het vonnis waarvan beroep zal worden
bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij
worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten
worden, voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS, wat het geliquideerde
salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op € 894,- ( 1
punt, tarief II).
De
beslissing
Het
gerechtshof:
bekrachtigt
het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 januari 2012 waarvan beroep;
veroordeelt
[appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die
kosten voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS tot aan deze uitspraak op
€ 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 666,- aan
verschotten;
verklaart
dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst af
het meer of anders gevorderde.

Reglement (Danssport Bond)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juli 2013 
ECLI:NL:RBMNE:2013:2950

Besluit in strijd met reglement. Beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. Uitleg reglement. Discretionaire bevoegdheid en art. 2:8 BW.

Vonnis in kort geding van 10 juli 2013
in de zaak van
1. de vereniging DANSSPORTVERENIGING D-SYNC’D,
5. de stichting STICHTING OLD FOREST PROMOTION,
tegen de vereniging NEDERLANDSE ALGEMENE DANSSPORT BOND, gedaagde,

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Old Forest c.s. en gedaagde de bond genoemd worden.


2 De feiten
2.1. Eiseressen zijn rechtspersonen die één of meerdere teams trainen en in de gelegenheid stellen tot het beoefenen van de formatiedanssport: een danssportvorm waarbij teams van in het algemeen 16 dansers tegen elkaar uitkomen in competities.
2.2. Old Forest c.s. is lid van de bond en onderworpen aan de reglementen van de bond.
2.3.  De bond beslist over de uitzending van de dansteams die namens Nederland aan de Europese- en de Wereldkampioenschappen (verder: EK en WK) deelnemen. Op die beslissing zijn het “Uitzendreglement van de Nederlandse Algemene Danssport Bond” (update 30 december 2012), verder te noemen het uitzendreglement, en het “Rankingreglement van de Nederlandse Algemene Danssport Bond” (update 20 december 2012), verder te noemen het rankingreglement, van toepassing.

2.4. In het uitzendreglement is onder meer bepaald:
“Artikel 3 Formatie (…)
7 De winnaar van de Rankinglijst over het afgelopen Dansseizoen zal als eerste vertegenwoordiger van de NADB worden uitgezonden voor deelname aan EK en/of WK. Indien een EK en/of WK plaatsvindt terwijl de serie van grandprixwedstrijden in een Dansseizoen reeds is aangevangen en er dientengevolge nog geen Rankinglijst kan worden vastgesteld, geldt dat de eerste vertegenwoordiger van de NADB wordt bepaald aan de hand van de ranking over de laatste drie grandprixwedstrijden (met inbegrip van het Vierlandentoernooi, maar exclusief het Nederlands Kampioenschap). De Nederlands Kampioen zal als tweede vertegenwoordiger van de NADB worden uitgezonden voor deelname aan EK en/of WK, mits dit formatieteam heeft deelgenomen aan ten minste vier grandprixwedstrijden (met inbegrip van het Vierlandentoernooi, maar exclusief het Nederlands Kampioenschap) in het afgelopen Dansseizoen.
Indien de Nederlands Kampioen ook de winnaar van de Rankinglijst van dat moment is, zal het Formatieteam dat de tweede plaats bezet op de Rankinglijst worden uitgezonden als tweede vertegenwoordiger van de NADB naar EK en/of WK.
(…)
Artikel 4 Toezicht en handhaving
1 Toezicht en handhaving van het Uitzendreglement
De sportdirecteur is verantwoordelijk, tijdens het wedstrijdseizoen, voor het controleren en tot uitvoering brengen van de regelgeving, zoals vastgelegd in het Uitzendreglement. De Topsportcommissie in samenspraak met de Bondscoach heeft te allen tijde het recht van dit reglement af te wijken.”
2.5. In het rankingreglement staat onder meer:
“Artikel 6 Ranking formatieteams (…)
2 Alle grandprixwedstrijden gedurende een Dansseizoen zullen meetellen voor de Rankinglijst. Het Nederlands kampioenschap telt derhalve niet mee voor de Rankinglijst. Het 4-landentoernooi, Beneluxkampioenschap of andere wedstrijden worden aangemerkt als wedstrijd geldig voor de ranking. (…)
6 De Rankinglijst wordt na ieder Dansseizoen opnieuw vastgesteld, waarbij alle Formatieteams bij aanvang van het Dansseizoen op nul beginnen.”

2.6. Na afloop van het dansseizoen 2012 (1 januari 2012 tot en met 31 december 2012) stond Step in Time (team van Stichting Formatie Danssport Step in Time) op de eerste plaats en DSV Old Forest (team van Stichting Old Forest Promotion, verder te noemen: Old Forest) op de tweede plaats van de rankinglijst.
2.7. In het dansseizoen 2013 (vanaf 1 januari 2013) zijn tot op heden twee grandprixwedstrijden gehouden, waarbij Step in Time twee keer op de eerste plaats is geëindigd en DSV Dance Impression (verder te noemen Dance Impression) twee keer op de tweede plaats.
2.8. Bij e-mailbericht van 22 april 2013 heeft de bond aan Old Forest c.s. het volgende meegedeeld:

“Aan de vertegenwoordigers van de Formatie Teams,

Beste mensen,

Allereerst willen wij de Nederlandse Kampioenen van harte feliciteren met het behalen van hun titel. Ook de andere teams gefeliciteerd met het resultaat. Nu gaan we op naar de Europese- en Wereldkampioenschappen. De Topsportcommissie heeft in overleg met de Formatie Commissie en het bestuur van de NADB het volgende besluit genomen.

WK Standaard in Tuymen 28 september 2013
Onder toepassing van artikel 3 lid 7 van het Uitzendreglement van de NADB nomineert de Topsportcommissie de volgende formatieteams voor deelname aan het WK Standaard Formatiedansen 2013:
Step in Time Formation Team
DSV Dance Impression

Step in Time Formation Team is de eerste vertegenwoordiger op grond van het feit dat dit team de winnaar van de ranking is. Indien de winnaar van de ranking tevens de Nederlands Kampioen is, zal het formatieteam dat de tweede plaats bezet op de rankinglijst worden uitgezonden als tweede vertegenwoordiger van de NADB. Step in Time Formation Team is ook Nederlands Kampioen 2013 geworden. DSV Dance Impression bezet de tweede plaats op de rankinglijst. Onder verwijzing naar artikel 6 van het Rankingreglement van de NADB is de relevante rankinglijst die over het dansseizoen dat is begonnen op 1 januari 2013. Daarmee omvat deze de formatiewedstrijden van 12 januari en 23 maart 2013.

De NADB heeft er kennis van genomen dat de interpretatie van de ranking- en uitzendregels niet door iedereen als eenvoudig wordt ervaren. De NADB wijst er in dit verband op dat een andere interpretatie van de regels die zou leiden tot aanwijzing van andere teams, onrecht zou doen aan de actuele krachtsverhoudingen. Alhoewel de NADB van mening is dat zo’n andere interpretatie niet steekhoudend is, spreken wij uit dat in een dusdanig geval de NADB gebruik zou maken van haar bevoegdheid om af te wijken. Ook in dat geval zou de NADB kiezen voor Step in Time Formation team en voor DSV Dance Impression, omdat deze teams op dit moment duidelijk de twee beste teams van Nederland zijn.

(…).


4 De beoordeling
4.1. … Met uitzondering van Old Forest worden eiseressen daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
4.3. Aldus resteert de vordering van Old Forest. De spoedeisendheid van die vordering is voldoende aannemelijk nu beide partijen hebben onderstreept dat de voorbereidingen voor het WK op korte termijn dienen aan te vangen.
4.4. Voor toewijzing van de gevorderde voorziening dient in hoge mate waarschijnlijk te zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.5. Door de bond is verweer gevoerd ten aanzien van de rechtsgrond waar Old Forest haar vordering op baseert. Door de bond is echter niet geconcludeerd dat het Old Forest aan een rechtsgrond ontbreekt. De voorzieningenrechter overweegt omtrent de rechtsgrond(en) van de vordering van Old Forest, en vult die aan voor zover nodig, als volgt.
4.6. De rechtsverhouding tussen de bond en Old Forest, zijnde een vereniging en een lid van die vereniging, wordt beheerst door het rechtspersonenrecht. Uit artikel 2:8 lid 1 BW volgt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW bepalen verder dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan worden vernietigd als dat is genomen in strijd met respectievelijk de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of een reglement.


4.7. In dit geval heeft Old Forest gemotiveerd gesteld dat het besluit in strijd met de reglementen is genomen en daarmee komt de onder sub c genoemde grond voor vernietiging overeen. Aldus dient hier eerst de vraag te worden beantwoord is of in hoge mate aannemelijk is dat het besluit in strijd is met een reglement. De vervolgvraag is, indien de conclusie is dat sprake is van strijd met het uitzendreglement, of in hoge mate aannemelijk is dat gelet op de redelijk en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen het besluit in een te voeren bodemprocedure ook zal worden vernietigd. De vernietiging kan namelijk achterwege blijven als bijvoorbeeld sprake is van een overtreding van een bepaling in een reglement die van zeer geringe betekenis is.

Daar waar een bevoegdheid aan een orgaan toekomt en dat orgaan beleidsvrijheid toekomt ten aanzien van de beslissing zal minder snel sprake zijn van strijd met redelijkheid en billijkheid en is beginsel een meer marginale toets van toepassing. In dat geval zou de vraag dienen te worden beantwoord of het orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Van belang in het onderhavige geval is echter dat in het uitzendreglement de onderhavige situatie juist is voorzien en is geregeld in artikel 3 lid 7 en die beleidsvrijheid dus juist sterk is ingeperkt.


4.8. Old Forest heeft gesteld dat het besluit van de bond in strijd met het uitzendreglement en het rankingreglement is genomen. Volgens haar wordt waar in artikel 3 lid 7 tweede alinea van het uitzendreglement wordt gesproken over “rankinglijst van dat moment” en later “rankinglijst” bedoeld de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen 2012. Een rankinglijst in het formatiedansen ziet volgens haar altijd op een afgesloten seizoen. Aldus dient in het geval de Nederlands kampioen tevens de eerste plaats op de rankinglijst van het afgelopen dansseizoen (2012) bezet, het team dat de tweede plaats op de rankinglijst van het afgelopen dansseizoen (2012) bezet, als tweede team te worden uitgezonden, zijnde Old Forest. Old Forest heeft daarbij gemotiveerd betoogd dat haar uitleg in het licht van alle omstandigheden en met name in acht genomen de geest van het gehele reglement, ook het meest voor de hand ligt.
4.9. De bond heeft daartegen ingebracht dat uit de toevoeging van de woorden “van dat moment” in artikel 3 lid 7 tweede alinea in de eerste zin volgt dat een rankinglijst kennelijk ook in een nog lopend sezioen (tussentijds) kan worden opgemaakt en dat die tussentijdse rankinglijst leidend is voor de uitzending van de teams naar het WK. Aldus moet op grond van de resultaten van het lopende dansseizoen (2013) Dance Impression als tweede team worden uitgezonden.

Volgens de bond maakt dus de objectieve en taalkundige uitleg van de bepaling, specifiek de zinsnede “de Rankinglijst van dat moment” dat geen sprake kan zijn van een verwijzing naar de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen, maar enkel naar de rankinglijst van het huidige (lopende) dansseizoen.

Ook is haar uitleg het meest in de geest van het reglement, nu daarmee verzekerd is dat het sterktste team van dat moment wordt uitgezonden, aldus de bond.
4.10. Nu partijen verschillen van inzicht over de betekenis van artikel 3 lid 7 tweede alinea van het reglement, dient deze bepaling te worden uitgelegd. Omdat het reglement naar zijn aard bestemd is om de rechtspositie van een aantal derden te beïnvloeden, in het bijzonder de (toekomstige) leden van de bond, en de leden, in het bijzonder Old Forest, slechts beperkte invloed hebben gehad op de inhoud daarvan door middel van inspraak, dienen de bewoordingen daarvan naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd in het licht van de verdere inhoud van het reglement. Bij de beoordeling zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.11. Niet alleen zijn de bewoordingen van een bepaling, zoals hiervoor uiteengezet, niet doorslaggevend, maar in dit geval maken enkel de bewoordingen van het reglement ook niet dat de (taalkundige) uitleg van de bond bij voorbaat zeer sterk voor de hand ligt. Hierbij is van belang dat voor de betreffende zinsnede “de Rankinglijst van dat moment” staat: “de winnaar van”, wat impliceert dat sprake is van een al afgesloten geheel. Even zo goed kan aldus de rankinglijst van dat moment terugslaan op de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen die, ondanks dat reeds een nieuw dansseizoen is begonnen op dat moment, nog steeds geldt.

De voorzieningenrechter volgt de bond dan ook niet in haar standpunt dat de bewoordingen van het artikel reeds maken dat de door haar gebezigde uitleg meer voor de hand ligt.


4.12. De voorzieningenrechter zal nu ingaan op alle overige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ter onderbouwing van welke uitleg het meest in voor de hand ligt in het licht van het gehele reglement.
4.13. Old Forest heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het begrip rankinglijst bij het formatiedansen verwijst naar een afgesloten seizoen gewezen op de overige bewoordingen van artikel 3 lid 7 van het uitzendreglement en artikel 6 lid 6 van het rankingreglement waarin staat dat de rankinglijst na ieder Dansseizoen opnieuw wordt vastgesteld.

Daarbij heeft zij gesteld dat uit het hele reglement blijkt dat bij de keuze voor uitzending van de dansteams naast goede resultaten ook duurzaamheid en vormbehoud meetellen. Dit is terug te zien in de artikelen die gaan over de indidividuele klassen waarin diverse aanvullende eisen aan de uit te zenden deelnemers gesteld (vormbehoud, plaats op de ranking, klasse, minimum aantal deelgenomen wedstrijden), maar ook in de artikelen die specifiek gaan over de de formatieklasse. Bijvoorbeeld blijkt dat uit artikel 3 lid 7 eerste alinea waarin staat dat in andere gevallen dan het onderhavige – waarin de rankinglijst aanvoerder tevens Nederlands kampioen is – aanvullende eisen gelden. Zo wordt de Nederlands kampioen niet zijnde het team dat de rankinglijst aanvoert, uitgezonden als tweede team, onder de aanvullende eis dat dat team minimaal aan vier wedstrijden heeft deelgenomen.
4.14. De bond heeft ook aangevoerd dat de door haar gegeven uitleg van het artikel het meest in de geest van het reglement is. Hierbij heeft zij aangegeven dat voor de bond van belang is dat “het sterkste team van dat moment” naar een EK/WK wordt gezonden, dat zij daarnaast nu eenmaal een keuze moet maken en volgens haar haar uitleg tot de meeste duidelijkheid voor betrokkenen leidt.

Volgens de bond doet de situatie dat de Nederlands kampioen tevens de eerste plaats op de rangkinglijst en de toepassing van artikel 3 lid 7 tweede alinea, door haar genoemd de ‘terugval’- regel, zich bij uitzondering voor.
4.15. De voorzieningenrechter overweegt nogmaals dat de bewoordingen in artikel 3 lid 7 tweede alinea “de winnaar van de rankinglijst” impliceren dat sprake is van een afgerond geheel, zoals dat ook reeds in de eerste zin van artikel 3 lid 7 het geval is waar ook wordt gesproken over “de winnaar” en specifiek wordt benoemd “over het afgelopen dansseizoen”. Bovendien staat in de daaropvolgende zin dat indien de serie van grandprixwedstrijden in een dansseizoen reeds is aangevangen en erdientengevolge nog geen rankinglijst kan worden vastgesteld, hetgeen impliceert dat als een dansseizoen is aangevangen, en nog loopt, er geen rankinglijst kan worden opgemaakt. Daarbij heeft Old Forest er terecht op gewezen dat in artikel 6 lid 6 van het rankingreglement staat dat de rankinglijstna ieder Dansseizoen opnieuw wordt vastgesteld. Diezelfde bepaling is door de bond aangehaald om te onderstrepen dat ieder team bij aanvang van een nieuw seizoen weer op 0 begint. Dat laatste brengt echter niet mee dat onder rankinglijst zoals is opgenomen in artikel 3 lid 7 dus moet worden verstaan de huidige – niet afgesloten – puntenlijst (die op 0 is begonnen).
4.16.

De uitleg van Old Forest vindt ook steun in de overige bepalingen van het uitzendreglement waarin aan uit te zenden dansteams in de individuele klasse en de klasse formatiedansen zodanige eisen worden gesteld dat voor uitzending sprake moet zijn van een bepaalde bestendigheid. Belangrijk is ook, zoals door Old Forest is betoogd, dat meer specifiek de keuze voor het team dat als eerste zal worden uitgezonden op grond van artikel 3 lid 7 eerste alinea in het geval sprake is van een reeds aangevangen dansseizoen, de rankinglijst als beslissende factor wordt losgelaten en wordt gekeken naar de resultaten van de afgelopen 3 grandprixwedstrijden. Daar spreekt uit dat weliswaar waarde wordt gehecht aan de actuele krachtsverhoudingen maar onder de voorwaarde dat sprake is van een bestendige lijn in goede resultaten. Niet goed valt in te zien waarom bij de keuze voor het eerste team op grond van de rankinglijst in het geval van een reeds aangevangen dansseizoen een minimum aantal wedstrijden en het bestendige resultaat daarvan wel van belang is en bij de keuze voor het tweede team niet. De bond heeft daarentegen niet naar (andere) delen van het reglement verwezen waarbij enkel de actuele krachtsverhoudingen beslissend zijn zonder enige eis van bestendigeheid. De uitleg van de bond volgende zou het dus zo kunnen zijn dat een dansteam dat in het nieuwe dansseizoen slechts één wedstrijd goed heeft gepresteerd en (minimaal) tweede is geworden, wordt uitgezonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou die uitleg juist in strijd zijn met de wens van de bond om het sterktse team uit te zenden, nu alsdan dus ook een ‘ééndagsvlieg’ kan worden uitgezonden.


4.17. Dat sprake zou zijn van een bewuste afwijking in de specifieke situatie dat de Nederlands kampioen tevens de aanvoerder van de rankinglijst is, ten aanzien van de keuze voor het als tweede uit te zenden team is door de bond niet aangevoerd en ook niet onderbouwd. Ter zitting is namens de bond verklaard dat de personen die thans betrokken zijn bij de selectie niet al betrokken waren bij het destijds opstellen van het reglement.

De voorzieningenrechter komt bovendien ook onaannemelijk voor dat sprake is van een uitzonderingssituatie in het geval de ‘terugval’-regel toepassing vindt. In een beperkte competitie als de onderhavige waarin de krachtsverhoudingen reeds jarenlang hetzelfde zijn komt het naar de voorzieningenrechter aanneemt geregeld voor dat het team dat Nederlands kampioen is tevens de rankinglijst aanvoert. Beide partijen hebben ter zitting ook verklaard dat dat in het geval van Step in Time ook al jaren zo is. De afgelopen jaren was het tweede team op de rankinglijst echter ook hetzelfde zodat er geen verschil bestond tussen de rankinglijst en de actuele stand van zaken in het lopende dansseizoen. Pas met de komst van het nieuwe team Dance Impression is hier verandering in gekomen en is de uitleg van het bewuste artikel relevant geworden.


4.18. Op grond van al het voorgaande komt de uitleg van Old Forest de voorzieningenrechter in hoge mate aannemelijk voor. Niet alleen heeft Old Forest gemotiveerd gesteld dat in het reglement meer aanwijzingen te vinden zijn dat bij het formatiedansen is gekozen voor het begrip rankinglijst als de lijst over een afgesloten dansseizoen, maar specifiek in het geval van toepassing van artikel 3 lid 7 tweede alinea leidt die uitleg ook tot het meest aannemelijke resultaat in het licht van het gehele reglement en het doel en de strekking daarvan.

Het door de bond overgelegde overzicht van de punten zoals die tot dan toe in de gehouden wedstrijden door de teams zijn behaald en waar de bond zich op beroept is aldus niet aan te merken als rankinglijst en kan niet de basis vormen voor de uitzending van Dance Impression naar het komende WK. Het besluit om Dance Impression uit te zenden is dan ook strijdig met artikel 3 lid 7 van het uitzendreglement.


4.19. Aan de subsidiaire stelling van Old Forest dat in het geval het begrip rankinglijst zo moet worden opgevat dat daarmee wel het overzicht van de behaalde punten in een lopend dansseizoen wordt bedoeld, een redelijk uitleg van het reglement meebrengt dat ook aan een als tweede uit te zenden team aanvullende eisen zouden moeten worden gesteld, komt de voorzieningenrechter niet toe.

4.20. De bond heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zelfs als op grond van artikel 3 lid 7 van het reglement Old Forest als tweede team naar het WK zou dienen te worden uitgezonden, dat zij dan onder gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid van artikel 4 lid 1 van het uitzendrendreglement om af te wijken van het reglement, zou kiezen voor de uitzending van Dance Impression naar het WK.

4.21. De discretionaire bevoegdheid waar de bond hier op doelt komt toe aan de Topsportcommissie in samenspraak met de bondscoach. Het e-mailbericht van 22 april 2013 waarin de mededeling welke teams zijn genomieerd voor deelname aan het WK is namens de Topsportcommissie gestuurd maar daaruit blijkt niet in hoeverre de inhoud van het bericht wordt ondersteund door de bondscoach. De in het bericht gegeven onderbouwing om af te wijken van het reglement is dat Dance Impression duidelijk tot de twee beste teams van Nederland behoort. Nog daargelaten of het e-mailbericht voldoet aan de formele vereisten overweegt dat de voorzieningenrechter dat de aangegeven onderbouwing de afwijking niet kan dragen. In welke gevallen afgeweken kan worden van het reglement is in artikel 4 lid 1 niet beschreven, maar dat maakt niet dat de bond de vrijheid heeft om naar eigen goeddunken te kiezen voor een ander team dan het team dat op grond van het reglement zou moeten worden uitgezonden. De in artikel 2:8 BW opgenomen redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar hebben te betrachten brengt mee dat juist nu voor de onderhavige situatie een specifieke bepaling is opgenomen in het reglement de beleidsvrijheid die volgt uit artikel 4 lid 1 beperkt is. Daarmee is slechts ruimte om af te wijken in uitzonderlijke gevallen. Dat daarvan sprake is in de onderhavige omstandigheden is in het e-mailbericht niet (objectief) onderbouwd maar is ook in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk geworden. Weliswaar is het team Dance Impression twee maal tweede geworden en daarmee boven Old Forest geëindigd in de grandprixwedstrijden van 12 januari 2013 en 23 maart 2013 maar dat is onvoldoende uitzonderlijk om een beroep op de bevoegdheid tot afwijking te dragen, mede nu juist de uitslagen van grandprixwedstrijden op een objectieve manier zijn verdisconteerd in het reglement.

Old Forest heeft er daarbij terecht nog op gewezen dat het belang van de bond de afwijking ook niet rechtvaardigt. Het EK/WK wordt ieder jaar gehouden dus bij aanhoudende goede resultaten kan Dance Impression Nederland volgend jaar vertegenwoordigen. Ook is geen grote kans op uitzonderlijke prestaties op het WK of het behalen van medailles aanwezig, nu zelfs het team dat al jaren als eerste wordt uitgezonden, Step in Time, niet eens altijd de finale van EK/WK haalt. Deze stellingen zijn door de bond niet betwist.

Aldus concludeert de voorzieningenrechter dat het besluit van de bond ook in strijd is met artikel 4 lid 1 van het reglement.


4.22. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de belangen van Old Forest direct worden geraakt door het besluit van de bond en de aard van de betreffende bepalingen, die een inhoudelijke toets van een te nemen besluit voorschrijven, maken dat overtreding daarvan niet van geringe betekenis is. Daardoor is ook in hoge mate aannemelijk dat de geoordeelde strijdigheid van het besluit met het reglement meebrengt dat het besluit in een te voeren bodemprocedure zal worden vernietigd.
4.23. Nu in de gegeven omstandigheden een onmiddellijke voorziening is vereist en gelet op al het voorgaande geen andere uitkomst aannemelijk is dan dat in plaats van Dance Impression Old Forest zal dienen te worden uitgezonden naar het WK 2013, zullen de voorzieningen als gevorderd worden toegewezen.

5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart eiseressen, met uitzondering van Old Forest, niet-ontvankelijk in hun vordering,
5.2. verbiedt de bond Dance Impression uit te zenden naar het WK 2013,
5.3. gebiedt de bond Old Forest uit te zenden naar het WK 2013,

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

Internationale bevoegdheid art. 22 EEX

Rechtbank Midden-Nederland  9 januari 2013 LJN BY8513 (Biljartvereniging)

Mogelijke degradatie biljarter uit ereklasser. Internationale bevoegdheid o.g.v. art. 22 lid 2 EEX Vo. Marginale toetsing van besluit in kort geding. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de “Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB” een orgaan is van de KNBB.

Vonnis in kort geding van 9 januari 2013 in de zaak van
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BILJARTVERENIGING DOETINCHEM 2000,
2. [eiser sub 2],
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE BILJARTBOND VERENIGING CARAMBOLE,
gedaagde,

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 2] en Doetinchem 2000 en gezamenlijk [eisers c.s.] genoemd worden. Gedaagde zal hierna de KNBB genoemd worden.


2. De feiten

2.1. [eiser sub 2] is lid van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is aangesloten bij de KNBB.

2.2. [eiser sub 2] komt voor Doetinchem 2000 uit in de biljartcompetitie artistiek. Deze competitie wordt ingericht door de KNBB en kent een ereklasse en een eerste klasse. In beide klassen worden (eerst) Grand Prix-wedstrijden gespeeld, hierna: “GP-wedstrijden”. In een competitieseizoen, dat loopt van de zomer tot de zomer, worden eerst de GP-wedstrijden van de ereklasse en daarna die van de eerste klasse gespeeld. De spelers die na het spelen van de GP-wedstrijden ereklasse als eerste acht staan gekwalificeerd op de ranglijst ereklasse spelen het volgende seizoen in de ereklasse. In het seizoen 2012/2013 is [eiser sub 2] gestart in de ereklasse.

2.3. Per e-mail van 30 juli 2012 aan, onder meer, [eiser sub 2] heeft de KNBB een gewijzigd aanvullend reglement artistiek 2012/2013 gepubliceerd, hierna: “AR”. Dit AR luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)
Aanvullend Reglement Biljart Artistiek

De biljart-artistiekcompetitie bestaat uit de ereklasse en de eerste klasse.

Ereklasse
De ereklasse bestaat uit twaalf spelers. Deze wordt verspeeld over Grands Prix, gevolgd door de Masters. De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen

Grands Prix ereklasse
Het spelsysteem voor de Grands Prix ereklasse is het setsysteem. Na de poulewedstrijden (in principe 6 deelnemers per poule) plaatsen de beste 2 deelnemers per poule zich voor de kruisfinales. De verliezers daarvan strijden om de 3e en 4e plaats, de winnaars om de 1e en 2e plaats van de Grand Prix ereklasse. Per Grand Prix ereklasse zijn maximaal 12 ranglijstpunten te verdienen. De nummers 1t/m 4 verdienen respectievelijk 12, 11, 10 en 9 ranglijstpunten. Vanaf nummer 5 wordt per Grand Prix ereklasse de ranglijst als volgt opgemaakt rekening houdend met de mogelijkheid dat beide poules een verschillend aantal deelnemers hebben):
a. aantal gewonnen partijen gedeeld door maximum aantal te winnen partijen;
b. aantal gewonnen minus aantal verloren sets, gedeeld door maximum aantal te
winnen sets;
c. indien b. gelijk is: aantal gewonnen sets gedeeld door maximum aantal te winnen
sets;
d. aantal gemaakte punten gedeeld door maximum aantal te maken punten.

Indien een speler verhinderd is deel te nemen aan een Grand Prix ereklasse, wordt een
reserve uitgenodigd, op basis van de ranglijst eerste klasse.

Deze ranglijst is als volgt samengesteld:
– de nummers 2 tot en met 8 van het NK biljart artistiek 1e klasse van het
voorafgaande seizoen.
– De overige deelnemers aan de Grands Prix 1e klasse van het voorafgaande
seizoen, gerangschikt op rankingpunten
– speelgerechtigde eersteklassers, gerangschikt op persoonlijk record
– nieuw gekwalificeerde spelers, gerangschikt op persoonlijk record

De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters.

Masters
De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek. Deze wordt eveneens volgens het setsysteem gespeeld (twee poules van 4 deelnemers, de beste 2 spelers per poule plaatsen zich voor de kruisfinales, de verliezers van de kruisfinales spelen om de 3e en 4e plaats, de winnaars spelen om de 1e en 2e plaats).
De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage;
b. behaalde ranglijstpunten;
c. hoogste aantal gescoorde punten.
(…)

Degradatie uit ereklasse
Alleen de nummers 1 tot en met 8 van de ranglijst ereklasse blijven het volgend seizoen ereklasser. De overige deelnemers degraderen naar de eerste klasse.

Terugpromotie naar ereklasse
In een seizoen worden allereerst de Grands Prix ereklasse gespeeld. Daarna pas worden de Grands Prix eerste klasse gespeeld. De nummers 9 en volgende van de ranglijst ereklasse zijn gerechtigd zich hetzelfde seizoen in te schrijven voor de Grands Prix eerste klasse en mee te dingen naar een plaats bij de eerste drie van de ranglijst eerste klasse of mee te dingen naar de titel nationaal kampioen eerste klasse. Daardoor kunnen zij in hetzelfde seizoen waarin zij degradeerden uit de ereklasse terugpromoveren naar de ereklasse voor het volgende seizoen.
(…)

Promotie naar ereklasse
De nummers 1 tot en met 3 van de ranglijst eerste klasse promoveren naar de ereklasse. De nummers 4 tot en met 11 van de ranglijst eerste klasse spelen het NK eerste klasse. De winnaar daarvan promoveert naar de ereklasse.
(…)

Onvoorziene situaties
In onvoorziene gevallen beslist de commissie Sportzaken Carambole na advies van de commissie Biljart Artistiek.

Commissie Biljart Artistiek
26 juli 2012”

2.4. In oktober 2012 heeft de KNBB aan [eiser sub 2] een uitnodiging gezonden voor de derde GP-wedstrijd biljart artistiek ereklasse (seizoen 2012/2013), hierna ook: “de uitnodiging van oktober 2012”. Deze uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

Rankingpunten:
De nummer 1 krijgt 12 rankingpunten (maximum aantal deelnemers), de nummer 2 11 enz.
Voor de totaalstand na 3 Grands Prix worden voor iedere speler zijn behaalde rankingpunten opgeteld. De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…).
(…)”

2.5. Na afloop van de drie GP-wedstrijden ereklasse seizoen 2012/2013, waarvan [eiser sub 2] er aan één heeft deelgenomen, staat [eiser sub 2] qua ranglijstpunten op de 10e plaats en qua percentage op de 8e plaats in de ranglijst ereklasse.

2.6. Op 18 november 2012 is [eiser sub 2] door de KNBB per e-mail uitgenodigd om zich aan te melden voor de GP-wedstrijden (seizoen 2012/2013) in de eerste klasse. [eiser sub 2] heeft diezelfde dag nog per e-mail aan de KNBB bericht dat hij van mening is dat hij, uitgaande van het door hem behaalde percentage en met verwijzing naar het AR (onder het kopje “Masters”), nog steeds ereklasser is.

2.7. De KNBB heeft op 20 november 2012 per e-mail aan [eiser sub 2] bericht, onder verwijzing naar het AR, dat – kort gezegd – de ranglijst ereklasse wordt bepaald aan de hand van de ranglijstpunten [, zodat [eiser sub 2] gedegradeerd is, toevoeging voorzieningenrechter]. Per e-mail van 22 november 2012 persisteert [eiser sub 2] in zijn standpunt.

2.8. Daarop bericht de KNBB [eiser sub 2] schriftelijk dat zijn laatst genoemde mail zal worden behandeld als een bezwaarschrift tegen de plaatsing op de ranglijst biljart artistiek eerste klasse en dat dit bezwaarschrift wordt doorgezonden aan de Commissie Biljart Artistiek en de Commissie Sportzaken Carambole.

2.9. Per brief van 29 november 2012 bericht de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB aan [eiser sub 2] dat het bezwaar van [eiser sub 2] ongegrond is verklaard, omdat [eiser sub 2] – kort gezegd – op basis van de ranglijstpunten niet gerechtigd is deel te nemen aan de Masters ereklasse (seizoen 2012/2013) en aldus niet behoort tot de categorieën van spelers die in het AR (onder het kopje “Ereklasse”) worden genoemd als behorend tot de ereklasse (seizoen 2013/2014).

2.10. Per e-mail van 7 december 2012 verzoekt [eiser sub 2] de KNBB de onder 2.8 genoemde beslissing te heroverwegen. De KNBB bericht [eiser sub 2] per e-mail van 12 december 2012 vervolgens dat de kwestie extern zal worden getoetst.

2.11. Per brief van 17 december 2012 bericht de KNBB aan [eiser sub 2] dat zij niet op haar beslissing terug komt. Daarop heeft [eiser sub 2] onderhavig kort geding aanhangig gemaakt.

3. Het geschil

3.1. [eisers c.s.] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de KNBB per direct, althans binnen een periode van 5 dagen na betekening van dit vonnis, met terugwerkende kracht, te bevelen tot het zorgdragen van toelating van [eiser sub 2] op de lijst van spelers in de ereklasse 2013/2014 van de KNBB met de uitdrukkelijke bevestiging hiervan binnen deze periode aan de belanghebbende spelers en organisatoren;

2. de bevelen onder punt 1 en 2 [lees: 1, toevoeging voorzieningenrechter] op te leggen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, dan wel per deel van de dag, met een maximum van € 25.000,00 wanneer de KNBB dit vonnis of een van de daarin neergelegde bevelen niet nakomt;

3. te verstaan dat [eisers c.s.] de kosten, welke zij in verband met eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zullen zijn op de KNBB kan verhalen;

4. de KNBB te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. De KNBB voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers c.s.] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers c.s.] – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag van dit vonnis en met veroordeling van [eisers c.s.] in de nakosten.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Naar de voorzieningenrechter begrijpt legt [eisers c.s.] aan zijn vorderingen ten grondslag dat de beslissing van (uiteindelijk) de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] niet te plaatsen op de ranglijst ereklasse seizoen 2013/2014 vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat deze in strijd met het AR zou zijn genomen.

Voornoemd artikel is slechts van toepassing indien sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Nu partijen slechts de uitleg van het AR als geschil aan de voorzieningenrechter hebben voorgelegd en zij zich niet hebben uitgelaten over de vraag of er sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, is dit laatste klaarblijkelijk niet tussen partijen in geschil en zal de voorzieningenrechter er in het navolgende vanuit gaan dat daarvan sprake is.

4.2. Nu één van eisers, [eiser sub 2], in Oostenrijk woonachtig is en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 22 van de in deze zaak toepasselijke EEX-Verordening, nu het gaat om de geldigheid van een besluit van een orgaan van de KNBB die in Nederland gevestigd is.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt voorshands daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 2] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Immers, de eerste GP-wedstrijd in de eerste klasse (seizoen 2012/2013) wordt 12 januari a.s. gespeeld en [eiser sub 2] heeft er belang bij dat hij voor die tijd weet of hij aan deze wedstrijd dient deel te nemen, om te trachten om op die wijze te promoveren naar de ereklasse (seizoen 2013/2014). Dit geldt te meer, nu [eiser sub 2] daarvoor – in voorkomend geval – vanuit Oostenrijk dient af te reizen. Nu tussen partijen vaststaat dat [eiser sub 2] slechts kan deelnemen aan de wedstrijden van de KNBB via zijn lidmaatschap van Doetinchem 2000, heeft ook Doetinchem 2000 een voldoende (spoedeisend) belang bij onderhavige vorderingen. Of anders gezegd: [eiser sub 2] heeft geen zelfstandige toegang tot de wedstrijden van de KNBB en daarmee is het belang van [eiser sub 2] ook het belang van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is dus ontvankelijk in haar vorderingen en de voorzieningenrechter is bevoegd van de vorderingen van [eisers c.s.] kennis te nemen.

4.4. Vervolgens komt de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eisers c.s.] toe. Als uitgangspunt heeft te gelden dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Of een vernietigingsgrond aanwezig is, in casu strijd met het AR, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.

4.5. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tekst van het AR. [eisers c.s.] stelt dat uit het AR blijkt dat de ranglijst voor de ereklasse wordt bepaald aan de hand van het behaalde percentage, terwijl de KNBB aanvoert dat uit het AR blijkt dat deze ranglijst dient te worden vastgesteld aan de hand van de behaalde ranglijstpunten. De voorzieningenrechter zal het AR dus dienen uit te leggen. Nu het AR naar haar aard bestemd is om de (rechts)positie van derden te beïnvloeden, zal de voorzieningenrechter het AR uitleggen naar objectieve maatstaven, waarbij zij doorslaggevende betekenis hecht aan de bewoordingen daarvan – gelezen in het licht van de gehele tekst van het AR – en de toelichting daarop/uitleg daarvan in de uitnodiging van oktober 2012 (zie 2.4).

4.6. Met toepassing van het in 4.5 genoemde toetsingscriterium overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het AR staat inderdaad – zoals [eisers c.s.] heeft aangevoerd – onder het kopje “Masters”: “De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage (…)” (zie 2.3).
Echter, daar staat ook: “De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek”, terwijl onder het kopje “Ereklasse” vermeld staat: “De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen” (zie 2.3).
Daarbij komt dat in de uitnodiging van oktober 2012 staat vermeld dat: “De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…)” (zie 2.4).
Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat – zoals de KNBB heeft betoogd – de ereklasse 2013/2014 (naast de gepromoveerden en kampioen van de eerste klasse) bestaat uit de spelers die in 2012/2013 aan de Masters mogen deelnemen, te weten de acht spelers die de meeste ranglijstpunten hebben behaald tijdens de GP-wedstrijden ereklasse 2012/2013 en dat het percentage alleen bepalend is voor de poule-indeling bij de Masters. Overigens wordt door [eisers c.s.] niet betwist dat hij niet gerechtigd is om aan de Masters 2012/2013 deel te nemen.
De voorzieningenrechter wijst de stelling van [eisers c.s.] dat het samenstellen van de ranglijst ereklasse op basis van ranglijstpunten incorrect is, omdat dit leidt tot de mogelijkheid dat eerste klassers tijdens het seizoen promoveren naar de ereklasse en dat in deze mogelijkheid niet is voorzien in het AR van de hand. Immers, de KNBB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke mogelijkheid nu juist voortvloeit uit, dan wel het nut en de noodzaak is van de (nieuw) in het AR opgenomen bepaling dat de behaalde rankingpunten van eerste klassers die als reservespeler aan de GP-wedstrijden ereklasse meedoen, meetellen voor deelname aan de Masters. Zoals de KNBB op goede gronden heeft betoogd, is anders de vermelding in het AR: “De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters” (zie 2.3) zinloos. Voldoende duidelijk volgt uit het geheel van het AR de bedoeling van het door de KNBB beoogde resultaat, namelijk dat enerzijds reservespelers de kans krijgen om in een hetzelfde seizoen via de GP-wedstrijden ereklasse door te dringen tot de Masters en dat anderzijds in hetzelfde seizoen een gedegradeerde ereklasser via de GP-wedstrijden eerste klasse weer naar de ereklasse kan promoveren. Voor zover deze mogelijkheid niet rechtstreeks uit het AR zou volgen, heeft een dergelijke geval te gelden als een onvoorzien geval zoals bedoeld in het AR, zodat daarin dan dus ook is voorzien in het AR (zie 2.3).
Voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals [eisers c.s.] ter zitting nog heeft betoogd, is gelet op het voorgaande geen plaats.
Het besluit van de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] voor het seizoen 2013/2014 niet te plaatsen in de ereklasse is dus, voorshands oordelend, niet in strijd met het AR genomen. De vorderingen van [eisers c.s.] worden dan ook afgewezen. Nu de vorderingen van [eisers c.s.] reeds op grond van het voorgaande zijn afgewezen, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de overige stellingen van partijen. Terzijde wordt dus gelaten een nader onderzoek – waarvoor in kort geding geen plaats is – naar de mogelijkheid die de door [eiser sub 2] voorgestane uitleg open laat, namelijk dat niet hij, maar de heer [A] nog eerder in aanmerking zou komen voor plaatsing in de ereklasse.

5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af, …