Beroep op ALV is achteraf (Schelforst)

Rechtbank Overijssel 8 februari 2016

Conflict bij volkstuinvereniging. Bestuur zegt lidmaatschap van lastige leden op. Statuten geven recht op beroep daartegen bij ALV. Bestuur weigert dit omdat het “het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de [voorafgaand aan de opzegging] gehouden ALV.” De rechter maakt korte metten met dit argument. Als de statuten recht geven op beroep tegen opzegging, dat maakt het niet of en hoe de voorgenomen opzegging op ALVs is besproken en dat toen een ruime meerderheid van de leden voor was.

” Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2 = het lid] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 [] is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.”


Vonnis in kort geding van 8 februari 2016
in de zaak van1 [eiser 1] – 3. [eiser 3], eisers,tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging
VOLKSTUINVERENIGING SCHELFORST, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser 2] c.s. en de Volkstuinvereniging genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Eisers zijn lid van de Volkstuinvereniging. Deze vereniging is in 2010 opgericht, nadat het Volkstuincomplex ‘Schelfhorst’ failliet was gegaan. Eisers waren lid van de tuintechnische commissie, die onder meer tot haar taak had het adviseren van het bestuur inzake de verhuur van tuinen.

2.2.

In de statuten van de Volkstuinvereniging is onder meer het volgende opgenomen.

Einde lidmaatschapArtikel 51. Het lidmaatschap eindigt:(…)c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten of reglementen gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen ook die uit hoofde van een tussen de vereniging en het lid gesloten huurovereenkomst jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van devereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.(…)2. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging geschiedt door het bestuur.(…)7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, (…) staat de betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit schriftelijk beroep open op de eerstvolgende algemene ledenvergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid in voorkomend geval geschorst.(…)Toegang en stemrechtArtikel 141. Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben alle leden van de vereniging. Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden, behoudens indien en voor zover in die vergadering hun schorsing aan de orde komt.(…)2. Ieder lid van de vereniging, voor zover niet geschorst, heeft het recht het woord te voeren, het recht van initiatief, het recht van amendement en het recht van interpellatie. Hij heeft voorts het recht tot het uitbrengen van een stem.(…)Besluitvorming van de algemene ledenvergaderingArtikel 16(…)1. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene ledenvergadering genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.7. Alle stemmingen over personen geschieden schriftelijk (…). Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.Het Huishoudelijk reglement Volkstuinvereniging ‘Schelfhorst’ luidt onder meer als volgt.Artikel 1Elk lid dient het bepaalde in de statuten in acht te nemen, zich op het tuincomplex zodanig te gedragen dat niemand enige overlast ondervindt.

2.3.

Tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur van de Vereniging is een verschil van inzicht ontstaan over het zich al dan niet discriminerend uitlaten van de bestuursvoorzitter tijdens een op 25 augustus 2014 gehouden vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie, in die zin dat hij gezegd zou hebben dat buitenlanders van de wachtlijst moesten. [eiser 2] heeft de bestuurssecretaris verzocht deze (beweerdelijke) uitlatingen van de voorzitter in de notulen op te nemen. Op de volgende vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie op 13 oktober 2014 heeft [eiser 2] gevraagd waarom de bewuste uitlating niet in de notulen is opgenomen. Het bestuur heeft vervolgens ontkend dat de voorzitter zich aldus zou hebben uitgelaten. Daarop hebben [eiser 2] c.s. hun lidmaatschap van de tuintechnische commissie per direct opgezegd en hebben zij de vergadering verlaten.
2.4.

Bij brief van 19 oktober 2014 heeft het bestuur [eiser 2] laten weten dat zij van verschillende tuinders heeft vernomen dat [eiser 2] leden heeft benaderd over het tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur ontstane verschil van inzicht. Gebleken is dat [eiser 2] een lijst heeft laten rond gaan onder de leden om handtekeningen te verzamelen tegen ‘discriminatie’ binnen het tuincomplex. Daarbij heeft het bestuur [eiser 2] aangezegd dat dit in het algemeen belang van de vereniging door het bestuur niet kan worden geaccepteerd. Daarbij heeft het bestuur gewezen op artikel 1 van het huishoudelijk reglement.
2.5.

Op 24 oktober 2014 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan het bestuur en de leden van de Volkstuinvereniging gestuurd, waarin zij eisen dat het bestuur excuses aanbiedt voor de (vermeende) discriminerende opmerkingen en belooft zich te distantiëren van elke vorm van discriminatie.
2.6.

Op 13 november 2014 hebben [eiser 2] c.s. een klacht tegen het bestuur ingediend bij Artikel 1 Overijssel, een antidiscriminatievoorziening die in opdracht van alle 25 gemeenten van de Provincie Overijssel de wet op de gemeentelijke anti-discriminatievoorziening uitvoert.
2.7.

In februari 2015 heeft het bestuur de leden van de Volkstuinvereniging schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken.
2.8.

Bij brief van 24 maart 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. meegedeeld dat zij met inachtneming van artikel 6 juncto artikel 5 lid 1 c van de statuten en artikel 1 van het huishoudelijk reglement, met onmiddellijke ingang in afwachting van nadere besluitvorming zijn geschorst als leden van de Volkstuinvereniging.
2.9.

Bij brief van eveneens 24 maart 2015 heeft het bestuur de leden uitgenodigd voor een extra ledenvergadering op 13 april 2015. Op de agenda staat onder meer de bespreking van maatregelen van het bestuur naar aanleiding van de situatie op het tuincomplex en stemmen hierover. Als toelichting is het volgende in de brief opgenomen:
Tijdens de algemene jaarvergadering van 2 maart j.l. is het bestuur gevraagd of het niet tijd werd maatregelen te nemen tegen een aantal onruststokers binnen de vereniging. Het bestuur heeft aldus gewenste maatregelen getroffen en [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] geschorst in afwachting van het oordeel van de ledenvergadering. (…) De thans door het bestuur genomen beslissing doet naar ons oordeel recht aan wat op de algemene ledenvergadering is gevraagd, namelijk het herstellen van de rust en de sfeer op het tuincomplex.
Het bestuur acht het van het grootste belang u als leden van de vereniging te raadplegen of u het bestuursbeleid in deze ondersteunt en zal zich op basis van de uitslag van deze raadpleging beraden op vervolgstappen’.

2.10.

Bij brief van 6 april 2015 verzoeken [eiser 2] c.s. het bestuur de schorsing ongedaan te maken.
2.11.

Het bestuur laat daarop bij brief van 10 april 2015 weten dat [eiser 2] c.s. voorbij zien aan artikel 6 van de statuten, waarin expliciet de bevoegdheid van het bestuur om tot schorsing van leden over te gaan is neergelegd. Tevens wordt [eiser 2] c.s. meegedeeld dat het bestuur tijdens de ledenvergadering aan de leden slechts de vraag zal voorleggen of zij het bestuur steunen in haar beleid om in gevallen als deze tot het opzeggen van het lidmaatschap over te gaan. De schorsing van [eiser 2] c.s. zal geen onderwerp van gesprek zijn. Daarom hebben [eiser 2] c.s. als geschorste leden ingevolge de statuten geen recht om de vergadering bij te wonen.
2.12.

In de notulen van de op 13 april 2015 gehouden extra ledenvergadering is verwoord dat het bestuur het voornemen heeft om op de schorsing het opzeggen van het lidmaatschap (van [eiser 2] c.s.) te laten volgen en hen daarmee duurzaam uit de vereniging te weren.
Opgemerkt is dat, om de procedure zuiver te houden, er nu niet gediscussieerd zal worden over de schorsingen.
Tevens vraagt het bestuur de leden schriftelijk te laten weten of zij het geformuleerde beleid van het bestuur, ondersteunen. Dit beleid is in de notulen als volgt verwoord:
Het bestuur op geen enkel wijze en van geen enkel lid grensoverschrijdend gedrag waarbij bestuursleden beticht worden van discriminatie en al helemaal niet wanneer dat – zoals in het onderhavige geval – ook nog eens zeer breed gedragen tot zelfs een aanklacht bij het College Rechten van de Mens toe.
Evenmin aanvaarden wij:
  • Het bewust negeren van bestuursbesluiten
  • Een gedrag waarbij tweedracht wordt gezaaid tussen leden van de vereniging
  • Aantasting van een rustig en genoegzaam tuinieren
  • Intimidatie van leden om iets te doen wat zij beslist niet wensen
  • Met gerichte acties grote onrust veroorzaken in de vereniging
  • Provocerend gedrag, zoals het brengen van de Hitlergroet in de richting van de tuin van een bestuurslid
Een dergelijk handelen van leden kunnen en willen wij niet accepteren en zullen dan ook niet ongestraft kunnen passeren. Onze verantwoordelijkheid en zorg bestaat uit het adequaat besturen van de vereniging en daarbij hoort een respectvol leden gedrag.
Gedragingen van het kaliber als hiervoor genoemd tasten in zodanige ernstige mate de verenigingsbelangen aan dat geen enkel bestuur ontkomt aan drastische maatregelen, zoals het opzeggen van het lidmaatschap.
Zijn bovengenoemde punten als ernstig genoeg, in de nu lopende zaak komt daar nog bij:
  • Het bestuur onthouden van de nodige informatie, zodat niet bekend wie zich aangemeld heeft als lid en wanneer
  • Tuinen toewijzen zonder rekening te houden met datum van aanmelden
  • Het niet op de gebruikelijke wijze aansnijden van een onderwerp. Alleen aan de orde stellen door te ‘eisen’ en wel ‘onmiddellijk’ en vervolgens weg te lopen’.
2.12.

Op 23 juni 2015 heeft het College voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan inzake de door [eiser 2] c.s. jegens de Volkstuinvereniging ingediende klacht. Het oordeel luidt:
– niet is gebleken dat verweerster onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door bij haar toewijzingsbeleid van volkstuinen personen met een buitenlandse naam uit te sluiten;
– verweerster wel onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door voor asielzoekers een afwijkend toewijzingsbeleid ten opzichte van overige geïnteresseerden toe te passen;
– Niet is gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het verbod van intimidatie;
– Verweerster in strijd heeft gehandeld met het victimisatieverbod van artikel 8a AWGB.
2.13.

Op 24 juni 2015 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan de leden van de Volkstuinvereniging geschreven, waarin zij toelichten waarom zij zijn vertrokken als leden van de tuintechnische commissie. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij van mening zijn dat als gevolg van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, het vertrouwen in het bestuur en de twee nog zittende leden van de tuintechnische commissie opgezegd dient te worden.
2.14.

Bij brief van 21 juli 2015 heeft het bestuur van de Volkstuinvereniging de aan eisers opgelegde schorsing opgeheven.
2.15.

Op 2 september 2015 nodigt het bestuur de leden uit voor een extra ledenvergadering op 21 september 2015. Als punt 2 op de agenda staat vermeld ‘Uitleg van de voorzitter over de stand van zaken en uitspraken rond de klachten en aangiftes van enkele leden tegen het bestuur. Na deze uitleg is er de mogelijkheid voor het stellen van vragen’. Als punt 3 staat op de agenda: ‘Stemming over visie van het bestuur en voornemens bestuur zoals aangegeven in de brief van 20 juli 2015. Het bestuur vraagt de leden steun voor haar beleid en de te nemen maatregelen.
2.16.

Bij brief van 5 november 2015 beëindigt het bestuur het lidmaatschap van de Volkstuinvereniging van [eiser 2] c.s. per 1 januari 2016. Daarbij heeft het bestuur tevens aangetekend dat [eiser 2] c.s. uiterlijk op 31 december 2015 de tuinen schoon dienen op te leveren en de sleutels van het tuincomplex dienen in te leveren bij een van de bestuursleden.
2.17.

Op 1 december 2015 tekent de raadsman van [eiser 2] c.s. beroep aan tegen het besluit tot opzegging van het lidmaatschap.
2.18.

Bij brief van 8 december 2015 heeft het bestuur het verzoek van [eiser 2] c.s. ingewilligd om de gevorderde ontruiming op te schorten, en wel tot 1 februari 2016.
2.19.

Bij brief van 16 december 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. onder meer meegedeeld dat en waarom het besluit van 5 november 2015 tot opzegging van het lidmaatschap onverkort wordt gehandhaafd en dat zij geen beroep meer kunnen instellen bij de Algemene Ledenvergadering (ALV), omdat zij die gelegenheid hebben laten passeren. Het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de op 21 september 2015 gehouden ALV.

3Het geschil

3.1.

Samengevat weergegeven vorderen [eiser 2] c.s.:
Primair:
I. vernietiging van het besluit tot het opzeggen van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. van de Volkstuinvereniging;
II. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
III. veroordeling van de Volkstuinvereniging inde kosten van deze procedure;
Subsidiair:
IV. de Volkstuinvereniging te veroordelen tot het bijeen roepen van een ALV waarin het beroepschrift van [eiser 2] c.s. inhoudelijk zal worden behandeld, waarbij [eiser 2] c.s. de mogelijkheid krijgen om – al dan niet door een door hen te benoemen gemachtigde – het beroepschrift toe te lichten;
V. te bepalen dat er tijdens de ALV een stemcommissie wordt benoemd waarbij het bestuur twee leden benoemt en [eiser 2] c.s. twee leden benoemen;
VI. te bepalen dat op de betreffende vergadering terzake de stemming over de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. slechts één stem per gehuurde volkstuin kan worden uitgebracht, ongeacht de grootte van de volkstuin;
VII. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
VIII. veroordeling van de Volkstuinvereniging in de kosten van deze procedure.

3.2.

De Volkstuinvereniging voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang is uit het gestelde en het gevorderde voldoende aannemelijk geworden en wordt door de Volkstuinvereniging ook niet betwist.
4.2.

Voorop dient te worden gesteld dat voor de primair sub I gevorderde vernietiging van het besluit van het bestuur van de Volkstuinvereniging geen plaats is in een procedure als de onderhavige. Het oordeel van de voorzieningenrechter draagt immers naar de aard van een kort-gedingprocedure een voorlopig karakter, terwijl vernietiging van het besluit van het bestuur een principaal en constitutief karakter heeft, welke beslissing in beginsel aan de bodemrechter is voorbehouden. Ter zitting hebben [eiser 2] c.s. te kennen gegeven dat als de voorzieningenrechter van oordeel is dat in feite met het sub I gevorderde een declaratoire uitspraak wordt gevraagd, zij deze vordering zullen intrekken. Gelet op het vorenstaande beschouwt de voorzieningenrechter het sub I gevorderde als ingetrokken.
4.3.

Het vorenstaande laat onverlet dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of bij de besluitvorming van het bestuur de juiste procedurele weg is bewandeld. Alvorens dat te toetsen overweegt de voorzieningenrechter dat de omvang van dit kort geding daarin haar beperking kent. Door partijen is uitgebreid gedebatteerd over de vraag of het bestuur al dan niet zou hebben gediscrimineerd bij het aannemen van nieuwe leden dan wel zodanige discriminatie van plan zou zijn geweest. De reacties over en weer van [eiser 2] c.s en het bestuur zijn door partijen inzichtelijk gemaakt en deels van een kwalificatie voorzien. Uit diverse geproduceerde stukken en uit hetgeen partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard meent de voorzieningenrechter te kunnen afleiden dat de discussie over al dan niet discriminatie de onderliggende problematiek enigszins toedekt. Duidelijk is immers ter zitting geworden dat het bestuur kennelijk niet tevreden was over de wijze waarop [eiser 2] c.s invulling gaven aan hun functioneren als tuintechnische commissie en dat [eiser 2] c.s. op hun beurt het optreden en de houding van het bestuur bij hun taakuitoefening beneden de maat vonden. Uit de uitspraak van de Commissie voor de Rechten van de Mens van 23 juni 2015 kan in ieder geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat er van daadwerkelijke discriminatie bij de invulling van het ledenbeleid sprake is geweest.
4.4.

Niet ter toetsing in dit kort geding ligt dan ook voor de vraag of [eiser 2] c.s door hun opstelling en gedrag redenen hebben gegeven tot opzegging door het bestuur van hun lidmaatschap. In beginsel komt zodanige opzeggingsbevoegdheid aan het bestuur toe zoals blijkt uit artikel 5 lid 1 sub c juncto lid 2 van de statuten. Noch uit de statuten, noch uit het huishoudelijk reglement blijkt dat het bestuur een dergelijk besluit eerst kan nemen als de leden vooraf zijn geconsulteerd en de meerderheid van de leden daarmee heeft ingestemd. Of een meerderheid van de leden zich op de ALV van 21 september 2015 heeft uitgesproken voor de opzegging van het lidmaatschap is in zoverre derhalve niet doorslaggevend. Het is aan [eiser 2] c.s om tegen een uiteindelijke opzegging al dan niet in een bodemprocedure op te komen.
4.5.

De statuten kennen derhalve niet een procedure die het bestuur voorafgaande aan haar besluit moet volgen. Daarentegen kennen de statuten wel een procedure die moet worden gevolgd als het opgezegde lid tegen het bestuursbesluit tot opzegging beroep instelt bij de ALV. Artikel 5 lid 7 noodzaakt het bestuur in dat geval haar besluit aan de ALV voor te leggen, terwijl in casu [eiser 2] c.s het recht toekomt om tijdens die ALV zelf of via een gemachtigde hun beroep toe te lichten.
4.6.

Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 ( zie productie 12 bij dagvaarding) is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.
4.7.

De conclusie is derhalve dat alsnog een ALV moet worden bijeengeroepen teneinde invulling te geven aan het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten. Het subsidiair sub IV gevorderde is dan ook voor toewijzing vatbaar. Het spreekt vanzelf dat de Volkstuinvereniging, indien en zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog niet is afgerond, niet van [eiser 2] c.s mag verlangen dat reeds tot ontruiming wordt overgegaan. Het subsidiair onder VII gevorderde is in zoverre dan ook eveneens voor toewijzing vatbaar. Voor het toewijzen van het subsidiair sub V en VI gevorderde ziet de voorzieningenrechter geen reden aanwezig. Niet is onderbouwd de stelling dat er redenen zouden moeten zijn om te twijfelen aan de oprechtheid van een stemcommissie die ter ALV zal moeten worden benoemd, terwijl de statuten in artikel 14 lid 2 al voorschrijven dat ieder lid het recht heeft tot het uitbrengen van 1 stem zodat niet duidelijk is waarom er ter vergadering anders zou worden gehandeld.
4.8.

De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde dwangsom in navolgende zin matigen en maximeren.
4.9.

De Volkstuinvereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 100,12
– griffierecht 288,00
– salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.204,12
4.10.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de Volkstuinvereniging in haar conclusie van antwoord een aantal vorderingen heeft neergelegd. De Volkstuinvereniging kan in deze vorderingen, die de voorzieningenrechter kwalificeert als reconventionele vorderingen, niet worden ontvangen, aangezien artikel 7.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie bepaalt dat alleen de gedaagde die die bij advocaat ter zitting verschijnt, een eis in reconventie kan instellen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt de Volkstuinvereniging om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis een ALV bijeen te roepen en op de agenda te plaatsten de behandeling van het door [eiser 2] c.s. d.d. 1 december 2015 tegen het besluit tot opzegging van hun lidmaatschap ingediende beroepschrift en hen tijdens de ALV de mogelijkheid te bieden – al dan niet bij monde van een gemachtigde – om hun beroepschrift toe te lichten,
5.2.

verbiedt de Volkstuinvereniging om de door [eiser 2] c.s. gehuurde volkstuinen te ontruimen tot in ieder geval twee weken nadat de ALV op het beroep van [eiser 2] c.s. heeft beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,– voor iedere dag dat de Volkstuinvereniging hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 25.000,– is bereikt,
5.3.

veroordeelt de Volkstuinvereniging in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 1.204,12,
5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Royement: ontzetting of opzegging

Gerechtshof Den Haag 22 juli 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:2465 (online op 21 oktober 2015)



In deze zaak heeft de vereniging een aantal leden proberen te royeren, zonder duidelijk te zijn of het gaat om ontzetting of opzegging. De statuten zijn dat overigens ook niet. Het besluit is genomen met twee/derde meerderheid op de ALV. De vereniging heeft niet gesteld (in de rechtszaak) dat de leden de staten of reglementen niet hebben nageleefd, of dat de leden de vereniging onredelijk hebben benadeeld. De rechter oordeelt dat het dus niet gaat om ontzetting, maar om opzegging. Omdat de vereniging ook niet heeft gesteld dat redelijkerwijs van haar niet verlangd kan worden om het lidmaatschap te laten voortduren, zodat de opzegging pas tegen het einde van het kalenderjaar inging. Het kalenderjaar was echter op het moment van de uitspraak in hoger beroep verstreken, zodat het besluit in stand blijft. 


Arrest van 22 juli 2014

inzake { A., B. en C. [Achternaam]}  appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
tegen Postduivenhoudersvereniging `Snel tot Ziens’, geïntimeerde,

hierna te noemen: STZ,


Het geding
Beoordeling van het hoger beroep

2.

De door de rechtbank in het vonnis van 5 november 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
3.

Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. STZ is een vereniging voor postduivenhouders. In de statuten van STZ is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
(…)”
In artikel 30 lid 4 van het Huishoudelijk reglement N.P.O., dat ook het huishoudelijk reglement van STZ is, is opgenomen dat oproeping en agenda voor een algemene ledenvergadering 30 dagen voor de vergadering worden verzonden en gepubliceerd. Van deze termijn kan volgens artikel 30, lid 5 worden afgeweken indien het bestuur dit noodzakelijk acht.
[appellanten] zijn op enig moment lid geworden van STZ. Binnen STZ vormden zij de “Combinatie [appellanten] ”.
Door de (toenmalige) voorzitter van STZ, [voorzitter] , is in een brief van 4 maart 2013 aan [appellanten] onder meer geschreven: “N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u (de Comb. [appellanten] bestaande uit 3 personen) namens het bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u (Comb. [appellanten] ) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicatie,s te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.(…)”
Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van STZ plaatsgevonden. [appellanten] hebben daarbij niet aanwezig kunnen zijn. In een naar aanleiding van die vergadering opgestelde ongedateerde brief van het bestuur van STZ aan [appellanten] is onder meer opgenomen dat tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, 20 leden tegen het lidmaatschap van [appellanten] hebben gestemd, 3 leden voor en 2 leden blanco. In deze brief is als reden voor de beëindiging van het lidmaatschap het volgende opgenomen: “Het uiten door middel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden, waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging 1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden. Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen.”
Op 24 april 2013 heeft opnieuw een algemene ledenvergadering plaatsgevonden tijdens welke vergadering (opnieuw) over het lidmaatschap van [appellanten] is gestemd.
In een e-mail van 3 juli 2013 heeft Van Cortenberghe [appellanten] laten weten dat er geen duiven meer in STZ kunnen worden aangeboden.
In een uitspraak van het Tucht- en Geschillencollege NPO van 18 juli 2013 is onder meer opgenomen: “De statuten en reglementen zijn in ernstige mate veronachtzaamd. De instelling van een A en B poule is op onrechtmatige wijze tot stand gekomen en dient direct te worden opgeheven en wel met terugwerkende kracht. Het moet voor de combinatie [achternaam] mogelijk zijn hun sport in Snel tot Ziens op een normale manier, zoals voor alle andere leden geldt, te kunnen beoefenen”.
[appellanten] hebben hun duiven tijdelijk bij de postduivenvereniging Barendrecht kunnen aanbieden.

4.

[appellanten] vorderen in dit geding dat STZ wordt veroordeeld de royementsbesluiten van 4 maart 2013, 18 maart 2013 en 24 april 2013 in te trekken en [appellanten] te behandelen als waren zij niet geroyeerd. Zij vorderen voorts dat STZ wordt veroordeeld NPO te berichten dat zij niet zijn geroyeerd en dat zij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest. Zij vorderen voorts voldoening van een voorschot op de vergoeding van de door hen geleden schade van € 750,-. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [appellanten] niet op rechtsgeldige wijze zijn geroyeerd, terwijl tot slot een belangenafweging niet zou leiden tot toewijzing van het gevorderde.
5.

[appellanten] hebben tegen dit vonnis 10 grieven geformuleerd en toegelicht en concluderen dat hun vordering alsnog wordt toegewezen.
6.

De grieven 1 tot en met 4 richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat een spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. Het hof is van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen die betrekking hebben op het royement, gegeven is aangezien [appellanten] hun activiteiten binnen het verband van STZ willen uitvoeren met alle mogelijkheden die dat meebrengt en dit hun thans onmogelijk wordt gemaakt. [appellanten] hebben er in dat verband onder meer op gewezen dat zij ook betrokken willen zijn bij het (vormen van het) beleid van STZ en dat de door hen ingediende klachten bij NPO niet in behandeling worden genomen zolang zij geen lid zijn. Het hof voegt daaraan toe dat [appellanten] ook in hoger beroep hebben aangevoerd dat zij niet bij een andere vereniging kunnen “inkorven”. Ook als moet worden aangenomen dat de echtgenote van een van appellanten lid is geworden van de postduivenvereniging Barendrecht, neemt dat het spoedeisend belang van [appellanten] om zelf als lid van STZ te worden behandeld, niet weg. De grieven 1 tot en met 4 slagen aldus, zodat het hof tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering zal overgaan. Het hof zal het spoedeisend belang van de vordering tot vergoeding van (een voorschot op) de schade hierna zonodig afzonderlijk beoordelen.
7.

Grieven 5 tot en met 8 hebben betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet met de voor een kort geding vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld of [appellanten] al dan niet op rechtsgeldige wijze zijn geroyeerd. Het hof oordeelt daarover als volgt.
8.

Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging door de vereniging of door ontzetting. In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [appellanten] . Ook in de memorie van antwoord wordt gesproken over het royement van [appellanten] , terwijl namens STZ ter comparitie is aangegeven dat het zowel om een ontzetting als om een opzegging gaat.
9.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Deze wettelijke regeling is van dwingend recht. In het besluit van 18 maart 2013 is als reden voor de beëindiging van het lidmaatschap opgenomen “het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden, waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste”. Dat [appellanten] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van STZ hebben gehandeld, is door STZ niet gesteld en is hier ook overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door STZ naar voren is gebracht af te leiden dat STZ door [appellanten] op onredelijke wijze is benadeeld. STZ stelt dit ook niet met zoveel woorden. Dat er voor het besluit dat op 24 april 2013 is genomen andere gronden waren dan zojuist besproken is evenmin door STZ gesteld. Van ontzetting uit het lidmaatschap kan dus geen sprake zijn.
10.

Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Het hof stelt voorop dat de wet op geen enkele wijze de vrijheid beperkt om in de statuten gevallen op te nemen waarin door de vereniging het lidmaatschap kan worden opgezegd. STZ heeft van die vrijheid gebruik gemaakt door in haar statuten op te nemen dat op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid tot royement van een lid kan worden overgegaan. Nu de aanduiding royement niet nader is gedefinieerd, zal het hof ervan uitgaan dat daarmee ook opzegging is bedoeld. In beginsel stond het STZ dus vrij, zoals [appellanten] ook niet gemotiveerd betwisten, om met een 2/3 meerderheid van de leden en op voordracht van de meerderheid van het bestuur over te gaan tot opzegging van het lidmaatschap van [appellanten] .
11.

Uit artikel 2:36 lid 1 BW volgt evenwel dat opzegging slechts kan geschieden tegen het eind van het boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Onmiddellijke opzegging kan plaatsvinden indien redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Dat van dit laatste sprake is, heeft STZ niet gesteld, zodat de opzegging in beginsel slechts tegen het eind van het boekjaar, dat in dit geval gelijk is aan het kalenderjaar (artikel 2:10a BW), had kunnen plaatsvinden. Uit artikel 2:36 lid 2 BW volgt evenwel dat een opzegging in strijd met het in artikel 2:36 lid 1 BW bepaalde, het lidmaatschap doet eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd. Dat betekent dat, wanneer aan de overige eisen is voldaan, de opzegging het lidmaatschap van [appellanten] zou hebben beëindigd per 31 december 2013.
12.

STZ heeft ter comparitie gesteld dat zij zich primair op het besluit van 24 april 2013 beroept. [appellanten] hebben niet gesteld dat er geen voordracht van de meerderheid van het bestuur was, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Partijen twisten over de vraag of tijdens de vergadering op 24 april 2013 sprake is geweest van een 2/3 meerderheid. Partijen betogen over en weer dat de stemming met ernstige onregelmatigheden gepaard is gegaan en dat stembriefjes zijn vervalst. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden of van een 2/3 meerderheid van de stemmen sprake is geweest. De verklaringen van partijen over de uitgebrachte stemmen staan immers diametraal tegenover elkaar. Dergelijk onderzoek gaat het bestek van dit kort geding te buiten. Anders dan [appellanten] betogen, betekent dit niet dat hun vordering dus moet worden toegewezen. In dit kort geding moet immers, zoals de voorzieningenrechter terecht voorop heeft gesteld, beoordeeld worden of met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen, om een voorlopige maatregel te rechtvaardigen. Die mate van zekerheid kan met betrekking tot de vraag of er al dan niet een 2/3 meerderheid was, niet worden gevonden.
13.

[appellanten] hebben aangevoerd dat de vergadering op 24 april 2013 in strijd met het bepaalde in artikel 30 lid 4 van het huishoudelijk reglement op kortere termijn dan 30 dagen na oproeping heeft plaatsgevonden. STZ heeft echter terecht aangevoerd dat van deze termijn op grond van het bepaalde in artikel 30 lid 5 van het huishoudelijk reglement kan worden afgeweken indien het bestuur dit noodzakelijk acht. Deze bepaling geeft het bestuur een vrij ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot verkorting van de termijn van 30 dagen te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur kennelijk gebruik heeft gemaakt.
14.

De conclusie van het bovenstaande is dat, hoewel de procedurele gang van zaken bepaald niet de schoonheidsprijs verdient, niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in de bodemprocedure de vordering van [appellanten] zal worden toegewezen. Ook wanneer moet worden aangenomen dat het besluit van 18 maart 2013 nietig of vernietigbaar is, geldt dat op grond van het besluit van 24 april 2013 de opzegging in stand zou kunnen blijven als er een 2/3 meerderheid blijkt te zijn, zij het tegen 31 december 2013. Dat betekent dat er in ieder geval thans, nu de datum van 31 december 2013 is verstreken, onvoldoende grond is op een veroordeling in een bodemprocedure in kort geding vooruit te lopen. Het feit dat het Tucht- en geschillencollege NPO in haar oordeel van 18 juli 2013 heeft geoordeeld dat de statuten en reglementen in ernstige mate zijn veronachtzaamd maakt dit niet anders nu dit oordeel blijkens de tekst vooral betrekking had op de instelling van een A en een B poule.
15.

De grieven 5 tot en met 8 falen dus. Nu de vorderingen die betrekking hebben op het royement niet kunnen worden toegewezen, geldt datzelfde voor de vordering met betrekking tot het voorschot op de schadevergoeding. Grief 9 stuit daarop af. Grief 10 richt zich tegen de proceskostenveroordeling en stuit eveneens op het bovenstaande af. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal dus worden bekrachtigd.
16.

[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:

  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2013;
  • veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van STZ tot op heden begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Klokkenluider en vereniging (Volkstuinders)

Rechtbank Amsterdam 9 september 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:5931

Volkstuinruzie. Lid van de kascommissie meent dat vereniging ten onrechte geen btw heeft afgedragen en slaat alarm (mogelijk was er al langer een conflict). Bestuur constateert dat het lid woont in zijn tuinhuis (overigens al jaren), dat dit niet is toegestaan, en verzoekt hem hiermee te stoppen. Lid zoekt contact met de media (succesvol). Lidmaatschap wordt opgezegd. Rechter laat opzegging in stand.

Vonnis 

in kort geding van 9 september 2015
in de zaak van
[eiser] ,
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid BOND VAN VOLKSTUINDERS ,

Partijen zullen hierna [eiser] en de Bond worden genoemd.

1De procedure

Ter terechtzitting van 26 augustus 2015 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Bond heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Ter zitting heeft de Bond een door haar ingediende voorwaardelijke eis in reconventie ingetrokken.
Ter zitting waren – voor zover van belang – aanwezig:
[]
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2De feiten

2.1.

[eiser] is lid van de Bond. Een van de 29 volkstuincomplexen van de Bond is Tuinpark Kweeklust, gelegen aan de [plaats] te Amsterdam (hierna Kweeklust). Sinds augustus 2012 beschikt [eiser] over een tuin met tuinhuis op Kweeklust.
2.2.

In artikel 8 van de statuten van de Bond (“Einde lidmaatschap”) is onder meer het volgende opgenomen:
4. (…) Opzegging door de bond kan geschieden wanneer: 
a. het lid in strijd handelt met de statuten, een reglement of met een besluit, hetzij op bondsniveau hetzij op afdelingsniveau; 
(…) 
d. de belangen van de bond en/of van een afdeling en/of van een ander lid schaadt; 
(…)
In artikel 23 van de statuten is opgenomen dat de Bond een aantal reglementen kent, waaronder het Tuinreglement en het Tuchtreglement.
2.3.

Tijdens de afdelingsvergadering van Kweeklust van 9 mei 2014 is [eiser] benoemd tot lid van de Kascommissie. Ook zijn benoemd [naam 4] en [naam 5] (hierna ook [naam 4] en [naam 5] ).
2.4.

Bij brief van 18 augustus 2014 heeft [eiser] de geschillencommissie van de Bond (met een kopie aan het bestuur en de tuinders van Kweeklust) verzocht om bemiddeling ten aanzien van problemen die zijn gerezen met het bestuur van Kweeklust. In de brief is onder meer opgenomen:
In de afgelopen maanden zijn er rondom het handelen van het afdelingsbestuur van Kweeklust vragen gerezen. Vanwege de aard van de klachten en de wijze waarop het afdelingsbestuur hierop in het verleden heeft gereageerd heb ik de klachten met het bestuur besproken. (…) De aard en omvang van mijn klachten geven voldoende aanleiding voor een aangifte zoals bedoeld in artikel 8 van het tuchtreglement. Er zijn echter verschillende redenen waarom om een bemiddeling wordt verzocht. Voor de oplossing van de problemen is het belangrijk dat het bestuur reflectie ontwikkelt op het eigen functioneren. Dat lijkt nu onvoldoende aanwezig. Bemiddeling zou er toe kunnen leiden dat het bestuur zich bewust wordt van het eigen (on)vermogen om als een team te kunnen functioneren en alle bestuurlijke taken naar behoren te kunnen uitoefenen. (…) 
In grote lijnen zijn mijn klachten in hoofdlijnen terug te brengen op een drietal punten: 
1. Onvoldoende financiële verantwoording en vermoeden van wanbestuur 2:9 BW 
2. Gebrek aan een transparante bestuursstijl 
3. Ongelijkwaardige behandeling van gewone leden en familieleden 
(…) 
Samenvatting 
Als deze klachten gegrond blijken dan lijkt mij dat er weinig draagvlak meer is voor het bestuur. Vijf andere tuinders zijn bereid om op ad-interim basis een bestuur te vormen. Men wil er daarbij wel aantekenen dat het huidige bestuur in persoon en als collectief aansprakelijk zijn voor schade, een onvolledige boekhouding en het doen van contante betaling als beloning. Zo dient te worden vastgesteld of en waar er sprake is van een BTW- en loonbelasting plicht. (…) 
Laat onverlet dat ik mij het recht voorbehoud om, daar waar sprake is van onbehoorlijk bestuur en dit onvoldoende wordt gecompenseerd aan de leden van de afdeling, ik het bestuur in rechte zal betrekken. 
(…)
2.5.

Bij brief van de Bond van 22 september 2014 is [eiser] medegedeeld dat een nader onderzoek zal worden ingesteld naar aanleiding van de brief van [eiser] van 18 augustus 2014. In de brief is voorts opgenomen “ dat nadat de resultaten van het onderzoek bekend zijn er tevens moet worden gekeken naar een vorm van bemiddeling om er voor te zorgen dat de verstandhoudingen tussen het bestuur van Kweeklust en de heer [eiser] genormaliseerd kunnen worden.”
2.6.

Het bestuur van de Bond heeft op 27 november 2014 aan mr. [naam adviseur] , belastingadviseur (hierna [naam adviseur] ), opdracht gegeven een financieel onderzoek te doen naar de administratie van Kweeklust.
2.7.

Bij brief van 13 december 2014 heeft het bestuur van Kweeklust [eiser] medegedeeld dat is geconstateerd dat [eiser] buiten het tuinseizoen zijn tuinhuis bewoont, dat dit niet is toegestaan en dat [eiser] dringend wordt verzocht hiermee te stoppen.
2.8.

Bij e-mail van 23 december 2014 heeft [eiser] het bestuur van Kweeklust onder meer het volgende medegedeeld:
Het in uw brief opgenomen besluit en vordering kan ik niet anders interpreteren als een reactie op het door mij gedane verzoek tot bemiddeling. Immers van de groep van winterbewoners ben ik alleen aangeschreven om te vertrekken. Ik wijs u erop dat in voorgaande jaren mijn winterbewoning gedoogd is, zoals dat ook geldt voor alle andere winterbewoners. Van een aantal van hen vernam ik dat hen in november ongevraagd toestemming is verleend tot winterbewoning. (…)
2.9.

Bij brief van 20 februari 2015 heeft [eiser] het bestuur van de Bond onder meer medegedeeld dat “ het bondsbestuur nu wel stappen neemt in het kader van de naleving van de winterbewoning. Vanuit mijn positie wekt dit de indruk dat uw bestuur niet langer als een neutrale bemiddelaar een escalatie van een probleem probeert te voorkomen maar partij kiest in een conflict tussen tuinder en het afdelingsbestuur. Daar komt nog eens bij dat nog immer geen inzage is gegeven in de boekhouding.”
2.10.

Op 20 maart 2015 heeft [naam adviseur] verslag over de boekjaren 2011 tot en met 2013 uitgebracht aan het bestuur van de Bond. De conclusie luidt:
Op basis van de controle van de aangeleverde stukken en het gesprek is geen bewijs gevonden van financiële malversaties. 
Wel komt uit het onderzoek naar voren dat bij een aantal kasbetalingen de regels van een behoorlijke boekhouding niet in acht zijn genomen. 
Vervolgens worden een zevental aanbevelingen gedaan.
2.11.

Bij brief van 22 mei 2015 heeft de Kascommissie aan het bestuur van de Bond medegedeeld de ALV van Kweeklust te adviseren het bestuur van Kweeklust voor het jaar 2014 geen decharge te verlenen. In de brief is voorts opgenomen:
De belastingdienst (…) informeerde ons over de aangifteplicht die op de bij de kvk ingeschreven rechtspersonen rust. Zowel uit contacten met uw accountant alsook uit de gepubliceerde jaarrekening(en) blijkt uw verzuim van het doen van aangiften. (…) 
De KC heeft opdracht gegeven aan Mr. van Trigt om de mogelijkheden te onderzoeken om besturen van de bond van volkstuinders en de afdeling Kweeklust in rechte te betrekken en de voorzieningenrechter te verzoeken de besturen wegens onbehoorlijk bestuur te vervangen. Het bestuur van het stadsdeel is verzocht om een voorlopige subsidie ter dekking van de kosten van dit geschil. (…) 
De kascontrolecommissie legitimeert zijn handelen vanwege de dreiging dat hij zelf, bij het verzwijgen van door hen aangetroffen frauduleus handelen mede aansprakelijk zou zijn zoals bedoeld in art. 2:9 BW jo 6:162 BW. Het heeft ons verbaasd dat u als penningmeester van het bestuur van de Bond van Volkstuinders het risico heeft genomen door een accountantsonderzoek naar fraude bij een van de afdelingen te doen met een boekhoudcontrole waarin voorbij gegaan wordt aan de verplichtingen van loon- en omzetbelasing. Om welke reden u ook wordt betrokken in een aangifte van onbehoorlijk bestuur. (…)
2.12.

Bij brief van 25 mei 2015 heeft de Kascommissie het bestuur van Kweeklust onder meer het volgende medegedeeld:
Met betrekking tot de aangifte van omzetbelasting en loonbelasting hebben wij geen administratie kunnen aantreffen. Na overleg met de belastingdienst is vastgesteld dat een tuinvereniging geen aanspraak kan maken op een vrijstelling zoals bedoeld voor bijvoorbeeld sportverenigingen en kantines. 
(…) 
De Kascontrolecommissie heeft er het vertrouwen in dat, door actief het gesprek met de belastingdienst op te zoeken, een bestuurlijke boete kan worden voorkomen. 
(…) 
Met het boekenonderzoek van de belastingdienst van de Vereniging van Volkstuinders lopen alle aangesloten afdelingen het risico dat zij met de gevolgen van een naheffing in de omzet- en loonbelasting worden geconfronteerd.
2.13.

Op 2 juni 2015 heeft de Kascommissie een e-mail gestuurd naar alle 29 afdelingsbesturen van de Bond. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Zoals u wellicht in de vroegop heeft kunnen lezen is er nogal wat gerommel op het tuinpark Kweeklust. De besturen van de Bond en Volkstuinders (BvV) en het afdelingsbestuur hebben geprobeerd door middel van intimidaties en het onjuist informeren van leden kritiek in de kiem te smoren. (…)
Kern van de zaak is de verplichting van de BvV om omzetbelasting af te dragen (…)
Het lijkt dat het bestuur van de BvV niet heeft voldaan aan zijn boekhoudplicht zoals bedoeld in 2:10 BW. Daarmee zou men zich kwalificeren voor zgn. onbehoorlijk bestuur 2:9 BW. (..)
De oplossing voor dit probleem is even simpel als eenvoudig. Vandaar dat de kascommissie van Kweeklust de ledenvergadering heeft geadviseerd om uit de BvV te stappen en een eigen vereniging met volledige rechtsbevoegdheid op te richten. Met het stadsdeel Noord (…) hebben wij besproken of de pachtovereenkomst door deze nieuwe vereniging kan worden overgenomen. Zij stond daar niet direct afwijzend tegenover en bespreekt deze suggestie met haar collega’s DB leden van de overige deelraden. Dat daarnaast een overbodig instituut als de BvV verdwijnt, er is immers al een landelijke koepel, hoeft niet erg te zijn zodat ook een jaarlijkse contributie belangrijk kan worden gereduceerd. (…) Maar de ‘macht’ is dan meer bij de huidige afdelingen. En de financiële verantwoordelijkheid rust daar dan ook (…).
2.14.

Bij brief van 5 juni 2015 heeft de Bond de leden van de Kascommissie onder meer het volgende medegedeeld:
In het kader van uw onderzoek heeft u vastgesteld dat wij als bond geen btw afdragen aan de Belastingdienst. U bent vervolgens als kascommissie, zonder overleg met ons en buiten uw mandaat als kascommissie, met de Belastingdienst gaan praten. 
Op 25 mei 2015 ontvingen wij een afschrift van een e-mail die u verzonden heeft aan het Bestuur van de afdeling Kweeklust. Uit deze brief d.d. 25 mei 2015 volgt duidelijk dat u als kascommissie inderdaad, zonder overleg met ons, een gesprek heeft gevoerd met (…) de Belastingdienst. In dezelfde brief geeft u aan dat de Belastingdienst medegedeeld zou hebben dat wij als bond wel btw-plichtig zijn. Verder deelt u mede dat de Belastingdienst met een naheffing van miljoenen euro’s zal komen. Volgens uw brief d.d. 25 mei dreigt zodoende het faillissement van de bond. 
Daarop vooruitlopend bent u ook – wederom zonder overleg met ons – als kascommissie naar Stadsdeel Noord gegaan om (…) te praten over het overnemen van de huurovereenkomst van Tuinpark Kweeklust door een nieuw op te richten vereniging. Los van het feit dat het onbegrijpelijk is dat u zomaar namens de bond met de gemeente in gesprek bent gegaan, bent u als kascommissie evident niet gerechtigd om de bond naar derden toe rechtsgeldig te vertegenwoordigen. 
(…) 
Na afloop van deze afdelingsvergadering is de heer [eiser] naar de secretaris van Kweeklust gelopen. De secretaris wordt door [eiser] dringend geadviseerd zijn werkzaamheden te stoppen. De heer [eiser] kondigt aan dat er binnenkort een artikel in De Telegraaf zal verschijnen waarbij alles naar buiten zal worden gebracht. De toonzetting van de heer [eiser] wordt als zeer intimiderend ervaren. 
Tot onze verrassing verschijnt er vervolgens op maandag 1 juni 2015 een publicatie in De Telegraaf met als kop “Volkstuinders wacht fikse financiële strop”. Uit het artikel volgt dat de kascommissie stukken aan de journalist ter beschikking heeft gesteld. In de stukken van de kascommissie wordt wederom de zeer tendentieuze suggestie gedaan dat de bond failliet gaat vanwege een mogelijke belastingclaim. Het bericht wordt direct door vele andere media (kranten en televisie) overgenomen en gepubliceerd. Er ontstaat een hele hoop onrust niet alleen bij de leden maar ook bij de buitenwereld.
Hoewel met de heer [eiser] duidelijk de afspraak was gemaakt dat de kascommissie geen brief zou sturen aan de Afdelingsbesturen, wordt er op 2 juni 2015 toch een e-mail aan alle Afdelingsbesturen gestuurd. In deze e-mail geeft de kascommissie aan erop uit te zijn om de bond failliet te laten gaan en de Tuinparken als zelfstandige verenigingen verder te laten gaan. Verder dreigt uw kascommissie met een gerechtelijke procedure wegens onbehoorlijk bestuur, worden (bonds)bestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld en gedreigd met het verhalen van de schade op de privévermogens van de (bonds)bestuurders. 
Evident is dat u aldus als kascommissie handelend de belangen van onze vereniging enorm en onomkeerbaar geschonden heeft. Deze gedragingen kunnen ook als onrechtmatig handelen worden bestempeld. 
(…) 
Vooralsnog is er geen enkele sprake van een dreigend faillissement van de Bond van Volkstuinders. 
(…) 
Het gedrag van u alle drie achten wij zo ernstig onaanvaardbaar dat wij aan de tuchtcommissie van de bond zullen verzoeken om met spoed een tuchtprocedure tegen u te starten.

2.15.

De brief van 5 juni 2015 is op 8 juni 2015 op verzoek van de Bond door de deurwaarder aan [eiser] betekend.
2.16.

Bij brief van 9 juli 2015 heeft de Bond [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
Tijdens het gesprek op 25 juni 2015 heeft het Bondsbestuur aangegeven te overwegen om het lidmaatschap aan u op te zeggen. Immers na de verzending van de brief d.d. 5 juni is het Bondsbestuur op de hoogte geraakt van nieuwe feiten en omstandigheden. Het Bondsbestuur had namelijk inmiddels gesproken met de heer [naam 5] één van uw mede-kascommissieleden. De heer [naam 5] verklaarde van een aantal zaken niet door u op de hoogte gebracht te zijn. 
Na het gesprek op 25 juni 2015 hebben wij ook gesproken met het derde lid van de kascommissie, de heer [naam 4] . Ook de heer [naam 4] heeft aangegeven dat u zonder zijn medeweten brieven heeft verstuurd waar wel zijn naam onder staat. (…) Voorts heeft de heer [naam 4] aangegeven zich te distantiëren van de inhoud van brieven en mails die u uit naam van de kascommissie verzonden heeft. 
(…) 
Met dit eigengereide optreden heeft u de belangen van onze vereniging geschaad. 
(…) 
Het bondsbestuur heeft derhalve besloten om u hierbij op grond van artikel 8, lid 4 sub a en d van de Statuten het lidmaatschap aan u op te zeggen met ingang van 1 september 2015.
2.17.

Bij brief van 29 juli 2015 heeft de raadsman van [eiser] de Bond gesommeerd de opzegging in te trekken. Volgens de brief heeft [eiser] louter gehandeld in belang van de Bond als geheel.
2.18.

Als productie 14 heeft de Bond een publicatie van De Telegraaf in het geding gebracht van 1 juni 2015 met de titel “Volkstuinders wacht fikse financiële strop”, alsmede verschillende andere publicaties met die strekking (Het Parool, RTV NH, Dichtbij, Nu.nl, AT5).
2.19.

Als producties 19, 20 en 21 heeft de Bond brieven in het geding gebracht van [naam 5] en [naam 4] gericht aan de Bond. De strekking hiervan is dat [eiser] namens de Kascommissie brieven en e-mails heeft gestuurd zonder instemming van [naam 5] en [naam 4] .

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – kort gezegd – het besluit van de Bond tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] op te schorten en/of de Bond een verbod op te leggen tot uitvoering van dit besluit, totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag en met veroordeling van de Bond in de kosten van dit geding.
3.2.

De Bond heeft verweer gevoerd.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De Bond heeft voorshands terecht het verweer gevoerd dat de voorzieningenrechter het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] slechts marginaal kan toetsen. Daarbij geldt een strenge toets (noot: vermoedelijk in de zin dat de rechter zal de opzegging slechts vernietigen als voldaan is aan een strenge toets). Toewijzing van de vordering is slechts aan de orde indien voorshands aannemelijk is dat de bodemrechter later zal oordelen dat de Bond, gezien de omstandigheden en alle belangen afwegende, niet in redelijkheid tot opzegging had kunnen komen (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 10 maart 1995, NJ 1995, 595). Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij misbruik van bevoegdheid of willekeur.
4.2.

Voorts begrijpt de voorzieningenrechter het besluit tot opzegging van het lidmaatschap zo dat zowel de redenen genoemd in de brief van 5 juni 2015 (zie 2.14) als de redenen genoemd in de brief van 9 juli 2015 (zie 2.16) hieraan ten grondslag liggen. Derhalve zal de voorzieningenrechter de inhoud van beide brieven tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de vraag of de vordering van [eiser] toewijsbaar is.
4.3.

Het besluit van 5 juni 2015 houdt in dat de Bond de tuchtcommissie verzoekt met spoed een tuchtprocedure te starten tegen de drie leden van de Kascommissie, onder wie [eiser] . Dit besluit is er – kort gezegd – op gebaseerd dat de Kascommissie zonder hiertoe bevoegd te zijn besprekingen heeft gevoerd met de Belastingdienst en met Stadsdeel-Noord en zeer veel (vooralsnog) onnodige onrust heeft veroorzaakt, zowel binnen als buiten Kweeklust. Die onrust is met name een gevolg geweest van de publicatie op 1 juni 2015 in De Telegraaf en de publicaties in andere media die daarop zijn gevolgd. [eiser] heeft ter zitting weliswaar ontkend contact te hebben opgenomen met De Telegraaf, maar dit laat onverlet dat thans voorshands voldoende aannemelijk is dat de acties van [eiser] de aanleiding hebben gevormd voor de publicatie in De Telegraaf. 
Voorts heeft [eiser] in dit kader aangevoerd dat hij met het aankaarten van de btw-problematiek louter in het belang van de Bond heeft gehandeld en dat hij “ ten einde raad ” geen andere mogelijkheid zag dan het zelf benaderen van de Belastingdienst. De voorzieningenrechter zal [eiser] hierin niet volgen. In dit geding is niet gebleken dat [eiser] over aanwijzingen beschikt die maken dat de Belastingdienst voornemens was of is serieuze stappen te ondernemen richting de Bond of haar afdelingen en dat dit tot “miljoenen euro’s” aan naheffingen (en dus tot een faillissement) zou leiden. 
Voorts wordt geoordeeld dat [eiser] daarbij miskent dat de eigenzinnige wijze waarop hij de btw-problematiek heeft aangekaart voor de Bond, haar afdelingen en haar leden – zoals ook blijkt uit de mail van 2 juni 2015 die hij namens de Kascommissie aan alle afdelingen van de Bond heeft gestuurd (zie 2.13) – terecht als dreigend en intimiderend is ervaren. [eiser] heeft immers meerdere keren aangekondigd de Bond in rechte te betrekken en bestuursleden persoonlijk aansprakelijk te stellen, terwijl hiervoor naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (onder meer gezien het inschakelen van [naam adviseur] ) onvoldoende aanleiding bestond. Het feit dat [eiser] buiten de Bond en het bestuur van Kweeklust om contact heeft gezocht met Stadsdeel-Noord, heeft de belangen van de Bond eveneens direct geschaad. Dit contact zag er immers op dat [eiser] beoogde dat Kweeklust uit de Bond zou stappen en beoogde een eigen vereniging op te zetten die de pachtovereenkomst met het Stadsdeel met betrekking tot Kweeklust zou overnemen. De conclusie tot zover is dat voorshands niet gezegd kan worden dat het besluit tot opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4.

Het besluit van 9 juli 2015 is er naast het voorgaande met name op gebaseerd dat [eiser] namens de Kascommissie brieven en e-mails heeft verzonden, terwijl is gebleken dat de twee andere leden van de Kascommissie ( [naam 5] en [naam 4] ) hiermee geen, althans minder, bemoeienis hebben gehad dan [eiser] deed voorkomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de brieven van [naam 5] en [naam 4] die de Bond in het geding heeft gebracht (zie 2.19), voorshands voldoende is gebleken dat [eiser] (hoofdzakelijk) op eigen houtje heeft gehandeld. Zonder medeweten van [naam 5] en [naam 4] heeft [eiser] brieven verzonden waaronder hun namen staan vermeld. In dit kader heeft [naam 5] verklaard dat hij zich door [eiser] gebruikt voelt. [naam 4] heeft onder meer verklaard dat “ deze brief (bedoeld is de brief van 25 mei 2015, zie 2.12) bevat paragraven waarvan ik mij zou hebben gedistantieerd als dat nog mogelijk was geweest.” De voorzieningenrechter rekent dit [eiser] zwaar aan. Juist in een besloten gemeenschap als Kweeklust moet erop vertrouwd kunnen worden dat de leden zich niet opstellen zoals [eiser] in dit geval heeft gedaan. Ook het besluit van 9 juli 2015 doorstaat dan ook de toets als hiervoor onder 4.1 weergegeven.
4.5.

Op grond van het voorgaande dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen. Een afweging van belangen maakt dit niet anders. In dit kader heeft [eiser] aangevoerd dat hij woonachtig is in zijn tuinhuis, ook in de winter, en dat afwijzing van de vordering hem dakloos zou maken. De voorzieningenrechter volgt [eiser] hierin niet. [eiser] heeft onvoldoende hard kunnen maken dat hij nergens anders kan wonen. Bovendien is in het tuinreglement opgenomen dat bewoning van een tuinhuis alleen is toegestaan tussen 1 april en 1 oktober. Niet is gebleken dat [eiser] dispensatie is verleend om ook buiten die periode zijn tuinhuis te bewonen, of dat de Bond en/of het bestuur van Kweeklust hiermee de afgelopen jaren stilzwijgend zouden hebben ingestemd. Dit maakt dat het woonbelang van [eiser] , en zijn belang bij het genot van zijn tuin met bebouwing en beplanting, ondergeschikt is aan de belangen van de Bond om zo snel mogelijk een einde te willen maken aan de onrust op Kweeklust.
4.6.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bond worden begroot op:

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen,

Opzeggen lidmaatschap (De Holter Weide)

Gerechtshof Arnhem 19 oktober 2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BQ2281 (online 8 mei 2015)


Bungalowpark-zaak, alsnog gepubliceerd. Het lid zegde het lidmaatschap op 30 december 2007 op. Toepassing van artikel 2:36 lid 1 en lid 2 BW geeft dat het lidmaatschap eindige op 31 december 2008, zo oordeelt het hof. Het lid stelt echter dat zijn lidmaatschap met 1 januari 2008 is geëindigd omdat van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij zijn lidmaatschap -tot 31 december 2008- zou laten voortduren (kennelijk een beroep doend op artikel 2:36 lid 1 in fine). 

Het hof overweegt dat “niet gesteld of gebleken is dat [de] kosten ten opzichte van het verleden aanzienlijk zijn gestegen”. Dit doet vermoeden dat het lid met meer succes een beroep had kunnen doen op art. 2:36 lid 3 BW: “Een lid kan voorts zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat een besluit waarbij […] zijn verplichtingen zijn verzwaard, hem is bekend geworden of medegedeeld; het besluit is alsdan niet op hem van toepassing.” Niet blijkt dat de statuten de leden deze bevoegdheid ontzeggen, artikel 2:63 lid 3 vereist niet dat de verzwaring van verplichtingen “aanzienlijk” is. 

  • Toevoeging 18.03.2020: voor de praktijk van groot belang is de volgende overweging (die niet over verenigingsrecht gaat, maar wel de grondslag geeft voor de verplichting voor bewoners om mee te blijven betalen):
  • “[appellant] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. De omslag van de -door de vereniging gemaakte- kosten betreffende het onderhoud en het beheer is geregeld via de bijdrageverplichting van de leden van de vereniging. Met deze regeling wordt een doelmatig beheer van het bungalowpark bereikt. ”
  • “Zoals onder 4.5 is overwogen profiteert [appellant] van het door de vereniging verrichte onderhoud en beheer. De kosten daarvan komen ten laste van de vereniging. Aldus staat tegenover de verarming van de vereniging een verrijking van [appellant]. Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging in de omstandigheid dat -mede ten behoeve van de kavel van [appellant]- erfdienstbaarheden zijn gevestigd zonder dat daarbij vergoedingen zijn bedongen. Een dergelijke vergoeding vormde geen onderdeel van de erfdienstbaarheden omdat bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [appellant] was da armee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [appellant] wordt opgedrongen.
  • “Uit hetgeen [hierboven] is overwogen volgt dat de vereniging op grond van ongerechtvaardigde verrijking -artikel 6:212 BW- een vordering heeft op [appellant] ter zake van onderhoud en beheer.





Arrest van de vijfde civiele kamer van 19 oktober 2010
inzake [appellant],
tegen:
de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Bungalowpark De Holter Weide, geïntimeerde,

1Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 10 november 2009.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 8 februari 2010; het daarvan opgemaakte proces-verbaal is onderdeel van de stukken.

1.2

Daarna heeft [appellant] bij memorie van grieven 11 grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en één nieuwe productie in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd, overeenkomstig de appeldagvaarding, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vordering van de vereniging, destijds eiseres in conventie en verweerster in reconventie, alsnog in zijn geheel zal afwijzen en de vordering van [appellant], destijds gedaagde in conventie en eiser in reconventie, alsnog in zijn geheel zal toewijzen, met veroordeling van de vereniging in de kosten van beide instanties.
1.3

Bij memorie van antwoord tevens akte houdende vermeerdering van eis heeft de vereniging de grieven bestreden, vier producties in het geding gebracht, haar bewijsaanbod uit de eerste aanleg herhaald en haar eis vermeerderd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen en, in de hoofdzaak rechtdoende, [appellant] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vereniging te betalen de somma van € 4.333,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.505,25 vanaf 7 januari 2009, althans vanaf datum dagtekening van deze memorie, alles tot aan de datum der algehele voldoening toe, en [appellant] zal veroordelen in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
1.4

Na beraad partijen heeft [appellant] arrest gevraagd en gefourneerd. Vervolgens heeft ook de vereniging gefourneerd voor arrest.

2De grieven

De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en zullen gezamenlijk worden behandeld voor zover hieronder niet anders is overwogen.

3De vaststaande feiten

3.1

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
3.2

[appellant] is sinds 28 mei 1999 eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen aan [het adres], kadastraal bekend gemeente Rijssen-Holten sectie B nummer 4520. De onroerende zaak betreft een perceel grond met daarop een recreatiebungalow/chalet.
3.3

Bovengenoemde onroerende zaak maakt deel uit van Bungalowpark De Holter Weide, voorheen Bungalowpark De Prins genaamd.
3.4

Bungalowpark De Holter Weide omvat naast de percelen voor recreatiebungalows/chalets, zoals het perceel van [appellant], twee percelen die de infrastructuur en de collectieve voorzieningen op het park bevatten. Van deze twee percelen is de vereniging eigenaar.
3.5

Artikel 7 lid 1 van de akte van levering houdt in: “De comparanten, handelend als gemeld, verklaren dat met betrekking tot het verkochte op deze overeenkomst van toepassing zijn de bepalingen opgenomen in de gemelde Algemene Bepalingen “De Prins”. Deze bepalingen worden geacht een onverbrekelijk geheel met deze overdracht uit te maken. Koper verklaart een exemplaar van de Algemene Bepalingen “De Prins” te hebben ontvangen. Alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen zijn voldoende aan partijen bekend, die daarvan geen nadere vermelding in de onderhavige akte verlangen, verbindende partijen zich tot een richtige nakoming daarvan onder de bepalingen als in die voorwaarden opgenomen.”
3.6

Artikel 11 sub a van de Algemene Bepalingen houdt, voor zover van belang, in dat iedere eigenaar van een kavel verplicht is toe te treden tot de vereniging van eigenaren van het bungalowpark. Artikel 11 sub b van de Algemene bepalingen houdt in: “Voorzover niet uit het sub a hiervoor bepaalde voortvloeiende, is iedere eigenaar van een kavel verplicht bij te dragen in de kosten van het tuinonderhoud van het gehele bungalowpark naar rato van het aantal aan hem toebehorende zomerhuizen ten opzichte van alle bestaande en zomerhuizen in dit park.”
3.7

Na verkrijging van de door hem gekochte kavel op het bungalowpark is [appellant] lid geworden van de vereniging.
3.8

Volgens artikel 1 van de statuten van de vereniging heeft de vereniging onder meer als doel het beheren en onderhouden van de infrastructuur en de collectieve voorzieningen van al hetgeen dat gelegen is in het bungalowpark.
3.9

Artikel 3 van de statuten van de vereniging bepaalt: “De geldmiddelen om haar doel te bereiken krijgt de vereniging uit de financiële bijdragen der leden en andere wettige en geoorloofde middelen.”
3.10

Artikel 8 lid 2 van de statuten van de vereniging bepaalt : “Het lid is verplicht een evenredig deel te dragen van de gemeenschappelijke lasten, de administratieve kosten van de vereniging en in de fondsen goedgekeurd door de algemene vergadering en gevormd ter dekking van toekomstige gemeenschappelijke uitgaven.”
3.11

Artikel 9 lid 4 van de statuten van de vereniging bepaalt: “Na vaststelling van de begroting wordt de individuele bijdrage vastgesteld door gelijkelijke omslag per woning”.
3.12

Artikel 9 lid 5 van de statuten bepaalt: “Na afloop van elk boekjaar wordt door het bestuur een jaarverslag over het afgelopen boekjaar opgemaakt waarin onder meer de verantwoording over het beheer van fondsen is opgenomen. Mocht een overschot of een tekort in het exploitatiefonds bestaan dan wordt dit overgeboekt naar het volgende boekjaar en wordt hier mede bij de vaststelling van de volgende begroting rekening gehouden. 
3.13

[appellant] heeft het lidmaatschap van de vereniging per 1 januari 2008 opgezegd bij e-mail bericht van 30 december 2007. De vereniging heeft deze opzegging bij brief van 4 januari 2008 aan [appellant] bevestigd.

4De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

Het bungalowpark is niet gesplitst in appartementsrechten. De vereniging waarvan een eigenaar van een kavel op het bungalowpark ingevolge de toepasselijke Algemene Bepalingen verplicht lid is, is derhalve een gewone vereniging en geen vereniging zoals bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Aldus is er geen onlosmakelijk verband tussen de eigendom van een kavel op het bungalowpark en het lidmaatschap van de vereniging. Het verplichte lidmaatschap van de vereniging is op grond van artikel 2:35 BW opzegbaar.
4.2

Ingevolge artikel 2:36 lid 1 BW was [appellant] bevoegd tegen het einde van een boekjaar met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken zijn lidmaatschap te beëindigen. Ingevolge artikel 2:36 lid 2 BW heeft de onder 3.13 vermelde opzegging tot gevolg dat het lidmaatschap per 31 december 2008 is geëindigd. [appellant] stelt echter dat zijn lidmaatschap met 1 januari 2008 is geëindigd omdat van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij zijn lidmaatschap -tot 31 december 2008- zou laten voortduren. De uitzondering waarop [appellant] zich beroept moet terughoudend worden uitgelegd aldus dat een dergelijke uitzondering niet te snel kan worden aangenomen. [appellant] noemt in dit verband spanningen binnen de vereniging doordat er meningsverschillen zijn met het bestuur van de vereniging over de bij de leden in rekening te brengen kosten. Het betreft hier kosten welke in de algemene ledenvergadering door een meerderheid van de leden zijn goedgekeurd. Tegen deze achtergrond en rekening houdend met de omvang van kosten, waarvan niet gesteld of gebleken is dat deze kosten ten opzichte van het verleden aanzienlijk zijn gestegen, is het hof van oordeel dat [appellant] zijn beroep op de uitzondering in artikel 2:36 lid 1 BW onvoldoende heeft onderbouwd. Aldus is het lidmaatschap van [appellant] eerst per 31 december 2008 geëindigd en is hij over 2008 de door de vereniging gevorderde verenigingsbijdrage verschuldigd. Grief I faalt.
4.3

De grieven II tot en met X hebben alle betrekking op de kosten die de vereniging aan [appellant] in rekening brengt na beëindiging van zijn lidmaatschap. De kosten betreffen park- en beheerkosten alsmede de kosten voor de levering van gas, water en elektra.
Park- en beheerkosten

4.4

[appellant] is eigenaar van een kavel met daarop een recreatiebungalow/chalet dat deel uitmaakt van een bungalowpark. De kavel van [appellant] is bestemd voor privé- gebruik. De vereniging is eigenaar van twee kavels. Deze kavels zijn bestemd voor collectief gebruik. Dit is vervolgens nader geregeld door onder meer de vestiging van erfdienstbaarheden met de kavels van de vereniging als lijdend erf. [appellant] heeft niet betwist dat deze twee kavels geen zelfstandige functie danwel geen zelfstandig doel hebben en dat deze kavels slechts dienstbaar zijn aan de tot privé-gebruik bestemde kavels zoals de kavel van [appellant]. [appellant] heeft voorts niet betwist dat het beheer en het onderhoud van de kavels van de vereniging enkel en alleen ten dienste is van de kavels die voor privé-gebruik bestemd zijn.
4.5

[appellant] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. De omslag van de -door de vereniging gemaakte- kosten betreffende het onderhoud en het beheer is geregeld via de bijdrageverplichting van de leden van de vereniging. Met deze regeling wordt een doelmatig beheer van het bungalowpark bereikt. De bungaloweigenaren kunnen via hun lidmaatschap van de vereniging invloed uitoefenen op het beheer en inzicht krijgen in de kosten daarvan.
Bij de aankoop van zijn kavel op het bungalowpark was [appellant] bekend met deze regeling en is ook lid geworden van de vereniging. Hij is ongeveer 9 jaar lid geweest van de vereniging. Door de beëindiging van zijn lidmaatschap is ook een einde gekomen aan zijn uit het lidmaatschap voortvloeiende bijdrageverplichting. De Algemene bepalingen, de statuten van de vereniging noch de in het geding gebrachte leveringsakte van 18 november 1993 geven een voorziening voor de omslag van de kosten van onderhoud en beheer voor het geval een kaveleigenaar geen lid is van de vereniging. Dit is slechts anders voor de kosten van het onderhoud van de tuin van het gehele bungalowpark. Het hof verwijst hiervoor naar het onder 3.5 geciteerde artikel 11 van de Algemene bepalingen. Voor wat betreft de daar bedoelde kosten kan de vereniging haar vordering op [appellant] daarop baseren. Nu verder -behalve via het lidmaatschap van de vereniging– geen regeling is getroffen voor de bijdrage aan de vereniging in de kosten van het onderhoud en het beheer kan ook een -eventueel- derdenbeding in artikel 7 lid 5 van de leveringsakte van 18 november 1993 de vereniging niet baten.

4.6

Zoals onder 4.5 is overwogen profiteert [appellant] van het door de vereniging verrichte onderhoud en beheer. De kosten daarvan komen ten laste van de vereniging. Aldus staat tegenover de verarming van de vereniging een verrijking van [appellant]. Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging in de omstandigheid dat -mede ten behoeve van de kavel van [appellant]- erfdienstbaarheden zijn gevestigd zonder dat daarbij vergoedingen zijn bedongen. Een dergelijke vergoeding vormde geen onderdeel van de erfdienstbaarheden omdat bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [appellant] was da armee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [appellant] wordt opgedrongen.
4.7

Uit hetgeen onder 4.4-4.6 is overwogen volgt dat de vereniging op grond van ongerechtvaardigde verrijking -artikel 6:212 BW- een vordering heeft op [appellant] ter zake van onderhoud en beheer.
4.8

De kosten die de vereniging aan haar leden in rekening brengt ter zake van onderhoud en beheer worden besproken in de algemene ledenvergadering. Vervolgens wordt hierover een besluit genomen waarvoor een meerderheid vereist is. Achteraf vindt door het bestuur verantwoording van de uitgaven plaats. De ledenvergadering wordt daarbij geadviseerd door een kascommissie. [appellant] heeft kritiek op de gang van zaken in de vereniging maar heeft ten aanzien van deze kosten zijn stellingen niet onderbouwd. Op geen enkele wijze is gebleken dat de opgevoerde -en aan de leden doorberekende- kosten niet overeenkomen met de werkelijk gemaakte kosten. Het is niet doenlijk om precies te achterhalen welk deel van deze kosten als schade -artikel 6:212 BW- kunnen worden toegerekend aan het perceel van [appellant]. Het hof begroot daarom deze schade op het bedrag dat de vereniging hiervoor ook aan haar leden in rekening brengt.
Gas, water en elektra

4.8

[appellant] is bereid te betalen voor de kosten van water, gas en elektra, ook bij wege van voorschot. Het hof leest hierin dat [appellant] erkent dat hij ter zake gas, water en elektra een schuld heeft aan de vereniging. Ten aanzien van deze vordering heeft [appellant] gesteld dat de afgenomen hoeveelheid via meters wordt vastgesteld. [appellant] heeft de in rekening gebrachte hoeveelheden niet gemotiveerd betwist. [appellant] heeft ook de hiervoor in rekening gebrachte tarieven niet gemotiveerd betwist. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij inzage wenst in de door de vereniging aan de leveranciers betaalde bedragen. Gesteld noch gebleken is dat de door de vereniging gehanteerde tarieven afwijken van de door haar leveranciers hiervoor gehanteerde tarieven.
4.9

Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter in het bestreden vonnis de vordering in conventie van de vereniging terecht heeft toegewezen en de vordering in reconventie van [appellant] terecht heeft afgewezen. Aldus behoeven de grieven van [appellant] geen nadere bespreking meer.
4.10

De vereniging heeft haar vordering vermeerderd. [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat het hof de vermeerderde vordering zal toewijzen.
4.11

[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

6De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 8 september 2009, behoudens voor zover [appellant] daarbij in conventie ter zake de hoofdsom is veroordeeld tot de daar genoemde bedragen en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vereniging te betalen
€ 4.333,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.505,25 vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de verenigingbegroot op € 1.264,– voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,– voor griffierecht;

verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;wijst het meer of anders gevorderde af.

Opzegging wordt aangemerkt als royement (moskee Assalam)

Rechtbank Den Haag 11 maart 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:2492



In deze zaak was het lidmaatschap van een (lastig) lid opgezegd. De grond voor  opzegging was echter letterlijk overgenomen uit de bepaling van de statuten voor ontzetting (royement). De rechter merkt het besluit dus als een royement aan, zodat het lid het recht heeft om ertegen in beroep te gaan bij de ALV.

Vonnis in kort geding van 11 maart 2015 in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging Marokkaans Islamitische Vereniging Moskee Assalam,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de vereniging’.

1De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

De vereniging is in 1997 opgericht. De vereniging heeft volgens artikel 2 van de statuten ten doel het organiseren van godsdienstige en godsdienstig-culturele manifestaties en activiteiten voor alle islamieten en hun gezinnen. [eiser] is al vele jaren lid van de vereniging.
1.2.

In de statuten is verder – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 5
1.Het lidmaatschap eindigt:
a. (…)
b. door opzegging door een lid;
c. door opzegging door de vereniging;
d. door ontzetting.
(….)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende boekjaar door het bestuur worden gedaan:
– wanneer een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand op een november niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen jegens de vereniging heeft voldaan;
– wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten voor het lidmaatschap worden gesteld.
(…)
4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Zij geschiedt door het bestuur, dat het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stelt, met opgave van de redenen. Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…..)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel aan de secretaris tezamen met de penningmeester. (….)
Artikel 15
1. Algemene ledenvergaderingen worden door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt. (….)”
1.3.

In het huishoudelijk reglement van de vereniging is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 11 overtredingen
De overtredingen zoals bedoeld in de statuten bestaan uit:
a. Onbehoorlijk gedrag en/of handelen of nalaten waardoor de belangen van de vereniging worden geschaad.
b. Het doen aan groepsvorming of het creeren van fitna.
(…)
e. Het zonder toestemming van het bestuur in de moskeeruimten collecteren of geld of goederen (laten) inzamelen.
(….)
l. Het verbaal en non-verbaal bedreigen van moskeegangers en in het bijzonder bestuursleden.
(….)
Artikel 12 sancties
1. Bij overtreding van een of meer bepalingen van artikel 12 zal het bestuur bepalen welke sanctie zal worden opgelegd.
3. De mogelijke sancties zijn (combinatie is mogelijk):
-pandontzegging/toegangsverbod
-gesprek met het bestuur
-mondelinge waarschuwing
-schriftelijke waarschuwing
-schorsing
-aangifte bij de politie
-opzegging lidmaatschap (….)”

1.4.

Bij brief van 19 maart 2014 heeft het bestuur van de vereniging [eiser] een waarschuwing gestuurd met als reden dat hij zich frequent schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van onder andere bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt het verstoren van algemene leden-vergaderingen. Tevens heeft het bestuur [eiser] meegedeeld dat hem een pandverbod zal worden opgelegd indien hij zich niet houdt aan de in die brief opgesomde regels.
1.5.

Bij brief van 1 augustus 2014 heeft het bestuur van de vereniging aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“(….)
Op 20 maart 2014 (19 maart, toevoeging rechtbank) bent u schriftelijk gewaarschuwd om op te houden met het zich frequent schuldig maken aan bedreiging van o.a. bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld. U bent toen gewaarschuwd voor o.a. het bedreigen van moskeegangers en bestuursleden door bij herhaling te roepen dat u “nog steeds een plek in de gevangenis heeft”, voor het verstoren van een aantal algemene ledenvergaderingen, bijvoorbeeld de alv van 17 maart jl. en het pogen het slot van het moskeegebouw te forceren omdat u het niet eens was met een besluit van het bestuur, bekrachtigd door de algemene ledenvergadering. Hier is zelfs de politie voor ingeschakeld. We hebben in genoemde brief aangegeven dat indien u uw gedrag niet verbetert, u o.a. een pandverbod/toegangsverbod zal worden opgelegd voor een periode van minimaal 2 jaar en maximaal 10 jaar.
(…)
Ondanks de schriftelijke waarschuwing en vele gesprekken en bemiddelingspogingen bent u op de oude voet doorgegaan met het openlijk bedreigen en kleineren van bestuursleden en het opzetten van individuele leden tegen het bestuur. (….)
Ondanks uw agressie en asociaal gedrag hebben we zolang mogelijk gewacht met het treffen van maatregelen omdat we hoopten op verbetering van uw gedrag. Een tweetal recente incidenten hebben ons echter doen inzien dat u planmatig bezig bent het bestuur te ondermijnen de mensen tegen elkaar en tegen het bestuur op te zetten. De verhoudingen zijn hiermee definitief verstoord. Op 26 juni 2014 heeft u in het moskeegebouw aan de Rijkestraat geprobeerd de jaarlijkse contributie van onze leden in ontvangst te nemen van willekeurige leden. Naast het feit dat hier naar onze mening sprake is geweest van oplichting, raakten veel leden in de war aangaande het gezag van het bestuur. Binnen de vereniging is het immers uitsluitend het bestuur dat contributiegelden in ontvangst mag nemen. Het andere voorval betreft uw bedreigingen aan het adres van een individueel bestuurslid op 27 juli 2014. U heeft een van de bestuursleden het spreken in de moskee onmogelijk gemaakt door hem openlijk te beledigen en te bedreigen. Het betreffende bestuurslid voelde zich in extreme mate bedreigd door dat u schreeuwend en met zwaaiende armen hard op hem bent ingelopen. (….) De bestuursleden voelen zich hierdoor niet meer veilig als u in de moskee aanwezig bent.

Besluiten
1. Opzegging lidmaatschap
Het bestuur van de vereniging heeft besloten uw lidmaatschap van de vereniging per maandag 4 augustus 2014 op te zeggen. U bent dus per genoemde datum geen lid meer. Dit, omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen. Daar u nu al maanden bezig bent het bestuur te ondermijnen door de bestuursleden te bedreigen en publiekelijk uit te schelden en tevens de besluitvorming van het bestuur frustreert, zijn wij van mening dat u een acuut gevaar vormt voor de saamhorigheid in de moskee. Immers, na vele gesprekken en bemiddelingspogingen en een schriftelijke waarschuwing blijft u het bestuur ondermijnen en bedreigen. Dit gedrag leidt in toenemende mate tot chaos, scheldpartijen en ondermijning van het gezag van het bestuur (….) Tevens voelen de leden van het bestuur zich door uw toedoen niet meer veilig in de moskee.
2. Toegangsverbod/pandverbod
Zoals hierboven gesteld is het bestuur van de vereniging bevoegd personen die zich o.a. aan agressie en geweld schuldig maken een pandverbod/toegangsverbod op te leggen.
Overeenkomstig het gestelde in de waarschuwingsbrief (….) heeft het bestuur besloten u een pandverbod en een toegangsverbod op te leggen voor een periode van 5 jaar na dagtekening van deze brief. U mag zich dus vanaf deze datum 5 jaar lang niet meer in de moskeegebouwen en -terreinen aan De Rijkestraat 2 en de Bernadottelaan 3 vertonen.
(….)”

1.6.

Bij brief van 22 augustus 2014 heeft [eiser] via zijn advocaat beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur hem uit het lidmaatschap te ontzetten en heeft hij onder meer verzocht door de algemene ledenvergadering te worden gehoord voordat deze een beslissing neemt op het beroep.
1.7.

Bij brief van 11 december 2014 heeft [eiser] het bestuur van de vereniging gesommeerd de besluiten tot opzegging/ontzetting van het lidmaatschap en het toegangsverbod uiterlijk 29 december 2014 in te trekken en hem weer als volwaardig lid ongehinderd en onbelemmerd toegang te geven tot de moskeeruimtes.
1.8.

Het bestuur van de vereniging heeft op de brieven van 22 augustus 2014 en 11 december 2014 niet gereageerd.

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] de toegang tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de toegang tot de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda te ontzeggen;
II. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] te beperken in zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging;
III. (het bestuur) van de vereniging te gebieden [eiser] onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda, althans tot de toekomstige vestigingsplaats van de Moskee Assalam toe te laten en [eiser] op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de vereniging te behandelen;
een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.

2.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort weergegeven – het volgende aan.
– De reden waarom het bestuur tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en het toegangsverbod heeft besloten is gelegen in het feit dat [eiser] aan de orde heeft gesteld dat het bestuur in strijd met de statuten van de vereniging handelt. Het bestuur weigert rekening en verantwoording van het beleid en beheer af te leggen en trekt zich van haar statutaire verplichtingen niets aan. Het bestuur wil € 500.000,– à € 600.000,– aan banktegoeden van de vereniging gebruiken voor het oprichten van de El-Wahda Moskee te Gouda. Het bestuur is daartoe niet bevoegd zonder voorafgaande goedkeuring door de algemene ledenvergadering. [eiser] en tenminste 350 andere leden van de vereniging willen gebruik blijven maken van de moskee Assalam, die nu dreigt te worden gesloten.
– De besluiten van het bestuur van de vereniging tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en oplegging van een toegangsverbod zijn nietig/vernietigbaar op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) wegens strijd met de wet en de statuten en met de redelijkheid en billijkheid. De bestuursleden van devereniging zijn niet door de algemene ledenvergadering benoemd, maar door middel van coöptatie in het bestuur terecht gekomen en kunnen dan ook geen rechtsgeldige besluiten nemen. De opzeggingsbrief van 1 augustus 2014 is slechts voorzien van één handtekening, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en wat de functie van deze persoon is, terwijl de vertegenwoordigings-bevoegdheid uitsluitend toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden op grond van artikel 10 lid 2 van de statuten. Door [eiser] het lidmaatschap van de vereniging te ontnemen en door hem de toegang tot de moskeeruimtes te ontzeggen ontneemt het bestuur het kernrecht van de leden van de vereniging en ook het recht van iedere moslim om de moskeeruimtes te bezoeken. Evenmin is aan [eiser] de mogelijkheid kenbaar gemaakt beroep van de bestuursbesluiten in te stellen bij de algemene ledenvergadering, hetgeen in strijd is met de artikelen 2:33 en 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten.
– Voorts zijn de bestuursbesluiten op materiële gronden vernietigbaar nu de beschuldigingen en aan [eiser] gemaakte verwijten volstrekt onjuist zijn en met schriftelijke getuigenverklaringen ontkracht worden.
– Daarnaast handelt de vereniging onrechtmatig jegens [eiser], nu zij inbreuk maakt op de rechten van Massoudi lid te zijn van de vereniging en de moskee te betreden en is de vereniging gehouden de schade die [eiser] heeft geleden te vergoeden.
– [eiser] heeft een spoedeisend belang om weer als volwaardig lid van de vereniging te worden behandeld en toegang tot de moskeeruimtes te hebben.
2.3.

De vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3De beoordeling van het geschil

3.1.

De vereniging heeft allereerst betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Geoordeeld wordt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, nu hij niet aan de gebedsdiensten in de Moskee Assalam en ook overigens niet aan de activiteiten van de vereniging kan deelnemen. Het niet reageren op diverse (aangetekende) brieven door devereniging maakt het belang van [eiser] naar zijn aard ook spoedeisend.
3.2.

De vereniging betwist dat de huidige bestuursleden niet zijn benoemd door de algemene ledenvergadering. Uit de door de vereniging overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van 22 april 2012 wordt voorshands afgeleid dat het bestuur rechtsgeldig door de algemene ledenvergadering van de vereniging is gekozen.
3.3.

[eiser] stelt dat de besluiten van het bestuur tot opzegging van zijn lidmaatschap en oplegging van een pandverbod/toegangsverbod niet rechtsgeldig zijn, nu de brief van 1 augustus 2014 van het bestuur van devereniging slechts ondertekend is door één persoon, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en welke functie de persoon heeft, terwijl de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet toekomt aan één bestuurslid, doch aan de gezamenlijk handelende bestuursleden in de combinatie volgens artikel 10 van de statuten.
3.4.

Voor zover al niet gezegd kan worden dat het bestuur van de vereniging bij de aanzegging van de opzegging van het lidmaatschap en het opleggen van een toegangsverbod ook namens de overige bestuursleden heeft gesproken (waarmee de bestuursbesluiten moeten worden geacht te zijn genomen), heeft het bestuur het besluit van 1 augustus 2014 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval bekrachtigd door middel van de verklaring van het bestuur van 20 februari 2015, die door alle bestuursleden is ondertekend. Voorshands wordt geoordeeld dat de besluiten van het bestuur van 1 augustus 2014 rechtsgeldig door het bestuur zijn genomen.
3.5.

Bij de motivering van het besluit tot opzegging in de brief van 1 augustus 2014 geeft het bestuur als reden op dat dit is “omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen.” De opzeggingsgrond is woordelijk ontleend aan artikel 5 lid 4 van de statuten, welke bepaling ziet op ontzetting uit het lidmaatschap. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient “de opzegging” van het lidmaatschap gelet hierop derhalve te worden aangemerkt als een ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging, zodat de algemene ledenvergadering alsnog op het door [eiser] ingestelde beroep moet beslissen.
3.6.

Ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat de door het bestuur van de vereniging genomen besluiten op materiële gronden vernietigbaar zijn, heeft hij een aantal schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd waarin wordt verklaard dat de beschuldigingen van het bestuur ongegrond zijn. De (echtheid van de) verklaringen wordt door de vereniging betwist. De vereniging heeft van haar kant verklaringen overgelegd volgens welke de handtekeningen onder de door [eiser] overgelegde verklaringen zouden zijn vervalst. Voor nader onderzoek op dit punt is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Ook overigens is zonder nader onderzoek niet uit te maken of de gronden waarop het besluit tot ontzetting is gebaseerd, juist zijn en of het besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat op de beslissing van de algemene ledenvergadering op het beroep dat [eiser] tegen het besluit tot ontzetting heeft ingesteld, niet vooruit gelopen kan worden middels de door [eiser] gevraagde voorzieningen. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook niet toewijsbaar.
3.7.

Hoewel de gevraagde voorzieningen daarop niet zijn gericht, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende met betrekking tot het beroep dat [eiser] op 22 augustus 2014 heeft ingesteld tegen het besluit van het bestuur om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. Het bestuur heeft niet gereageerd op herhaalde verzoeken en sommaties van [eiser] om een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het bestuur handelt daarmee in strijd met artikel 2:35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten. Het bestuur dient dan ook, gelet op het zwaarwegende belang van [eiser], op korte termijn een algemene ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging. De voorzieningenrechter acht een termijn van één maand voorshands redelijk. Op deze algemene ledenvergadering dient [eiser] te worden gehoord over zijn beroep tegen het besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap van de vereniging, waarna de algemene ledenvergadering op dit beroep dient te beslissen. Hangende het beroep is [eiser] op grond van artikel 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten geschorst. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] in afwachting van de beslissing op het beroep tegen de besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap geen toegang heeft tot de moskee Assalam.
3.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorlopige voorzieningen worden geweigerd. In de omstandigheden van het geval acht de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4De beslissing

De voorzieningenrechter:

– weigert de gevraagde voorzieningen;
– bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.