Uitlaten op een negatieve, niet respectvolle en escalerende manier

De vereniging zegt het lidmaatschap van een lid, [eiser], op.

“Ook als wordt aangenomen dat [eiser] in deze situaties inhoudelijk gezien (deels) gelijk had, hoefde (het bestuur van) de vereniging dergelijk herhaald gedrag niet te accepteren, zeker nu dergelijk gedrag voor een vereniging die volledig draait op vrijwilligers als onevenredig belastend is aan te merken.”

“Op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht stelt de rechtbank vast dat [eiser] zich in de richting (van het bestuur) van de vereniging en haar leden bij herhaling heeft uitgelaten op een negatieve, niet respectvolle en escalerende manier en dat zich gedurende een lange periode meerdere incidenten hebben voorgedaan waarin [eiser] een rol van betekenis heeft gespeeld. “

“Daarnaast heeft [eiser] zich zeer kritisch opgesteld jegens meerdere besturen van de vereniging. Hoewel een lid zich kritisch mag opstellen jegens het bestuur is de rechtbank van oordeel dat dit wel dient te gebeuren binnen de bandbreedte van de gedragsregels van artikel 2:8 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met zijn uitingen meerdere keren de bandbreedte overschreden en daarmee onder meer bijgedragen aan tegenstellingen binnen de vereniging.”

” Het bestuur van de vereniging heeft nog geprobeerd om de hierdoor ontstane spanningen weg te nemen door zowel in 2019 als in 2022 met [eiser] in gesprek te gaan op neutraal terrein, maar partijen zijn hierin niet geslaagd. “

“Gelet op de verstoorde verhoudingen en de (negatieve) reputatie die [eiser] door zijn eigengereid handelen inmiddels binnen de vereniging heeft opgebouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat van het bestuur van de vereniging niet kon worden gevergd het lidmaatschap van [eiser] te laten voortduren. Dit betekent dat het bestuur in redelijkheid tot het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] heeft kunnen komen en dat ook de Commissie in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de opzegging van het lidmaatschap van [eiser] door het bestuur te handhaven.”

” Dat het besluit tot opzegging op dezelfde feiten is gebaseerd als de feiten die het bestuur van de vereniging ten grondslag heeft gelegd aan de besluiten tot schorsing en royement, doet aan het voorgaande niet af. Voor beëindiging van een lidmaatschap door opzegging geldt immers een andere maatstaf dan voor beëindiging van een lidmaatschap door royement (vergelijk artikel 2:35 lid 2 en lid 3 BW). Het kan dus zo zijn dat een bepaald feitencomplex niet voldoende is voor royement, terwijl dat wel voldoende is voor opzegging. “

“Ook heeft het bestuur van de vereniging het besluit tot opzegging voldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 5 lid 2 van de statuten van de vereniging kan het bestuur van de vereniging het lidmaatschap (onder andere) opzeggen wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren (zie hiervoor onder 2.2). Anders dan [eiser] stelt, hoeft het bestuur van de vereniging bij opzegging van het lidmaatschap dus niet te motiveren hoe de gedragingen van [eiser] zijn getoetst aan de artikelen 4.3.1 en 6.3 van het huishoudelijk reglement.”

” De door het bestuur van de vereniging voor de opzegging van het lidmaatschap van [eiser] aangedragen reden dat er tal van incidenten met [eiser] de revue hebben gepasseerd, dat die incidenten reeds meer dan 12 jaar onrust en frustratie binnen de vereniging en haar bestuur veroorzaken en dat om die reden niet van haar kan worden gevergd het lidmaatschap van [eiser] niet langer te laten voortduren is niet volstrekt nietszeggend of onbegrijpelijk. “

“Aan de stelling van [eiser] dat geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden toen het besluit tot opzegging door het bestuur van de vereniging werd genomen, gaat de rechtbank voorbij. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt op grond waarvan het bestuur van de vereniging hem voorafgaand aan het nemen van het besluit dan had moeten horen en waarom dat gelet op het bepaalde in artikel 2:14 BW tot vernietigbaarheid van het besluit zou moeten leiden.”

De alinea hierboven wijkt af van de gebruikelijke lijn in de jurisprudentie dat hoor en wederhoor altijd nodig is (behalve voor een schorsing als ordemaatregel bij spoed).

Rechtbank Gelderland 29 januari 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:950

Opzeggen lidmaatschap

Rechtbank Gelderland 12 februari 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:1317

“[eiseres] is gewichthefster. DMWA is een (onafhankelijke) vereniging die de belangen behartigt van atleten in het gewichtheffen van 35 jaar of ouder”

Op 24 augustus 2023 heeft [eiseres] als lid van DMWA deelgenomen aan het Wereldkampioenschap Masters in Polen. Tijdens deze wedstrijd heeft een incident plaatsgevonden waarbij [eiseres] betrokken was. “

“DMWA heeft vervolgens bij besluit van 26 oktober 2023 het lidmaatschap van [eiseres] opgezegd per 31 december 2023. [eiseres] heeft per e-mails van 22 november en 6 december 2023 bezwaar gemaakt tegen de opzegging van haar lidmaatschap. DMWA heeft dit bezwaar op 30 december 2023 ongegrond verklaard.

“DMWA voert aan dat tegen het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiseres] beroep ingesteld had kunnen worden bij de ALV, hetgeen [eiseres] heeft nagelaten. (…) De wet bepaalt bij opzegging van het lidmaatschap – anders dan bij ontzetting – niets omtrent een beroepsmogelijkheid voor het lid waarvan het lidmaatschap door de vereniging wordt opgezegd. Het is echter mogelijk om een dergelijke beroepsmogelijkheid statutair vast te leggen.

“Uit deze statutaire bepaling volgt niet dat ingeval van opzegging een beroepsmogelijkheid bestaat voor het lid waarvan het lidmaatschap is opgezegd. Ook uit andere statutaire bepalingen blijkt dit niet. “

“Nu [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen, moet het besluit van DMWA tot opzegging van het lidmaatschap van [eiseres] inhoudelijk worden beoordeeld. De rechtbank stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de opzegging voorop dat in een lidmaatschapsverhouding als de onderhavige aan de betrokken vereniging, binnen de grenzen van wetsbepalingen als artikel 2:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de statuten, bij het nemen van haar besluiten een vrijheid toekomt, die meebrengt dat maatregelen als de onderhavige — afgezien van strijd met wet of statuten — slechts jegens het betrokken lid ontoelaatbaar zijn, indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen (arrest van de Hoge Raad van 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702). Dit betekent dat het besluit van de Vereniging slechts geen stand kan houden, indien redelijk oordelende mensen niet tot een dergelijk besluit hadden kunnen komen.”

“Vast staat dat [eiseres] tijdens het WK Masters in Polen iemand heeft uitgemaakt voor fascist. Hoewel [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling haar kant van het verhaal heeft toegelicht – inhoudende dat zij werd aangevallen/agressief werd benaderd door deze persoon – neemt dat niet weg dat de uitlating door [eiseres] is gedaan. Hiermee heeft [eiseres] gehandeld in strijd met lid 1 van de gedragscode van DMWA. “

Er is nog een tweede verwijt van rechtstreeks mailen met een voorzitter van de internationale vereniging. “Door rechtstreeks per e-mail te corresponderen met de Poolse gewichthef federatie en de IMWA heeft [eiseres] gehandeld in strijd met lid 9 van de gedragscode van DMWA. “

“Op grond van artikel 7 van de statuten van DMWA zijn leden onder andere verplicht de statuten, reglementen en besluiten van DMWA na te leven en de belangen van DMWA niet te schaden. Gelet op het voorgaande heeft DMWA in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat [eiseres] niet (langer) aan de statuten en reglementen voldoet. Op grond van artikel 9 lid 3 van de statuten van DMWA en artikel 2:35 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek levert dat een grond voor opzegging van het lidmaatschap van de vereniging op. De door [eiseres] gevorderde vernietiging van het besluit tot opzegging van haar lidmaatschap zal daarom worden afgewezen.”

Het besluit is dus geldig.

Opzegging door vereniging ongeldig

Rechtbank Midden-Nederland 26 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3844

Het bestuursbesluit van de Vereniging wordt vernietigd. Hierna wordt uitgelegd waarom de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.

3.16. Het bestuur van de Vereniging heeft het lidmaatschap van [eiser 1] en [eiser 2] per brief van 16 augustus 2023 opgezegd op grond van artikel 7 lid 1 sub c uit de statuten van de Vereniging. Het verwijt dat aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] wordt gemaakt, is dat zij het bestuur onder druk hebben gezet om een ALV in te plannen op 10 september 2023, waarin het ontslag van het bestuur van de Vereniging op de agenda zou staan. [eiser 1] en [eiser 2] hebben het bestuur op 26 juli 2023 over dit verzoek gemaild. Hierdoor voelde het bestuur zich onder druk gezet, omdat zij zelf nog op vakantie waren en dan niet genoeg voorbereidingstijd hadden. Het bestuur wilde de ALV zelf inplannen op 14 oktober 2023. Omdat dit in de herfstvakantie zou zijn, heeft de ALV uiteindelijk op 8 oktober 2023 plaatsgevonden. Aan [eiser 1] wordt aanvullend ook het verwijt gemaakt dat hij een betalingsachterstand had aan de Vereniging, reden waarom zijn lidmaatschap is opgezegd.

3.17. Op grond van artikel 15 lid 4 van de statuten van de Vereniging mogen leden met steun van 10% van de achterban van de vereniging zelf een ALV organiseren. [eiser 1] en [eiser 2] hadden die achterban van 10%. Dat is niet door de Vereniging betwist en volgt ook uit het kort geding vonnis van 10 juli 2023 dat tussen partijen is gewezen.2 Het was [eiser 1] en [eiser 2] dus op grond van de statuten toegestaan om de bijzondere ALV op deze wijze uit te roepen. Zij hebben dit ook ruimschoots vóór 10 september 2023 aangekondigd.

3.18. Dat het bestuur zich onder druk gezet voelde, omdat [eiser 1] en [eiser 2] in de zomervakantie hebben gemaild over de ALV die in september, na de zomervakantie, zou plaatsvinden, is niet voldoende om het lidmaatschap van een langdurig lid, die zich intensief en financieel heeft ingezet voor de Vereniging, op te zeggen. Het opzeggen van een lidmaatschap is een ingrijpend middel. De opzegging heeft voor [eiser 1] en [eiser 2] ook grote gevolgen gehad, omdat zij en hun familieleden vaak naar de Vereniging gingen en sprake is van een hechte gemeenschap, waaraan zij jarenlang actief hebben deelgenomen.

3.19. Daarbij lag het in de lijn der verwachtingen dat de ALV in september of oktober 2023 plaats zou vinden. Dat is namelijk in het kort geding vonnis van 10 juli 2023 al overwogen.3 In zoverre kon dit het bestuur ook niet overvallen. Het gaat hier om leden die gebruik maken van hun statutaire recht en dat meermaals, vroegtijdig hebben aangekondigd.

De rechtbank constateert dat [eiser 1] en [eiser 2] door de vernietiging weer lid zijn van de Vereniging.

Ook nog:

In artikel 2:15 lid 1 sub b BW is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is, indien het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals genoemd in artikel 2:8 BW. In artikel 2:8 BW staat in lid 1 dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. In lid 2 staat dat een tussen hen geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Wat de redelijkheid en billijkheid concreet meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer een rol de positie van de betrokkenen binnen de rechtspersoon, hun maatschappelijke positie [? – PdL] , de aard van de in het geding zijnde belangen, de tot dusver in soortgelijke situaties bij de rechtspersoon gevolgde gedragslijn en de ernst van het door een of meer betrokkenen te lijden nadeel.

Bij de toetsing of het besluit vernietigbaar is, omdat dit besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, moet de rechter terughoudend zijn. Dat komt omdat de organen van een rechtspersoon (zoals het bestuur en de ALV van een rechtspersoon) een zekere mate van beleidsvrijheid hebben. Deze beleidsvrijheid brengt mee dat de rechter niet op de stoel van die organen mag gaan zitten. De rechter beoordeelt daarom alleen of het orgaan van de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden en alle bij het besluit betrokken belangen afwegend, in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen.

Opzegging van de aanvoerder andere kamp

Opzegging

“Uit de uitgebreide stukken aan beide kanten blijkt immers van een slepend en hoog oplopend conflict tussen twee groepen binnen de Vereniging. Dat is voor de Vereniging als geheel een onhoudbare toestand. Een van de oplossingen waarvoor een bestuur in redelijkheid in zo’n situatie kan kiezen, is het beëindigen van het lidmaatschap van de “aanvoerder” van een van de twistende partijen. Daarbij hoort dan de ontruiming van de tuin. Dat er iets heel bijzonders aan de orde is waardoor de gevolgen van die opzegging voor [persoon A] zwaarder zijn dan te verwachten, heeft zij niet gesteld.”

Rechtsverwerking

“De Vereniging voert echter terecht aan dat [persoon A] er in een e-mail van 17 mei 2023 schriftelijk en ongeclausuleerd mee heeft ingestemd dat het huidige bestuur van de Vereniging vanaf 8 oktober 2022 ook daadwerkelijk als het bestuur van de Vereniging heeft te gelden (bijlage 17 van de Vereniging). Dat is later, op 22 mei 2023, nog eens uitdrukkelijk erkend. In een e-mail van die datum schrijft de toenmalig juridisch adviseur van [persoon A] namelijk: “Cliënte heeft ingestemd met uw sommaties waarbij zij o.a. mee instemt dat op 8 oktober 2022 de leden van de vereniging hebben gekozen voor uw cliënten als bestuur” (bijlage 18 van de Vereniging). De voorzieningenrechter is met de Vereniging voorlopig van oordeel dat [persoon A] , die werd bijgestaan door een juridisch adviseur, door deze herhaalde, schriftelijke en ongeclausuleerde erkenning van het bestuur van de Vereniging als het rechtmatige bestuur haar recht heeft verwerkt om zich er in deze procedure op te beroepen dat de Vereniging op dit moment (en ook op 4 oktober 2023) geen rechtsgeldig aangesteld bestuur heeft/had en dat het bestuur haar lidmaatschap daarom niet kon opzeggen. De Vereniging mocht er, gelet op de wijze waarop [persoon A] zich heeft uitgelaten in haar e-mail van 17 mei 2023 – die een aanvulling vormt op een e-mail van haar toenmalige advocaat van diezelfde datum – en (haar adviseur namens haar) in de e-mail van 22 mei 2023 , gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] zich op een later moment niet alsnog op de onrechtmatigheid/onbevoegdheid van het bestuur zou beroepen.2

2. Vergelijk Hoge Raad 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543 en Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.

Rechtbank Rotterdam 28 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2719

Opzegging ongeldig

Rechtbank Rotterdam 12 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2128

“[persoon A] c.s. hebben zich in het najaar van 2023 ten onrechte gedragen als interim-bestuur van de Volkstuinvereniging. De Volkstuinvereniging heeft daarna een commissie Wederopbouw aangesteld, die – onder andere – het gedrag van [persoon A] c.s. moest onderzoeken. Nadat de commissie begin 2024 zou hebben vergaderd over de door het bestuur van de Volkstuinvereniging aan de commissie voorgelegde vragen, zouden [persoon A] c.s. worden uitgenodigd voor gesprekken om op de bevindingen van de commissie te reageren. Zulke gesprekken hebben uiteindelijk niet plaatsgevonden en de Volkstuinvereniging heeft de lidmaatschappen van de Volkstuinvereniging van [persoon A] c.s. bij brieven van 20 januari 2024 met onmiddellijke ingang opgezegd.”

“[persoon A] c.s. zijn het niet eens met de opzegging van hun lidmaatschappen. Daarom eisen zij in deze zaak om de Volkstuinvereniging te gebieden om de uitvoering van de opzeggingsbrieven op te schorten totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is vastgesteld dat de opzeggingen rechtsgeldig zijn en ongewijzigd in stand kunnen blijven.”

“De voorzieningenrechter is van oordeel dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure zal worden besloten dat de opzeggingen in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.”

“Het verschil tussen een opzegging als hiervoor bedoeld en ontzetting is in het bijzonder dat in het geval van ontzetting er een mogelijkheid is van in beroep gaan door het lid bij de Algemene Ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid dan geschorst. Dat houdt volgens de Statuten in dat het lid dan geen stemrecht heeft. Hoewel de mogelijkheid van opzegging en ontzetting in de Statuten en in de wet naast elkaar bestaan, valt het verschil in rechtsbescherming niet goed te rechtvaardigen. Dat opzegging anders dan ontzetting geen straffend karakter zou hebben, acht de voorzieningenrechter in praktische zin onjuist.

Noot: dit is wel wat in de handboeken staat, dat opzegging geen bestraffend karakter heeft. In de omstandigheden van het geval, kan dat mogelijk anders zijn.

“[persoon A] c.s. zijn al vele jaren lid van de Volkstuinvereniging. Evident is dat zij er groot belang aan hechten om lid te kunnen blijven. Een opzegging zou voor hen heel ingrijpend zijn.”

De voorzieningenrechter kan slechts concluderen dat in dit geval, naar zijn voorlopig oordeel, geen zorgvuldige procedure is gevoerd. Aan [persoon A] c.s. is niet kenbaar gemaakt welke leden in de commissie zitten die kennelijk onderzoek heeft verricht en conclusies heeft getrokken. Ook is niet duidelijk wie heeft/hebben bepaald dat die leden in de commissie zouden plaatsnemen. De legitimiteit en onafhankelijkheid van de commissie en de wijze waarop die commissie onderzoek heeft verricht en conclusies heeft getrokken, kan daardoor niet worden vastgesteld. Het bestuur van de Volkstuinvereniging wilde [persoon A] c.s. verder pas in een zeer laat stadium voor gesprekken uitnodigen, namelijk nadat de commissie al een antwoord had geformuleerd op de door het bestuur van de Volkstuinvereniging aan haar voorgelegde vragen. Bovendien wilde het bestuur van de Volkstuinvereniging die gesprekken geen doorgang laten vinden nadat [persoon A] c.s. – in verband met de voor hen op het belang staande zwaarwegende belangen – kenbaar hadden gemaakt dat zij zich tijdens het gesprek wilden laten bijstaan door een advocaat.”

“Evident is dat het bestuur een moeilijke periode heeft doorgemaakt. De spanningen zijn hoog opgelopen. Er hebben op enig moment zelfs bedreigingen plaatsgevonden. Het is begrijpelijk dat het dan niet eenvoudig is om als bestuur bestaande uit vrijwilligers zowel procedureel als inhoudelijk zorgvuldig en zo objectief mogelijk te blijven handelen. Het bestuur is echter gehouden om de redelijkheid en billijkheid tegenover alle leden en ook tegenover [persoon A] c.s. in acht te blijven nemen. Ook hun gerechtvaardigde belangen behoren te worden meegewogen in een zorgvuldige procedure met correcte toepassing van hoor en wederhoor.”

“Opmerking verdient dat gesteld noch gebleken is dat [persoon A] c.s. iets te maken hebben met de bedreigingen die hebben plaatsgevonden.”