Opzegging van de aanvoerder andere kamp

Opzegging

“Uit de uitgebreide stukken aan beide kanten blijkt immers van een slepend en hoog oplopend conflict tussen twee groepen binnen de Vereniging. Dat is voor de Vereniging als geheel een onhoudbare toestand. Een van de oplossingen waarvoor een bestuur in redelijkheid in zo’n situatie kan kiezen, is het beëindigen van het lidmaatschap van de “aanvoerder” van een van de twistende partijen. Daarbij hoort dan de ontruiming van de tuin. Dat er iets heel bijzonders aan de orde is waardoor de gevolgen van die opzegging voor [persoon A] zwaarder zijn dan te verwachten, heeft zij niet gesteld.”

Rechtsverwerking

“De Vereniging voert echter terecht aan dat [persoon A] er in een e-mail van 17 mei 2023 schriftelijk en ongeclausuleerd mee heeft ingestemd dat het huidige bestuur van de Vereniging vanaf 8 oktober 2022 ook daadwerkelijk als het bestuur van de Vereniging heeft te gelden (bijlage 17 van de Vereniging). Dat is later, op 22 mei 2023, nog eens uitdrukkelijk erkend. In een e-mail van die datum schrijft de toenmalig juridisch adviseur van [persoon A] namelijk: “Cliënte heeft ingestemd met uw sommaties waarbij zij o.a. mee instemt dat op 8 oktober 2022 de leden van de vereniging hebben gekozen voor uw cliënten als bestuur” (bijlage 18 van de Vereniging). De voorzieningenrechter is met de Vereniging voorlopig van oordeel dat [persoon A] , die werd bijgestaan door een juridisch adviseur, door deze herhaalde, schriftelijke en ongeclausuleerde erkenning van het bestuur van de Vereniging als het rechtmatige bestuur haar recht heeft verwerkt om zich er in deze procedure op te beroepen dat de Vereniging op dit moment (en ook op 4 oktober 2023) geen rechtsgeldig aangesteld bestuur heeft/had en dat het bestuur haar lidmaatschap daarom niet kon opzeggen. De Vereniging mocht er, gelet op de wijze waarop [persoon A] zich heeft uitgelaten in haar e-mail van 17 mei 2023 – die een aanvulling vormt op een e-mail van haar toenmalige advocaat van diezelfde datum – en (haar adviseur namens haar) in de e-mail van 22 mei 2023 , gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] zich op een later moment niet alsnog op de onrechtmatigheid/onbevoegdheid van het bestuur zou beroepen.2

2. Vergelijk Hoge Raad 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543 en Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.

Rechtbank Rotterdam 28 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2719

Opzegging ongeldig

Rechtbank Rotterdam 12 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2128

“[persoon A] c.s. hebben zich in het najaar van 2023 ten onrechte gedragen als interim-bestuur van de Volkstuinvereniging. De Volkstuinvereniging heeft daarna een commissie Wederopbouw aangesteld, die – onder andere – het gedrag van [persoon A] c.s. moest onderzoeken. Nadat de commissie begin 2024 zou hebben vergaderd over de door het bestuur van de Volkstuinvereniging aan de commissie voorgelegde vragen, zouden [persoon A] c.s. worden uitgenodigd voor gesprekken om op de bevindingen van de commissie te reageren. Zulke gesprekken hebben uiteindelijk niet plaatsgevonden en de Volkstuinvereniging heeft de lidmaatschappen van de Volkstuinvereniging van [persoon A] c.s. bij brieven van 20 januari 2024 met onmiddellijke ingang opgezegd.”

“[persoon A] c.s. zijn het niet eens met de opzegging van hun lidmaatschappen. Daarom eisen zij in deze zaak om de Volkstuinvereniging te gebieden om de uitvoering van de opzeggingsbrieven op te schorten totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is vastgesteld dat de opzeggingen rechtsgeldig zijn en ongewijzigd in stand kunnen blijven.”

“De voorzieningenrechter is van oordeel dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure zal worden besloten dat de opzeggingen in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.”

“Het verschil tussen een opzegging als hiervoor bedoeld en ontzetting is in het bijzonder dat in het geval van ontzetting er een mogelijkheid is van in beroep gaan door het lid bij de Algemene Ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid dan geschorst. Dat houdt volgens de Statuten in dat het lid dan geen stemrecht heeft. Hoewel de mogelijkheid van opzegging en ontzetting in de Statuten en in de wet naast elkaar bestaan, valt het verschil in rechtsbescherming niet goed te rechtvaardigen. Dat opzegging anders dan ontzetting geen straffend karakter zou hebben, acht de voorzieningenrechter in praktische zin onjuist.

Noot: dit is wel wat in de handboeken staat, dat opzegging geen bestraffend karakter heeft. In de omstandigheden van het geval, kan dat mogelijk anders zijn.

“[persoon A] c.s. zijn al vele jaren lid van de Volkstuinvereniging. Evident is dat zij er groot belang aan hechten om lid te kunnen blijven. Een opzegging zou voor hen heel ingrijpend zijn.”

De voorzieningenrechter kan slechts concluderen dat in dit geval, naar zijn voorlopig oordeel, geen zorgvuldige procedure is gevoerd. Aan [persoon A] c.s. is niet kenbaar gemaakt welke leden in de commissie zitten die kennelijk onderzoek heeft verricht en conclusies heeft getrokken. Ook is niet duidelijk wie heeft/hebben bepaald dat die leden in de commissie zouden plaatsnemen. De legitimiteit en onafhankelijkheid van de commissie en de wijze waarop die commissie onderzoek heeft verricht en conclusies heeft getrokken, kan daardoor niet worden vastgesteld. Het bestuur van de Volkstuinvereniging wilde [persoon A] c.s. verder pas in een zeer laat stadium voor gesprekken uitnodigen, namelijk nadat de commissie al een antwoord had geformuleerd op de door het bestuur van de Volkstuinvereniging aan haar voorgelegde vragen. Bovendien wilde het bestuur van de Volkstuinvereniging die gesprekken geen doorgang laten vinden nadat [persoon A] c.s. – in verband met de voor hen op het belang staande zwaarwegende belangen – kenbaar hadden gemaakt dat zij zich tijdens het gesprek wilden laten bijstaan door een advocaat.”

“Evident is dat het bestuur een moeilijke periode heeft doorgemaakt. De spanningen zijn hoog opgelopen. Er hebben op enig moment zelfs bedreigingen plaatsgevonden. Het is begrijpelijk dat het dan niet eenvoudig is om als bestuur bestaande uit vrijwilligers zowel procedureel als inhoudelijk zorgvuldig en zo objectief mogelijk te blijven handelen. Het bestuur is echter gehouden om de redelijkheid en billijkheid tegenover alle leden en ook tegenover [persoon A] c.s. in acht te blijven nemen. Ook hun gerechtvaardigde belangen behoren te worden meegewogen in een zorgvuldige procedure met correcte toepassing van hoor en wederhoor.”

“Opmerking verdient dat gesteld noch gebleken is dat [persoon A] c.s. iets te maken hebben met de bedreigingen die hebben plaatsgevonden.”

Schorsing als disciplinaire maatregel

Een lid wordt geschorst door een vereniging, en vervolgens wordt het lidmaatscshap per direct opgezegd omdat het lid de schorsing zou hebben overtreden door in het verenigingsgebouw te verschijnen.

“Aldus is sprake van een schorsing buiten ontzetting als disciplinaire maatregel. De wet biedt daarvoor geen basis. De rechtbank overweegt dat schoring als disciplinaire maatregel, gelet op haar ingrijpende aard, dan ook een statutaire basis vereist om in redelijkheid te kunnen worden toegepast (vgl. onder meer Asser/Rensen 2-III 2022/91, Overes, GS Rechtspersonen, artikel 35 aantekening 8, 2020). Nu een dergelijke statutaire basis in de statuten van Limburgia evenwel ontbreekt is sprake van een nietig (schorsings)besluit als bedoeld in artikel 2:14 lid 1 BW.”

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2023:5388

“Dat betekent dat voor het opzeggingsbesluit – noch daargelaten het antwoord op de vraag of voor het bestuur gelet op de gebezigde verwijten en het verschil in geboden rechtsbescherming de keuzevrijheid bestond tussen opzegging en ontzetting1 – geen grond bestond. De wet vereist in artikelen 2:35 lid 1 jo. 2:36 lid 1 BW (evenals artikel 7 lid 4 van de statuten van Limburgia) voor een opzegging met onmiddellijke ingang dat er een situatie bestaat waarin het voortduren van het lidmaatschap van de vereniging redelijkerwijs niet langer kan worden gevergd. Zoals hiervoor reeds overwogen stelt Limburgia dat die situatie uitsluitend bestond uit de niet-naleving van het schorsingsbesluit. Met de nietigheid van dat schorsingsbesluit is evenwel sprake van een non-existentieel besluit zodat van niet-naleving nimmer sprake is geweest. Daarmee staat in rechte vast dat nimmer is voldaan aan de wettelijke en statutaire vereisten voor het nemen van een opzeggingsbesluit, zodat sprake is van een besluit dat door inhoud of strekking in strijd is met de wet en statuten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzeggingsbesluit nietig is als bedoeld in artikel 14 lid 1 BW, zodat zij de gevorderde verklaring voor recht zal toewijzen dat het lidmaatschap niet per 26 augustus 2021 is geëindigd.”

  1. Vgl. in bevestigende zin: gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2551 en ECLI:NL:RBLIM:2016:6217 / vgl. in ontkennende zin: De Roo, Bestuur van rechtspersonen, ZIFO nr. 34 2021, p. 376 e.v. met verwijzing naar Parl. Gesch., BW Boek 2 1962, p. 399.

Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.7 is overwogen is sprake van een onrechtmatige daad die Limburgia in beginsel verplicht tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg daarvan geleden schade. De verschillende door [eiser] gevorderde schadeposten zullen in het navolgende door de rechtbank worden behandeld.

Uit bovenvermelde motivering volgt dat per saldo aan schadevergoeding een bedrag van € 397,60 wordt toegewezen.

Naturistenvereniging – lid moet praten met bestuur

Rechtbank Limburg 14 juni 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3703

Een vereniging zegt het lidmaatschap op van twee leden.

“Naar het oordeel van de rechtbank kon het bestuur, alle belangen afwegend, reeds op basis van deze omstandigheden in redelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap komen. Alles bij elkaar genomen ontstaat uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden en gedragingen een beeld van voortdurende strijd en verzet van [eisers] [de leden] tegen het bestuur van NVZ – dat gaandeweg de vorm aannam van een soort ‘kat-en-muisspel’ – gedurende een periode van zes tot acht maanden (sinds het aftreden van [eiseres sub 2] uit het bestuur). Dit beeld wordt bevestigd door de uitlatingen van [eiser sub 1] op Facebook en zijn verklaring ter zitting dat hij nog altijd achter die uitlatingen staat. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] niet alleen door het niet betalen voor gasten en de uitlatingen op Facebook, maar ook door de weigering in te gaan op het herhaalde en gemotiveerde verzoek van het bestuur tot een gesprek, gehandeld in strijd met hetgeen van hen, als leden van de vereniging, op basis van de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank tekent daarbij aan dat [eisers] op bepaalde momenten wel hebben aangegeven te willen meewerken, maar dit uiteindelijk toch steeds niet deden en er in hun gedrag geen blijk van hebben gegeven echt te willen meewerken.”

“Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat NVZ een kleine vereniging (met camping) is, die is gericht op recreatie en waarbij het vreedzaam en rustig naast elkaar leven van groot belang is.”

Lees verder “Naturistenvereniging – lid moet praten met bestuur”

Conflict en opzegging

 “Alleen de achterstallige contributie is gezien voorgaande geen grond op basis waarvan van de Vereniging niet meer gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap in stand houdt. De overige pas in de procedure aangevoerde gronden zijn door de vereniging niet aan haar opzegging van 9 juni 2021 ten grondslag gelegd en kunnen daarom niet dienen als grondslag voor die opzegging. Bovendien acht de voorzieningenrechter deze redenen ook geen grond voor opzegging. Vooralsnog blijkt vooral dat er tussen partijen een langdurig conflict is over diverse punten. Een conflictsituatie op zichzelf is echter geen reden voor opzegging. ‘

Niet is gebleken dat Hidden Village zich in het conflict zo onbehoorlijk heeft gedragen dat voortzetting van haar lidmaatschap niet van de Vereniging gevergd kan worden. Net zo min is aannemelijk geworden dat Hidden Village als lid haar positie misbruikt om de belangen van Hidden Village als exploitant te behartigen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom voldoende aannemelijk dat de opzegging in een bodemprocedure op grond van artikel 2:14 BW, dan wel 2:15 BW, aangetast kan worden en niet in stand blijft. De voorzieningenrechter kan de Vereniging niet volgen in haar standpunt dat het besluit onaantastbaar is geworden omdat Hidden Village haar niet eerder in rechte heeft betrokken, dan wel dat Hidden Village tijdens de daarna gehouden ALV’s niet tegen het besluit is opgekomen. De Vereniging heeft haar standpunt daarover niet onderbouwd. “


Rechtbank Gelderland 3 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6395