Mislukt royement (Snel Tot Ziens)

Rechtbank Rotterdam 12 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9330


Mislukt “royement”. Vereniging is niet duidelijk of het gaat om ontzetting of om opzegging. De leden hebben geen succen met het interne beroep bij de landelijke vereniging en ook niet kort geding, maar wel in onderhavige bodemprocedure. Geen geldig besluit tot onzetting, nu wangedrag van de leden niet voldoende is aangetoond door de vereniging. Geen geldig besluit tot opzegging, nu dit is genomen door een ALV waarbij de toegang aan de betreffende leden geweigerd was. Volgens de rechter maakt dit het besluit ongeldig. 
De statuten van de vereniging voorzien kennelijk niet opzegging van het lidmaatschap door het bestuur “wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”.




Vonnis van 12 november 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van
1[eiser1], 2. [eiser2] ,  3. [eiser3] , eisers,
tegen de vereniging SNEL TOT ZIENS POSTDUIVENHOUDERSVERENIGING , gedaagde,

Partijen zullen hierna [woonplaats] (enkelvoud) en Snel Tot Ziens genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Snel Tot Ziens is een hobbyvereniging van postduivenhouders in de Rotterdamse wijk Crooswijk.
2.2.

[woonplaats] is al geruime tijd lid van Snel Tot Ziens. Binnen Snel Tot Ziens vormt [woonplaats] een combinatie (meerdere leden die onder één naam en vanaf hetzelfde hok vanaf één erf aan wedvluchten deelnemen) genaamd [combinatie].
2.3.

In de statuten van Snel Tot Ziens is onder meer opgenomen:
“ Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging bij aangetekend schrijven aan de secretaris;
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
Bij meerderheidsbesluit van het bestuur kan een lid in afwachting van het royementsbesluit worden geschorst. 
2.4.

Het huishoudelijk reglement van de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO), dat ook het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens is, bepaalt onder meer:
“ Artikel 30
1. Door Bestuur N.P.O. wordt tenminste drie maanden voor Algemene Ledenvergadering N.P.O. aan de Afdelingen en de kiesmannen N.P.O. kennis gegeven wanneer Algemene Vergadering N.P.O. wordt gehouden, (…).”
4. Oproeping en agenda worden dertig dagen voor Algemene Vergadering N.P.O. verzonden en gepubliceerd met inachtneming van het bepaalde in Statuten artikel 27 lid 3.
5 Van de in lid 4 van dit artikel genoemde termijn kan worden afgeweken indien Bestuur N.P.O. dit noodzakelijk acht. 
2.5.

Per brief van 4 maart 2013 heeft de heer [persoon1], toenmalig voorzitter van Snel Tot Ziens, onder meer het volgende aan [woonplaats] geschreven:
“N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u
(de [combinatie] bestaande uit 3 personen) namens bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u ([combinatie]) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicaties te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.
U begrijp[t] dat gezien de situatie die zich voor heeft gedaan wij geen andere mogelijk[heid] zien, zeker niet nu er zoveel leden hun mening betreffende uw lidmaatschap hebben kenbaar gemaakt en daardoor devereniging S.T.Z. geen bestaansrecht meer zal hebben.
Mocht u om welke reden dan ook geen gehoor aan ons verzoek willen geven dan zien wij ons genoodzaakt deze situatie bij het NPO bestuur aanhangig te maken wat een zodanige tijd in beslag kan nemen dat er van deelname aan de concoursen voorlopig geen mogelijkheid is voor u.
Daar om geven wij u ([combinatie]) het advies ons voorstel te accepteren en zien wij p.v. Snel tot Ziens uw schrijven met een opzegging van uw drieën tegemoet.”

2.6.

Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens plaatsgevonden. Bij deze algemene ledenvergadering zijn [woonplaats] niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van deze vergadering is een ongedateerde brief aan [woonplaats] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
 De Vergadering betreffende het onderwerp beëindiging is op de ledenvergadering van 18-03-2013 genomen door 25 van de 29 bij de NPO ingeschreven leden.
De stemverhouding is 20-leden tegen uw lidmaatschap
3 leden voor uw lidmaatschap
2 leden blanco
Deze maatregel gaat onmiddellijk in. D.D. 18-03-2013 en geldt voor
de totale [combinatie] [nummer1]
bestaande uit [eiser2] [nummer2]
[eiser1] [nummer3]
[eiser3] [nummer4]

Reden Het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden , waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden.
Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen. 

2.7.

Tegen dit besluit heeft [woonplaats] bezwaar ingesteld bij het Tucht en Geschillencollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (TGC). Bij uitspraak van 18 april 2013, verzonden 17 mei 2013, heeft het TGC geoordeeld dat [woonplaats] weer als lid van Snel Tot Ziens dient te worden aangenomen.
2.8.

Tegen de uitspraak van het TGC heeft [woonplaats] beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Het beroepscollege heeft bij uitspraak van 24 juni 2013 zich onbevoegd geacht om in de zaak uitspraak te doen en de uitspraak van het TGC vernietigd.
2.9.

Tijdens de algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens van 24 april 2013 is wederom over de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] gestemd. Het bestuur van Snel Tot Ziens heeft geconcludeerd dat een meerderheid van de leden op die vergadering voor beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] heeft gestemd.
2.10.

Per e-mail 3 juli 2013 heeft [persoon1] aan [woonplaats] laten weten dat er geen duiven meer op Snel Tot Ziens kunnen worden aangeboden.
2.11.

Een brief van het Arrondissementsparket Midden Nederland, onderdeel Slachtofferzorg OM, aan de heer [eiser3] van 18 september 2013 betreffende het incident op de beurs te Houten op 2 maart 2013 luidt onder meer als volgt:
“ Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de strafzaak met bovengenoemd kenmerk.

Uitspraak van de rechtbank
De uitspraak van de rechtbank wordt een vonnis genoemd. De rechter heeft de verdachte op vrijdag 24 mei 2013 veroordeeld tot:
∙ Een geldboete ter hoogte van 200,00 euro (…).

Vonnis is onherroepelijk
Het vonnis in onherroepelijk.(…)

Verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk
In het vonnis heeft de rechtbank uw vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. (…) 

2.12.

Bij vonnis van 5 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tot ongedaanmaking van de besluiten waarbij het lidmaatschap van [woonplaats] is beëindiging geweigerd wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 22 juli 2014 bekrachtigd.

3Het geschil

3.1.

De vordering van [woonplaats] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Snel Tot Ziens te veroordelen om:
I alle drie royementsbesluiten van [woonplaats] in te trekken, zowel die van 4 maart 2013 (voor zover de brief van die datum als een besluit te beschouwen is), als die van 18 maart 2013 en die van 24 april 2013;
II [woonplaats] te behandelen als was hij niet geroyeerd, zo lang er geen nieuw royementsbesluit tegen hem genomen is en dit na rechterlijke of tuchtrechterlijke toetsing in stand is gebleven;
III de NPO te berichten, dat [woonplaats] niet geroyeerd is, en dat hij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest;
IV aan [woonplaats] een bedrag van € 1.525,46 (zegge: duizendvijfhonderdvijfentwintig euro en 46 eurocent) te betalen als vergoeding van de schade die [woonplaats] heeft geleden door of ten gevolge van de beslissingen van het bestuur van Snel Tot Ziens als genoemd onder vordering I;
alles wat gevorderd wordt onder I, II en III onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag en per eiser dat Snel Tot Ziens nalatig blijft aan het in dezen te wijzen vonnis na drie dagen na betekening van het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00 per eiser;
met veroordeling van Snel Tot Ziens in de kosten van deze procedure.

3.2.

Het verweer van Snel Tot Ziens strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [woonplaats] in de kosten van de procedure.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[woonplaats] heeft zijn vordering tot intrekking van de royementsbesluiten gebaseerd op de stelling dat bij de totstandkoming van die besluiten is gehandeld in strijd met de wet en met de statuten en het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens. Gelet op die grondslag zal de rechtbank de vordering sub I tot intrekking van de aldaar genoemde besluiten begrijpen als een vordering om de besluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen zoals bedoeld in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk artikel 2:15 BW.
4.2.

In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [woonplaats]
4.3.

Het recht van vereniging is geregeld in de artikelen 26 tot en met 52 van Boek 2 BW. De bepalingen van Boek 2 BW zijn dwingendrechtelijk van aard met dien verstande dat daarvan slechts kan worden afgeweken voor zover de wet dit toestaat (artikel 2:25 BW).
4.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW geeft een limitatieve opsomming van de wijzen waarop het lidmaatschap van eenvereniging eindigt. Beëindiging van het lidmaatschap van een vereniging door middel van royement is in die opsomming niet genoemd. Uit dit artikellid volgt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door, voor zover hier van belang, opzegging door de vereniging of door ontzetting.
4.5.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.

Partijen zijn het erover eens dat binnen voormeld juridisch kader de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] primair als ontzetting en subsidiair als opzegging dienen te worden gezien.
4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 4 maart 2013 geen besluit tot ontzetting/opzegging vormt. Voor zover de vordering sub I betrekking heeft op een besluit genomen op 4 maart 2013, is deze derhalve niet toewijsbaar.
4.8.

Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 BW nietig.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
4.9.

[woonplaats] stelt dat de besluiten om de volgende redenen niet in stand kunnen blijven:
  • het aan alle besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] ten grondslag liggende verwijt is niet juist;
  • het besluit tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven, [woonplaats] niet in de gelegenheid zijn gesteld om bij de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij een gekwalificeerde meerderheid;
  • het besluit op de algemene ledenvergadering van 24 april 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij gekwalificeerde meerderheid.
4.10.

Snel Tot Ziens betwist dat er gebreken kleven aan de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats]
Snel Tot Ziens heeft aangevoerd dat er sprake is van wangedrag van [eiser3] tegenover Snel Tot Ziens. Ter onderbouwing van dat wangedrag verwijst zij naar het incident tijdens de Beurs te Houten, de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie en de als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde spreekaantekeningen van [persoon1] voor de algemene ledenvergadering van 24 april 2013. Door dit wangedrag benadeelt [woonplaats] Snel Tot Ziens onredelijk, zodat ontzetting mogelijk is, althans kan redelijkerwijs van Snel Tot Ziens niet gevergd worden het lidmaatschap te laten voortduren, zodat opzegging mogelijk is, aldus Snel Tot Ziens.

4.11.

Naar oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat sprake is van wangedrag van [eiser3]. Weliswaar heeft op 2 maart 2013 een incident plaatsgevonden tussen hem en een voormalig lid van Snel Tot Ziens, maar hiervoor is dit voormalig lid vervolgd en veroordeeld, terwijl [eiser3] in de strafrechtelijke procedure als het slachtoffer is aangemerkt. De rechtbank volgt Snel Tot Ziens niet in haar stelling dat [eiser3] desondanks verwijt treft, omdat wie als dader en wie als slachtoffer wordt aangemerkt afhangt van wie (als eerste) aangifte doet. Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs van dat feit op. Aangenomen moet worden dat de strafrechter bij zijn oordeel heeft meegewogen of de verdachte handelde uit noodweer.
Voorts blijkt dit wangedrag niet uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welk opzicht [eiser3] in die correspondentie die grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Zowel in de spreekaantekeningen van [persoon1] als in de verklaringen van Snel Tot Ziens ter comparitie is aangegeven dat de verhouding tussen [woonplaats] en (een deel van de) overige leden van Snel Tot Ziens stroef is. Snel Tot Ziens heeft echter, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [woonplaats], onvoldoende onderbouwd uit welke concrete feiten en omstandigheden het aan [eiser3] verweten wangedrag heeft bestaan. Daarbij heeft Snel Tot Ziens bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom eventueel wangedrag van [eiser3] ook tot ontzetting dan wel opzegging van het lidmaatschap van [eiser1] en [eiser2] dient te leiden. Onvoldoende redengevend daartoe is dat [woonplaats] als een combinatie deelnam aan wedvluchten, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] niet gezamenlijk of individueel ook aan die wedvluchten zouden kunnen deelnemen.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting dan wel opzegging stelt.
4.13.

Met betrekking tot het besluit van 18 maart 2013 heeft [woonplaats] aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, waar over de beëindiging van zijn lidmaatschap werd gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten die de wet en de statuten en het huishoudelijk reglement aan dergelijke vergaderingen stellen.
4.14.

Ingevolge artikel 2:38 BW hebben alle leden die niet geschorst zijn toegang tot de algemene ledenvergadering en hebben daar ieder één stem. Niet in geschil tussen partijen is dat [woonplaats] niet geschorst is geweest, zodat hij toegang had tot de algemene ledenvergadering. Dit uitgangspunt blijft ook gelden in het geval dat de toenmalige voorzitter van Snel Tot Ziens aan [woonplaats] heeft verzocht om niet bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 aanwezig te zijn om onrust op die vergadering te voorkomen. Een besluit tot schorsing is immers ingevolge artikel 6 onder c van de Statuten een meerderheidsbesluit van het bestuur en gesteld noch gebleken is dat een dergelijk meerderheidsbesluit tot schorsing is genomen. De algemene ledenvergadering waarop het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] is genomen voldoet daarmee niet aan de vereisten die artikel 2:38 BW daaraan stelt.
4.15.

Om deze redenen zijn de besluiten van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig en is het daarop gerichte deel van de vordering (onderdeel I) toewijsbaar. Gelet daarop kan in het midden blijven of a) de oproeping correct is geschied en b) op de algemene ledenvergaderingen van 18 maart 2013 en 24 april 2013 met een gekwalificeerde meerderheid is gestemd voor de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] De rechtbank komt aan bewijsvoering dienaangaande niet meer toe.
4.16.

Onderdeel II van de vordering van [woonplaats] zal worden afgewezen. Het gevorderde is naar oordeel van de rechtbank zo ruim geformuleerd dat onvoldoende duidelijk is waar [woonplaats] op doelt. Desgevraagd is ter comparitie namens [woonplaats] geen verdere helderheid over het gevorderde sub II verstrekt. Voorts voorziet de rechtbank dat een toewijzing van het gevorderde zal leiden tot executieproblemen.
4.17.

Het in onderdeel III gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] nietig zijn, hebben deze besluiten geen werking. Daaruit volgt dat [woonplaats] niet als geroyeerd (althans ontzet dan wel opgezegd) dienen te worden beschouwd.
4.18.

[woonplaats] heeft de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van Snel Tot Ziens, mede gelet op de betwisting hiervan door Snel Tot Ziens, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering (onderdeel IV) zal worden afgewezen. Het had op de weg van [woonplaats] gelegen om de vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld onder overlegging van de op de gevorderde kosten betrekking hebbende facturen en aankoopbonnen.
4.19.

Snel Tot Ziens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als hierna vermeld, dit in verband met de aan [woonplaats] verleende toevoeging.
Bij deze kostenbegroting worden de volgende posten in aanmerking genomen:
4.20.

Nu [woonplaats] door één advocaat is vertegenwoordigd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling ten gunste van alle eisers brengen ter nadere onderlinge verrekening.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de besluiten van Snel Tot Ziens tot beëindiging van het lidmaatschap van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig zijn;
5.2.

veroordeelt Snel Tot Ziens in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op:

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Klacht tegen notaris inzake royement (Kring Vrienden)

Gerechtshof Amsterdam 7 februari 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV5543 (niet eerder gesignaleerd)

Tuchtrechtelijke zaak tegen een notaris. Uitleg over royement (ontzetting) dat direct tijdens een ALV mondeling bekend wordt gemaakt aan de leden – moeten deze de ALV per verlaten, of pas na ontvangst van de brief over het royement? 
Voor het zich hier voordoende geval dat een besluit tot royement aanstonds mondeling aan het lid wordt medegedeeld bieden de statuten geen regeling. Te verdedigen valt dat een dergelijke mededeling tot gevolg heeft dat het lid geschorst is en geen toegang meer heeft tot ledenvergaderingen, behalve die waarin zijn beroep wordt behandeld. De beroepstermijn, gedurende welke het lid is geschorst, kan immers worden geacht op het moment van de mondelinge mededeling te zijn ingegaan, zij het dat die niet eerder eindigt dan een maand na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving. Een andere uitleg is ook verdedigbaar, maar zelfs als die juist(er) zou zijn, kan niet worden geoordeeld dat de notaris door zijn andersluidende uitleg tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.”



Beslissing van 7 februari 2012 in de zaak van:
[NAMEN KLAGERS] APPELLANTEN, tegenMR. [naam] notaris te [plaatsnaam] GEÏNTIMEERDE

1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder klagers, is bij een op 18 mei 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch, hierna de kamer, van 21 april 2011, waarbij de kamer een onderdeel van de klacht van klagers tegen geïntimeerde, verder de notaris, gegrond heeft verklaard zonder hieraan een tuchtrechtelijke maatregel te verbinden en de overige onderdelen van de klacht ongegrond heeft verklaard.
1.2. Op 30 juni 2011 is van de zijde van de notaris een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 12 oktober 2011 is van de zijde van klagers nog een aantal aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2011. Klagers en de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd; klager sub 3 en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de door de kamer vastgestelde feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Klagers achten de vaststelling van de feiten door de kamer onvolledig en hebben de feiten aangevuld. Slechts indien en voor zover die aanvulling voor de beoordeling van belang is, zal het hof daarop onder 6. (De beoordeling) ingaan.
4. Het standpunt van klagers
i. Klagers verwijten de notaris dat hij voorafgaand aan de algemene ledenvergadering, verder ALV, van 25 juni 2010 niet heeft gereageerd op brieven van klagers en van hun raadsman mr. [].
ii. Voorts wordt de notaris verweten dat hij de informatie uit voornoemde brieven niet onder de aandacht heeft gebracht van de ALV van 25 juni 2010, terwijl deze informatie wel degelijk van belang was voor de leden die op de ALV van 25 juni 2010 aanwezig waren.
iii. Ook verwijten klagers de notaris dat hij niet onafhankelijk en niet onpartijdig heeft gehandeld. De notaris dient in zijn ambt ook de belangen van eventuele derden, zoals klagers, te behartigen. Dat heeft hij naar de mening van klagers nagelaten.
iv. De notaris wordt tevens verweten dat hij op geen enkele wijze in de ALV van 25 juni 2010, waarin de royementen van de klagers werden uitgesproken, is opgetreden, terwijl de normale beginselen van “hoor en wederhoor” en “goed bestuur” met alle voeten werden getreden. Deze nalatigheid is laakbaar en valt de notaris aan te rekenen als onvoldoende uitoefening van zijn ambt.
v. De notaris heeft volgens klagers verschillende rollen en taken vervuld tijdens de ALV van 25 juni 2010 en daarbij gebruik gemaakt van het aanzien dat een notaris heeft. Voor deze rollen en taken ontbraken concrete schriftelijke opdrachten en/of waren deze strijdig met de onafhankelijke en onpartijdige uitoefening van het notarisambt.
vi. Klagers verwijten de notaris voorts dat hij in het [dagblad] uitspraken heeft gedaan over de vier geroyeerde leden die strijdig zijn met de onafhankelijke en onpartijdige uitoefening van het notarisambt.
vii. De notaris wordt bovendien verweten dat hij de notulen onjuist en onterecht heeft vastgesteld in een notariële akte. Er zijn in de akte data en namen gewijzigd of onjuist opgenomen ten opzichte van hetgeen daadwerkelijk is gezegd. Dit alleen al is klachtwaardig. Daarnaast hebben klagers de notaris hiervan melding gemaakt per brief. Deze brief heeft hij niet beantwoord. Evenzo heeft hij nagelaten om tijdens de ALV van 25 juni 2010, bij het bespreken van de notulen van de vorige jaarvergadering, van die brief melding te maken.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager betwist en heeft zich als volgt verweerd.
5.2. De notaris acht klagers niet ontvankelijk in hun klacht omdat hij van mening is dat de klagers door de verweten gedragingen niet in hun belangen zijn geraakt.
5.3. De notaris stelt zich op het standpunt dat de opdracht van het bestuur van de [naam] volstrekt duidelijk was. Hij zou de notulen van de ALV opmaken en dat heeft hij ook gedaan. Waar nodig heeft hij desgevraagd adviezen gegeven aan de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De rol van de notaris tijdens de vergadering was dus duidelijk. De notaris heeft ten aanzien van het al dan niet terecht zijn van het royement van klagers aangevoerd dat dit duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van de ALV van 25 juni 2010. Daarbij dient te worden opgemerkt dat klagers een jaar eerder al door het bestuur van de vereniging waren gewaarschuwd, nadat ook toen is gesproken over een mogelijk royement van de klagers. Op 26 januari 2011 heeft een bestuursvergadering van de vereniging plaatsgevonden waarbij het royement van klagers aan de orde is gekomen. De notaris heeft de opdracht gekregen om ook van deze vergadering de notulen op te maken. De notaris heeft de brieven van klagers niet beantwoord omdat zij hun grieven richting het bestuur van de [naam] moesten uiten. Dit heeft de advocaat van het bestuur hen ook bericht. Bij het opmaken van notulen van een vergadering is het doel de essentie van hetgeen ter vergadering is voorgevallen en wat daar ter sprake is gekomen weer te geven op een wijze die begrijpelijk is voor iemand die niet bij de vergadering aanwezig was. Het notarieel verslag betreft geen woordelijk verslag van de vergadering. Dat heeft de notaris ook niet gepretendeerd en dat werd ook niet van hem verlangd. Als de leden het niet eens zijn met de werkwijze van het bestuur van de vereniging, dan kunnen zij het bestuur wegsturen. Het handelen van het bestuur valt de notaris niet te verwijten. Voorafgaand aan de ALV is het royement van klagers besproken tijdens een vergadering van het bestuur van de vereniging. Daarbij is de notaris ook aanwezig geweest. Toen is door het bestuur tot royement van de klagers besloten en op de ALV van 25 juni 2010 is een en ander uitgesproken door de voorzitter van het bestuur van de vereniging. Tijdens de vergadering heeft de notaris desgevraagd medegedeeld dat het bestuur ten aanzien van het royement een schriftelijke kennisgeving aan de geroyeerde leden moet toezenden en hen moet wijzen op de beroepsmogelijkheid tegen het royement. Voorts heeft de notaris desgevraagd medegedeeld dat de geroyeerde leden zich aanstonds uit de zaal moesten verwijderen. De notaris is van mening dat dit verenigingsrechtelijke zaken betreffen. De notaris acht de klagers noch op grond van wat hij op de ledenvergadering op verzoek van het bestuur naar voren heeft gebracht noch door de inhoud van de opgemaakte notariële verslagen van de algemene ledenvergaderingen in hun belangen geschaad. Het artikel in het [dagblad] was een weergave van de reactie van de notaris op een eerder redactioneel artikel in dezelfde krant over de onderhavige kwestie.
6. De beoordeling
6.1. Alvorens tot de beoordeling over te gaan stelt hof vast dat de kamer ten onrechte [naam] heeft aangemerkt als klager. [naam] is op 26 juni 2010 overleden en de klacht van klagers dateert van 23 augustus 2010. De door [naam] aan klager sub 3 verleende machtiging is door zijn overlijden komen te vervallen. Het hof zal de beslissing van de kamer op dat punt vernietigen. In de kop van deze beslissing is met deze omstandigheid reeds rekening gehouden.
6.3. Met betrekking tot het hiervoor onder 4. sub iv omschreven klachtonderdeel is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat de notaris niet klachtwaardig heeft gehandeld. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
6.4. Blijkens het in zoverre niet bestreden proces-verbaal van vergadering van 21 juli 2010 bladzijde 9, is het voorstel om klagers te royeren staande de vergadering voorgelegd door de voorzitter van de vereniging. De notaris heeft op de vraag van de voorzitter of er bij briefjes gestemd kon worden, het volgende opgemerkt:
“nee, het is een ontzettingsbesluit en dat is volgens de statuten een besluit van het bestuur. Wat het bestuur doet door instemming van de leden te vragen, is al meer dan wat het bestuur moet doen. Als dit besluit wordt genomen, dan moet dit binnen een week schriftelijk meegedeeld worden. Zo staat in de statuten. Als er vanavond ad hoc een besluit wordt genomen, dan moet er binnen week een aangetekende brief aan deze mensen gestuurd worden, waarna zij in beroep kunnen gaan”.
Later heeft de notaris de voorzitter het volgende medegedeeld:
“Een royement gaat onmiddellijk in. Het verlies van lidmaatschapsrechten, aanwezigheid op vergadering en binnen een maand hebben zij recht op van beroep bij de eerstvolgende ledenvergadering.”
6.5. Artikel 8 lid 4 van de statuten van de vereniging luidde ten tijde van de beraadslaging over het royement als volgt :
“Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken indien een lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Het bestuur stelt het betrokken lid binnen één week na het besluit schriftelijk met opgave van redenen van het besluit in kennis.
De betrokkene is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering.
In de ledenvergadering waarin het beroep wordt behandeld, heeft de betrokkenen tijdens de behandeling van het beroep recht van toegang en mag daarin het woord voeren.
Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst, zodat het zijn rechten als lid van de vereniging niet kan uitoefenen, met dien verstande evenwel dat een geschorst lid toegang heeft tot de ledenvergadering , waarin de schorsing wordt behandeld en bevoegd is daarover het woord te voeren.”
6.6. Voor het zich hier voordoende geval dat een besluit tot royement aanstonds mondeling aan het lid wordt medegedeeld bieden de statuten geen regeling. Te verdedigen valt dat een dergelijke mededeling tot gevolg heeft dat het lid geschorst is en geen toegang meer heeft tot ledenvergaderingen, behalve die waarin zijn beroep wordt behandeld. De beroepstermijn, gedurende welke het lid is geschorst, kan immers worden geacht op het moment van de mondelinge mededeling te zijn ingegaan, zij het dat die niet eerder eindigt dan een maand na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving. Een andere uitleg is ook verdedigbaar, maar zelfs als die juist(er) zou zijn, kan niet worden geoordeeld dat de notaris door zijn andersluidende uitleg tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
6.7 Met betrekking tot het hiervoor onder 4 sub vi weergegeven klachtonderdeel begrijpt het hof de motivering van de kamer aldus, dat de kamer van oordeel is dat de notaris met zijn opmerkingen ter bestrijding van de hem in de krant aangewreven partijdigheid, de grenzen van wat hem als notaris betaamt niet heeft overschreden.
Het hof deelt dat oordeel.
6.8. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.9. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
– vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin [naam] als klager is aangemerkt en voor zover daarbij het onder 4 sub iv van deze beslissing weergegeven klachtonderdeel gegrond is verklaard
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
– verstaat dat de klacht niet mede door [naam] is ingediend;
– verklaart ook het hiervoor onder 4 sub iv weergegeven klachtonderdeel ongegrond;
– bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
KLN 10.13
21 april 2011
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT ‘s-HERTOGENBOSCH
neemt de volgende beslissing op de klacht van [namen] hierna te noemen klagers, tegen mr. [naam] te
[plaatsnaam] hierna te noemen de notaris.
1. De procedure
1.1 Op 23 augustus 2010 hebben klagers een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2 Op 20 september 2010 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
1.3 Op 20 oktober 2010 hebben klagers gerepliceerd.
1.4 Op 18 november 2010 heeft de notaris gedupliceerd.
1.5 Bij brief van 2 december 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter besloten de behandeling van de klacht door te verwijzen naar de volle kamer van toezicht.
1.6 De kamer van toezicht heeft de klacht behandeld ter openbare vergadering van
17 februari 2011. De heren [namen] zijn verschenen, waarbij [naam] namens klagers als woordvoerder is opgetreden. De notaris is eveneens verschenen.
2. De feiten
2.1 Op 14 december 2009 heeft de notaris op verzoek van het bestuur van de [naam] een notarieel proces-verbaal opgemaakt van de algemene ledenvergadering van de [naam] van 2 juni 2009.
2.2 Op 21 juli 2010 heeft de notaris op verzoek van het bestuur van de [naam] een notarieel proces-verbaal opgemaakt van de algemene ledenvergadering van de [naam] van 25 juni 2010. Tijdens deze ledenvergadering heeft de voorzitter van het bestuur aan klagers kenbaar gemaakt dat zij als lid zijn geroyeerd. De klagers hebben naar aanleiding hiervan een civiele procedure in kort geding opgestart. Op verzoek van de voorzitter heeft de notaris het bestuur van de vereniging geadviseerd en het bestuur medegedeeld dat het royement direct zou ingaan en dat de geroyeerde leden zich direct uit de zaal waar de ledenvergadering werd gehouden dienden te verwijderen.
2.2 Voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van de Kring van Vrienden van
‘s-Hertogenbosch van 25 juni 2010 heeft de notaris niet inhoudelijk gereageerd op brieven van de klagers aangaande mogelijke onjuistheden in het notarieel proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van 2 juni 2009.
3. De klacht en het verweer daartegen
3.1 Klagers stellen, zakelijk weergegeven, het navolgende.
3.1.1 Het handelen van de notaris wordt door klagers als klachtwaardig gezien. Klagers worden door dit handelen in hun belangen geschaad. Daarom zijn klagers ontvankelijk in hun klacht tegen de notaris.
3.1.2 De notaris heeft in de uitoefening van het notarisambt klachtwaardig gehandeld ten aanzien van klagers. Hiertoe zijn door klagers de volgende gronden ter motivering aangevoerd.
i. De notaris heeft in de aanloop naar de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 niet gereageerd op brieven van klagers en van hun raadsman [];
ii. De notaris heeft de informatie uit voornoemde brieven niet onder de aandacht gebracht van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, terwijl deze informatie wel degelijk van belang was voor de leden die op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 aanwezig waren;
iii. De notaris heeft niet onafhankelijk en niet onpartijdig gehandeld. De notaris dient in zijn ambt ook de belangen van eventuele derden, zoals klagers, te behartigen. Dat heeft hij naar de mening van klagers nagelaten;
iv. De notaris heeft op geen enkele wijze in de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, waarin de royementen van de klagers werden uitgesproken, opgetreden, terwijl de normale beginselen van “hoor en wederhoor” en “goed bestuur” met alle voeten werden getreden. Deze nalatigheid is laakbaar en valt de notaris aan te rekenen als onvoldoende uitoefenen van zijn ambt;
v. De notaris heeft veel verschillende rollen en taken vervuld tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van het aanzien dat een notaris heeft. Voor deze rollen en taken ontbraken concrete schriftelijke opdrachten en/of waren deze strijdig met het onafhankelijk en onpartijdig uitoefenen van het notarisambt;
vi. De notaris heeft in het [dagblad] uitspraken gedaan over de vier geroyeerde leden die strijdig zijn met het onafhankelijk en onpartijdig uitoefenen van het notarisambt;
vii. De notaris heeft de notulen onjuist en onterecht vastgesteld in een notariële akte. Er zijn in de akte data en namen gewijzigd of onjuist opgenomen ten opzichte van hetgeen daadwerkelijk is gezegd. Dit alleen is al klachtwaardig. Daarnaast hebben klagers de notaris hiervan keurig melding gemaakt per brief. Deze brief heeft hij niet beantwoord. Evenzo heeft hij nagelaten om er tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, bij het bespreken van de notulen van de vorige jaarvergadering, melding van te maken aan de leden.
Aldus heeft de notaris in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 17 eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna).
3.2 De notaris heeft, zakelijk weergegeven, het navolgende opgeworpen.
3.2.1 De notaris acht klagers niet ontvankelijk in hun klacht omdat hij van mening is dat de klagers door het verwijt dat hem wordt gemaakt niet door hem in hun belangen worden geschaad.
3.2.2 De notaris stelt zich op het standpunt dat de opdracht van het bestuur van de [naam] volstrekt duidelijk was. Hij zou de notulen van de ledenvergadering opmaken en dat heeft hij ook gedaan. Daar waar nodig heeft hij desgevraagd adviezen gegeven aan de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De rol van de notaris tijdens de vergadering was dus duidelijk. De notaris heeft ten aanzien van het al dan niet terecht zijn van het royement van klagers aangevoerd dat dit duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. Daarbij dient te worden opgemerkt dat klagers een jaar eerder al door het bestuur van de vereniging waren gewaarschuwd, nadat toen ook is gesproken over een mogelijk royement van de klagers. Op 26 januari 2011 heeft een bestuursvergadering van de vereniging plaatsgevonden waarbij het royement van klagers aan de orde is gekomen. De notaris heeft de opdracht gekregen om ook van deze vergadering de notulen op te maken. De notaris heeft de brieven van klagers niet beantwoord omdat zij hun grieven richting het bestuur van de [naam] moesten uiten. Dit heeft de advocaat van het bestuur hen ook bericht. Bij het opmaken van notulen van een vergadering is het doel dat de essentie van hetgeen ter vergadering is voorgevallen en wat daar ter sprake is gekomen duidelijk te beschrijven voor iemand die niet bij de vergadering aanwezig was. Het notarieel verslag betreft geen woordelijk verslag van de vergadering. Dat heeft de notaris ook niet gepretendeerd en dat werd ook niet van de notaris verlangd. Als de leden het niet eens zijn met de werkwijze van het bestuur van de vereniging, dan kunnen zij het bestuur wegsturen. Het handelen van het bestuur valt de notaris niet te verwijten. Voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 is het royement van klagers besproken tijdens een vergadering van het bestuur van de vereniging. Daarbij is de notaris ook aanwezig geweest. Toen is door het bestuur tot royement van de klagers besloten en op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 uitgesproken door de voorzitter van het bestuur van de vereniging. Tijdens de vergadering heeft de notaris desgevraagd aangevoerd dat het bestuur ten aanzien van het royement een schriftelijke kennisgeving aan de geroyeerde leden moet toezenden en dat zij hen moet wijzen op de beroepsmogelijkheid tegen het royement. Voorts heeft de notaris desgevraagd aangevoerd dat de geroyeerde leden zich aanstonds uit de zaal moesten verwijderen. De notaris is van mening dat dit verenigingsrechtelijke zaken betreffen. De notaris acht de klagers noch op grond van wat hij op de ledenvergadering op verzoek van het bestuur naar voren heeft gebracht noch door de inhoud van de opgemaakte notariële verslagen van de algemene ledenvergaderingen in hun belangen geschaad.
4. De beoordeling
4.1.1 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht zijn drie van de vier klagers verschenen. Op desbetreffende vraag van de plaatsvervangend voorzitter is namens klagers geantwoord dat de heer [naam] na indiening van de klacht is overleden. Namens klagers, dus ook namens de overleden klager, is het woord gevoerd door klager, de heer [naam]. De notaris heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
4.1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers is de Kamer van Toezicht van oordeel dat de klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. Volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie kan degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van de notaris betrokken is, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over die klacht kan worden aangemerkt, in die klacht worden ontvangen. Deze situatie is van toepassing op ieder van de vier klagers.
4.2 De Kamer van Toezicht zal puntsgewijs ingaan op de inhoud van de hiervoor samengevatte klacht van de klagers. De Kamer van Toezicht heeft zoveel mogelijk de op pagina 16 van de bij repliek aangehaalde conclusie van de klagers overgenomen, omdat deze conclusie de inhoud van de klacht naar het oordeel van de Kamer van Toezicht afdoende verwoordt. De klacht wordt hierna puntsgewijs besproken.
4.2.1 Ad i:
De notaris had naar het oordeel van de Kamer van Toezicht naar aanleiding van de door klagers en hun raadsman aan hem gerichte correspondentie gepaster danwel wellevender kunnen reageren richting de klagers. De notaris had de klagers en hun raadsman kunnen berichten dat zij zich moesten wenden tot (de raadsman van) het bestuur en niet tot de notaris. Omdat echter de notaris niet de spreekbuis is van het bestuur van de vereniging en de klagers al een raadsman hadden ingeschakeld, die hen had moeten inlichten dat zij zich tot het bestuur van de vereniging moesten wenden, acht de Kamer van Toezicht de klacht op dit punt ongegrond.
4.2.2 Ad ii:
De klagers hadden hun bevindingen moeten richten aan het bestuur van de vereniging en niet aan de notaris. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.2.1 is vermeld, acht de Kamer van Toezicht de klacht wegens een gebrek aan belang eveneens ongegrond.
4.2.3 Ad iii:
Uit de door klagers overlegde stukken blijkt dat de klagers wisten dat de notaris niet alleen was verzocht om een notarieel proces-verbaal op te maken van de algemene ledenvergadering, maar ook dat de notaris als adviseur voor het bestuur van de vereniging optrad. De notaris trad niet alleen tijdens de algemene ledenvergadering op als adviseur van het bestuur, maar ook gedurende (enkele van) de hieraan voorafgaande vergaderingen van het bestuur, waarin – zo begrijpt de Kamer van Toezicht – eveneens het royement van (onder meer) de klagers aan de orde is geweest. Naar het oordeel van de Kamer van Toezicht kan van de notaris niet worden verwacht dat hij in de rol van adviseur van het bestuur, tijdens de algemene ledenvergaderingen direct de belangen van individuele leden kan behartigen. De klacht wordt ook op dit punt ongegrond verklaard.
4.2.4 Ad iv:
De notaris heeft gesteld het woord op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 te hebben gevoerd op verzoek van de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De voorzitter van het bestuur van de vereniging heeft hem tijdens de vergadering om advies gevraagd. Dit heeft de voorzitter hem gevraagd nadat hij had medegedeeld dat enkele leden, waaronder de klagers, geroyeerd waren. De notaris heeft aan dit verzoek voldaan en de voorzitter van advies voorzien.
De klagers hebben gesteld dat de notaris tijdens voornoemde algemene ledenvergadering ook hun belangen had moeten dienen en had moeten ingrijpen toen de voorzitter mededeelde dat zij geroyeerd waren. Ten aanzien van dit punt verwijst de Kamer van Toezicht naar hetgeen onder rechtsoverweging 4.2.3 is weergegeven. Ook daarna heeft de notaris, volgens klagers, hun belangen niet behartigd door hen – op zijn advies – direct uit de vergadering te laten verwijderen.
De Kamer van Toezicht overweegt dat van de notaris in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd dat hij tijdens de algemene ledenvergadering ten faveure van de klagers ingreep tegen de voorzitter van het bestuur. De Kamer van Toezicht overweegt voorts dat de notaris daarna het bestuur van de vereniging onjuist heeft voorgelicht cq geadviseerd. De notaris heeft ten onrechte gesteld dat het uitgesproken royement direct in zou gaan en dat de geroyeerde leden direct de vergadering moesten verlaten.
De Kamer van Toezicht betrekt bij haar oordeel de navolgende wetsartikelen uit het Burgerlijk Wetboek, boek 2 Rechtspersonen, titel 2 Verenigingen.
Artikel 2:35 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek:
‘De vereniging kan het lidmaatschap opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, voorts wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de opzegging door het bestuur.’;
Artikel 2:35 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek:
‘Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.’;
Artikel 2:38 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
‘Behoudens het in het volgende artikel bepaalde, hebben alle leden die niet geschorst zijn, toegang tot de algemene vergadering en hebben daar ieder één stem; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren. De statuten kunnen aan bepaalde leden meer dan één stem toekennen.’
De statuten van de vereniging zijn door de partijen niet ingebracht, zodat de Kamer van Toezicht daar geen acht op heeft kunnen slaan en uit moet gaan van voorgaande wetsartikelen.
Uit de hiervoor vermelde wetsartikelen volgt dat de door de voorzitter geroyeerde leden gedurende de beroepstermijn zijn geschorst. Deze beroepstermijn gaat in na ontvangst van een schriftelijke en met redenen omklede kennisgeving van het royement.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 valt te lezen dat de voorzitter heeft medegedeeld dat de schriftelijke kennisgeving van het royement aan de betreffende leden zal worden toegezonden. De beroepstermijn was op de vergadering nog niet aangevangen, tenzij er sprake was van een disciplinaire- ofwel ordemaatregel. Dat er sprake is geweest van een dergelijke maatregel is noch gesteld noch gebleken.
De notaris wordt verweten dat hij het bestuur onjuist heeft geadviseerd omtrent de ingang van de schorsing van de geroyeerde leden en het aanstonds verwijderen van die leden uit de vergadering. De Kamer van Toezicht acht de klacht op dit punt gegrond.
4.2.5 Ad v:
De notaris heeft naar de mening van klagers tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 veel verschillende rollen en taken voor het bestuur van de vereniging vervuld. De notaris heeft dit tot op zekere hoogte beaamd en heeft daarbij aangevoerd dat hij deze rollen en taken heeft vervuld in opdracht van het bestuur van de vereniging. Hij heeft het bestuur van (juridisch) advies voorzien en daarnaast heeft hij de notulen van de vergaderingen opgemaakt. Naar het oordeel van de Kamer van Toezicht is het bestuur van een vereniging niet verplicht de notaris hiertoe een schriftelijke opdracht te verstrekken. Dit onderdeel van de klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.
4.2.6 Ad vi:
De notaris heeft volgens de klagers uitlatingen gedaan over de klagers in het [dagblad]. De notaris heeft ter zitting een verklaring gegeven voor het artikel ‘Ik laat mij niet voor het karretje spannen’ in het [dagblad]. Dit artikel is tot stand gekomen nadat de notaris richting de redactie van het [dagblad] had gereageerd op een reactie in de katern ‘commentaar’ in diezelfde krant van 29 juni 2010. Het eerstgenoemde artikel is aldus de mededeling van de notaris na redactieberaad en nadat de inhoud van dat artikel is doorgesproken met de notaris, door de redactie van het [dagblad] in die krant geplaatst. De Kamer van Toezicht is van oordeel dat de uitleg van de notaris op dit punt voldoende aanleiding geeft om dit onderdeel van de klacht ongegrond te verklaren.
4.2.7 Ad vii:
De door de notaris opgemaakte notulen van de algemene ledenvergaderingen van de [naam] betreffen telkens een notarieel proces-verbaal. Op de algemene ledenvergadering van de vereniging zijn deze notulen uiteindelijk vastgesteld. Van de notaris mag zeker verlangd worden dat de inhoud van het notarieel proces-verbaal juist is. De stelling van de klagers dat de inhoud van het notarieel proces-verbaal onjuist was, is afdoende weersproken door de notaris. Vervolgens hebben de klagers hun stelling niet meer nader onderbouwd. Daarmee dient de klacht op dit punt ongegrond verklaard te worden.
4.3 Hetgeen de klagers hebben gesteld als weergegeven in rechtsoverweging 4.2.4, heeft de notaris niet weersproken. De notaris had op dit betreffende onderdeel een duidelijkere verslaglegging van de algemene ledenvergadering moeten doen. Ook het feit dat de notaris het bestuur van de vereniging heeft geadviseerd te handelen in tegenspraak met de hiervoor geldende wetgeving betrekt de Kamer van Toezicht in haar oordeel. De notaris is een gespecialiseerd jurist en werd juist hierom door het bestuur van de vereniging als adviseur geraadpleegd. Hij is bovendien in die hoedanigheid aanwezig geweest bij (enkele van) de vergaderingen van het bestuur van de vereniging in voorbereiding op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. De notaris had zich derhalve op dit punt meer in het verenigingsrecht kunnen en moeten verdiepen ter voorkoming van de onterechte verwijdering uit de algemene ledenvergadering van de klagers.
4.4 De notaris heeft ter zitting blijk gegeven zich bewust te zijn van het belang dat de klagers hebben bij een duidelijk en volledig opgemaakt notarieel proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van de [naam] Van de omvangrijke klacht van de klagers wordt één onderdeel gegrond verklaard. Daarbij zijn de omstandigheden die ten grondslag liggen aan dit onderdeel van de klacht van belang. De notaris heeft in een hectische vergadering ten aanzien van de beslissing tot royement van enkele van de leden een op dit onderdeel onduidelijk verslag opgemaakt. Het betrof op 25 juni 2010 een buitengewoon turbulente algemene ledenvergadering van de vereniging. Hij is daarbij gevraagd om advies te geven en het bestuur te assisteren. Hij heeft stellige uitlatingen gedaan richting de voorzitter van het bestuur en heeft de vragen van deze voorzitter stellig beantwoord. Mede hierdoor was het royement voor de betreffende leden een zeer vernederende kwestie en dat hebben die leden gelet op de inhoud van de klacht ook als zodanig ervaren. Echter, de publiciteit rond de gewraakte vergaderingen van de [naam] heeft naast het gewicht van het gegrond verklaarde (geringe) deel van de klacht ook een rol gespeeld bij de beoordeling van de vraag naar een mogelijke sanctie. De notaris heeft door de hele gang van zaken en door de publiciteit cq ruchtbaarheid die aan de zaak wordt gegeven al het nodige ondergaan. Hij is als gevolg van deze klachtzaak negatief in het nieuws gekomen.
4.5 De kamer zal, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.4 is overwogen, aan de gegrondverklaring geen tuchtrechtelijke maatregel verbinden.
5. De beslissing
De kamer van toezicht:
verklaart de klacht gedeeltelijk – zoals hiervoor overwogen in rechtsoverweging 4.2.4 – gegrond, zonder hieraan een tuchtrechtelijke maatregel te verbinden;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Klacht notaris (Kring Vrienden)

Gerechtshof Amsterdam 21 oktober 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:4397 



Tuchtklacht tegen de notaris in de nasleep van het conflict bij de vereniging Kring Vrienden. Korte overweging over de rol van een notaris die aanwezig is bij een ALV om daarvan een proces-verbaal op te maken.

Beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2014 en uitgesproken op 21 oktober 2014inzake [klager], appellant, tegen[notaris], geïntimeerde.

1Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant (hierna: klager) heeft op 16 april 2014 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 17 maart 2014. De kamer heeft in de bestreden beslissing klager op tien onderdelen van zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) niet-ontvankelijk verklaard en die klacht op een onderdeel ongegrond verklaard .
1.2.

De notaris heeft een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2014. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities het woord gevoerd.

2De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3De feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee, voor zover relevant, bij de beoordeling rekening houden.
3.2.

Het gaat in deze zaak – samengevat weergegeven – om het volgende.
3.2.1.

Klager is lid geweest van de vereniging [vereniging] (verder:
de vereniging). Aan de vereniging is de Stichting [stichting] (hierna: de stichting) gelieerd.
In de loop van 2008 is tussen een aantal leden van die vereniging enerzijds en het bestuur van devereniging (hierna: het bestuur) anderzijds een conflict ontstaan over de stichting. Dit conflict is dat jaar tijdens een algemene ledenvergadering aan de orde gekomen. Op 25 juni 2010 heeft een bestuursvergadering plaatsgevonden. Van deze vergadering zijn notulen opgemaakt. Vervolgens heeft op diezelfde dag een algemene ledenvergadering (hierna: de ALV) plaatsgevonden. Tijdens de ALV heeft het bestuur, na raadpleging van de aanwezige leden, de ontzetting van vier leden – onder wie klager – aangezegd. De notaris heeft van deze vergadering notarieel proces-verbaal opgemaakt. Het bestuur heeft de ontzetting uit het lidmaatschap aan de desbetreffende leden schriftelijk bevestigd. Op 26 januari 2011 heeft een algemene ledenvergadering plaatsgevonden waarbij het beroep van de vier leden tegen het besluit tot ontzetting ongegrond is verklaard.
3.2.2.

De andere drie geroyeerde leden hebben op 23 augustus 2010 een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer (toen nog kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen geheten). De kamer heeft die klacht bij beslissing van 21 april 2011 op zes onderdelen ongegrond en op een onderdeel gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel (ECLI:NL:TNOKSHE:2011:YC0611 [noot: niet gepubliceerd op rechtspraak.nl). In hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 7 februari 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV5543) de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard.
3.2.3.

De vier geroyeerde leden hebben een civiele procedure tegen zowel de vereniging als tegen de voorzitter van de vereniging aangespannen. Bij vonnis van 7 december 2011 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) [Noot: niet gepubliceerd, ook kenbaar uit executiegeschil ECLI:NL:RBSHE:2012:BX2731– kort weergegeven en voor zover van belang – voor recht verklaard dat de door de voorzitter tijdens de ALV gedane uitlatingen jegens de vier leden onrechtmatig zijn. De voorzitter en de vereniging zijn tot schadevergoeding veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank het besluit tot ontzetting vernietigd, omdat de door het bestuur aangevoerde gronden het besluit tot ontzetting niet kunnen dragen en de algemene ledenvergadering in redelijkheid niet tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit tot ontzetting heeft kunnen komen. De rechtbank heeft het besluit tot ontzetting geconverteerd in een besluit tot opzegging van het lidmaatschap van devereniging. Het hof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 16 juli 2013 (ECLI:GHSHE:2013:3040) het vonnis van de rechtbank op de hiervoor genoemde punten bekrachtigd.

4Het standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris onzorgvuldig, nalatig, partijdig en ondeskundig heeft gehandeld. De klacht valt – zakelijk weergegeven – in de volgende onderdelen uiteen:

i. de notaris wist dat het besluit tot royement reeds op de aan de ALV voorafgaande bestuursvergadering was genomen. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV erop toe te zien dat de leden hierover zouden worden geïnformeerd. De notaris heeft in plaats daarvan doen voorkomen of het besluit tot royement nog moest worden genomen. De notaris heeft aldus geen dan wel onjuiste informatie verstrekt;
ii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De notaris heeft de belangen van klager en de vereniging onvoldoende behartigd door tijdens de bestuurs- en ledenvergadering van 25 juni 2010 niet te waarschuwen voor de gebreken die aan het besluit tot royement kleefden. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank. Klager is nooit gewaarschuwd voor een royement en het beginsel van “hoor en wederhoor” is niet in acht genomen, aldus klager in klacht ii. en vi., terwijl de notaris als deskundige op het gebied van het verenigingsrecht had moeten weten dat dat wel was vereist;
iii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van de door de voorzitter gepleegde onrechtmatige daad, welke onrechtmatige daad ook aan de vereniging is toegerekend. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank. De notaris heeft het bestuur en de leden tijdens de ALV met zijn opstelling en antwoorden alleen maar aangemoedigd tot royeren;
iv. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV ervoor te waarschuwen dat in het besluit tot royement een duidelijke omschrijving van de gronden tot royement ontbrak. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank;
v. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor zover de gronden tot royement gevonden zouden moeten worden in de zorg en kritiek van de vier geroyeerde leden op het bestuur, die onwaar en misleidend zijn gebleken. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV hiervoor te waarschuwen;
vi. zie klacht ii.;
vii. de rechtbank heeft geoordeeld dat de algemene ledenvergadering zich misleid mag voelen door de voorzitter van de vereniging en in diens kielzog door het bestuur. De notaris heeft hieraan meegewerkt en/of op dit punt nalatig gehandeld;
viii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van de motivering voor het royement. De notaris had zich meer moeten verdiepen in de achtergronden en deugdelijke adviezen moeten geven;
ix. de notaris had het bestuur en de algemene ledenvergadering moeten wijzen op de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap ter vermijding van – zo begrijpt de kamer – de vernietiging van de besluiten tot royement. De notaris had zich meer moeten verdiepen in de achtergronden en deugdelijke adviezen moeten geven;
x. de notaris heeft onjuiste adviezen gegeven over de rol van de algemene ledenvergadering in relatie tot de stichting. De notaris heeft tijdens de ALV medegedeeld dat het bestuur niet meer openheid over de financiën van de stichting behoeft te geven. Dit is onjuist, aldus klager;
xi. de notaris heeft met een reactie in het [dagblad] op een eerder artikel in die krant over het verloop van de ALV laakbaar, nalatig en partijdig gehandeld.

5Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6De beoordeling

Ontvankelijkheid

6.1.

De notaris heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager op grond van het ne bis in idem -beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht, omdat in de door de andere drie geroyeerde leden gevoerde klachtprocedure is geklaagd over hetzelfde handelen dan wel nalaten van de notaris en de kamer en het hof daarover een tuchtrechtelijk oordeel hebben gegeven (zie 3.2.2.).
6.2.

De kamer heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen i. tot en met ix. en xi. betrekking hebben op hetzelfde handelen dan wel nalaten van de notaris als waarover in de eerdere beslissingen reeds is geoordeeld, zodat klager wat betreft die klachtonderdelen op grond van het ne bis in idem -beginsel niet in zijn klacht kan worden ontvangen. De kamer is met betrekking tot klachtonderdeel x. tot een inhoudelijke behandeling gekomen.
6.3.

Het hof overweegt als volgt.
Klachtonderdelen ii. tot en met vi. en xi.

Naar vaste jurisprudentie van het hof geldt in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een klacht over “hetzelfde feit” niet andermaal kan plaatsvinden. Dit ne bis in idem -beginsel leidt ertoe, dat indien kan worden gesproken van “hetzelfde feit”, de beoordeling van het tuchtrechtelijke aspect van de klacht in een eerdere zaak, aan een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de notaris in de weg staat.
Het hof is van oordeel dat de klacht op de onderdelen ii. tot en met vi. in de kern ziet op hetgeen waarover in de eerdere klachtprocedure onherroepelijk is beslist in de onder 3.2.2. bedoelde beslissing van dit hof van 7 februari 2012. De onderhavige klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen dan wel nalaten van de notaris ter zake van het op de ALV uitgesproken royement en zien daarmee op hetzelfde feitencomplex dat aan het in vorenbedoelde beslissing weergegeven klachtonderdeel iv. ten grondslag werd gelegd. De door klager aangevoerde specifieke punten met betrekking tot het uitgesproken (besluit tot) royement kunnen hiervan niet los worden gezien. Dat inmiddels de civiele rechter zich over het royement en het op de ALV verhandelde heeft uitgesproken, doet aan het voorgaande niet af, omdat die omstandigheid niets verandert aan de aard of het nalaten van de notaris bij gelegenheid van die ALV. Hetzelfde geldt voor de andere stukken die klager als grond voor een hernieuwde beoordeling van de onderhavige klachtonderdelen heeft aangevoerd.
Ook met betrekking tot klachtonderdeel xi. is het hof van oordeel dat het beroep op het ne bis in idem -beginsel slaagt. Over de vraag of het in dit klachtonderdeel verweten handelen van de notaris, zijn reactie in het [dagblad] op een eerder artikel in die krant, tuchtrechtelijk door de beugel kon, heeft het hof in voornoemde beslissing van 7 februari 2012, in rechtsoverweging 6.7., een uitdrukkelijk oordeel gegeven, dat onherroepelijk is geworden.
Klager dient met betrekking tot deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Klachtonderdelen i. en vii. tot en met x.

Naar het oordeel van het hof is het in deze klachtonderdelen verweten handelen van de notaris in de eerdere klachtprocedure geen onderdeel van de klacht geweest. Deze klachtonderdelen zal het hof derhalve hierna inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijk

Klachtonderdeel i.

6.4.

Het nemen van het besluit tot royement viel binnen de bevoegdheden van het bestuur. Het was ook aan het bestuur en niet aan de notaris om de leden tijdens de ALV over (de totstandkoming van) het besluit tot royement volledig en correct te informeren. Hierbij is van belang dat de notaris bij de ALV aanwezig was om het proces-verbaal van vergadering op te stellen en zo nodig vanuit zijn deskundigheid als notaris op vragen van het bestuur of leden te reageren en toelichting te geven op de verschillende agendapunten. Klager heeft aangevoerd dat het besluit tot royement van (onder anderen) klager al op de aan de ALV voorafgaande bestuursvergadering door het bestuur was genomen. Wat hiervan ook zij, het feit dat daarvan geen mededeling is gedaan op de ALV is gezien de taak en bevoegdheden van het bestuur niet aan de notaris toe te rekenen. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen vii. tot en met ix.

6.5.

Het hof acht de verwijten die klager de notaris op deze punten maakt niet terecht. De door de (toenmalige) voorzitter van het bestuur tijdens de ALV gedane uitlatingen jegens onder anderen klager, welke uitlatingen de rechtbank opzettelijk misleidend acht, vallen de (toenmalige) voorzitter van het bestuur en wellicht het bestuur aan te rekenen. Het was niet de taak van de notaris tijdens de ALV hiertegen op te treden (zie hetgeen hiervoor onder 6.4. is overwogen). Ook was het aan het bestuur het besluit tot royement deugdelijk te motiveren en eventueel voor opzegging van het lidmaatschap in plaats van royement te kiezen. Dat de notaris aan misleiding van de leden en/of de gebrekkige motivering van het besluit tot royement heeft meegewerkt of op deze punten nalatig heeft gehandeld, is het hof niet gebleken. Ook deze klachtonderdelen zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel x.

6.6.

Uit het proces-verbaal van vergadering blijkt dat de notaris op de ALV op verzoek van de (toenmalige) voorzitter van het bestuur aan de leden een toelichting heeft gegeven over de juridische verwevenheid tussen de vereniging en de stichting. Het hof is niet gebleken dat de notaris onjuiste adviezen heeft gegeven over de rol van de algemene vergadering in relatie tot de stichting. Het hof volgt de notaris in zijn verweer dat hetgeen de notaris tijdens de ALV over de financiële aspecten ten aanzien van de aankoop van een onroerende zaak door de stichting heeft medegedeeld, in het perspectief van zijn toelichting op vorenbedoelde juridische verwevenheid dient te worden gezien. Niet kan worden gezegd dat de notaris op dit punt onjuist heeft gehandeld. Dit betekent dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond zal worden verklaard.
Conclusie

6.7.

Het hof is deels tot een andere beslissing dan de kamer gekomen. Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in zijn geheel vernietigen en beslissen overeenkomstig het voorgaande.
6.8.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.

Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7De beslissing

Het hof:

– vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:

– verklaart klager in de klachtonderdelen ii. tot en met vi. en xi. niet-ontvankelijk;
– verklaart de klacht op de onderdelen i. en vii. tot en met x. ongegrond.

Opgave van redenen bij royement (RTO)

Rechtbank Rotterdam 22 oktober 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:8659

Toetsing van een besluit tot ontzetting (royement) aan de procedurele regels en aan de redelijkheid en billijkheid.



Met betrekking tot de feiten die aan het besluit ten grondslag liggen zijn genoemd ‘het gedrag’ en ‘het niet naleven van de statuten van RTO en het huishoudelijk reglement van RAT’. Hoewel summier, is de rechtbank van oordeel dat deze omschrijving voldoet aan de eis van ‘opgave van redenen’ als bedoeld in artikel 2:53 lid 4 BW en het noemen van ‘feiten’ als bedoeld in artikel 10 lid 3 van de Statuten. De ratio van deze bepaling is immers dat het betrokken lid verweer kan voeren tegen zijn ontzetting bij (het door de statuten aangewezen orgaan dan wel) de rechter. Nu [eiser] bij de [ALV] aanwezig was en de verwijten van RTO aan [eiser] bovendien ook in het [al eerder gevoerde] kort geding aan de orde zijn geweest, kon RTO in de gegeven omstandigheden in de brief van 31 december 2013 volstaan met de beknopte beschrijving van de redenen voor de ontzetting.”(r.o. 4.13)


Een besluit tot ontzetting werkt onmiddelijk, niet pas vanaf kennisgeving ervan, wat in dit geval uitdrukkelijk in de statuten geregeld was, maar volgens de rechtbank ook de wettelijke regeling is (r.o. 4.11)

Vonnis van 22 oktober 2014in de zaak van[eiser] tegen de coöperatie R.T.O. ROTTERDAMSE TAXI ONDERNEMING U.A. gedaagde

Partijen zullen hierna [eiser] en RTO genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 augustus 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 september 2014 en de daaraan gehechte brief aan [eiser] van 17 juni 2014 van de Wethouder Haven, Duurzaamheid, Mobiliteit en Organisatie van de gemeente Rotterdam.

2De feiten

2.1.

Tussen RTO en Rotterdam The Hague Airport B.V. (hierna: de luchthaven) bestaat een concessieovereenkomst op grond waarvan het taxivervoer van en naar de luchthaven voor een deel aan RTO is toegekend. Met betrekking tot de uitvoering van de concessieovereenkomst is een coördinerende rol aan de Stichting Rotterdam Airport Taxi (hierna: RAT) toegekend.
2.2.

[eiser] is taxichauffeur van beroep. Als lid van RTO was hij op grond van een (sub)concessieovereenkomst in de gelegenheid was om taxivervoer van en naar de luchthaven uit te voeren. [eiser] beschikte hiervoor over diverse toegangspassen en een parkeerontheffing.
2.3.

Naar aanleiding van klachten van passagiers over [eiser] heeft RTO op 7 juli 2013 [eiser] het gebruik van zijn concessieplaats ontzegd. [eiser] heeft daarop in kort geding gevorderd deze maatregel op te schorten totdat hierover in een bodemprocedure zou zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] in het vonnis van 28 november 2013 toegewezen, onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] binnen twee weken na de datum van het vonnis te zake van het geschil over de concessie een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt en tot het moment dat het lidmaatschap van [eiser] van RTO rechtsgeldig is beëindigd. [eiser] heeft geen bodemprocedure binnen veertien dagen aanhangig gemaakt.
2.4.

Op 18 december 2013 heeft een buitengewone algemene ledenvergadering van RTO plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering heeft het bestuur van RTO voorgesteld om [eiser] op grond van artikel 10 van de statuten van RTO (hierna: de Statuten) als lid te ontzetten. Dit artikel luidt als volgt:
1. Ontzetting uit het lidmaatschap kan geschieden op grond dat een lid:
a. handelt in strijd met de statuten, enig krachtens deze statuten vastgesteld reglement of een besluit van de algemene ledenvergadering of van het bestuur;
b. zijn verplichtingen tegenover de vereniging niet nakomt;
c. opzettelijk de vereniging benadeelt;
(…)
2. De ontzetting wordt uitgesproken door de algemene ledenvergadering op voorstel van het bestuur, onder vermelding van de feiten waarop het besluit tot ontzetting is gegrond, van welk besluit het bestuur schriftelijk mededeling doet aan het betrokken lid; ook deze mededeling zal de feiten behelzen waarop het besluit tot ontzetting is gegrond.
3. Een lid te wiens aanzien ontzetting is uitgesproken, houdt op lid te zijn met ingang van de dag, waarop de algemene ledenvergadering die uitspraak heeft gedaan.
Het voorstel tot ontzetting is met twintig stemmen voor en vijf stemmen tegen aangenomen.

2.5. RTO heeft [eiser] bij brief van 31 december 2013 onder meer het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van de gehouden leden vergadering op 18-12-2013 over gedrag
en het niet naleven van de statuten van de R.T.O. en het huishoudelijk reglement van de R.A.T. heeft er een schriftelijke stemming (…) plaatsgevonden. (…) Naar aanleiding van deze stemming heeft de voorzitter (…) u per direct het royement aangezegd en u verzocht de vergadering te verlaten. 
Bij deze deelt het bestuur van R.T.O. schriftelijk mede dat wij de samenwerking en het lidmaatschap per 31-12-2013 met u hebben beëindigd.”

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – het besluit van de algemene ledenvergadering van RTO van 18 december 2013, houdende de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van RTO, te vernietigen en RTO te veroordelen [eiser] in staat te stellen gebruik te kunnen maken van de concessieplaats, onder andere door het verstrekken aan [eiser] van de benodigde toegangspassen en de parkeerontheffing, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat RTO in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. [eiser] vordert voorts RTO te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens gemaakte kosten ad € 6.500,00 exclusief btw en een vergoeding van gederfde inkomsten van € 2.200,00 bruto per maand, vanaf 8 juli 2013 tot en met de datum dat hij de exploitatie van het taxivervoer van en naar de luchthaven weer kan hervatten
3.2.

[eiser] stelt daartoe het volgende. Het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap is vernietigbaar omdat er in strijd is gehandeld met artikel 2:15 lid 1 sub a en sub b BW. De royementsbrief vermeldt niet de feiten die ten grondslag liggen aan de ontzetting. Voorts zijn de specifieke gedragingen die hem worden verweten niet aan de orde geweest tijdens de algemene ledenvergadering en staan deze evenmin vermeld in de opzeggingsbrief. [eiser] heeft de notulen, oproepingsbrief en machtigingen niet kunnen controleren en geen verweer kunnen voeren tegen de beweerdelijke klachten. Zijn vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op de stelling dat RTO onrechtmatig heef gehandeld door hem keer op keer op oneigenlijke wijze de uitoefening van zijn lidmaatschap en subconcessieovereenkomst te ontzeggen.
3.3.

RTO concludeert tot afwijzing van de vordering en voert daartoe aan dat [eiser] onvoldoende belang heeft bij zijn vordering. RTO stelt zich voorts op het standpunt dat het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid geldig is, omdat aan alle formaliteiten is voldaan en dat als hij weer lid zou worden, hij geen taxivervoer op de luchthaven mag verzorgen De door [eiser] gestelde schade wordt door RTO betwist.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

In geschil is de vraag of het besluit van RTO van 18 december 2013 om [eiser] te ontzetten als lid vernietigd moet worden. Eerst dient echter beoordeeld te worden of [eiser] voldoende belang heeft bij zijn vordering tot vernietiging van dit besluit.
Voldoende belang bij de vordering

4.2.

RTO heeft aangevoerd dat [eiser] bij zijn vordering onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW. RTO heeft hiertoe in de eerste plaats aangevoerd dat vernietiging van het besluit niet tot gevolg heeft dat [eiser] van de concessie gebruik kan maken. Daarnaast stelt zij dat RTO [eiser] niet als lid kan toelaten, omdat hij niet aan de gemeentelijke eisen voldoet. Ten derde heeft RTO [eiser] inmiddels opnieuw aangeboden om lid te worden.
4.3.

Vernietiging van het besluit brengt niet noodzakelijk mee dat [eiser] van de concessie gebruik kan maken. Het lidmaatschap van RTO is echter wel één van de voorwaarden om van de concessie gebruik te kunnen maken. [eiser] heeft dan ook belang bij (voortzetting van) het lidmaatschap van RTO.
4.4.

RTO heeft voorts aangevoerd dat zo lang [eiser] niet voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan taxichauffeurs, zij hem niet kan toelaten als lid. Uit de artikel 9 van de Taxiverordening Rotterdam 2013 blijkt dat taxichauffeurs in Rotterdam over een zogenoemde RTX-vergunning dienen te beschikken. Deze vergunning wordt verleend wanneer de chauffeur (a) is aangesloten bij een Toegelaten Taxi Organisatie (zoals RTO) en (b) in het bezit is van een certificaat dat wordt afgegeven door de Stichting Kwaliteitsverbetering Rotterdamse Taxi (het SKRT-certificaat). Voorts volgt uit artikel 2 onder b van het Uitvoeringsbesluit Taxiverordening Rotterdam 2013 dat alle bij een Toegelaten Taxi Organisatie aangesloten chauffeurs over een SKRT-certificaat dienen te beschikken. Volgens RTO heeft [eiser] tot op heden geweigerd de opleiding te volgen om het SKRT-certificaat te verkrijgen.
4.5.

[eiser] heeft niet weersproken dat hij niet in het bezit is van een SKRT-certificaat. Dit betekent dat hij ook niet kan beschikken over een RTX-vergunning. [eiser] heeft echter gesteld dat voor vervoer van en naar de luchthaven geen (RTX)vergunning vereist is. Uit de door [eiser] ter comparitie overgelegde brief van 17 juli 2014 van de Wethouder Haven, Duurzaamheid, Mobiliteit en Organisatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de taxistandplaats op het terrein van de luchthaven een niet-openbare standplaats betreft, waardoor deze niet onder de Taxiverordening Rotterdam 2013 valt. De Wethouder bevestigt in deze brief dat voor het uitvoeren van taxivervoer van en naar deze locatie op dit moment geen RTX-vergunning nodig is. Hoewel RTO kennelijk voornemens is om deze eis wel aan haar leden te stellen, heeft zij ter comparitie erkend dat dit besluit nog niet formeel genomen is. Daarbij is door RTO niet weersproken dat [eiser] alsnog een RTX-vergunning zou kunnen verkrijgen door zijn SKRT-certificaat te behalen. Voor de onderhavige procedure heeft dit tot gevolg dat het niet beschikken over een RTX-vergunning niet afdoet aan het belang van [eiser] bij zijn vordering tot vernietiging van het besluit tot ontzetting als lid van RTO.
4.6.

Door RTO is voorts aangevoerd dat zij [eiser] bij brief van 2 juni 2014 heeft aangeboden (opnieuw) lid te worden. Volgens haar is daarmee het belang van [eiser] bij zijn vordering tot vernietiging van het besluit van 18 december 2013 komen te ontvallen. Dit verweer slaagt niet. [eiser] heeft er immers belang bij dat wordt vastgesteld of hij in de periode vanaf 18 december 2013 lid is gebleven van RTO, onder meer ten behoeve van de vraag of hij recht heeft op vergoeding van in deze periode gederfde inkomsten.
4.7.

Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat [eiser] voldoende belang heeft bij zijn vordering en daardoor ontvankelijk is.
Vernietiging besluit wegens strijd met statutaire bepalingen

4.8.

Volgens [eiser] is het op 18 december 2013 genomen besluit vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 lid 1 onder a BW). Uit artikel 10 lid 2 van de Statuten volgt dat de ontzetting van een lid kan worden uitgesproken door de algemene ledenvergadering op voorstel van het bestuur, onder vermelding van de feiten waarop besluit tot ontzetting is gegrond. Deze procedure is in overeenstemming met de wettelijke regeling van artikel 2:53a in verbinding met 2:35 BW.
4.9.

RTO heeft de oproepingsbrief van 2 december 2013 voor de buitengewone algemene ledenvergadering van 18 december 2013 in het geding gebracht. [eiser] heeft tijdens de comparitie van partijen erkend dat hij deze brief heeft ontvangen. Tevens staat vast dat [eiser] bij de betreffende vergadering aanwezig is geweest. Dat het voorgenomen besluit aan [eiser] als betrokkene nog eens apart aangezegd had moeten worden, zoals door hem ter zitting is gesteld, blijkt niet uit artikel 10 van de Statuten. De hierin genoemde mededeling ziet immers op het door de algemene ledenvergadering genomen besluit en niet op het voorstel hiertoe van het bestuur. De oproepingstermijn van een bijzondere algemene ledenvergadering bedraagt veertien dagen op grond van artikel 22 lid 3 in verbinding met artikel 21 lid 2 van de Statuten. Niet in geschil is dat deze termijn door RTO in acht is genomen.
4.10.

In de brief van 2 december 2013 is duidelijk vermeld dat het onderwerp van de vergadering de ontzetting van [eiser] als lid van de coöperatie op grond van artikel 10 lid 1 onder a, b en/of c van de Statuten betreft. Ter onderbouwing van grond b is daarbij vermeld dat (1) er herhaaldelijk is geklaagd omdat [eiser] meerdere malen klanten onheus zou hebben bejegend, (2) dat [eiser] zijn gedrag ondanks waarschuwingen niet heeft verbeterd en (3) dat [eiser] taxivervoer heeft aangeboden zonder in het bezit te zijn van een RTX-vergunning. Ter onderbouwing van grond c is vermeld dat RTO Eneco als klant heeft verloren, doordat [eiser] één van de klanten van Eneco onheus heeft bejegend. Naar het oordeel van de rechtbank is het op de buitengewone algemene ledenvergadering te behandelen agendapunt hiermee voldoende duidelijk omschreven als bedoeld in artikel 22 lid 1 van de Statuten.
4.11.

Partijen verschillen van mening over de vraag of het ‘pakket klachten’ over [eiser] aan de leden ter beschikking is gesteld. Een verplichting om de schriftelijke stukken (anders dan de rekening en verantwoording) vooraf toe te zenden of op de vergadering ter inzage te leggen volgt niet uit de Statuten. Weliswaar dienen de leden over voldoende informatie met betrekking tot het voorgenomen besluit te beschikken, maar dit hoeft niet per definitie schriftelijk te gebeuren. Dat op dit onderdeel de bepalingen omtrent totstandkoming zijn geschonden, is dan ook niet vast komen te staan.
4.12.

[eiser] vermoedt dat het besluit niet aan de formele vereisten voldoet. Hiermee doelt hij kennelijk op de wijze van stemmen, nu het feit dat RTO geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek om hem afschriften van de bij de stemming gebruikte volmachten en de schriftelijke stemmen te doen toekomen, hem in dit vermoeden sterkt. Vooropgesteld moet worden dat er geen wettelijke of statutaire bepaling is die [eiser] het recht op inzage in of op een afschrift van deze documenten geeft. Voorts heeft [eiser] niet onderbouwd om welke reden de stemmingsprocedure als omschreven in artikel 23 van de Statuten niet correct zou zijn verlopen. De gang van zaken omtrent de stemming, zoals beschreven in de door RTO bij conclusie van antwoord overgelegde notulen van de bijzondere algemene ledenvergadering, is door [eiser] niet weersproken. De hierin beschreven stemwijze is in overeenstemming met de Statuten. Nu het vermoeden dat de ‘formele vereisten’ met betrekking tot de stemming niet zijn nageleefd niet nader is onderbouwd, is onvoldoende vast komen te staan dat de stemming niet correct is verlopen.
4.13.

Uit artikel 10 lid 2 van de Statuten volgt dat het besluit tot ontzetting schriftelijk moet worden medegedeeld aan het betrokken lid, waarin tevens de feiten worden vermeld waarop het besluit tot ontzetting is gegrond. In de brief van 31 december 2013 is voldoende duidelijk verwoord dat [eiser] als lid is ontzet (in de brief: ‘geroyeerd’). Met betrekking tot de feiten die aan het besluit ten grondslag liggen zijn genoemd ‘het gedrag’ en ‘het niet naleven van de statuten van RTO en het huishoudelijk reglement van RAT’. Hoewel summier, is de rechtbank van oordeel dat deze omschrijving voldoet aan de eis van ‘opgave van redenen’ als bedoeld in artikel 2:53 lid 4 BW en het noemen van ‘feiten’ als bedoeld in artikel 10 lid 3 van de Statuten. De ratio van deze bepaling is immers dat het betrokken lid verweer kan voeren tegen zijn ontzetting bij (het door de statuten aangewezen orgaan dan wel) de rechter. Nu [eiser] bij de vergadering van 18 december 2013 aanwezig was en de verwijten van RTO aan [eiser] bovendien ook in het kort geding aan de orde zijn geweest, kon RTO in de gegeven omstandigheden in de brief van 31 december 2013 volstaan met de beknopte beschrijving van de redenen voor de ontzetting.
4.14.

Uit artikel 10 lid 3 van de Statuten volgt dat de ontzetting aanvangt op de dat de algemene ledenvergadering de uitspraak heeft gedaan. Uit de notulen en de brief van 31 december 2013 volgt dat [eiser] per direct als lid is ontzet en verzocht is de vergadering te verlaten. In de brief van 31 december 2013 is echter tevens medegedeeld dat het lidmaatschap per 31 december 2013 wordt beëindigd. Deze opmerking, die niet in overeenstemming met de wettelijke en statutaire regeling is, wijkt af van de eerder gedane mededelingen van RTO. Voor zover RTO het lidmaatschap toch tot het einde van het jaar heeft gecontinueerd, is [eiser] daardoor niet benadeeld. Het levert derhalve geen gebrek in de totstandkoming van het besluit op dat vernietiging hiervan rechtvaardigt.
4.15.

Uit het voorgaande volgt dat de oproeping voor de vergadering, de agendering, het ter beschikking stellen van stukken, de wijze van stemming en de mededeling van het besluit aan het betrokken lid niet in strijd zijn met wettelijke of statutaire bepalingen. Het beroep op vernietiging op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a BW slaagt daarom niet.
Vernietiging besluit wegens strijd met redelijkheid en billijkheid

4.16.

Door [eiser] is voorts aangevoerd dat het besluit vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (artikel 2:15 lid 1 onder b BW). Hiervan is slechts sprake wanneer de algemene ledenvergadering bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
4.17.

Hierboven is reeds vastgesteld dat de formaliteiten met betrekking tot de besluitvorming in acht zijn genomen. Met betrekking tot de inhoud van het besluit wordt opgemerkt dat niet alle genoemde grondslagen deugdelijk onderbouwd zijn. Zo is niet inzichtelijk gemaakt welke statutaire regels [eiser] volgens RTO heeft overtreden. Daarnaast is, aangenomen dat Eneco als gevolg van het optreden van [eiser] geen klant meer van RTO is, niet onderbouwd dat van een opzettelijke benadeling van RTO door [eiser] sprake is. Voorts is door RTO intussen erkend dat een overtreding van het Huishoudelijk Reglement van de RAT geen grondslag kan bieden voor ontzetting als lid van RTO. Verder is hierboven reeds vastgesteld dat een RTX-vergunning niet vereist is voor taxivervoer van en naar de luchthaven.
4.18.

Uit de stukken blijkt echter duidelijk dat de kern van het conflict tussen partijen gelegen is in het gedrag van [eiser] jegens klanten en andere chauffeurs, zoals ook in het kort geding al aan de orde is geweest. [eiser] heeft aangevoerd dat de klachten op de algemene ledenvergadering niet of nauwelijks aan de orde zijn geweest en dat hij geen gelegenheid heeft gekregen om zich hiertegen te verweren. [eiser] heeft echter onweersproken gelaten dat de in de door RTO overgelegde notulen een juiste weergave van hetgeen op de vergadering is besproken is opgenomen. Uit deze notulen volgt dat er in ieder geval twee klachten inhoudelijk zijn besproken (één van Eneco en één van een Engelse dame). Tevens blijkt uit het verslag dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren, waarna een woordenwisseling zou zijn ontstaan. Van een schending van elementaire rechtsbeginselen in de ontzettingsprocedure lijkt dan ook geen sprake.
4.19.

Op grond van het voorgaande is voldoende vast komen te staan dat voor alle betrokkenen duidelijk was om welke redenen werd voorgesteld om [eiser] als lid te ontzetten. Voort staat vast dat [eiser] hier tijdens de vergadering zijn visie op heeft kunnen geven. De genoemde klachten van passagiers raken de kern van de dienstverlening als taxichauffeur en kunnen, ondanks het belang van [eiser] bij het lidmaatschap, aanleiding zijn voor een besluit tot ontzetting. De stemprocedure hierover is correct verlopen. Hierdoor is onvoldoende gebleken dat de algemene ledenvergadering in redelijkheid en billijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Het besluit is daardoor evenmin vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b BW.
Gebruik concessieplaats

4.20.

Hierboven is geoordeeld dat er geen grond is voor vernietiging van het besluit van 18 december 2013. Het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid van RTO blijft dus in stand. Nu [eiser] geen lid meer is van RTO, kan hij geen aanspraak meer maken op gebruikmaking van de concessie tot taxivervoer, nu deze concessie juist op het lidmaatschap van RTO is gebaseerd. De vordering tot gebruikmaking van de concessie zal daarom worden afgewezen, evenals de daaraan verbonden vorderingen tot het verschaffen van toegangspassen en een parkeerontheffing en de aan deze vordering gekoppelde dwangsom.
Schadevergoeding

4.21.

[eiser] heeft gesteld dat RTO jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door ‘hem keer op keer op oneigenlijke wijze de uitoefening van zijn lidmaatschap te ontzeggen’. Volgens [eiser] loopt hij hierdoor sinds 8 juli 2013 inkomsten mis.
4.22.

Niet in geschil is dat [eiser] vanaf 8 juli 2013 geen gebruik meer van de concessie heeft kunnen maken. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] hier in ieder geval vanaf 18 december 2013 geen recht meer op had, omdat hij per deze datum niet langer lid was van RTO. Dat [eiser] in de tussenliggende periode geen taxivervoer heeft kunnen uitvoeren van en naar de luchthaven is het gevolg van het besluit van RTO van 7 juli 2013 om de concessieplaats van [eiser] te beëindigen. Dit besluit was onderwerp van het tussen [eiser] enerzijds en RTO en RAT anderzijds gevoerde kort geding. In onderhavige geschil is de rechtmatigheid van het beëindigen van de concessieplaats op 7 juli 2013 door RTO echter door [eiser] slechts zijdelings aan de orde gesteld. Dat RTO onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Hoewel de voorzieningenrechter aanleiding heeft gezien RTO in het kort geding voorwaardelijk (mede) te veroordelen om de aan [eiser] opgelegde maatregel tot beëindiging van de concessie te schorsen, betreft dit slechts een ordemaatregel (waarbij [eiser] overigens niet aan de voorwaarde tot het binnen twee weken instellen van een bodemprocedure heeft voldaan). Op grond van deze uitspraak kan dan ook niet worden aangenomen dat RTO onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tot vergoeding van gederfde inkomsten en advocaatkosten is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten

4.23.

De beslissing
De rechtbank

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RTO tot op heden begroot op € 2.796,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt [eiser], indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131,00 aan nakosten, verhoogd met € 68,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [eiser] tot aan de dag der voldoening;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.

Opzeggen of royeren bij conflict (NVD)

Rechtbank Midden-Nederland 16 oktober 2013 (NVD)
ECLI:NL:RBMNE:2013:3743 (10 juli 2014)


Een vereniging zegt het lidmaatschap op van een kritisch lid. Toetsing aan 2:8 BW.
Van belang is r.o. 4.4:

“Naar terecht niet tussen partijen in geschil is, komt aan [eiser] in beginsel (ook in diens verhouding [de vereniging als] vereniging waarvan hij lid is) het recht toe om het met de koers van [de vereniging] niet eens te zijn en zijn afwijkende mening binnen en buiten [de vereniging] te ventileren. Ik zou hierbij opmerken dat er binnen de vereniging meer ruimte moet zijn voor debat dan voor kritiek op de vereniging in de media. 

De vraag is evenwel of de wijze waarop hij dat heeft gedaan aan het bestuur van [de vereniging] grond heeft verschaft om zijn lidmaatschap (onmiddellijk) te mogen opzeggen, zonder de jegens hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW te schenden.

Anders dan [eiser] stelt, komt bij beantwoording van die vraag geen betekenis toe aan het feit dat de statuten (evenals de wet) de (niet defamerende) mogelijkheid kennen van opzegging van het lidmaatschap door het bestuur, naast de (defamerende) mogelijkheid van ontzetting uit het lidmaatschap door de algemene ledenvergadering. Het gaat daarbij om naast elkaar staande rechtsfiguren, die elk voor zich toepasbaar zijn wanneer de daarbij voorgeschreven criteria zijn vervuld. Wanneer de criteria van de beide rechtsfiguren zijn vervuld is het dus niet zo, zoals [eiser] in zijn stellingen lijkt aan te voeren, dat aan de rechtsfiguur van de ontzetting voorrang moet worden gegeven boven die van de opzegging. Dit is een nuttige overweging voor de vele gevallen waar ontzetting (royement) mogelijk te zwaar is: opzegging staat dan ook open. 

Vonnis van 16 oktober 2013 in de zaak van
[eiser] , tegen
de vereniging NEDERLANDSE VERENIGING VAN DIËTISTEN ,

Partijen zullen hierna [eiser] en NVD genoemd worden.

2De feiten

2.1.

[eiser] is diëtist. Hij is (afgezien van een korte onderbreking in januari 2012) sedert 2002 lid van NVD. Het doel van deze vereniging is de bevordering van de kwaliteit en beschikbaarheid van diëtistische zorg. NVD is een belangrijke gesprekspartner in het overleg met (koepels) van andere zorgaanbieders, zorgverzekeraars, de overheid en patiënten- en consumentenorganisaties. NVD heeft circa 2850 leden (diëtisten). Haar directeur is [A], hierna: directeur[A].
2.2.

Diëtistische zorg maakte in 2011 deel uit van het basispakket waarvoor krachtens de Zorgverzekeringswet aanspraak op vergoeding bestond. Voor die vergoeding was in dat jaar 54 miljoen euro beschikbaar. Op 30 juni 2011 nam de Tweede Kamer voor om uit bezuinigingsnoodzaak dieetadvisering uit het basispakket te schrappen, met uitzondering van een beperkt aantal gevallen. NVD heeft zich, met gebruikmaking van een denktank, bezonnen op een andere wijze waarop de bezuinigingsnoodzaak het hoofd zou kunnen worden geboden. Ook [eiser] heeft dat gedaan. Hij heeft op het (voor leden beschikbare) NVD-internetforum (hierna: het forum) zijn alternatieve plan gepresenteerd. Hoofdpunt van dit plan is dat voor dieetvoeding een eigen bijdrage verplicht wordt. Kort nadien, op 15 juli 2011, heeft NVD het door haar vormgegeven, andersluidende, plan in een nieuwsbrief aan haar leden kenbaar gemaakt. Rond dat tijdstip en daarna is door NVD-leden, met veelvuldige inbreng van [eiser], op het forum gediscussieerd over de aangekondigde bezuinigingen.
2.3.

NVD stond het uitgangspunt voor dat de vergoeding van gewichtsconsulenten geheel in het basispakket bleef, naast vergoeding van 3 uur diëtistische zorg per jaar (in plaats van – zoals tot en met 2011 – 4 uur per jaar). Zij heeft haar plan op 7 november 2011 aan D’66 doen toekomen, in de hoop dat deze het plan zou willen bevorderen. Op 8 november 2011 schreef [eiser] op het forum onder meer: ‘Misschien kan het NVD bestuur bij de vereniging van gewichtsconsulenten in de leer ? Of moeten we een nieuwe club oprichten ? ’. Op 9 november 2011 voegde hij daaraan toe: ‘Misschien niet de tijd en de plek om deze discussie te starten maar zou het niet tijd zijn voor een andere vereniging ? Ik heb niet echt het gevoel het lidmaatschap van de nvd betekend dat onze belangen worden behartigd (…) zullen we met zijn allen tekenen voor een ander beleid / vereniging ? (…)’. [eiser] heeft het door hem geformuleerde plan medio november 2011 naar diverse politieke partijen gezonden.
2.4.

De Commissie Dieetkosten van NVD heeft in haar vergadering van 21 november 2011 het plan van [eiser] besproken en verworpen. Diezelfde dag heeft [eiser] aan directeur[A] van NVD geschreven, in verband met het door NVD voorgestane plan, ‘Ik vind het zorgelijk dat de industrie (facilitair bedrijf) is gevraagd een doorberekening te maken naar de gevolgen voor patiënten. De vraag is of hier niet sprake is van belangenverstrengeling ?’. [eiser] meldt daarbij dat hij de vrijheid blijft nemen zijn eigen plan verder uit te dragen en vorm te geven.
2.5.

Ook op 21 november 2011 heeft [eiser] zijn lidmaatschap van NVD tegen 1 januari 2012 opgezegd, op de grond dat hij niet het gevoel heeft dat NVD zijn belangen vertegenwoordigt. Diezelfde dag heeft hij per e-mail aan zijn netwerk van collega’s, waaronder vele NVD-leden, bericht over zijn plan en over zijn wens dat plan bij de wetgever (met name via lobby-activiteiten bij D’66) ingang te doen vinden. Hij heeft daarbij vermeld: ‘In de discussie die ik over dit plan heb gehad met [A] van de NVD was zo teleurstellend dat ik me dan maar tot jullie als collega’s richt’. Bij zijn e-mail heeft hij een bericht gevoegd, waarmee de respondenten (na invulling van hun personalia) aan D’66 konden aangeven [eiser] plan te steunen. Ook heeft [eiser] bij zijn e-mail de onder 2.4 omschreven brief aan directeur[A] van NVD als bijlage meegezonden.
2.6.

Op 24 november 2011 heeft NVD jegens haar leden gereageerd op de e-mail die [eiser] op 21 november 2011 aan zijn collega’s zond. In haar schrijven licht zij (de gronden van) haar eigen voorstel toe, alsmede waarom zij niet voor het voorstel van [eiser] is. Ook meldt zij dat haar voorstel aan de politiek is gepresenteerd en verzoekt zij de beroepsgroep de krachten te bundelen en vooral NVD daarvan de spreekbuis te laten zijn.
2.7.

Op 28 november 2011 heeft [eiser] aan D’66 geschreven en daarbij zijn kritiek op het voorstel van NVD geuit. Hij schrijft onder meer: ‘Het beeld dat vanuit de NVD wordt geschetst: dat de huidige regels voldoen, er sprake is van adequaat voorschrijfgedrag door artsen en dietisten is dus onjuist. De vraag blijft welke belangen het NVD dient van zijn leden of van de industrie? Het is aan de politiek een keuze te maken in beleid. Hopelijk gebeurt dit op basis van juiste informatie en niet op basis van valse argumenten ingegeven door verkeerde belangen’.
2.8.

Op 5 december 2012 heeft [eiser] naar aanleiding van het desbetreffende meningsverschil tussen NVD en hem op het forum geschreven: ‘Misschien moeten de voorstanders van dieetvingen eens gewoon nutridrink intypen op marktplaats en dan in alle eerlijkheid aangeven of hun standpunt een patiëntenbelang dient dan wel een industrie belang dient ?’.
2.9.

Op 8 januari 2012 heeft [eiser] per e-mail aan zijn netwerk van collega’s, waaronder vele NVD-leden, ernstige kritiek op het voorstel van NVD geuit. Hij schrijft onder meer: ‘Ik denk dat NVD bestuur hier een akte van onvermogen heeft afgegeven en op een extra ALV verantwoording moet afleggen. Het kan niet zo zijn dat NVD 25% van onze omzet schrapt, naast het omzetverlies wat we al verwachten, zonder dat dit consequenties heeft. Dit is geen belangenbehartiging, maar belangenverkwanseling. (…) Laat onze belangen niet verkwanselen door de NVD!’. Over het plan van NVD schrijft hij voorts: ‘(misschien toch ingegeven door de € 100.000,- / 12% van de inkomsten / sponsoring vanuit de industrie aan het NVD bureau ? Los van de bijdrage aan symposia etc.’
2.10.

Op diens verzoek is [eiser] eind januari 2012 weer als lid van NVD toegelaten. Partijen zijn het er niet over eens of dat is gebeurd onder de voorwaarde dat het optreden van [eiser] als lid na drie maanden zou worden geëvalueerd. In de maanden na zijn hernieuwde lidmaatschap is [eiser] voortgegaan met het uiten van zijn kritiek op het NVD-voorstel en de promotie van zijn eigen voorstel. In mei 2012 is hij door het bestuur van NVD uitgenodigd voor een evaluatiegesprek omtrent zijn handelen in de voorafgegane periode, maar hij heeft die uitnodiging afgeslagen.
2.11.

In het jaar 2012 viel diëtistische zorg in het geheel niet in het basispakket. De discussie en planvorming omtrent de vergoeding van die zorg heeft zich vervolgens, op gelijke voet als voorheen, voortgezet met het oog op de regeling die in 2013 zou moeten gelden. Vóór juni 2012 heeft het bestuur van NVD het plan van NVD (ten behoeve van 2013) aan het ministerie van VWS gezonden. Zij heeft aan de inhoud van dat voorstel geen ruime ruchtbaarheid gegeven, vanuit de wens het precaire politieke besluitvormingsproces niet te frustreren en daarmee de kansen op een goede vergoedingsregeling te vergroten. Ook aan haar leden (afgezien van de genoemde denktank en de Commissie Dieetkosten) heeft het bestuur de precieze inhoud van het plan toentertijd niet vrijgegeven, in afwachting van de politieke reacties daarop.
2.12.

Op 12 juni 2012 heeft [eiser] per e-mail aan zijn netwerk van collega’s, waaronder vele NVD-leden, zijn onvrede geuit over het feit dat hij geen volledige inzage heeft kunnen verkrijgen in de aan het ministerie van VWS gepresenteerde plannen van NVD en heeft hij wederom zijn eigen plan gepromoot. Bij zijn e-mail heeft hij een bericht gevoegd, waarmee de respondenten (na invulling van hun personalia) aan NVD de volgende eisen konden presenteren:
  • de eis dat alle door NVD bij het ministerie van VWS ingediende voorstellen worden openbaar gemaakt,
  • de eis dat alle voorstellen die de productie met 25% beperken met onmiddellijke ingang door NVD worden ingetrokken,
  • de eis dat bij de vaste commissie van de Tweede Kamer voor VWS een voorstel wordt ingediend door NVD overeenkomstig het voorstel van [eiser].
2.13.

Ook op 12 juni 2012 heeft [eiser], met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna WOB) aan het ministerie van VWS verzocht de door NVD ingediende plannen aan hem mede te delen. Het ministerie heeft [eiser] daarop voor de inhoud van dat plan naar NVD verwezen. Op 14 juni 2012 heeft hij zijn WOB-verzoek eveneens aan NVD gericht. Hij heeft daarbij ook verzocht om mededeling van hetgeen NVD omtrent de bezuinigingsmaatregelen aan de Nederlandse Zorgautoriteit heeft kenbaar gemaakt.
2.14.

Ook op 14 juni 2012 heeft NVD in een nieuwsbrief aan haar leden mededeling gedaan dat het ministerie van VWS daags daarvoor een voorstel voor de vergoedingsregeling in 2013 aan de Eerste en Tweede Kamer had gezonden, inhoudend dat per jaar 3 uur diëtistische zorg wordt vergoed in het basispakket. In de brief doet NVD mededeling van de vier aanbevelingen die zij aan het ministerie heeft aangereikt (te weten: verlaag de vergoedingsaanspraak van vier naar drie uur zorg per jaar, zonder van die verlaging kinderen en ondervoede patiënten uit, wijzig het begrip dieetadvisering in dieetbehandeling en repareer de maatregel zo spoedig mogelijk en laat de regeling al per 1 juli 2012 ingaan). Ook meldt NVD welke vijf kritiekpunten zij op het voorstel van het ministerie van VWS heeft.
2.15.

Op 21 juni 2012 heeft [eiser] het ministerie van VWS geschreven, waarbij hij zijn vraag naar de door NVD ingediende voorstellen heeft herhaald. Hij schrijft onder meer: ‘De reden hiervoor is dat de NVD 2011 12% van haar directe inkomsten heeft ontvangen uit sponsoring van de (dieet)voedingsmiddelen industrie. Hierbij komen nog bijdragen aan symposia en scholingen. Mijn persoonlijke mening is dat hier in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling aanwezig is. En derhalve ik het essentieel vindt dat dit gegeven wordt meegewogen in aangedragen voorstellen van de NVD’.
2.16.

Op 22 juni 2012 heeft het bestuur van NVD het lidmaatschap van [eiser] per direct opgezegd, met gebruikmaking van haar bevoegdheid daartoe op grond van artikel 7, lid 1, aanhef en sub c, van de statuten. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang: ‘Het lidmaatschap eindigt door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden (…) wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren’. In lid 2 van artikel 7 is bepaald dat de opzegging namens de vereniging door het hoofdbestuur geschiedt en dat die opzegging, indien op de voormelde grond berustend, met onmiddellijke ingang kan worden gedaan. Naast de opzegging kennen de statuten de figuur van de ontzetting van een lid uit diens lidmaatschap, onder meer op de grond dat deze de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Tot ontzetting kan volgens de statuten slechts de algemene ledenvergadering besluiten. Het hoofdbestuur kan, daarop vooruitlopend, besluiten een lid te schorsen.
2.17.

Als feitelijke grond voor de opzegging van [eiser] lidmaatschap heeft het bestuur van NVD in haar opzeggingsbrief vermeld dat [eiser] met zijn berichten aan het ministerie van VWS (waaronder zijn overbodige WOB-verzoek) en aan zijn collegae/mede-leden voor onrust en verwarring heeft gezorgd en de diëtist en NVD in verlegenheid en diskrediet heeft gebracht.
2.18.

[eiser] heeft op 24 juni 2012 tegen de opzegging geprotesteerd en is daarbij uitgebreid ingegaan op de inhoud van zijn eigen plan en dat van NVD. Hij besluit zijn brief met: ‘De twee vragen die zich dan voordoen zijn:
  1. Is hier sprake van kokervisie dan wel hobbyisme van de huidige directeur van het NVD bureau ?
  2. Is hier sprake van (financieel/persoonlijke) belangenverstrengeling met de industrie ?’.
Ook schrijft [eiser] dat het bestuur zichzelf in een kwetsbare positie heeft gebracht als er openheid van zaken komt en dat het handelen van het bestuur de indruk geeft dat het iets te verbergen heeft.
2.19.

Het bestuur van NVD heeft de opzegging van [eiser] gehandhaafd.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van het bestuur van NVD van 22 juni 2012 tot opzegging van [eiser] lidmaatschap vernietigt, met veroordeling van NVD in de gedingkosten.
3.2.

NVD voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] beroept zich op de vernietigbaarheid van het opzeggingsbesluit. Hij erkent dat het bestuur van NVD uit hoofde van artikel 7 van de statuten, in lijn met het bepaalde in artikel 2:35 BW, de bevoegheid toekomt een dergelijk besluit te nemen. Hij stelt echter dat het opzeggingsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die het bestuur van NVD uit hoofde van artikel 8 lid 1 BW jegens hem in acht heeft te nemen, zodat het besluit op grond van artikel 2:15 lid 1, aanhef en sub b, BW moet worden vernietigd.
4.2.

[eiser] stelt daartoe dat het hem als lid van NVD volledig vrij stond om zijn standpunt in de kwestie van de bezuinigingsmaatregelen (zowel zijn verzet tegen het plan van NVD als de promotie van zijn eigen plan) als lid van de NVD binnen de kring van die vereniging kenbaar te maken en dat hem dat ook buiten die kring vrijstond, mits hij dat op persoonlijke titel deed, aan welke voorwaarde hij zich steeds heeft gehouden. Het opzeggingsbesluit houdt naar zijn oordeel een ongeoorloofde inperking van die vrijheden in, temeer nu het bestuur niet heeft gekozen voor de alternatieve mogelijkheid hem te schorsen, vooruitlopend op een eventuele ontzetting uit zijn lidmaatschap. Wanneer zij dat had gedaan, had [eiser] naar zijn zeggen de mogelijkheid gehad het oordeel van de algemene ledenvergadering te vragen over zijn optreden en de daar aan te verbinden gevolgen. Die mogelijkheid is hem ten onrechte onthouden.
4.3.

NVD stelt dat het opzeggingsbesluit rechtsgeldig is en aan het vereiste van de onderling in acht te nemen redelijkheid en billijkheid voldoet. Van NVD kon naar haar zeggen in redelijkheid niet worden verlangd [eiser] lidmaatschap te doen voortduren, gezien de gebezigde opzeggingsgronden. Het gaat NVD daarbij niet om het feit dat [eiser] zijn eigen plan promoot en dat dat plan afwijkt van het plan van NVD, maar om het feit dat [eiser] daarbij onrust binnen (de ledenkring van) NVD veroorzaakt, NVD ten onrechte beticht van belangenverstrengeling (in strijd met het verenigingsdoel teveel invloed toekennen aan haar – commerciële – sponsoren) en het bestuur anderszins van wanbestuur beticht, waardoor hij de werkzaamheid van NVD ter verwezenlijking van haar doelstelling frustreert.
4.4.

Naar terecht niet tussen partijen in geschil is, komt aan [eiser] in beginsel (ook in diens verhouding tot NVD als vereniging waarvan hij lid is) het recht toe om het met de koers van NVD in de in geding zijnde bezuinigingsdiscussie niet eens te zijn en zijn afwijkende mening binnen en buiten NVD te ventileren. De vraag is evenwel of de wijze waarop hij dat heeft gedaan aan het bestuur van NVD grond heeft verschaft om zijn lidmaatschap (onmiddellijk) te mogen opzeggen, zonder de jegens hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW te schenden. Anders dan [eiser] stelt, komt bij beantwoording van die vraag geen betekenis toe aan het feit dat de statuten (evenals de wet) de (niet defamerende) mogelijkheid kennen van opzegging van het lidmaatschap door het bestuur, naast de (defamerende) mogelijkheid van ontzetting uit het lidmaatschap door de algemene ledenvergadering. Het gaat daarbij om naast elkaar staande rechtsfiguren, die elk voor zich toepasbaar zijn wanneer de daarbij voorgeschreven criteria zijn vervuld. Wanneer de criteria van de beide rechtsfiguren zijn vervuld is het dus niet zo, zoals [eiser] in zijn stellingen lijkt aan te voeren, dat aan de rechtsfiguur van de ontzetting voorrang moet worden gegeven boven die van de opzegging.
4.5.

Uit de vaststaande feiten volgt dat [eiser] zijn kritiek jegens NVD reeds vanaf begin november 2011 aan haar leden heeft geuit in bewoordingen die een controverse (pogen te) scheppen tussen NVD en haar leden, zoals de suggestie een nieuwe club op te richten. Daarbij telt niet alleen dat hij de desbetreffende uitlatingen herhaaldelijk heeft gedaan (met het risico van versterking van hun effect), maar ook dat hij daarbij in toenemende mate scherpe bewoordingen heeft gebruikt, zoals (op 28 november 2011) ‘valse argumenten ingegeven door verkeerde belangen’ en (op 8 januari 2012) ‘akte van onvermogen’ en ‘Dit is geen belangenbehartiging, maar belangenverkwanseling’.
4.6.

Daar komt bij dat hij, ook vanaf november 2011, herhaaldelijk – jegens NVD, haar individuele leden en derden – de vraag heeft opgeworpen of de standpuntbepaling van NVD was ingegeven door het feit dat de inkomsten van NVD deels bestaan uit sponsorgelden. Deze vraag suggereert dat (het bestuur van) NVD haar statutaire taakstelling niet of onvoldoende nastreeft, doch daarbij oneigenlijke beweegredenen hanteert, ontleend aan het belang van haar sponsoren. Tegen de achtergrond van het feit dat NVD maximaal 15% van haar jaarbudget uit sponsorgelden financiert, waarbij sponsorvoorwaarden gelden ter waarborging van de vrijheid haar verenigingsdoel na te streven en tegen de achtergrond van het feit dat niet is gesteld of gebleken dát de standpuntbepaling van NVD op oneigenlijke gronden berust, is dat een ongefundeerde suggestie die NVD (aannemelijkerwijs) tegenwerkt, waar het gaat om het zo goed mogelijk behartigen van haar doelstelling.
4.7.

Voorts komt hier betekenis toe aan de omstandigheid dat NVD, naar zij voldoende heeft toegelicht, haar in juni 2012 aan het ministerie van VWS gepresenteerde plan tegen te grote ruchtbaarheid heeft willen beschermen teneinde de politieke besluitvorming (met name: de standpuntbepaling door de minister) zo gunstig mogelijk te doen verlopen en dat zij – nadat de minister op 13 juni 2012 diens standpunt had kenbaar gemaakt – in de nieuwsbrief van 14 juni 2012 alsnog aan haar leden duidelijkheid heeft verschaft over het ingediende plan. Door op 12 juni 2012 en nadien (ook na 14 juni 2012) bij het ministerie en bij NVD zelf aan te dringen op bekendmaking van de door NVD ingediende plannen en door binnen de kring van NVD-leden en daarbuiten te spreken over ongegronde weigerachtigheid van NVD, heeft [eiser] NVD eveneens (aannemelijkerwijs) tegengewerkt in de opgemelde zin. Daarbij telt in [eiser] nadeel dat hij in zijn brief aan zijn collegae/mede-leden van 12 juni 2012 niet alleen heeft opgeroepen tot steunbetuiging (jegens de politiek) aan zijn eigen plan, maar ook tot de eis dat het door NVD ingediende plan wordt ingetrokken en door daartoe aan de beoogde respondenten een tekstvoorstel te verschaffen.
4.8.

Daar komt bij dat [eiser], na de opzegging van zijn lidmaatschap, in zijn opstelling heeft volhard door in zijn brief aan het bestuur van NVD van 24 juni 2012 te spreken van ‘kokervisie dan wel hobbyisme’ en door opnieuw te spreken van ‘financieel/persoonlijke belangenverstrengeling’. Weliswaar zijn die uitlatingen niet mede redengevend geweest voor de opzeggingsbeslissing, maar zij onderbouwen wel het gewicht en de betekenis van de voor die beslissing door [eiser] gedane uitlatingen.
4.9.

Al de voorgaande uitlatingen en gedragingen van [eiser] in onderling verband wegend en beoordelend, komt de rechtbank tot de volgende slotsom. [eiser] heeft gebruik gemaakt van de onder 4.4. omschreven vrijheid, die hem in beginsel toekomt, maar hij heeft dat op zodanige – met het belang van NVD strijdige – wijze gedaan, dat het bestuur van NVD kon besluiten [eiser] lidmaatschap onmiddellijk op te zeggen, op de grond dat van de vereniging in redelijkheid niet kon worden verlangd zijn lidmaatschap te doen voortduren. Door dat te doen heeft (het bestuur van) NVD niet gehandeld in strijd met de redelijkheid die jegens [eiser] in acht dient te worden genomen krachtens artikel 2:8 BW.
4.10.

Daaruit volgt dat de vordering als ongegrond moet worden afgewezen. …

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vordering af, …