Geen einde lidmaatschap van rechtswege

Twee bestuursleden van een lokale vereniging worden geroyeerd als lid door het hoofdbestuur van de bond. Zijn ze daarmee ook geen bestuurslid meer? De rechter oordeelt van niet. Het lidmaatschap van de lokale vereniging eindigt namelijk niet door het verlies van lidmaatschap van de bond. Dat volgt uit artikel 2:35 lid 1 BW. Je kan zelfs niet in een reglement van de lokale vereniging bepalen dat het lidmaatschap eindigt door verlies van lidmaatschap van de bond. Die bepaling is in strijd met de wet en geldt dus niet.
Opmerking: ik sluit niet uit dat er ook wel andere uitspraken zijn te vinden. Maar het systeem van de wet lijkt me inderdaad zoals de rechter het beschrijft.

” Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.”

Rb. Rotterdam 17.12.2018
ECLI:NL:RBROT:2018:10780

Vonnis in kort geding van 17 december 2018
in de zaak van

1[eiser 1] ,

wonende te Capelle aan den IJssel,
2. [eiser 2],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
tegen

1[gedaagde 1] ,

wonende te Schiedam,
2. [gedaagde 2],
wonende te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn allen betrokken bij [naam club] , een hondendressuurclub in Capelle aan den IJssel.
2.2.

Volgens artikel 3 van het reglement van [naam club] stelt de club zich ten doel de in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (hierna: KNPV) vermelde doeleinden te bevorderen. Volgens artikel 4 van de statuten van de KNPV stelt deze vereniging zich onder meer ten doel het africhten van daartoe geschikte honden als politiehonden, bewakingshonden, speurhonden en reddingshonden, eventueel ook voor andere diensten en taken. Bij gebleken geschiktheid van de hond wordt deze door de eigenaar verkocht aan de politie en/of de rijksoverheid.
2.3.

Artikel 11 lid 3 sub a van de statuten van de KNPV bepaalt dat clubs, zoals [naam club] , jaarlijks de erkenning behoeven van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteren.
2.4.

Eiser [eiser 1] is in 2014 penningmeester geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 2] is in hetzelfde jaar secretaris geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 1] is in 2015 voorzitter geworden van [naam club] .
2.5.

In 2017 heeft eiser [eiser 2] , als lid van [naam club] , het hoofdbestuur van de KNPV ingelicht over onregelmatigheden die volgens hem zouden hebben plaatsgevonden. De KNPV heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. De onderzoekscommissie concludeerde op 28 november 2017 onder meer:
Op basis van dit onderzoek zijn wij van mening dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] de belangen van de KNPV in ernstige mate hebben geschaad. Het plegen van valsheid in geschrifte bij het laten wijzigen van de verenigingsstatuten en bij de notariële vastlegging hiervan. Het meerdere malen opmaken van valse vergaderverslagen. (…)
Het is opvallend dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] verklaren geen KNPV-honden af te richten en zij alleen geïnteresseerd zijn in het africhten van honden in het Globelring programma. Hieruit concluderen wij dat de heren de oefenlocatie op termijn in handen proberen te krijgen.
2.6.

Bij brieven van 20 december 2017 heeft het hoofdbestuur van de KNPV [naam club] bericht dat in de bestuursvergadering van 16 december 2017 is besloten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang worden ontzet uit het lidmaatschap van de KNPV.
2.7.

Bij e-mailbericht van 18 december 2018 heeft [eiser 1] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te kennen gegeven dat uit de artikelen 4.2, 6.1.C, 6.2 en 16 van het reglement van [naam club] volgt dat het lidmaatschap van de KNPV ‘randvoorwaardelijk’ is voor het lidmaatschap van [naam club] , dat, nu dit lidmaatschap hen is ontnomen, een continuering van het lidmaatschap van [naam club] niet meer mogelijk is, dat dit betekent dat het lidmaatschap van [naam club] per datum van het royement van het lidmaatschap van de KNPV is beëindigd, en dat dit weer betekent dat ook aan het bekleden van een functie binnen het bestuur een einde is gekomen.

2.8.

[eiser 1] heeft de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) verzocht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit te schrijven als bestuurders van [naam club] , en zijn eigen titel laten wijzigen in die van voorzitter.
2.9.

Bij brief van 28 december 2017 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] bericht dat de ontzetting pas ingaat na het onherroepelijk worden van de beslissing van het hoofdbestuur van de KNPV c.q. de beslissing op een tegen de ontzetting ingesteld beroep, dat de beroepstermijn nog niet is verstreken, en dat zij dus hun lidmaatschap niet hebben verloren en nog steeds in functie zijn als bestuurslid.
2.10.

Op 15 januari 2018 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen het besluit van de KNPV in beroep gekomen. Dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, wordt door hen betwist, net als de conclusie van de onderzoekscommissie dat zij de oefenlocatie in handen proberen te krijgen. Verder hebben zij de KvK verzocht de uitschrijving ongedaan te maken. De KvK heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.
2.11.

Het beroep tegen het besluit van de KNPV is op 28 juni 2018 door de ereraad van de KNPV ongegrond verklaard.
2.12.

[eiser 1] en [eiser 2] hebben op hun beurt beroep ingesteld tegen het besluit van de KvK om gehoor te geven aan het hiervoor onder 2.10 bedoelde verzoek. Zij hebben de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Dat verzoek is op 19 oktober 2018 afgewezen, omdat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter van het CBB, het besluit van het hoofdbestuur van de KNPV tot ontzetting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet van rechtswege leidt tot verlies van het lidmaatschap van [naam club] en de brief van [eiser 1] van 18 december 2018 niet kan worden aangemerkt als opzegging.
2.13.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] bericht dat het bestuur voornemens is te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] . Als reden daarvoor voerden zij aan dat [eiser 2] , door zich ten onrechte te hebben ingeschreven als bestuurder van [naam club] , en door het verspreiden van laster ten aanzien van bestuursleden, de belangen van [naam club] ernstig heeft geschaad. Zij hebben [eiser 2] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het voornemen van het bestuur, en hem uitgenodigd om zijn reactie mondeling toe te lichten tijdens een op 20 juli 2018 te houden bestuursvergadering.
2.14.

Bij de stukken bevindt zich geen brief van het bestuur aan [eiser 1] , houdende het voornemen om te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] .
2.15.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de bestuursvergadering op 20 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] , en de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 1] .
2.16.

Bij de bestuursvergadering van 20 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. [eiser 2] is ook niet verschenen. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk te reageren op de brief van het bestuur van 13 juli 2018. Besloten is tot vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] en [eiser 1] .
2.17.

Bij brieven van 21 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] en [eiser 1] ieder afzonderlijk bericht dat in de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten hen uit hun clublidmaatschap te ontzetten c.q. hun clublidmaatschap vervallen te verklaren met onmiddellijke ingang, op de gronden als vermeld in het voornemen, en dat binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving beroep tegen het besluit kan worden ingesteld bij de algemene vergadering. [eiser 2] noch [eiser 1] heeft beroep ingesteld.
2.18.

Bij brief van 25 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 27 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staat als agendapunt onder andere vaststelling van een datum en agenda voor een algemene ledenvergadering (hierna: ALV) waarop zal worden besloten over het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang.
2.19.

Bij de bestuursvergadering van 27 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. Besloten is dat de ALV zal worden gehouden op 17 augustus 2018.
2.20.

Bij brief van 1 augustus 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de ALV van 17 augustus 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang, en de benoeming van een nieuw bestuurslid.
2.21.

Bij de ALV van 17 augustus 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en een tweetal clubleden. [eiser 1] was niet aanwezig. Met meerderheid van stemmen is besloten om [eiser 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van [naam club] . Vervolgens is unaniem besloten om [naam 1] te benoemen tot bestuurder. Het bestuur van [naam club] heeft [naam 1] aangewezen als secretaris en besloten dat [gedaagde 2] (die secretaris was) voortaan de functie van penningmeester zal gaan vervullen.
2.22.

Bij e-mailbericht van 28 augustus 2018 heeft [naam 1] , namens het bestuur, [eiser 1] van het besluit van de ALV in kennis gesteld.
2.23.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Naast [eiser 1] en [eiser 2] waren daarbij aanwezig [naam 2] , die net als [eiser 1] en [eiser 2] bij besluit van het bestuur van 20 juli 2018 is ontzet uit zijn lidmaatschap, en [naam 3] . De vergadering is gehouden is het bijzijn van twee bestuursleden van de afdeling Zuid-Holland. Unaniem is gestemd vóór de stelling dat het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van [naam club] terecht is beëindigd, en voor de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd. Daarnaast zijn nieuwe bestuursleden benoemd, te weten [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] .
2.24.

In november 2018 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Daarin wordt onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser 1] tot aan de ALV van 4 september 2018 de enige (functioneel) bestuurder was van [naam club] .
2.25.

[naam club] huurt een oefenterrein (met clubgebouw) in Capelle aan den IJssel. Dit oefenterrein is sinds enige tijd in gebruik bij [eiser 1] en [eiser 2] en enkele leden van [naam club] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de toegang daartoe door [eiser 1] ontzegd. De bankrekening van [naam club] wordt beheerd door [gedaagde 2] .

3Het geschil in conventie

3.1.

[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurders zijn van [naam club] , althans zich voor te doen als bestuurslid van [naam club] ;
  2. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te bevelen aan eisers de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw), en boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] (onrechtmatig) hebben onttrokken, aan eisers te overhandigen;
  3. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het terrein van [naam club] en haar clubgebouw, althans zich aldaar op te houden, althans aldaar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het te geven verbod zo nodig zal geschieden met de hulp van de sterke arm van politie of justitie;
  4. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te bevelen binnen 5 dagen na dit vonnis – als voorschot op hun (mogelijke) terugbetalingsverplichting – het banksaldo van [naam club] – zo nodig – aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot ontzegging van de vorderingen aan [eiser 1] en [eiser 2] , met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten.
3.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4Het geschil in reconventie

4.1.

[eiser 3] en [eiser 4] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [verweerder 1] en [verweerder 2] te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] ;
  2. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen aan hen de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw en de hangsloten) en de boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans alle goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] hebben onttrokken sedert december 2017 aan hen te overhandigen;
  3. [verweerder 1] en [verweerder 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het door [naam club] gehuurde terrein en haar clubgebouw, althans zich daar op te houden, althans daar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het gegeven verbod zo nodig zal geschieden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  4. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen binnen vijf dagen na dit vonnis het banksaldo van [naam club] aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, als voorschot op mogelijke terugbetatingsverplichtingen jegens [naam club] , althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2.

[verweerder 1] en [verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

5De beoordeling in conventie

5.1.

[eiser 1] en [eiser 2] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bij besluit van 16 december 2017 van het hoofdbestuur van de KNPV met onmiddellijke ingang geroyeerd uit het lidmaatschap van de KNPV. De redenen tot royement zijn frauduleus handelen als bestuurder van en ten nadele van [naam club] en de KNPV. In het besluit is vermeld dat het royement inhoudt dat gedaagden geen lid meer kunnen worden van de KNPV, dat zij zich moeten onthouden van KNPV activiteiten, en hieraan niet meer kunnen deelnemen, alsook dat het trainen op een KNPV terrein niet is toegestaan. Een expliciet royement door de ALV van [naam club] was daarom niet vereist. Artikel 6.1. C van het reglement van [naam club] bepaalt ook dat het lidmaatschap van de club eindigt door het verlies van het lidmaatschap van de KNPV. In de rede ligt dat een – wegens wangedrag – door het hoofdbestuur van de KNPV geroyeerd lid geen bestuurder van [naam club] kan zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedragen zich echter nog steeds alsof zij de rechtsgeldige (mede)bestuurders zijn van [naam club] . Zo weigeren zij zich tot op heden bij de KvK als (mede)bestuurders uit te schrijven. [eiser 1] en [eiser 2] zijn echter de enige rechtsgeldige (mede)bestuurders van [naam club] . Zij zijn immers op 4 september 2018 door de ALV benoemd tot bestuurder. Door dit alles is [naam club] momenteel vleugellam.
5.2.

Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv – bij wijze van uitgangspunt – dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat betekent in dit geval dat de vorderingen in beginsel alleen kunnen worden toegewezen als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Bovendien moeten de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] bij de gevorderde voorzieningen zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij afwijzing van de vorderingen.
5.3.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat zij nog steeds lid zijn van [naam club] en dat zij, en niet [eiser 1] en [eiser 2] , bestuurders zijn van [naam club] . De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt. Overwogen wordt het volgende.
5.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.
5.5.

Vaststaat dat het bestuur, dat volgens artikel 2:35 lid 2 BW het lidmaatschap van een lid kan opzeggen, het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet heeft opgezegd. Dat betekent, naar voorlopig oordeel, dat zij vooralsnog lid zijn van [naam club] .
5.6.

Resteert de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook nog bestuurder zijn van [naam club] . Die vraag moet, naar voorlopig oordeel, ook bevestigend worden beantwoord. Overwogen wordt het volgende.
5.7.

Artikel 2:37 lid 2 BW bepaalt dat benoeming van bestuursleden geschiedt door de algemene vergadering (tenzij de statuten iets anders bepalen). Het zesde lid van dat artikel bepaalt dat een bestuurslid te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd kan worden ontslagen.
5.8.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Op die vergadering is door vier personen, onder wie [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] , gestemd over de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd.
5.9.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [eiser 1] op 17 augustus 2017, dus vóórdat de vergadering van 4 september 2018 plaatsvond, is ontslagen als bestuurder van [naam club] , en dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 20 juli 2018, eveneens dus vóór 4 september 2018, zijn ontzet uit hun lidmaatschap van [naam club] . Vooralsnog lijkt dit een rechtsgeldig besluit. Het moet er daarom voorshands voor worden gehouden dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 4 september 2018 geen lid meer waren van [naam club] . Nu alleen de leden van een vereniging een stem hebben in de ALV (zo volgt uit artikel 2:38 lid 1 BW), konden [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] dus geen stem uitbrengen. Daarbij komt nog dat, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht hebben opgemerkt, artikel 11 sub b van het reglement van [naam club] (welk reglement volgens partijen nog steeds geldt) voorschrijft – overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:41 lid 1 BW – dat een ALV moet worden uitgeschreven door het bestuur, hetgeen niet is gebeurd. Een en ander betekent, naar voorlopig oordeel, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog steeds bestuurders zijn van [naam club] en dat eerst, op initiatief van het clubbestuur of op initiatief van tenminste twee derde van het aantal clubleden, door het huidige bestuur een ALV moet worden uitgeschreven alvorens kan worden gestemd over het ontslag van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders.
5.10.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er niet van uit kan worden gegaan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Deze conclusie brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Aan een belangenafweging komt de voorzieningenrechter, bij deze stand van zaken, niet toe.
5.11.

[eiser 1] en [eiser 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
– griffierecht € 291,00
– salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.271,00

6De beoordeling in reconventie

6.1.

[eiser 3] en [eiser 4] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Eind 2015 zijn zij benoemd tot bestuurder van [naam club] . [verweerder 1] kon op 18 december 2017 niet besluiten tot opzegging van het lidmaatschap of tot de opzegging van het bestuurslidmaatschap van hen, omdat daarvoor meer nodig is dan één enkel bestuurslid. Na 16 december 2017 zijn zij dan ook gewoon lid gebleven en bestuurder gebleven
naast [verweerder 1] . In de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten tot vervallenverklaring / ontzetting van [verweerder 1] en [verweerder 2] uit hun lidmaatschap. In de ALV van 17 augustus 2018 is besloten [verweerder 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan uit zijn bestuurslidmaatschap. [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn dus geen lid meer van [naam club] , en [verweerder 1] is geen bestuurslid meer. Zij hebben een spoedeisend belang bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen.
6.2.

Overwogen wordt het volgende.
Artikel 256 Rv schrijft voor dat als de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, hij de gevraagde voorziening weigert. Volgens vaste rechtspraak is een zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist als de voorzieningenrechter zich het voor het geven van een verantwoorde beslissing vereiste inzicht in de zaak niet kan verschaffen, of als de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien. Dat laatste doet zich in dit geval voor.
6.3.

Zoals hiervoor in conventie uiteen is gezet, lijken [verweerder 1] en [verweerder 2] formeel niet te kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [naam club] , en formeel geen lid meer te zijn van [naam club] . De vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen verbod om handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] , is daarom op het eerste oog toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering die strekt tot, onder andere, overhandiging door [verweerder 1] en [verweerder 2] van de sleutels van het terrein aan [eiser 3] en [eiser 4] , en ook voor de vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen toegangsverbod tot het door [naam club] gehuurde oefenterrein in Capelle aan den IJssel. [verweerder 1] en [verweerder 2] wijzen echter erop dat de statuten van de KNPV bepalen dat [naam club] jaarlijks de erkenning behoeft van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteert. Zij stellen dat deze erkenning niet opnieuw zal worden verkregen als [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , omdat zij door het bestuur van de KNPV uit hun lidmaatschap van de KNPV zijn ontzet en – zo begrijpt de voorzieningenrechter – [naam club] daardoor handelt in strijd met het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste dat een lid van [naam club] ook lid moet zijn van de KNPV. [eiser 3] en [eiser 4] hebben dat niet weersproken. Dit betekent dat toewijzing van de vorderingen mogelijk ervoor zorgt dat de continuïteit van [naam club] in het gedrang komt. De vraag is vervolgens wat dit voor gevolgen heeft voor het behoud van het oefenterrein.
6.4.

Een en ander brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Daarbij komt nog dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser 3] en [eiser 4] een spoedeisend belang hebben bij wijziging, op dit moment, van de situatie zoals die nu is. Hun stelling dat zij een spoedeisend belang hebben bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen, is onvoldoende om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. Niet is gesteld, laat staan aannemelijk geworden, dat [verweerder 1] en [verweerder 2] de zaken van [naam club] niet goed behartigen. Bovendien is onweersproken door [verweerder 1] en [verweerder 2] gesteld dat de jaarlijkse erkenning van de KNPV niet opnieuw zal worden verkregen zo lang [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , als gevolg waarvan het waarborgen van de opleiding tot politiehond niet mogelijk lijkt.

Royement en uitschrijven

In deze uitspraak in kort geding geeft de rechtbank diverse overwegingen over de verenigingsrechtelijke gang van zaken bij royement en “uitschrijving van leden”. De rechter geeft aan dat de vereniging duidelijk moet weergeven wat de reden is van het royement of de uitschrijving.

De rechter overweegt dat:

” Een zorgvuldige handelwijze brengt mee dat DWS bij uitschrijving of royement daarvan duidelijk de reden (schriftelijk) weergeeft, bijvoorbeeld: wanbetaling, niet geselecteerd zijn of andere redenen (wangedrag), en dat zij een opzegtermijn van twee maanden hanteert. Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de grond van uitschrijving in alle hier aan de orde zijnde gevallen is dat van DWS niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, zodat per direct kan worden opgezegd. Als die grond zich inderdaad zou voordoen, is het aan DWS om dat in de opzeggingsbrief expliciet op te nemen en te motiveren. Dat is tot nu toe niet gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor onrust heeft gezorgd en waarmee het bestuur c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld jegens meerdere eisers. ” 



De rechtbank heeft gelijk dat een opzegging door de vereniging vanwege “redelijkerwijs niet gevergd kunnen worden om het lidmaatschap te laten voortduren”, gemotiveerd dient te worden gedaan door het bestuur. Het is echter jammer dat de rechter spreekt van “uitschrijven”  en “royeren” . Beide termen kent te wet namelijk niet. De wet spreekt slechts van opzegging van het lidmaatschap (door de vereniging) en ontzetting uit het lidmaatschap, en geeft voor beiden duidelijke, aparte, regels. Een rechter die het bestuur aanspoort om juridisch zorgvuldiger te handelen, had kunnen beginnen met het (zelf) hanteren van de juiste terminologie. 

Rb. Amsterdam 25 juli 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:5366

2De feiten

2.1.

DWS is een voetbalclub die in 1907 is opgericht. [gedaagde 4] en de broers
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] ma(a)k(t)en deel uit van het bestuur van DWS, [gedaagde 3] sinds februari 2016, en [gedaagde 2] sinds december 2016.

2.2.

Drie van eisers zijn lid van DWS, de andere drie hebben een of meer kind(eren) die lid zijn (geweest).
2.3.

In de statuten van DWS staat onder meer:
Artikel 2.
(…)
2. Het verenigingsjaar (boekjaar) loopt van één juli tot en met dertig juni
(…)
EINDE LIDMAATSCHAP
Artikel 10.
(…)
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Opzegging namens de vereniging kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de in deze statuten vermelde vereisten voor het lidmaatschap te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, wanneer van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren of wanneer het lid na sommatie nalatig blijft zijn contributie te voldoen.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of namens de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
(…)
BESTUUR
Artikel 12.
1. het bestuur bestaat uit tenminste vijf meerderjarige personen (…) die door de algemene vergadering uit de leden (…) worden gekozen.
(…)
6. De algemene vergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan, indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid vereist van tenminste tweederde van de uitgebrachte stemmen.
(…)


REKENING EN VERANTWOORDING
Artikel 15
(…)
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de algemene vergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een algemene vergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerde bestuur
(…)
ALGEMENE VERGADERINGEN (…)
Artikel 16
(…)
2. Jaarlijks zal uiterlijk zes maanden na afloop van het verenigingsjaar een algemene vergadering (jaarvergadering) worden gehouden.
3. De agenda van deze vergadering bevat onder meer:
(…)
g. Verkiezing bestuursleden
(…)
i. Verkiezing commissie van beroep;
(…)
4. Andere algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur (…) zulks onder gelijktijdige vermelding van de agenda.
(…)
6. Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van tenminste een zodanig aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van één tiende gedeelte der stemmen verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering (…) Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg is gegeven kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan
(…)
TOEGANG EN BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING
Artikel 17.
1. Alle leden hebben toegang tot de algemene vergadering. Leden tot 16 jaar brengen in deze vergadering bij iedere stemming telkens één stem uit, leden van zestien en zeventien jaar telkens twee stemmen en leden van achttien jaar en ouder telkens drie stemmen.
2. Stemmen bij volmacht is niet toegestaan.
2.4. (

Het bestuur van) DWS heeft op een zeker moment in 2017 ervoor gekozen om leden vanaf 13 jaar alleen nog te handhaven als zij door een selectiecommissie waren uitgekozen voor een bepaald team. In notulen van een overleg tussen de Gemeente en (een delegatie van) DWS van 28 september 2017 is daarover vermeld:
DWS is van oudsher een opleidingsclub. Nu is iedereen tot 12 jaar welkom. Vanaf 13 jaar alleen selectie. Van de rest wordt afscheid genomen. Dat is niet altijd makkelijk, maar de club kiest hier toch voor. Vooral ook om het wangedrag dat vaak voorkomt bij oudere niet selectieteams uit te bannen.”

2.5.

Onder de gedingstukken (productie 3 van eisers) bevinden zich 13 handtekeningenlijstjes. Boven vier van die lijstjes staat de volgende tekst:
Hierbij verklaren onderstaande leden volmacht te geven aan advocaat Mr. Rick van Viersen een kortgeding te starten tegen het huidige bestuur van D.W.S. A.F.C.
Ondergetekenden willen dat het bestuur aftreed omdat:
– het al 2 jaar geen ALV heeft gehouden
– 2 jaar geen inhoud van financiële zaken heeft gegeven
– Wanbeleid waaronder o.a. het bestuur meer dan 10.000 euro moet betalen in een verloren arbitrage zaak mbt tot 1 of meerdere trainers. Dit omdat het bestuur haar afspraken niet is nagekomen en dit niet naar behoren heeft afgehandeld.
– Geen goed beleid heeft gevoerd en geen leiding heeft geven om alle zaken in goede banen te leiden waardoor er veel onnodige onrust en onduidelijkheid bij de leden is ontstaan
– Bezig is om statuten en andere zaken te veranderen tegen de zin van vele leden
– Het bestuur tegen de regels van de statuten van 5 bestuursleden naar 3 bestuursleden is gegaan en heeft geen maatregelen genomen om spoedig een ALV te organiseren om resterende ontbrekende bestuursleden toe te voegen.”
Onder deze tekst staan op de vier lijstjes in totaal 42 handtekeningen. Op de andere lijstjes waar boven staat ‘Handtekeningenactie leden AFC DWS’ staan in totaal ongeveer 80 handtekeningen. Een deel van de lijstjes dateert uit april 2018.
2.6.

Onder de gedingstukken (productie 21 van het bestuur c.s.) bevinden zich lijstjes met 13, respectievelijk 12 handtekeningen van spelers van het 1e en 2e elftal, waarboven staat: “Wij willen dat het huidige bestuur blijft”.
2.7.

In een anonieme brief van 23 mei 2018 ‘namens de leden van A.F.C. D.W.S.’, en volgens de aanhef ‘namens de wettelijk gestelde meerderheid leden’ is aan het bestuur verzocht om tijdens de voor 31 mei 2018 geplande Algemene Ledenvergadering (ALV) (onder meer) de volgende agendapunten te behandelen:
– overzicht, zaken rondom het functioneren van huidig bestuur
– afdracht financiële stukken huidige bestuur
– voorstel ontslag huidige bestuur
– voorstel nieuwe verkiesbare bestuursleden.
2.8.

Op 25 mei 2018 is per e-mail en aangetekende post een brief gestuurd aan het bestuur, waarin onder meer staat dat ‘namens de meerderheid van de leden’ aan het bestuur wordt meegedeeld dat zij per 25 mei 2018 tot aan de ALV geschorst is en dat de taken tot die tijd zullen worden waargenomen door een ‘interim bestuur, gekozen door de meerderheid van de leden’.
2.9.

Eveneens op 25 mei 2018 heeft het bestuur via de website van DWS de leden over een aantal zaken geïnformeerd. In dit bericht staat onder meer:
(…) dit bestuur heeft niets te verbergen. Ook financieel niet. We proberen met een kleine groep vrijwilligers de club draaiende te houden. Elke dag weer. En dat is een enorme uitdaging. (…) natuurlijk zullen we openheid van zaken geven omtrent de financiën. Echter gezien de velen bestuurswisselingen van de afgelopen jaren zijn er nog wat hiaten binnen de overdracht van de financiële boekhouding en dat is een hoop werk (…)
het ergste is nog dat in de brief gesuggereerd wordt dat het huidige bestuur geschorst is. Dat is onzin. Volgens de huidige statuten kan dat helemaal niet en het is ook niet rechtsgeldig. Het kiezen van een nieuw bestuur staat niet op de agenda van de aankomende ALV en indien dat wel zo was geweest, moeten de kandidaten zich vooraf kenbaar maken zoals in de statuten staat.

2.10.

Op 30 mei 2018 heeft het bestuur een e-mail naar de leden gestuurd met de mededeling dat de voor 31 mei 2018 aangekondigde ALV was uitgesteld tot een nader tijdstip vóór 1 juli 2018. Veiligheidsredenen waren volgens dit bericht de aanleiding voor het uitstel, omdat sprake zou zijn (geweest) van intimidatie en dreigementen door ‘stemmingmakers’ die inmiddels geroyeerd of zelfs geen lid zouden zijn.
2.11.

Op 2 juni 2018 heeft [gedaagde 3] aangifte gedaan van bedreiging door één van de vaders van twee jeugdspelers van DWS, gepleegd op 23 mei 2018.
2.12.

Het bestuur heeft met name in de maand juni een aantal (tenminste tien) (veelal minderjarige) jeugdleden uitgeschreven. Aan hen (en/of hun ouders) is op of rond 5 juni 2018 het volgende bericht gestuurd:
Beste speler/ouder,
Helaas delen we je hierbij mee dat (…) voor het seizoen 2018/2019 niet in aanmerking komt voor een (selectie)team bij afc DWS.
Om het voor (…) zo soepel mogelijk te maken een nieuwe club te vinden, hebben we je uitgeschreven als lid bij DWS, zodat je je meteen bij een nieuwe club kunt inschrijven zonder dat je op actie van DWS als club wordt verwacht. (…)Aangezien het einde van het seizoen is en er vanaf nu alleen getraind wordt met de spelers die volgend seizoen wel verder gaan houdt jouw lidmaatschap van afc DWS per direct op.”
De leden (en/of hun ouders) waren het er veelal niet mee eens en hebben gevraagd om heroverweging van de uitschrijvingen.

2.13.

Bij brief van 14 juni 2018 heeft [naam vader] mede namens een aantal andere ouders van uitgeschreven jeugdleden bij de KNVB Arbitragecommissie gevraagd om voorzieningen te treffen.
2.14.

In een e-mail van 26 juni 2018 heeft de advocaat van eisers aan de advocaat van het bestuur c.s. geschreven dat deze de statuten (blijven) schenden door leden ten onrechte en zonder inachtneming van de opzegtermijn uit te schrijven, om hen daarmee monddood te maken en dat deze kwestie inmiddels is voorgelegd aan de KNVB. Verder wordt een bespreking met de leden bevestigd die de dag erna zou plaatsvinden. Deze bespreking is echter niet doorgegaan.
2.15.

Eisers (althans aan hen gelieerde personen) hebben het bestuur, onder meer via een deurwaardersexploot, verzocht om op de ALV, die uiteindelijk heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018, de volgende agendapunten te agenderen:
1. inzage financiële jaarstukken 2016 en 2017
2. Behandeling royement geroyeerde leden
3. Op gegronde redenen voorstel ontslag volledige huidige bestuur.
Het bestuur c.s. heeft aan dat verzoek niet voldaan.
2.16.

In de notulen van de ALV van 29 juni 2018 is vermeld dat [gedaagde 4] formeel is afgetreden als secretaris en [naam 1] zijn taken overneemt. Verder staat erin dat [gedaagde 3] [naam 2] als penningmeester voorstelt, [naam 3] als algemeen bestuurslid en voor de ouderraad [naam 4] . Uit de notulen blijkt verder dat (alleen) gestemd is over de onderwerpen “verplicht uitvoeren van vrijwilligerswerk” en over de vraag of naast contributie een bedrag voor kleding moet worden betaald. Volgens een door DWS in het geding gebrachte presentielijst waren tijdens de ALV 61 mensen aanwezig. De leden [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 4] (eisers sub 1, 2 en 4) waren tijdens die ALV niet aanwezig.

3Het geschil

3.1.

Eisers vorderen, samengevat, dat het bestuur c.s. wordt bevolen om
A. op zo kort mogelijke termijn een nieuwe ALV te plannen, waartoe alle leden toegang krijgen, ook de leden die ten onrechte zijn uitgeschreven/geroyeerd;
B. te stoppen met het royeren en uitschrijven van leden, tenzij daar een gegronde reden voor is, in lijn met de statuten;
C. de reeds geroyeerde en uitgeschreven leden weer lid te maken van DWS, als zij DWS daartoe verzoeken;
D. de leden inzicht te geven in de financiële boekhouding van DWS, door deze binnen zeven dagen na het te wijzen vonnis ter inzage te leggen op een plaats in het clubhuis die voor de leden toegankelijk is;
verder het bestuur te bevelen:
E. onmiddellijk af te treden;
F. de bestuurstaken binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis neer te leggen, op straffe van een dwangsom, en over te dragen aan een nieuw bestuur.
Dit alles met veroordeling van het bestuur c.s. in de proceskosten.

3.2.

Het bestuur c.s. voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het bestuur c.s. handelt in strijd met de statuten, zich schuldig maakt aan wanbeleid en daarmee kennelijk onrechtmatig handelt jegens eisers. Eisers hebben hun geschil (ook) voorgelegd aan de arbitragecommissie van de KNVB, maar voorshands is onvoldoende aannemelijk dat daarmee voorzien is in een met voldoende waarborgen omklede procedure die tot een snelle maatregel, vergelijkbaar met een vonnis in kort geding, zal leiden. Bovendien is het niet aan de arbitragecommissie om te oordelen over royementen van individuele leden. Verder hebben eisers, anders dan het bestuur c.s. aanvoert, bij hun vorderingen op zichzelf een voldoende spoedeisend belang, nu het nieuwe voetbalseizoen weer voor de deur staat. Dit leidt ertoe dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil en dat eisers dus ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De formele verweren van het bestuur c.s. slagen dan ook niet.
4.2.

In de statuten van de vereniging DWS staat dat de ALV beslist over de benoeming, de schorsing en het ontslag van het bestuur. Een besluit tot schorsing of ontslag is niet genomen, zodat het bestuur terecht heeft aangevoerd dat het nog steeds rechtsgeldig het bestuur van DWS vormt. Er is voorshands ook geen grond aanwezig om het bestuur te dwingen tot aftreden, laat staan onmiddellijk. Ook kan ervan worden uitgegaan dat de ALV heeft ingestemd met de uitbreiding van het bestuur zoals die is voorgesteld op de ALV van 29 juni jl. (en is vermeld bij 2.16), al had de besluitvorming daarover transparanter gekund. Uit de notulen van die ALV blijkt namelijk niet dat het voorstel om deze bestuursleden te benoemen in stemming is gebracht en is aangenomen. Ter zitting heeft het bestuur c.s. dat erkend en ter toelichting verklaard dat er geen tegenkandidaten waren en dat er geen tegengeluiden zijn gekomen, zodat de ALV geacht moet worden met de nieuwe bestuursleden te hebben ingestemd. Dat kan zo zijn, maar dat is niet de gang van zaken zoals in de statuten vastgelegd. Aan het bestuur wordt dringend in overweging gegeven, zeker in het licht van de recente onrust bij de club, om de verkiezing van
nieuwe bestuursleden of de uitbreiding van het bestuur in het vervolg duidelijk op de agenda te zetten en daarover te laten stemmen. Vooralsnog voldoet het zittende bestuur echter aan de in de statuten vermelde eisen.

4.3.

Eisers menen verder dat het bestuur ten onrechte niet zijn eigen functioneren en/of aftreden op de agenda heeft gezet en ten onrechte de afgelopen twee jaar geen ALV heeft georganiseerd. Niet in geschil is dat op grond van de statuten tenminste eenmaal per jaar een ALV dient plaats te vinden. Als dat niet gebeurt en de leden van mening zijn dat er extra vergaderingen moeten worden georganiseerd om de door hen gewenste agendapunten te bespreken, kunnen zij het bestuur daartoe verplichten, en als dat niet het gewenste resultaat heeft, zelf een ALV bijeenroepen. Daarvoor is nodig dat een verzoek wordt ingediend door tenminste een zodanig aantal leden dat bevoegd is tot het uitbrengen van tien procent van de stemmen. Deze weg hebben eisers niet gevolgd. Zij hebben verklaard dat zij een dergelijk aantal leden niet bereid hebben kunnen vinden om deze stap te zetten. Voorshands hebben zij onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat dit, zoals zij stellen, komt doordat het bestuur c.s. kritische leden monddood maakt door hen uit te schrijven of te intimideren. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de in de statuten voorgeschreven weg geen reële mogelijkheid zou bieden. Gelet op het aantal handtekeningen dat eisers in het geding hebben gebracht ter ondersteuning van hun stellingen zouden zij het benodigde aantal stemmen moeten kunnen halen. Als dat niet het geval is, zou dat kunnen wijzen op de juistheid van de stelling van het bestuur c.s. dat een groot deel van de handtekeningen een heel andere kwestie (rond het hoofd van de jeugdopleiding) betrof, die zich in april 2018 heeft voorgedaan. Daar komt bij dat eisers niet hebben betwist dat eisers sub 1, 2 en 4 als leden voor de ALV waren uitgenodigd en de vergadering hadden kunnen bezoeken om hun zienswijze onder de aandacht te brengen. Ook dat hebben zij nagelaten. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter in de vorm van toewijzing van het gevorderde onder A, E en/of F, is onder deze omstandigheden geen plaats.
4.4.

Eisers hebben wel aannemelijk gemaakt dat bij een niet te verwaarlozen aantal leden en ouders van jeugdleden onvrede bestaat met het huidige selectiebeleid en met de wijze en de termijn waarop (jeugd)leden worden geschorst en/of uitgeschreven. Eisers hebben een punt als zij zeggen dat de werkwijze en de communicatie hierover niet duidelijk zijn. Uit het bij 2.12 aangehaalde briefje blijkt niet waarom de opzegtermijn van twee maanden niet in acht is genomen en een uitschrijving per 8 juni is wel erg kort dag als een inschrijving bij een nieuwe club op 15 juni binnen moet zijn. Verder hebben eisers erop gewezen dat ook jeugdleden zijn uitgeschreven die in de belangstelling stonden van clubs als FC Twente en Ajax. Het uitschrijvingsbeleid roept dus in elk geval de nodige vragen op. Daarnaast kunnen geroyeerde/uitgeschreven leden tegen een dergelijke beslissing niet in beroep, aangezien er geen commissie van beroep bestaat, terwijl de verkiezing daarvan volgens de statuten ook ieder jaar op de agenda van de ALV zou moeten staan.
4.5.

Een zorgvuldige handelwijze brengt mee dat DWS bij uitschrijving of royement daarvan duidelijk de reden (schriftelijk) weergeeft, bijvoorbeeld: wanbetaling, niet geselecteerd zijn of andere redenen (wangedrag), en dat zij een opzegtermijn van twee maanden hanteert. Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de grond van uitschrijving in alle hier aan de orde zijnde gevallen is dat van DWS niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, zodat per direct kan worden opgezegd. Als die grond zich inderdaad zou voordoen, is het aan DWS om dat in de opzeggingsbrief expliciet op te nemen en te motiveren. Dat is tot nu toe niet gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor onrust heeft gezorgd en waarmee het bestuur c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld jegens meerdere eisers. Het zal DWS daarom worden verboden om tot het uitschrijven van leden over te gaan op een wijze die niet aan de eisen voldoet. De vordering onder B is in die zin toewijsbaar.
4.6.

Voor verdergaande verboden of veroordelingen is echter geen plaats. Het bestuur c.s. heeft op de zitting toegezegd dat binnen drie weken een commissie van beroep wordt ingesteld die de recent beëindigde lidmaatschappen zal onderzoeken en dat deze besluiten zullen worden heroverwogen, als die commissie van oordeel is dat DWS daarbij niet zorgvuldig heeft gehandeld. Aangenomen wordt dat het bestuur c.s. deze toezegging gestand zal doen.
4.7.

Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de financiële bescheiden momenteel in kaart worden gebracht, dat die klus nog niet is afgerond en dat dit nog enige tijd vergt, mede in verband met het aantreden van de nieuwe penningmeester. Er mag op worden vertrouwd dat binnen een redelijke termijn openheid van zaken zal worden gegeven, zoals het bestuur c.s. heeft toegezegd, en dat ook de statutaire verplichtingen op dit punt vanaf heden weer worden nagekomen. Van belang is nog dat het bestuur c.s. erop heeft gewezen dat DWS in de regel zit te springen om mensen die vrijwillig taken op zich willen nemen, al dan niet als bestuurslid of bijvoorbeeld als lid van de kascommissie en dat dus van haar niet kan worden gevergd op stel en sprong aan alle verzoeken te voldoen. Wellicht kan een deel van eisers daar ook een steentje aan bijdragen, als de verhoudingen weer zijn genormaliseerd. In dat verband wordt partijen in overweging gegeven om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan, eventueel onder leiding van een onafhankelijke derde.
4.8.

De slotsom is dat behalve de vordering waarop rechtsoverweging 4.5 (de vordering vermeld bij 3.1 onder B) ziet alle vorderingen worden afgewezen. Nu beide partijen op belangrijke punten in het (on) gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, zoals hierna in het dictum is vermeld.
4.9.

Bij deze uitkomst hoeft op de vraag of de niet verschenen [gedaagde 4] , tegen wie verstek zal worden verleend, inmiddels ook formeel als bestuurslid is afgetreden, niet meer te worden ingegaan.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt DWS om bij het royeren of uitschrijven van leden daarvan schriftelijk de reden mee te delen en de opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen, behalve als er grond bestaat om per direct op te zeggen, in welk geval ook daarvan de reden schriftelijk dient te worden meegedeeld; verbiedt DWS om anderszins leden uit te schrijven of te royeren;

Kafka in een vereniging. Royement ongeldig.

Rb. Den Haag 4 april 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:3682

Kafka in een vereniging: een lid wordt geroyeerd (ontzet), zonder dat wordt gezegd waarom, met een niet-ondertekende brief. Het lid vraagt of de brief echt is, krijgt geen antwoord. Tegen het einde van de beroepstermijn stelt hij beroep in  bij de ALV. Het bestuur weigert een ALV bijeen te roepen. Het lid gaat naar de rechter, maar er is een uitspraak van de Hoge Raad uit 1965 waarin is bepaald dat een lid niet bij de civiele rechter kan aankloppen zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog loopt.

De rechter besluit echter om af te wijken van die uitspraak van de HR. ” Nu het bestuur van de vereniging categorisch weigert de ALV bijeen te roepen, moet een uitzondering worden aanvaard op de regel die in het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad uit 1965 is geformuleerd. Het lid kan zich in een dergelijke situatie wel dadelijk tot de civiele rechter wenden en zijn bezwaren tegen het besluit van het bestuur aan de rechter ter beoordeling voorleggen. Een beroep van de vereniging op het verzuim het oordeel van de ALV af te wachten zal onaanvaardbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 2:8 lid 2 BW. “

De rechter oordeelt ook dat het royement vernietigbaar is. ” Het ontzettingsbesluit is voor [de heer A] uit de lucht komen vallen. Er is van de zijde van de vereniging op geen enkele wijze zelfs maar een begin van een serieuze motivering van het besluit ter kennis van [de heer A] gebracht. Ook ter comparitie is, op vragen van de rechtbank, niet veel meer naar voren gekomen dan dat er “onrust” was in de vereniging. [] Het is dan ook in nevelen gehuld gebleven waarom [de heer A] het veld moest ruimen.”

Het bestuur is zo “slim” geweest om het lid A niet alleen te royeren, maar om ook het lidmaatschap op te zeggen (op zich is dat een verstandige keuze). In dit geval heeft het bestuur ook nog een ledenraadpleging gehouden, met de vraag of leden het lid A nog in hun midden houden. Ook daarbij heeft lid A geen enkele gelegenheid gehad zijn kant van het verhaal te doen.

” Het opzeggingsbesluit treft hetzelfde lot. Dit besluit is, naar de rechtbank begrijpt, de resultante van een raadpleging van de leden – nadat [de heer A] in rechte was opgenomen tegen zijn royement – aan wie een keuzemenu is voorgeschoteld[]n. De uitkomst daarvan zou zijn dat de leden [de heer A] niet langer in hun midden accepteren. Los van het feit dat ook hier [de heer A] op geen enkele wijze is betrokken in de besluitvorming, geldt dat het onduidelijk is wat [de heer A] nu precies wordt nagedragen. [de heer A] moet er naar gissen, zelfs een tipje van de sluier licht de vereniging (het bestuur) niet op.” 


 

Vonnis van 4 april 2018

I n de zaak van De heer A, lid, [B] en [de VOF] tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

RIJSCHOOLVERENIGING “ ATTENT ”,

Eisers zullen hierna afzonderlijk ook ‘de VOF, ‘ [de heer A] ’ en ‘ [mevrouw B] ’ genoemd worden. Gedaagde zal ‘de vereniging’ genoemd worden.

2De feiten

2.1.

[de heer A] en [mevrouw B] zijn vennoten van de VOF, waarin een rijschool wordt geëxploiteerd. [de heer A] is bij de rijschool werkzaam als gecertificeerd rijinstructeur. [mevrouw B] houdt zich voornamelijk bezig met de afhandeling van administratieve en financiële zaken.
2.2.

De vereniging is een vereniging van rijschoolhouders. Zij is opgericht in 1984 en heeft als doel het behartigen en bundelen van de belangen van beroeps-autorijschoolhouders, alsmede het bevorderen van een juiste uitoefening van hun werkzaamheden, een en ander in de ruimste zin des woords.
2.3.

Sinds 2007 is [de heer A] in zijn hoedanigheid van gecertificeerd rijinstructeur lid van de vereniging.

2.4.

In de statuten van de vereniging (‘de Statuten’), is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen.

Artikel 5. Einde van het lidmaatschap.Het lidmaatschap eindigt:
1. […].
c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer een lid zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
d. door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeeld.
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van een verenigingsjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4. Een opzegging in strijd met het bepaalde in het vorige lid, doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgend op de datum waartegen was opgezegd.
5. […].
6. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.
7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
8. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een verenigingsjaar eindigt, blijft desalniettemin de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd. […].

2.5.

Tevens is een Huishoudelijk Reglement van kracht. Voor zover hier relevant, is daarin het volgende opgenomen.

Artikel 6. Rechten en verplichtingen.Een lid der vereniging heeft het recht zijn stem uit te brengen tijdens de in artikel 12 en 13 der statuten genoemde vergaderingen; inzage te verkrijgen van alle door het bestuur genomen besluiten.
Artikel 7. Een lid der vereniging is verplicht.De statuten, reglementen en bestuursbesluiten strikt na te leven. Zich te onthouden van handelingen die schadelijk zijn of kunnen zijn voor de belangen van het verkeersonderricht in het algemeen en voor de vereniging in het bijzonder. Zorg te dragen voor een goede bedrijfsvoering. Zijn financiële verplichtingen ten aanzien van de vereniging stipt na te komen, bij niet-naleving waarvan geen aanspraak kan worden gemaakt op de in artikel 6 van dit reglement genoemde rechten. […].
Artikel 8. Einde van het lidmaatschap.De opzegging van het lidmaatschap, als vermeld in artikel 5 der statuten, geschiedt door schriftelijke melding aan het verenigingssecretariaat.
Ontzettinga. Het bepaalde in artikel 5 lid d der statuten is ondermeer van toepassing op het niet nakomen van de verplichtingen als genoemd in artikel 6 en 7 van dit reglement .
b. Een bestuursbesluit tot ontzetting kan eerst dan worden genomen nadat een gedegen onderzoek is ingesteld naar de wijze en mate van de tot die beslissing leidende overtreding(en). Alvorens tot ontzetting wordt besloten dient het betrokken lid te worden gehoord.
c. In geval van ontzetting verliest het deelnemingsbewijs (bewijs van lidmaatschap) en eventuele personeelspassen, met inbegrip van alle daaruit voortvloeiende rechten, direct na uitspraak van de ontzetting door het bestuur zijn geldigheid en dient onverwijld te worden ingeleverd bij het secretariaat. Het vorenstaande is eveneens van toepassing op alle door of namens de vereniging uitgereikte legitimaties.
d. Indien binnen de in de statuten gestelde termijn beroep wordt aangetekend op de algemene vergadering, wordt de werking van het deelnemingsbewijs (bewijs van lidmaatschap) en alle daaruit voortvloeiende rechten opgeschort totdat over het tegen de ontzetting ingestelde beroep door de algemene vergadering is beslist.
e. Bij nietigverklaring van het bestuursbesluit tot ontzetting door de algemene vergadering kan het betrokken lid geen aanspraken doen gelden op vergoeding van schade, van welke aard ook, die door de herroepen ontzetting is geleden, tenzij grove nalatigheid kan worden aangetoond.

2.6.

Bij brief van 3 maart 2017 heeft het bestuur van de vereniging (‘het bestuur’) de rijschool geïnformeerd als volgt:
Gelet op artikel 2 en art 5,1,d van de Statuten van rijschoolvereniging Attent en art. 7 van het Huishoudelijk reglement van voornoemde vereniging ziet het Bestuur zich genoodzaakt u uit de vereniging te ontzetten. Gezien de aard van de situatie ziet het Bestuur af van een procedure ‘einde lidmaatschap’. Geheel buiten de Statuten en het Huishoudelijk Reglement om is het bestuur bereid één en ander in een persoonlijk gesprek nader toe te lichten. Voor een afspraak kunt u zich wenden tot één van de bestuursleden.

2.7.

Bij e-mail van 12 maart 2017 heeft [de heer A] daarop gereageerd als volgt:
[…], 3 maart jl. hebben wij als rijschool een aangetekende brief ontvangen van de Attent rijschoolvereniging waarin werd medegedeeld dat het bestuur zich genoodzaakt ziet om per direct onze rijschool uit de vereniging te zetten. Of deze brief ook echt via het bestuur van de vereniging komt is niet duidelijk, er is ondertekend als bestuur rijschoolvereniging Attent , maar deze is niet ondertekend met naam of handtekening. Verder wordt er verwezen naar een tweetal artikelen, maar er wordt nergens duidelijk gemaakt op weke manier er door onze rijschool tegen deze artikelen is ingegaan. Er is nooit een aanwijzing geweest dat wij ons in strijd met deze artikelen gedragen zouden hebben. Na het inwinnen van juridisch advies heb ik besloten om tegen deze beslissing in te gaan en daarom heb ik voor elk lid van het bestuur afzonderlijk de volgende vragen:

– Is deze brief inderdaad afkomstig van het Attent bestuur?
– Op welke gronden is deze beslissing genomen? Als het bestuur inderdaad vindt dat er tegen deze artikelen in iets gebeurd is, graag een schriftelijke onderbouwing met bewijzen en data?
– Waarom is er nooit een bericht geweest gericht aan onze rijschool dat er in strijd met deze artikelen gehandeld werd?
– Moet een eventuele beslissing om een lid uit de vereniging te zetten niet besproken worden met de leden?

Ik heb sterk de indruk dat er op persoonlijke redenen gezocht wordt om onze rijschool zwart te maken en om mij persoonlijk aan te vallen. Hierbij vraag ik aan het bestuur om per omgaande de beslissing om onze rijschool als lid te weigeren ongedaan te maken en deze beslissing aan de Attent leden schriftelijk mede te delen. […].

2.8.

Een reactie bleef uit en de advocaat van [de heer A] heeft het bestuur bij brief van 31 maart 2017 het volgende geschreven, voor zover hier relevant:
[…]. Cliënt overhandigde mij uw brief van 3 maart jl. waarin u ontzetting van het lidmaatschap van uw vereniging aanzegt. […]. Omdat sindsdien uw reactie is uitgebleven, zeg ik u namens cliënt aan dat hij hierbij gebruik wil maken van de mogelijkheid in beroep bij de ALV te gaan tegen uw besluit tot ontzetting van het lidmaatschap. Ik verzoek u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief kenbaar te maken meer informatie te verschaffen over de verdere gang van zaken. Totdat u dat gedaan heeft behoud ik in ieder geval uitdrukkelijk het recht voor andere beroepsgronden aan te voeren. […].

2.9.

Bij brief van 10 april 2017 heeft het bestuur gereageerd, voor zover hier relevant:
Op 8 april 2017 ontving ik uw brief […]. Helaas moet ik u mededelen dat ik het beroep niet in behandeling kan nemen aangezien u het beroep te laat ingesteld heeft. Ik zal het een en ander hieronder toelichten. Met mijn brief van 3 maart 2017 heb ik aan uw cliënt kenbaar gemaakt dat Rijschoolvereniging Attent hem ontzet uit het lidmaatschap op grond van artikel 5, eerste lid, onder d van onze Statuten en artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement. Tegen mijn besluit van 3 maart 2017 stond op grond van artikel 5 van onze Statuten beroep open, waarbij de beroepstermijn één maand was. Dit houdt in dat uw cliënt tot en met 2 april 2017 de tijd had om in beroep te gaan tegen mijn besluit. Uit de handgeschreven toevoegingen op de bijlagen van uw brief maak ik op dat uw cliënt op de hoogte was van deze termijn. Pas op 8 april 2017 ontving ik uw aangetekende brief. Gelet op het feit dat ik uw brief buiten de gestelde termijn ontving neem ik het beroep niet in behandeling.

2.10.

Bij brief van 2 mei 2017 heeft de advocaat van [de heer A] het bestuur geschreven, voor zover hier relevant:
[…]. Allereerst geldt dat uw statuten in artikel 5 lid 7 voorschrijven dat tegen een besluit tot ontzetting gedurende één maand de mogelijkheid bestaat beroep in te stellen tegenover de algemene vergadering. Als er al sprake zou zijn van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontzetting van het lidmaatschap, dan is het aan de algemene ledenvergadering om over het beroep te oordelen. Nergens is voorgeschreven dat het bestuur van de vereniging beslist over de ontvankelijkheid van een dergelijk ingesteld beroep. Reeds door dit beroep niet voor te leggen aan de algemene ledenvergadering handelt u dan ook in strijd met artikel 5 lid 7 van de statuten.

Uw beoordeling dat het beroep te laat zou zijn ingesteld, is voorts feitelijk onjuist. Zoals u in de bijlage kunt zien, heb ik het beroep per e-mail van 31 maart ingediend bij de vereniging. De brief is destijds tevens per aangetekende post verzonden. Voor de zekerheid heb ik dit beroep tevens aan alle individuele bestuursleden per e-mail toegestuurd. Hiermee staat onherroepelijk vast dat het beroep op 31 maart jl. is ingediend. Dat u de brief pas op 8 april jl. zou hebben gelezen, doet daar niets aan af. Evenmin schrijven de statuten of het huishoudelijk reglement voor dat het beroep per (aangetekende) post moet worden ingediend, laat staan dat het voor ontvankelijkheid beslissend is dat het bestuur of een bestuurslid kennis heeft genomen van het beroep. Het tegendeel is het geval, aangezien het bestuur zich geheel dient te onthouden van een oordeel over de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.

Het voorgaande is overigens enkel relevant voor zover al sprake zou zijn van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op grond van artikel 5 lid 1 sub d geldt dat een lid kan worden ontzet wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Verder blijkt uit artikel 8 lid b dat voorafgaand aan dit besluit een gedegen onderzoek moet worden ingesteld. In uw brief d.d. 3 maart 2017 geeft u op geen enkele manier weer op grond van welke gedragingen zijdens mijn cliënt u tot uw besluit tot ontzetting bent gekomen. Evenmin laat u na met stukken te onderbouwen vanwaar uw besluit tot ontzetting gerechtvaardigd zou kunnen zijn.

Als kers op de taart voegt u daar in uw besluit van 3 maart jl. aan toe dat u afziet van een procedure einde lidmaatschap. Ook deze beslissing is op geen enkele manier onderbouwd. Hoe dan ook geldt dat de feiten noch de omstandigheden, statuten, het huishoudelijk reglement noch de wet de ruimte biedt af te zien van een dergelijke procedure. Hoe dan ook geldt dat u op geen enkele wijze in redelijkheid tot ontzetting van het lidmaatschap hebt kunnen komen. […].

2.11.

Op 13 juli 2017 heeft [de heer A] de dagvaarding waarmee onderhavige zaak aanhangig is gemaakt aan de vereniging laten uitbrengen.
2.12.

Op 26 augustus 2017 heeft de vereniging haar leden een ‘Verklaring inzake lidmaatschap [A] ’ gestuurd, met het verzoek daarop aan te geven welke verklaring op hen van toepassing was. De leden konden kiezen uit drie opties:
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zeg ik per direct mijn lidmaatschap op;
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zal ik in de eerstvolgende ledenvergadering tegen dit lidmaatschap stemmen;
In deze zaak doe ik helemaal niets.”

2.13.

Bij brief van 5 oktober 2017 heeft het bestuur het lidmaatschap van [de heer A] opgezegd en hem geïnformeerd als volgt, voor zover relevant:
Als bestuur van Rijschoolvereniging delen we je mede dat Attent na consultatie van haar leden over informatie beschikt die maakt dat het redelijkerwijs niet van Attent gevergd kan worden het lidmaatschap van jou langer te laten voortduren. Aan de leden was verzocht om een verklaring over jouw lidmaatschap van Attent . De uitkomst veronderstellen we bij jou bekend […]. De uitkomst gaf aan ons als bestuur eens te meer een zeer duidelijk signaal af over de zeer nadelige gevolgen voor Attent door jouw lidmaatschap.

Attent zegt thans met onmiddellijke ingang het lidmaatschap op van jou als enige lid van rijschool [de VOF] , voor zover nodig gezien het ontzettingsbesluit d.d. 3 maart jl. […].

Attent verzoekt je in te doen zien dat je lidmaatschap ook en in elk geval rechtmatig is geëindigd met deze opzeggingsbrief. Conform artikel 5 lid 7 van de statuten staat je binnen een maand na ontvangst van deze brief een beroep open bij de algemene ledenvergadering. Die bevoegdheid heb je, ondanks dat we als bestuur in overweging konden nemen de consultatie van de leden reeds te beschouwen als een eenstemmig besluit van de leden ex artikel 2:40 lid 2 BW, aangezien geen van de leden voor behoud van jou als lid heeft gestemd. De leden die zich van uiting onthielden, konden we beschouwen als blanco stemmen en dus als niet uitgebracht ex artikel 15 lid 4 van de statuten. Zij voorkwamen dus niet de vereiste eenstemmigheid. Desalniettemin kun je aangeven een dergelijke procedure binnen een maand in te willen doen stellen. Gezien de korte termijn vergt dat alsdan per omgaande (uiterlijk vrijdag 13 oktober) actie van jou. […].

3Het geschil

3.1.

Eisers vorderen na eisvermeerdering, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  1. een verklaring voor recht dat het besluit van 3 maart 2017 tot ontzetting uit het lidmaatschap nietig is dan wel dit besluit te vernietigen;
  2. vernietiging van het besluit van 5 oktober 2017 tot opzegging van het lidmaatschap;
  3. de vereniging te verplichten eisers met ingang van vonnisdatum als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding;
  4. met veroordeling van de vereniging tot voldoening van de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.

Eisers leggen hieraan ten grondslag dat het ontzettingsbesluit van 3 maart 2017 (hierna: ‘het ontzettingsbesluit’) vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat eisers gehoord hadden moeten worden op grond van artikel 8 sub b van het Huishoudelijk Reglement. Verder stellen eisers dat het ontzettingsbesluit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 juncto artikel 2:35 lid 4 omdat het besluit geen gronden voor de ontzetting bevat. Het ontzettingsbesluit is verder nietig althans vernietigbaar (op grond van artikel 2:14 lid 1 jo. artikel 2:15 lid 1 sub a juncto artikel 2:35 lid 4 BW) omdat, ondanks dat tijdig beroep op de algemene ledenvergadering (‘ALV’) is ingesteld, dit beroep door het bestuur is genegeerd.
Het besluit van 5 oktober 2017 (‘het opzeggingsbesluit’), waartegen op grond van de statuten ook beroep op de ALV open staat en waartegen ook beroep is ingesteld, is op (grotendeels) dezelfde gronden vernietigbaar.
3.3.

De vereniging voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De vereniging heeft zich niet verzet tegen de eisvermeerdering bij akte. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen redenen ziet om die buiten beschouwing te laten, zal zij beslissen op de vorderingen zoals deze luiden na de eiswijziging.
Ontvankelijkheid

4.2.

De vereniging heeft voor alle weren de ontvankelijkheid van de VOF en [mevrouw B] in hun vorderingen betwist, omdat zij geen lid zijn van de vereniging. Ter comparitie verklaarden eisers dat er zekerheidshalve is gedagvaard door de VOF en de beide vennoten omdat niet geheel duidelijk was wie formeel als lid heeft of hebben te gelden. De uitkomst van het debat ter comparitie was dat [de heer A] als lid moet worden aangemerkt en dat de vorderingen van de VOF en [mevrouw B] buiten beschouwing kunnen blijven; zij zullen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Waar hierna ‘ [A] ’ wordt genoemd, wordt gedoeld op [de heer A] .
Terugvragen contributie 
4.3.

De vereniging wijst er op dat [de heer A] kort na de ontvangst van het bericht van het bestuur dat tot ontzetting was besloten, zijn contributie heeft “teruggevraagd”. De contributie (naar de rechtbank begrijpt: het deel dat betrekking heeft op het resterende deel van het lopende lidmaatschapsjaar) is daarop teruggestort. In de visie van de vereniging komt [de heer A] sindsdien de op hem als lid rustende verplichting tot contributiebetaling niet na en – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de vereniging – kan hij zich niet meer verzetten tegen de beëindiging van het lidmaatschap.
4.4.

Het moet voor de vereniging duidelijk zijn geweest dat [de heer A] zeer verbaasd was over het hem medegedeelde royementsbesluit. De brief waarin [de heer A] over het besluit werd geïnformeerd bevatte geen enkele motivering van het besluit en onweersproken is dat een verzoek van [de heer A] om een schriftelijke motivering niet door de vereniging is gehonoreerd. Daarop heeft [de heer A] , die stelt dat hij geëmotioneerd was door het besluit dat voor hem uit de lucht kwam vallen, zijn contributie teruggevraagd. Dat [de heer A] geëmotioneerd was, erkent de vereniging, gezien haar beschrijving van het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden daags na de ontvangst van de ontzettingsbrief. Ondanks dit restitutieverzoek heeft [de heer A] kort nadien, door tussenkomst van zijn raadsman, de vereniging gemeld tegen het besluit beroep op de ALV in te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vereniging uit deze gang van zaken niet kunnen opmaken dat [de heer A] niet langer aanspraak maakte op het lidmaatschap van de vereniging en afstand heeft gedaan van zijn (na het ontzettingsbesluit) bestaande recht op het instellen van beroep op de ALV. Ter zitting heeft [de heer A] medegedeeld bereid te zijn op eerste verzoek van de vereniging zijn contributieverplichtingen na te komen. Een beroep op artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement – toegespitst op dit geval: bij niet betaling van contributie kan een lid geen aanspraak maken op het uitoefenen van zijn rechten als lid – gaat daardoor niet op.
Beroep op de ALV 
4.5.

[de heer A] heeft tegen het ontzettingsbesluit en tegen het opzeggingsbesluit beroep op de ALV ingesteld op de voet van het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten van de vereniging. Dat ook tegen het opzeggingsbesluit op grond van de statuten beroep openstaat, is niet in geschil.
4.6.

Anders dan de vereniging meent, heeft [de heer A] zijn beroep tegen het ontzettingsbesluit tijdig ingesteld. Dat is immers gebeurd door zijn raadsman die dat op 31 maart 2017 – en dat is binnen een maand nadat [de heer A] op de hoogte werd gesteld van het royementsbesluit – heeft gedaan door middel van een e-mail gericht aan het secretariaat van de vereniging. Ter comparitie is de ontvangst door het secretariaat van die e-mail bevestigd.
4.7.

Dat het beroep op de ALV tegen het opzeggingsbesluit tijdig is ingesteld, is niet in geschil.
4.8.

De vereniging neemt het standpunt in dat het bijeenroepen van de ALV een taak is van het lid dat beroep instelt, niet een taak van het bestuur. [de heer A] heeft echter, aldus de vereniging, verzuimd voor bijeenroeping zorg te dragen. De vereniging wijst op de mogelijkheid voor leden zelf een ALV bijeen te roepen, artikel 2:41 lid 2 BW. Die weg heeft [de heer A] ten onrechte niet gevolgd, aldus de vereniging.
4.9.

Dit verweer treft geen doel. Als een lid opkomt tegen een ontzettingsbesluit (en, zoals in dit geval, een opzeggingsbesluit waartegen beroep open staat) dient het bestuur ervoor te zorgen dat de ALV, het orgaan dat in beroep oordeelt, wordt bijeengeroepen. Het is dus niet zo dat het geroyeerde lid daar zelf voor moet zorgen, ook niet als het bestuur niet dadelijk van zins is tot bijeenroeping over te gaan. De verwijzing van de vereniging naar het bepaalde in artikel 2:41 lid 2 en lid 3 BW (ook opgenomen in de statuten van de vereniging, artikel 12 lid 4) is dan ook niet relevant. Alleen al het vereiste de in dat artikel genoemde drempel (1/10e gedeelte van de stemmen) te bereiken, maakt de zienswijze van de vereniging onacceptabel, omdat het beroepsrecht van het geroyeerde lid daardoor gefrustreerd zou kunnen worden.
4.10.

Bijeenroeping van de ALV door het bestuur, teneinde dit orgaan in de gelegenheid te stellen in beroep te oordelen, zal binnen bekwame tijd moeten plaatsvinden. Verder geldt dat het bestuur er zorg voor moet dragen dat die ALV op een redelijke termijn plaats vindt. Uiteraard zal het bestuur daarbij de wettelijke en statutaire regels in acht moeten nemen. Het bestuur zal de mate van voortvarendheid van de bijeenroeping moeten laten afhangen van het belang dat het lid heeft: in gevallen waarin het lid een groot belang heeft bij een spoedige beoordeling door de ALV zal het bestuur ervoor moeten zorgen dat de ALV op zo kort mogelijke termijn bijeenkomt. Daarbij verdient aantekening dat royement doorgaans een diffamerend karakter heeft zodat behandeling van het beroep op korte termijn in de regel aangewezen zal zijn. Het bestuur zal zich daarbij vanzelfsprekend moeten laten leiden door de normen van redelijkheid en billijkheid, artikel 2:8 BW.
4.11.

Het bestuur van de vereniging heeft geweigerd en weigert de ALV bijeen te roepen. Dat brengt [de heer A] in de problemen. Uitgaande van de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest HR 14 mei 1965, ECLI:NL:HR:1965:AD8077 Amsterdams Speeltuinverbond – niets wijst erop dat deze benadering verlaten is of zou moeten worden – kan [de heer A] niet bij de civiele rechter aankloppen, in ieder geval niet met een vordering gegrond op de vernietigbaarheid van het besluit van het bestuur zolang de ALV niet in beroep heeft geoordeeld. Denkbaar is dat de civiele rechter in een geval als dit een vereniging, als het geroyeerde lid dat vordert, opdraagt alsnog een ALV bijeen te roepen (zie aldus Rechtbank Overijssel 8 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:386). Maar dat is wel een omslachtige route. [de heer A] heeft een dergelijke vordering niet (ook niet subsidiair) ingesteld.
4.12.

Nu het bestuur van de vereniging categorisch weigert de ALV bijeen te roepen, moet een uitzondering worden aanvaard op de regel die in het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad uit 1965 is geformuleerd. Het lid kan zich in een dergelijke situatie wel dadelijk tot de civiele rechter wenden en zijn bezwaren tegen het besluit van het bestuur aan de rechter ter beoordeling voorleggen. Een beroep van de vereniging op het verzuim het oordeel van de ALV af te wachten zal onaanvaardbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 2:8 lid 2 BW. De rechter zal het aangevallen besluit moeten beoordelen alsof het in hoogste instantie is genomen.
Zijn het royementsbesluit en het opzeggingsbesluit aantastbaar?

4.13.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide besluiten vernietigbaar. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
4.14.

Het ontzettingsbesluit is voor [de heer A] uit de lucht komen vallen. Er is van de zijde van de vereniging op geen enkele wijze zelfs maar een begin van een serieuze motivering van het besluit ter kennis van [de heer A] gebracht. Ook ter comparitie is, op vragen van de rechtbank, niet veel meer naar voren gekomen dan dat er “onrust” was in de vereniging. Dat [de heer A] informatie zou hebben gelekt naar een functionaris van het CBR, is wel vaag gesuggereerd, maar is op geen enkele wijze onderbouwd, nog geheel daargelaten of dat grond zou kunnen zijn vormen voor ontzetting uit het lidmaatschap. Het is dan ook in nevelen gehuld gebleven waarom [de heer A] het veld moest ruimen.
De wijze waarop het bestuur tot het royement heeft besloten staat op gespannen voet met het bepaalde in artikel 8 van het Huishoudelijk Reglement – hiervoor, onder 2.5, geciteerd – waarin van een “gedegen onderzoek” wordt gerept, en van het horen van het betrokken lid voorafgaand aan het nemen van een royementsbesluit. Die zorgvuldigheid, die ook van (het bestuur van) een vereniging verlangd mag worden als daarover niets zou zijn bepaald in de statuten of in een huishoudelijk reglement, heeft de vereniging evident niet in acht genomen.
4.15.

Het ontzettingsbesluit is daarom alleen al voor wat betreft wijze van totstandkoming gebrekkig. Maar uit het voortgaande vloeit voort dat het besluit tot ontzetting bovendien is genomen zonder dat [de heer A] enig verwijt wordt gemaakt, althans kenbaar is gemaakt. Dat maakt dat het bestuur niet in redelijkheid op één van de in de wet genoemde gronden tot royement van [de heer A] heeft kunnen besluiten. Het gevolg daarvan is dat het besluit van het bestuur, ook met inachtneming van de terughoudendheid waarmee de rechter besluiten als deze op hun inhoud behoort te toetsen (zie HR 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 VEB/KLM), op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW vernietigbaar is.
Anders dan [de heer A] bepleit is nietigheid niet aan de orde. Op zichzelf heeft het bestuur zijn ontzettingsbesluit namelijk wel gebaseerd op de juiste wettelijke gronden, genoemd in artikel 2:35 lid 3 BW, maar aan de wijze van totstandkoming van het ontzettingsbesluit en de wijze waarop aan die gronden invulling is gegeven, schort het. Dat voert tot de conclusie dat het aangevallen besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.
4.16.

Het opzeggingsbesluit treft hetzelfde lot. Dit besluit is, naar de rechtbank begrijpt, de resultante van een raadpleging van de leden – nadat [de heer A] in rechte was opgenomen tegen zijn royement – aan wie een keuzemenu is voorgeschoteld, hiervoor in 2.12 weergegeven. De uitkomst daarvan zou zijn dat de leden [de heer A] niet langer in hun midden accepteren. Los van het feit dat ook hier [de heer A] op geen enkele wijze is betrokken in de besluitvorming, geldt dat het onduidelijk is wat [de heer A] nu precies wordt nagedragen. [de heer A] moet er naar gissen, zelfs een tipje van de sluier licht de vereniging (het bestuur) niet op. Dat [de heer A] zich tijdens een telefoongesprek met een bestuurslid na de ontvangst van de royementsmededeling onder invloed van zijn verbazing en boosheid over dat besluit wellicht met wat minder gepolijst taalgebruik heeft uitgelaten, kan niet als serieuze motivering gelden.
Ook tot het opzeggingsbesluit heeft het bestuur daarom in redelijkheid niet kunnen komen; het besluit is, op dezelfde gronden als zojuist ten aanzien van het ontzettingsbesluit vermeld, vernietigbaar. De omstandigheid dat, zoals de vereniging verdedigt, de leden [de heer A] niet meer in hun midden dulden, maakt niet dat hem een gang naar de ALV kan worden onthouden, noch dat [de heer A] geen redelijk belang zou hebben bij zijn vorderingen. Het valt immers nog maar te bezien hoe een beraadslaging in de ALV, waarin [de heer A] spreekrecht heeft, uitpakt (HR 15 juli 1965, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1961/101 Wijsmuller).
Slotsom 
4.17.

De consequentie van het voorgaande is dat de rechtbank het ontzettingsbesluit en het opzeggingsbesluit van het bestuur zal vernietigen. De vordering tot veroordeling van de vereniging om [de heer A] als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, is evenzeer voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal aan de veroordeling een dwangsom verbinden, tot een in het dictum op te nemen maximum. Daarbij tekent de rechtbank voor de duidelijkheid aan dat met de vernietiging van de besluiten van het bestuur de in artikel 2:35 lid 4 laatste volzin BW bedoelde schorsing eindigt.

[]



4.21.

De rechtbank zal haar vonnis, met inbegrip van de vernietiging van de besluiten, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals gevorderd.

5De beslissing

De rechtbank:
5.1.

verklaart de VOF en [mevrouw B] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.

vernietigt het besluit van 3 maart 2017 tot ontzetting van [de heer A] uit het lidmaatschap van de vereniging;
5.3.

vernietigt het besluit van 5 oktober 2017 tot opzegging van het lidmaatschap van de vereniging;
5.4.

verplicht de vereniging [de heer A] met ingang van de datum van dit vonnis als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, zulks tot een maximum van € 10.000,–;

Royement bij schietvereniging (SSV Prins Hendrik)

Rb. Rotterdam 21 februari 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:1613

In deze uitspraak maakt een lid van een schietvereniging -in aanwezigheid van leden en bestuursleden- de opmerking dat hij “zich liever door het hoofd schiet dan aan de gestelde [contributie]verplichtingen te voldoen”. Het bestuur royeert hierop het lid, op grond van dat incident en andere incidenten en omdat het lid de contributie niet (tijdig) betaalt.  De rechter laat het royement in stand. 

Vonnis van 21 februari 2018

in de zaak van 
[eiser] ,
tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
SCHIETSPORTVERENIGING PRINS HENDRIK,
h.o.d.n. SSV Prins Hendrik,
Partijen zullen hierna [eiser] en Schietsportvereniging Prins Hendrik genoemd worden.

1De procedure

1.1.

2De verdere beoordeling

2.1.

[eiser] is sinds 1981 lid van Schietsportvereniging Prins Hendrik geweest. Op 11 mei 2015 heeft zich in het clubgebouw van Schietsportvereniging Prins Hendrik een incident voorgedaan, waarbij sprake is geweest van een emotionele uitbarsting en – kort gezegd – (verbaal) wangedrag van [eiser] .
2.2.

Naar aanleiding van dit incident heeft het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik het besluit genomen tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik. In de brief van 19 april 2016, waarbij [eiser] in kennis is gesteld van deze beslissing, staat – voor zover van belang – het volgende:
“Het bestuur van SSV Prins Hendrik te Hardinxveld-Giessendam heeft op grond van artikel 8 (…) van de statuten besloten om u met ingang van 11 mei 2015 als lid van SSV Prins Hendrik te royeren. (…)

Op maandagavond 11 mei 2015 heeft u één van de bestuursleden aangesproken over een brief van de vereniging over uw betalingsverplichting. Hierop heeft u aangegeven niet inhoudelijk te willen reageren op het betalingsvoorstel in de brief. U plaatste hierbij -in aanwezigheid van leden en bestuursleden- de opmerking dat u zich liever door het hoofd schiet dan aan de gestelde verplichtingen te voldoen.
Deze opmerking, in combinatie [met] uw emotionele uitbarsting en de problemen waar u naar eigen zeggen mee kampte is reden tot grote zorg van de vereniging. Als vereniging hebben wij een verantwoordelijkheid naar al onze leden dat de omgeving waarin zij hun sport beoefenen veilig is. Uw acties en uitspraken ten overstaan van de aanwezigen passen absoluut niet binnen de regels van de vereniging en binnen de regels van de schietsport.
Uw gedrag is voor de aanwezige bestuursleden zelfs reden geweest om advies in te winnen bij de politie. Deze hebben vervolgens besloten om u bij onze vereniging op te halen. U heeft hiermee de vereniging en haar leden geschaad.

Daarnaast wordt u het lidmaatschap ontzegt omdat u heeft nagelaten uw contributie tijdig en op de geldende en afgesproken wijze te voldoen. Ondanks herhaalde verzoeken en betalingsvoorstellen onzerzijds is de door u verschuldigde contributie niet voldaan. Wij hebben u meerdere kansen en mogelijkheden geboden om tot een goede afspraak te komen waar u niet inhoudelijk op hebt gereageerd.”

2.3.

[eiser] is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik. De beroepscommissie heeft besloten het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik in het gelijk te stellen en het royement van [eiser] te handhaven. In de brief van 27 oktober 2016, waarbij [eiser] in kennis is gesteld van deze beslissing, staat – voor zover van belang – het volgende:
“Kan geen andere conclusie trekken dan dat het bestuur S.S.V. Prins Hendrik op juiste gronden en zorgvuldige overwegingen, het besluit heeft genomen, de heer [eiser] te royeren en wel op de volgende gronden:

  1. Financiële problemen met het bestuur dienen via de penningmeester te lopen. Eenzijdige wijzigen kunnen ten ene male niet worden toegepast, dan alleen na overleg met het dagelijks bestuur, waar ook de penningmeester deel van uit maakt. Daar dit bestuur schriftelijk, met maximale eind datum heeft aangegeven, dat niet op tijd betaling zal leiden tot royement, leidt dat tot royement.
  2. Verbaal geweld en zeker bedreigende geluiden dat er “Door de kop geschoten gaat worden” is ten ene maal NOT DONE. Zeker niet op een schietvereniging en zeker niet op een vereniging, waar door wapen geweld, in het verleden al twee leden uit het leven zijn gestapt. Dit is voor ons de hoofd reden om het royement gegrond te verklaren.”
2.4.

[eiser] vordert -in essentie- vernietiging van het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, alsmede van het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, zulks op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW (strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist). In dit kader is artikel 8 van de statuten van Schietsportvereniging Prins Hendrik van belang, dat – voor zover hier aan de orde – luidt als volgt:
“ARTIKEL VIII: Beeindiging van het lidmaatschap
(…)
* Ontzetting vanwege de vereniging.
IV. Vanwege de vereniging kan het bestuur een lid uit het lidmaatschap ontzetten indien,
  1. het in strijd met de statuten, regelementen of besluiten van de vereniging handelt.
  2. het de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.”
2.5.

[eiser] voert, kort en zakelijk weergegeven, aan dat er geen grond was om hem uit het lidmaatschap te ontzetten, althans dat er geen sprake is van ongewenst en onacceptabel gedrag. Indien sprake is van ongewenst en onacceptabel gedrag dient in ogenschouw te worden genomen dat het slechts gaat om een op zich zelf staand incident; er is geen sprake van een verleden van gelijkwaardige klachten omtrent het gedrag van [eiser] . Het incident op 11 mei 2015 is zeker reden voor een goed gesprek en wellicht zelfs voor een waarschuwing, mogelijk een schorsing, maar biedt onvoldoende grondslag voor een besluit tot ontzetting. Daarbij heeft het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik verstrekkende gevolgen voor [eiser] . Immers, als gevolg van de melding van Schietsportvereniging Prins Hendrik aan de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) kan [eiser] (ook) geen lid meer worden bij een andere schietsportvereniging. [eiser] wordt hierdoor dus feitelijk belemmerd in de uitoefening van de schietsport.
2.6.

Voor de vraag of het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, waarbij het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik is bekrachtigd, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist, dient bekeken te worden of de beroepscommissie/het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van Schietsportvereniging Prins Hendrik en degenen die krachtens de wet en de statuten bij Schietsportvereniging Prins Hendrik zijn betrokken, in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de beroepscommissie/het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik in redelijkheid kunnen komen tot het besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik.
2.7.

Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat er van de zijde van [eiser] op 11 mei 2015 ongewenst en onacceptabel gedrag jegens (bestuurs)leden van Schietsportvereniging Prins Hendrik heeft plaatsgevonden ( [eiser] heeft gedreigd met suïcide met een schietwapen), welk gedrag onmiddellijk handelen (van het bestuur van de vereniging) vereiste. Door dit gedrag wordt Schietsportvereniging Prins Hendrik op onredelijke wijze benadeeld. Ook indien wordt meegenomen dat [eiser] door dit besluit tot ontzetting feitelijk wordt belemmerd in de uitoefening van de (hem zo geliefde) schietsport, is de rechtbank van oordeel dat de Schietsportvereniging Prins Hendrik, gehoord de bezwaren van de zijde van [eiser] tegen het besluit, in redelijkheid de belangen van Schietsportvereniging Prins Hendrik bij ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap (het waarborgen van de veiligheid van haar leden en de omgeving van [eiser] ) zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van [eiser] bij voortduring van het lidmaatschap. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast staat dat het gaat om meerdere incidenten, dat er diverse malen (schriftelijk) is gewaarschuwd en dat er gewezen is op de mogelijke consequenties van het gedrag, doch dat dit niet heeft geleid tot een andere houding en toon van [eiser] . Een lang lidmaatschap en inzet voor de vereniging maken dit niet anders. Daarbij komt dat vast staat dat [eiser] de avond na de comparitie van 23 augustus 2016 met te veel alcohol op achter het stuur heeft gezeten en tegen een paaltje is aangereden. Daarin wordt een aanwijzing gezien voor een gebrek aan zelfbeheersing aan de zijde van [eiser] , welk in combinatie met de toegang tot een wapen bijzonder gevaarlijk kan zijn, althans een groot maatschappelijk risico oplevert.
2.8.

Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vordering van [eiser] het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, alsmede van het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, te vernietigen, zal dan ook worden afgewezen. De nevenvorderingen delen in het lot van deze afwijzing.

Opzegging lastige leden (Historische Automobiel)

Rb. Den Haag 31 januari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:982

De vereniging zegt het lidmaatschap op van twee “lastige leden” die het over een bepaalde beleidskeuze oneens zijn met het (nieuwe) bestuur en de door de ALV genomen besluiten. De vereniging kiest verstandig genoeg niet voor ontzetting, maar voor opzegging. De twee leden zijn het er niet mee eens en stappen naar de rechter.

De rechter legt eerst het verschil tussen opzegging van het lidmaatschap en ontzetting van een lid uit:
” Anders dan [de twee leden] hebben betoogd, volgt uit de brieven van het bestuur van HAV van 28 november 2016 onmiskenbaar dat niet is beoogd om [de twee leden] te ontzetten uit het lidmaatschap, maar dat is bedoeld om tegen hen een minder vergaande maatregel te treffen, te weten opzegging van hun lidmaatschap op de voet van artikel 2:35 lid 2 BW met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen 1 januari 2017.” 


De rechter oordeelt dan dat het bestuur de mogelijkheid van opzegging heeft, zelfs als in de statuten en het huishoudelijk reglement slechts wordt gesproken van royement.

” Een vereniging kan het lidmaatschap van een lid opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 2:35 lid 2 BW). Het gegeven dat de statuten en het huishoudelijk reglement van HAV over opzegging door de vereniging niets vermelden, neemt niet weg dat de wet HAV uitdrukkelijk deze mogelijkheid biedt. Terecht betoogt HAV daarom dat zij, naast de statutaire en wettelijke mogelijkheid tot ontzetting van een lid uit het lidmaatschap, tevens een daarvan te onderscheiden minder vergaande mogelijkheid heeft om het lidmaatschap door opzegging te doen eindigen.” 









De rechter overweegt vervolgens dat hij het besluit van het bestuur niet diepgaand hoeft te toetsen:
 ” Bij het nemen van een dergelijk besluit komt de vereniging een vrijheid toe die meebrengt dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.” 
De opzegging was terecht, volgens de rechter:
” Voorts is duidelijk geworden dat tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van haar leden een onverenigbaarheid van karakters bestaat die al veel conflicten heeft opgeleverd en naar het zich laat aanzien nog vele conflicten zal kunnen opleveren. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben die stellige indruk ter zitting niet kunnen wegnemen. 
Daarmee is een punt bereikt waarop van HAV niet kan worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestaat voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap.” 
Wat mij betreft een helder geschreven en terechte uitspraak. Ik hoop dat alle besturen die af willen van lastige leden de uitspraak lezen en toepassen (of hun juristen). 

Vonnis van 31 januari 2018

in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],

tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HISTORISCHE AUTOMOBIEL VERENIGING,

Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , respectievelijk HAV genoemd worden.



2De feiten

2.1.

HAV is een landelijk opererende oldtimer vereniging, opgericht op 31 augustus 1964. HAV kent negen zogeheten ‘districten’: Noord, Centrum, Land van Gelre, Brabant, Noord-Holland, West, Oost, Zwolle en de HAV Vrachtwagengroep. De districten van HAV zijn geen zelfstandige rechtspersonen. De leden binnen een district kiezen gezamenlijk een districtscommissaris die voor het gevoerde financiële beleid van het district verantwoording verschuldigd is aan de penningmeester van HAV.
2.2.

De statuten van HAV luiden, voor zover van belang:

 DOEL Artikel 4.1. De vereniging stelt zich ten doel:a. het in stand houden, verzamelen en het restaureren van automobielen, motorvoertuigen en toebehoren, die hetzij uit historisch oogpunt, hetzij uit oogpunt van zeldzaamheid van belang zijn te worden bewaard, te bevorderen;b. de belangen van eigenaars van de onder a bedoelde automobielen, motorvoertuigen en toebehoren te behartigen, alsmede de belangstelling van anderen hiervoor op te wekken;c. onder haar leden een vriendschapsband te vormen en te onderhouden.2. De vereniging tracht dit doel te bereiken met inachtneming van hetgeen wettelijk en rechtens geoorloofd is en wel in het bijzonder door:a. het organiseren van en het medewerken aan evenementen voor de in lid 1 sub a bedoelde automobielen en motorvoertuigen, zoals toertochten, rally’s, tentoonstellingen, concoursen en dergelijke;b. het houden van bijeenkomsten, filmavonden, lezingen en dergelijke;c. het verzamelen en verstrekken van technische en andere gegevens aan leden over de onder lid 1 sub a bedoelde automobielen, motorvoertuigen en toebehoren;d. het eventueel uitgeven van een verenigingsorgaan;e. het eventueel samenwerken met andere instellingen in binnen- en buitenland die hetzelfde of soortgelijke doel nastreven;f. alle andere wettige middelen, die aan haar doel, in de ruimste zin genomen, bevorderlijk kunnen zijn.(…)

BEËINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP Artikel 7.1. Het lidmaatschap eindigt:a. aan het einde van het verenigingsjaar door opzegging, welke schriftelijk dient te geschieden aan de secretaris der vereniging voor één december van dat jaar;b. door overlijden van het lid;c. door royement, dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur zoals nader omschreven in het huishoudelijk reglement;d. terzake van rechtspersonen door hun ontbinding of faillissement.”

2.3.

Het huishoudelijk reglement van HAV bepaalt onder meer:

“Artikel 1. LEDEN EN LIDMAATSCHAP.1. (…)2. Het bestuur is bevoegd zonder opgave van redenen de toelating tot het lidmaatschap te weigeren. Tegen deze weigering staat geen beroep open. (…).(…)

Artikel 3. SCHORSING EN ONTZETTING.Het bestuur zal een lid kunnen schorsen in de volgende gevallen:1. Bij wangedrag, waaronder wordt verstaan het schaden van de belangen van de vereniging, dan wel indien het lid handelt in strijd met de statuten, het huishoudelijk reglement of bestuursbesluiten. Het lid wordt daartoe schriftelijk, met vermelding van redenen, opgeroepen tegenover het bestuur verantwoording van zijn gedragingen af te leggen. In deze vergadering zal het bestuur het lid mededelen of er al dan niet tot schorsing zal worden overgegaan. Het lid kan binnen één maand nadat de schorsing door het bestuur is uitgesproken een bezwaarschrift tegen de schorsing indienen bij de ledenvergadering. De ledenvergadering kan de schorsing opheffen, haar verlengen tot maximaal een periode van twaalf maanden, dan wel op voorstel van het bestuur het voor schorsing voorgedragen lid uit het lidmaatschap ontzetten.”

2.4.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn 30 respectievelijk 40 jaar geleden lid geworden van HAV. [eiser sub 2] is tot 2015 districtscommissaris geweest van district Centrum. [eiser sub 1] was tot en met 2016 assistent-districtscommissaris van district Centrum. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn bij diverse activiteiten van district Centrum betrokken geweest, waaronder het organiseren van tourritten, technische avonden en zogeheten ‘koffieklets-avonden’ bij [eiser sub 1] thuis.
2.5.

Sinds 2008 is binnen HAV gediscussieerd over (de meerwaarde van) het toenmalige lidmaatschap van HAV van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs (hierna: FEHAC). FEHAC is een overkoepelende organisatie van historische automobielverenigingen die de belangen van de aangesloten clubs bij (onder andere) de overheid behartigt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] behoorden tot de voorstanders van het lidmaatschap van HAV van FEHAC.
2.6.

Op 16 mei 2014 heeft een vertegenwoordiger van district Noord-Holland onder meer het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“Lotgenoten, De delegatie Noord-Holland heeft bijna met gejuich de soap [eiser sub 2] / [eiser sub 1] ervaren. Wij zijn unaniem van mening dat nieuwe bezems schoon vegen en waren blij met de aktie van het hoofdbestuur, nav. De ALV, waarbij deze heren hun inzet voor de HAV eindelijk opzegden (openlijk in de vergadering)”

2.7.

Op 20 mei 2014 heeft toenmalige secretaris van HAV, [A] (hierna: [A] ) per e-mail het volgende aan zijn medebestuursleden bericht (waarbij ‘DC’ staat voor: districtscommissaris):
“Helaas ben ik danig teleurgesteld zo als het bestuur nu acteert.

Eerst nemen we als bestuur een aantal besluiten die genotuleerd zijn.

Er zijn reeds een aantal brieven verzonden. Er is reeds met DC Noord-Holland gesproken en de brieven naar de DC’s zijn ook al verzonden, en dan willen we weer een brief versturen waar [eiser sub 2] [ [eiser sub 2] , toevoeging rechtbank] mag aanblijven als hij zijn uitspraak terug neemt.
Waar zijn we eigenlijk mee bezig, de enige die lacht is [eiser sub 2] en volgend jaar weer het zelfde
verhaal?
Wat doen als hij geen goede verklaring heeft voor het opgenomen geld, dan mag hij zeker ook van jullie aanblijven als DC.

Hier pas ik voor, ik neem aan dat jullie het gezegde kennen “first in first out” en hier wil ik het dan bij laten voor dit moment.”

2.8.

In 2015 heeft de algemene ledenvergadering van HAV met 35 voorstemmen en 5 tegenstemmen besloten om het lidmaatschap van FEHAC op te zeggen.
2.9.

Kort na ontvangst van de opzegbrief door FEHAC hebben twee medewerkers van FEHAC ( [B] en [C] ) zich via district Centrum als aspirant-lid aangemeld bij HAV. Het bestuur van HAV heeft beide personen op basis van artikel 1 sub 2 van het huishoudelijk reglement geweigerd als lid.
2.10.

Tijdens de bestuursvergadering van 23 juni 2015 waarin het besluit werd genomen om één van voornoemde personen te weigeren als lid, heeft de ledenadministrateur van HAV, [D] (hierna: [D] ), telefonisch contact opgenomen met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om hen van het bestuursbesluit op de hoogte te stellen.
2.11.

Kort hierna heeft [eiser sub 1] per e-mail het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“ hier bij vraag ik u of het normaal is dat de leden administrateur mij avonds om 10 uur belt met de mededeling dat hij tegen het lidmaatschap van ene heer [B] is ook heeft hij mij verboden om deze meneer toe te laten op de koffie klets. Hoe veel moet ik nog accepteren van deze [D] . Tussen door heeft hij nog even geantwoord op mijn in gezonden commentaar omtrent de fehac het antwoord was wij hebben als bestuur dit besloten en komen er niet op terug als dat al zo is dan verwacht ik van het Bus tuur en de voorzitter daar op antwoord en niet van deze [D] .”

2.12.

Op 25 juni 2015 heeft [D] per e-mail het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“Ik snap dat we de reactie van [eiser sub 1] ook voor deze keer weer met de mantel der liefde willen bedekken echter ik ga hier niet mee akkoord. De inhoud van zijn reactie en de respectloze manier waarop hij mij hier neerzet gaan wat mij betreft veel te ver en daar pas ik voor.

De afgelopen periode heb ik een aantal malen aan jullie door laten schemeren dat ik het meer dan zat ben hoe je als vrijwilliger door sommige mensen binnen de HAV wordt behandeld; deze reactie van de heer [eiser sub 1] is daar weet een mooi voorbeeld van.

Gisterenavond hebben we in onze bestuursvergadering veel aandacht besteed aan de toekomst van District Centrum en het toetreden van aspirant lid de heer [B]
In goed overleg hebben we toen besloten dat ik [eiser sub 2] en [eiser sub 1] zou bellen om hun te informeren over het besluit rondom de heet [B] en de plannen met district Centrum. Na het telefoongesprek met [eiser sub 2] heb ik vervolgens om 21.06 uur [eiser sub 1] telefonisch gesproken en niet zoals hij zelf schrijft om 22.00 uur.

De afgelopen jaren heb ik altijd met veel plezier de nodige (kostbare) vrije tijd in de HAV gestoken. Wanneer ik dan een reactie zoals deze van de heer [eiser sub 1] lees waarin hij mij neerzet als een hoop stront voelt dit als een messteek in de rug en kan ik maar 1 conclusie trekken helaas.

Zowel zakelijk als privé heb ik de afgelopen jaren het nodige meegemaakt waardoor ik o.a de conclusie heb getrokken dat ik alleen nog maar dingen wil gaan doen die leuk en leerzaam zijn. De huidige ontstane situatie binnen de HAV hoort hier wat mij betreft niet meer bij omdat het te veel negatieve energie kost.

Voor mij is dit dan ook de reden om per direct en tot nader order mijn werkzaamheden voor de HAV op te schorten.

Wat mij betreft zijn er nu 2 stappen die genomen kunnen worden:
1. De heer [eiser sub 1] biedt zijn verontschuldiging aan, zowel aan mij als aan het bestuur;
2. Wij blijven het gedrag van de heer [eiser sub 1] tolereren met als gevolg dat ik permanent mijn functie zal neerleggen

De ledenadministratie, website en VARIA verzending heb ik voor nu ook stilgelegd

[… ] , ik vind het echt jammer dat jij als terugkerende secretaris dit weer moet meemaken maar eens is voor mij ook de maat vol. Het getuigt van weinig respect als je zo met je bestuursleden omgaat, blijkbaar krijgt de heer [eiser sub 1] wel veel energie van.”

2.13.

[eiser sub 1] heeft geweigerd zijn verontschuldigingen aan [D] aan te bieden. Daarop heeft [D] zijn functie neergelegd.
2.14.

In september 2015 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] leden van HAV benaderd om de besluitvorming met betrekking tot het lidmaatschap van FEHAC ongedaan te maken.
2.15.

Op 23 oktober 2015 heeft [eiser sub 1] een e-mailbericht aan het bestuur van HAV gestuurd. Dit bericht luidt onder meer als volgt:
“beste […] kun je mij vertellen wat en waarom er iets aan de hand is bij de H.A.V. ik dacht dat ik al jaren gezellig met [eiser sub 2] als tweede man mee ging maar ik begin mij nu toch af te vragen of ik nog wel zin heb in de H.A.V. er is alleen maar gezodemieter aan de gang een voor zitter die zijn woord niet houd en verder niets duld van de leden. waar schijnelijk het bestuur om de tuin lijd wand om de agenda voor de komende D C gevraagd te hebben voor mij en voor [eiser sub 2] en door dat ik dan in engeland ben voor mijn ver vanger de heer [E] . Ook is de voorzitter in zake H.A.V FeHac Knac niet op de hoogte.
de knac doet alleen aan de H.A.V. een aan tal euros betalen voor elk H.A.V.lid wat lid wordt van de Knac. De vriendenclubs aan gesloten bij de knac. daar van komen alleen de besturen een paar keer per jaar bij elkaar, om te vertellen wat ze het jaar bereikt hebben wat de Fehac al lang gemeld en bereikt hebben hoelang gaat dit nog duren.
Sorry voor dit bericht maar ik ben wit heet. Ik was wel goed om te zorgen dat [D] ver trok waar mee ik door de voorzitter werd gefeliciteerd”

2.16.

Tijdens de algemene ledenvergadering van HAV op 2 april 2016 is een door [eiser sub 2] opgesteld pamflet uitgedeeld. Dit pamflet luidt onder meer als volgt:
“Beste H.A.V leden en bestuur naar aanleiding van de vergadering in 2015 kom ik hier op terug met het oog op de opzegging van de FEHAC dat wij als vereniging geen lid meer zijn van de FEHAC

Dit wordt een probleem voor al de oldtimer bezitters want ik ben in contact geweest met de FEHAC dat zij bij de regering gaan praten dat zei de enige overkoepeling in nederland zullen zijn waar je als oldtimer bezitter je straks kunt opgeven om lid of donatuur te worden van de FEHAC ben je dat niet dan kun je niet meer met je oldtimer de openbare weg op als je denkt dat jouw autoclub dat wel heeft zit je fout”

2.17.

Op 4 april 2016 heeft oud-bestuurslid [F] (hierna: [F] ) onder meer het volgende aan het HAV-bestuur bericht:
“Eén van de redenen van mijn reactie is dat het geze….. in JALV, steeds van dezelfde mensen een beetje beu begin te raken. Zoals [G] zei: we zijn een gezelligheidsvereniging geen politieke partij. Natuurlijk mag je kritisch zijn maar dan over de inhoud, niet de persoon. Als een bestuurslid niet goed functioneert dan zijn er andere, meer respectabele en beschaafdere manieren om één en ander te regelen. Laten we het hebben over onze auto’s, acties in onze districten, leuke ideeën voor het jaarevenement, over het aantrekken van nieuwe leden, over het helpen wanneer een district buiten schuld eventjes wat problemen heeft. Kortom er zijn wel wat andere zaken te vinden die meer belangrijke zijn voor de HAV.

Op de uitgebreide reactie van [Q] nog graag het volgende:

Ja, [eiser sub 1] is een moeilijk mens. In de afgelopen 40 jaar, en met name in mijn tijd als secretaris, zijn er diverse “aanvaringen” geweest. Het is niet mijn vriend, het zal nooit mijn vriend worden, dus houd ik beleefd afstand en probeer geen redenen te geven voor
een nieuwe woede aanval. Dat betekent niet dat ik mij door hem de les laat lezen. Dat weet hij, dus het is een soort gewapende vrede.
Ook [eiser sub 2] kan soms ontploffen. Tijdens een telefoongesprek, jaren geleden, werd ik voor van alles uitgemaakt, dat wil je je moeder niet vertellen. Ook hem heb ik “uitgezeten”, dat kost wat tijd maar waarschijnlijk was hij tot de conclusie gekomen dat hij met mij toch de kachel niet kon aanmaken.

Royering van een lid kan (zie het huishoudelijk reglement, artikel 3) maar is – ter bescherming van het lid – een wat complexe handeling. Dat doe je als Bestuur wanneer alle andere middelen zijn uitgeput en desbetreffende persoon een gevaar voor het
voortbestaan van de HAV zou gaan betekenen. Op dit moment zijn we helaas nog niet zo ver.”

2.18.

Op enig moment heeft het bestuur van HAV een petitie ontvangen die door 28 leden van het District Oost van HAV is ondertekend. Deze petitie luidt als volgt:
“Wij, ondergetekenden, leden van de HAV uit het District Oost, willen het volgende aan u voorleggen.

Al jaren verstoren de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van het District Centrum de algemene ledenvergaderingen van onze HAV tot groot ongenoegen van ons allen.
Elke vergadering weer, lukt het hun door het verdraaien van waarheden en het roepen van leugens chaos te scheppen. Door deze lieden worden zelfs wij en ook bestuursleden persoonlijk aangevallen. Velen van ons zijn dan ook, vanwege deze “recalcitrante” lieden, met een kater na de vergadering naar huis gegaan.

Wij zijn lid van de HAV om met z’n allen leuke ritten met onze oldtimers te maken en leuke vergaderingen en koffiekletsen bij te wonen, waar we op een positieve en constructieve manier van onze hobby kunnen genieten. De boven beschreven lieden maken dit echter soms onmogelijk.

We willen daarom u als bestuur opdragen om maatregelen te treffen zodat deze lieden niet meer in de gelegenheid zijn om onze mooie club stuk te maken. We willen in de toekomst graag weer genieten van onze HAV!”

2.19.

Op 5 oktober 2016 heeft de voorzitter van HAV, [H] (hierna: [H] ), per e-mail aan zijn medebestuursleden bericht:
“Bij deze laat ik u weten, en voor de verplichte opzegtermijn van November, dat ik mijn lidmaatschap op wil zeggen per 1 Januari 2017. Mocht blijken dat de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , geen lid meer zijn van de HAV, zal ik mijn functie als voorzitter weer op mij nemen en blijf ik lid van de HAV. Mochten deze hierboven genoemde personen per 1 januari 2017 nog lid zijn dan ben ik zowel als voorzitter en als lid niet meer beschikbaar.”

2.20.

Met een brief van 8 november 2016 heeft het bestuur van HAV het volgende aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bericht:
“Middels deze brief zegt het bestuur van de Historische Automobiel Vereniging (HAV) uw lidmaatschap van de HAV op met ingang van 1 januari 2017, op grond van artikel 2:35 van het Burgerlijk Wetboek.

Er hebben zich de afgelopen jaren verschillende incidenten voorgedaan tijdens algemene ledenvergaderingen die voor verschillende bestuursleden aanleiding zijn geweest hun bestuurslidmaatschap te beëindigen. U creëert constant tegenstellingen binnen de vereniging. Bestuursleden worden door u persoonlijk aangevallen, minachtend bejegend en de sfeer tijdens de algemene ledenvergaderingen laat zeer te wensen over door uw opstelling. Besluiten die de algemene ledenvergadering heeft genomen worden door u niet gerespecteerd en telkens opnieuw aan de orde gesteld, waarbij u bestuursleden beticht van het om de tuin leiden van leden.

Een aantal leden heeft aangegeven op deze manier geen lid meer te willen zijn van de HAV. Het bestuur heeft na afloop van de laatste algemene ledenvergadering van verschillende leden brieven en e-mailberichten ontvangen dat het zo niet langer kan en hebben het bestuur gevraagd maatregelen te treffen jegens u. Inmiddels heeft de voorzitter van de HAV naar aanleiding van de wijze waarop u hem heeft bejegend tijdens de laatste algemene ledenvergadering, besloten zijn bestuurszetel ter beschikking te stellen en het lidmaatschap van de HAV op te zeggen.

Eén van doelstellingen van de HAV is onder haar leden een vriendschapsband te vormen en te onderhouden. Door uw opstelling is de HAV niet (meer) in staat dit doel te bereiken. Er worden door u geen vriendschapsbanden gevormd, er ontstaan steeds meer controverses binnen de vereniging. Van de vereniging kan dan ook redelijkerwijs niet meer gevergd worden uw lidmaatschap te laten voortduren. Het bestuur ziet geen andere mogelijkheid meer dan het lidmaatschap van u per 1januari aanstaande te beëindigen.”

2.21.

Met een brief van 30 november 2016 aan de leden van District Centrum heeft het bestuur van HAV het volgende bericht:
“In iedere vereniging is af en toe iets aan de hand. De HAV vormt daarop geen uitzondering. Iemand zegt of doet binnen een club weleens dingen die niet iedereen welgevallig zijn.

Soms gebeurt dit echter in ergere mate en leidt dit tot een onwerkzame situatie. Om deze onwerkzame situatie weg te nemen, heeft een bestuur de wettelijke mogelijkheid het lidmaatschap van een lid te beëindigen.

Het bestuur van de HAV heeft besloten het lidmaatschap te beëindigen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .

Wellicht verbaast u dat, maar het feit dat het bestuur een fiks aantal klachten over beide heren heeft ontvangen en we door hun toedoen in een periode van twee jaar meerdere bestuursleden verloren hebben of dreigen te verliezen, maakt deze maatregel noodzakelijk.
Het bestuur realiseert zich dat u hierdoor uw vaste koffieklets adres kwijtraakt maar daar komt ongetwijfeld een oplossing voor en bovendien bent u van harte welkom in de andere districten.”

3Het geschil

3.1.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, zakelijk weergegeven:
1. te verklaren voor recht dat de opzegging van het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door het bestuur van HAV nietig is, althans de opzegging van het lidmaatschap door het bestuur te vernietigen;
2. HAV te veroordelen een rectificatie te plaatsen in het verenigingsorgaan “HAVaria” en op de website www.de-hav.nl, zoals weergegeven in paragraaf 3.2-3.4 van de dagvaarding, althans op een wijze en met een inhoud die de rechtbank in goede justitie geraden acht;
3. HAV te veroordelen in de proceskosten.
3.2.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag, samengevat.
Uit artikel 7 van de statuten van HAV, al dan niet in verbinding met artikel 3 van het huishoudelijk reglement, blijkt dat het bestuur de bevoegdheid mist om het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te beëindigen. Uitsluitend de algemene ledenvergadering van HAV heeft die bevoegdheid. Daardoor is het bestuursbesluit, dat met de brieven van 28 november 2016 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is gecommuniceerd, primair nietig op grond van artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair is het bestuursbesluit vernietigbaar op de gronden genoemd in artikel 2:15 lid 1 sub a, b en c BW. Daarnaast is het bestuursbesluit ook vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Immers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn meer dan 30 en 40 jaar actieve leden geweest van HAV en thans is er slechts één verschil van inzicht met het bestuur met betrekking tot de opzegging door het bestuur van het lidmaatschap van HAV van FEHAC. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen rekenen op veel adhesiebetuigingen van HAV-leden.

3.3.

HAV voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Aan het lidmaatschap van een vereniging zijn voor het lid rechten en verplichtingen verbonden. Welke verplichtingen voor de leden gelden, blijkt uit de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Daarnaast geldt zowel voor de vereniging als de leden artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge dit artikel zijn de vereniging en de leden verplicht zich tegenover elkaar te gedragen naar wat door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze gedragsregel geldt ook voor leden onderling.
4.2.

Het bestuur van HAV heeft het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beëindigd, omdat zij – kort gezegd – vindt dat het gedrag van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet langer getolereerd kan worden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn het met die beëindiging niet eens. Thans ligt derhalve de vraag voor of het bestuursbesluit in kwestie stand kan houden.
4.3.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen in de eerste plaats ten grondslag dat dit besluit is genomen in strijd met de statuten. Daarnaast baseren zij hun vorderingen op de stelling dat het besluit strijdig is met de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
4.4.

Op grond van artikel 7 onder c van de statuten van HAV eindigt het lidmaatschap door royement dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur zoals nader omschreven in het huishoudelijk reglement. Op grond van artikel 3 van het huishoudelijk reglement van HAV kan in samenhang hiermee een lid worden geschorst en zonodig uit het lidmaatschap worden ontzet indien het lid in strijd met de statuten, de reglementen of de bestuursbesluiten van de vereniging heeft gehandeld. Deze gronden voor schorsing en ontzetting komen overeen met drie in artikel 2:35 lid 3 BW genoemde wettelijke gronden voor ontzetting uit het lidmaatschap. Een besluit tot ontzetting geldt als een maatregel van tuchtrechtelijke aard en dient slechts als uiterste middel te worden toegepast. Daarbij moet gedacht worden, indien het besluit is gegrond op onredelijke benadeling van de vereniging, aan het door handelwijze of uitlatingen in ernstig diskrediet brengen van de vereniging, aan het scheppen van een zodanig verkeerd beeld van de vereniging dat daardoor het aanzien van de vereniging ernstig wordt geschaad of aan herhaald wangedrag.
4.5.

Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben betoogd, volgt uit de brieven van het bestuur van HAV van 28 november 2016 onmiskenbaar dat niet is beoogd om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te ontzetten uit het lidmaatschap, maar dat is bedoeld om tegen hen een minder vergaande maatregel te treffen, te weten opzegging van hun lidmaatschap op de voet van artikel 2:35 lid 2 BW met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen 1 januari 2017.
4.6.

Een vereniging kan het lidmaatschap van een lid opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 2:35 lid 2 BW). Het gegeven dat de statuten en het huishoudelijk reglement van HAV over opzegging door de vereniging niets vermelden, neemt niet weg dat de wet HAV uitdrukkelijk deze mogelijkheid biedt. Terecht betoogt HAV daarom dat zij, naast de statutaire en wettelijke mogelijkheid tot ontzetting van een lid uit het lidmaatschap, tevens een daarvan te onderscheiden minder vergaande mogelijkheid heeft om het lidmaatschap door opzegging te doen eindigen.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de in artikel 3 van het huishoudelijk regelement van HAV vermelde gronden voor royement gelijkluidend zijn aan de in artikel 2:35 lid 3 BW opgesomde gronden voor ontzetting uit het lidmaatschap en dat met ‘royement’ in de jurisprudentie en naar hedendaags spraakgebruik uitsluitend ontzetting uit het lidmaatschap is bedoeld. De rechtbank verwerpt daarmee het standpunt van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat met het begrip ‘royement’ in de statuten van HAV tevens de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap is bedoeld, omdat de tekst van artikel 7 van de statuten dateert van vóór de inwerkingtreding van artikel 2:35 BW. Voor die historische uitleg hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen overtuigende aanknopingspunten aangedragen.
4.7.

Nu de statuten van HAV de bevoegdheid tot opzegging niet aan een ander orgaan (zoals de algemene ledenvergadering) opdragen, berust deze volgens de laatste volzin van artikel 2:35 lid 2 BW bij het bestuur van HAV. Van deze wettelijke bevoegdheid heeft het bestuur op 28 november 2016 gebruik gemaakt. Bij het nemen van een dergelijk besluit komt de vereniging een vrijheid toe die meebrengt dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.
4.8.

De rechtbank stelt bij die marginale toetsing van het besluit tot opzegging voorop dat een lid van een vereniging weliswaar het recht heeft om zijn mening te uiten, maar dat dit wel dient te gebeuren binnen de bandbreedte van de gedragsregel van artikel 2:8 BW.
De rechtbank leidt uit de beschikbare documentatie en de toelichting van partijen ter zitting echter af dat het geschil tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van de leden over het vertrek van HAV bij FEHAC, is ontaard in een situatie waarin het gedrag van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meerdere malen negatieve effecten heeft gehad op de bestuursleden en (de leden van) HAV.
In plaats van hun mening zodanig te verwoorden dat daarmee geen fatsoensnormen werden overschreden, hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naar het oordeel van de rechtbank met hun uitingen meerdere keren de bandbreedte van artikel 2:8 BW overschreden en in hoge mate bijgedragen aan creëren van tegenstellingen binnen HAV en het (al dan niet dreigende) vertrek van – als vrijwilligers werkzaam zijnde – bestuursleden en de ledenadministrateur. HAV heeft tegenover de betwisting van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voldoende toegelicht dat het functioneren van de vereniging als gevolg van de opstelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeer moeizaam is geworden. Voorts is duidelijk geworden dat tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van haar leden een onverenigbaarheid van karakters bestaat die al veel conflicten heeft opgeleverd en naar het zich laat aanzien nog vele conflicten zal kunnen opleveren. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben die stellige indruk ter zitting niet kunnen wegnemen.
Daarmee is een punt bereikt waarop van HAV niet kan worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestaat voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap.
4.9.

De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het bestuur van HAV in redelijkheid tot het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft kunnen komen. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. De gevorderde rectificatie deelt dit lot, op dezelfde gronden.
4.10.