Niet-bevoegd lid?

ECLI:NL:RBMNE:2019:3591

Dit gaat over een bungalowpark. Het is een goed leesbare “duidelijke taal” uitspraak.

  • De rechtbank: “Het regelen van het beheer van een park als dit is altijd lastig. In principe is iedere eigenaar de baas over zijn eigen stuk grond en zijn eigen huisje, maar er zijn ook gemeenschappelijke belangen.”
  • ” [eisers] vordert vernietiging van de besluiten van de extra Alv van 16 november 2018, met name van het besluit om hem te ontzetten als lid van de vereniging. Volgens hem is de enige reden voor die ontzetting dat hij een eerder besluit van de vereniging wilde laten vernietigen. In de brief waarmee de ontzetting hem is meegedeeld, beroept het bestuur zich op artikel 5.2 en 5.3 van de statuten van de vereniging. Daar is bepaald dat ontzetting mogelijk is wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. Dat [eisers] dat gedaan heeft (door zonnepanelen te plaatsen nadat hem daarvoor toestemming geweigerd was), is evident. Daarom ziet de rechtbank geen grond om het besluit tot ontzetting te vernietigen. Het feit dat [eisers] ontzet is uit het lidmaatschap, wil alleen niet zeggen dat hij niet meer hoeft bij te dragen in de kosten. Hij heeft zich in de leveringsakte van zijn huisje verplicht tot (blijvend) lidmaatschap van de vereniging. Op grond van de statuten heeft hij door zijn ontzetting de status van niet bevoegd lid gekregen. Geschorste en niet-bevoegde leden blijven verplicht een bijdrage te betalen.” 

Ik vind die laatste overweging erg merkwaardig. De wet kent de term “niet-bevoegd lid” niet. De essentie van ontzetting (royement) is nu juist dat iemand door ontzetting geen lid meer is. In geval van bungalowparken moeten bewoners die niet lid zijn vaak wel meebetalen van de rechter, maar dat wordt dan gebaseerd op Boek 6 BW (ongerechtvaardigde verrijking bij wel bewonen zonder meebetalen).

Wat vindt de rechtbank ervan?

2.1.

In een procedure bij de rechtbank kan men alleen door middel van een advocaat procederen. [eisers] en de vereniging hebben allebei een advocaat, maar de andere leden die verweerschriften hebben ingediend niet. Zij zijn in de oorspronkelijke procedure als belanghebbende gehoord, maar in deze procedure zijn zij geen partij. De rechtbank heeft hun verweerschriften overigens wel gezien.
2.2.

De standpunten van die andere leden zijn verdeeld. Sommigen staan helemaal aan de kant van [eisers] of van de vereniging, anderen hebben een positie ergens daartussenin. Het beeld uit die verweerschriften is dat er binnen de vereniging onvrede is over trage procedures. Sommige leden vinden dat [eisers] inhoudelijk een punt heeft, maar hebben bezwaar tegen de manier waarop hij de andere leden voor het blok stelt. Er zijn ook inhoudelijke bezwaren tegen zijn plan.
2.3.

Een formeel verweer ging over de betrokkenheid van [eisers] in persoon. Niet hij is eigenaar van het huisje maar [bedrijf] B.V. Dat verweer heeft de vereniging op de zitting ingetrokken; daar hoeft de rechtbank dus niet over te oordelen.
2.4.

Het regelen van het beheer van een park als dit is altijd lastig. In principe is iedere eigenaar de baas over zijn eigen stuk grond en zijn eigen huisje, maar er zijn ook gemeenschappelijke belangen. In dit geval zijn die geregeld met een erfdienstbaarheid in de leveringsakten. Daar staat onder meer dat het de eigenaren en gebruikers niet is toegestaan om:
(…)

d. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de [gedaagde] veranderingen aan de recreatiewoning aan te brengen, waardoor het landschappelijk en/of architectonisch uiterlijk van het recreatiepark gewijzigd zou worden (…)
Concreet is toestemming nodig onder andere voor affiches, naamborden, verkoopborden of andere uitstekende voorwerpen, voor schuurtjes, terrassen of schuttingen en antennes.
Daarnaast hebben alle kopers zich verplicht om lid te worden van de [gedaagde] , die het park als geheel beheert. En ten slotte is er een boetebeding:
Voor elke niet-nakoming van het hiervoor onder 3. Bepaalde geldt dat de eigenaar of gebruiker van een recreatiewoning ten behoeve van [gedaagde] een boete verbeurt van één duizend euro (€ 1.000,00) per overtreding en één duizend euro (€ 1.000,00) voor de dag dat iedere overtreding voortduurt, welke boete onmiddellijk opeisbaar zal zijn door het enkele feit der niet nakoming, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit in acht behoeft te worden genomen, één en onverminderd de bevoegdheid daarnaast nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.
heeft [eisers] een termijn overschreden?
2.5.

Volgens de vereniging is [eisers] te laat. De zaak is begonnen met het besluit van de ALV van 17 maart 2017 om niet in te stemmen met het plaatsen van zonnepanelen. [eisers] heeft geen vernietiging van dat besluit verzocht, zodat dat nu onherroepelijk is. Dat argument is onvoldoende onderbouwd. In de eerste plaats maakt de vereniging niet duidelijk binnen welke termijn [eisers] dan vernietiging had moeten vragen. Bovendien is niet duidelijk in welk opzicht dat besluit nu onherroepelijk zou zijn. In principe staat het een vereniging vrij om, nadat een bepaald voorstel is afgewezen, in een later stadium alsnog daarmee in te stemmen. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn (een betere onderbouwing, gewijzigde omstandigheden, een andere samenstelling van de vereniging). In die zin is de afwijzing van een voorstel niet snel onherroepelijk. Vernietiging van het besluit tot afwijzing heeft ook niet zoveel betekenis. Het voorstel is dan niet alsnog aangenomen.
2.6.

De handhavingsbesluiten van 1 juni 2017 hebben wel directe gevolgen voor [eisers] . Hij kan daartegen bezwaar maken, en hij vordert daarvan dan ook vernietiging. De vereniging heeft niet uitgelegd waarom hij daarmee te laat is. Dit verweer gaat daarom niet op. Overigens heeft vernietiging van de besluiten van 1 juni 2018 natuurlijk geen gevolg voor het besluit van 17 maart 2017. [eisers] heeft dan nog steeds geen toestemming voor het plaatsen van die zonnepanelen.
wanneer kunnen besluiten vernietigd worden?
2.7.

Een vereniging is een rechtspersoon, met statuten die onder meer regelen wie er binnen de vereniging welke bevoegdheden heeft. De belangrijke bevoegdheden zijn doorgaans verdeeld tussen het bestuur en de Algemene ledenvergadering. Soms kunnen hun besluiten vernietigd worden, op grond van artikel 2:15 lid 1 BW:
1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is (…) vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
[eisers] beroept zich kennelijk op de eerste twee mogelijkheden (a en b).
2.8.

Als iemand op grond van deze bepaling vernietiging vraagt van een besluit dat door een orgaan van de vereniging genomen is, dan is het aan die persoon om goed duidelijk te maken op welke feiten hij dat baseert, en om die feiten zo nodig te bewijzen. De bal ligt dus primair bij [eisers] .
zijn de besluiten rechtsgeldig tot stand gekomen?
2.9.

Volgens [eisers] zijn de besluiten van 1 juni 2018 niet rechtsgeldig tot stand gekomen, of in termen van de wet: in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. Zijn eerste argument daarvoor gaat over de stemverhoudingen:
Volgens de presentielijst waren 23 leden aanwezig en 10 leden afwezig (in totaal zijn er 33 leden). Volgens de notulen is er in totaal een stem uitgebracht door 26 leden, te weten 17 leden voor handhaven, 7 tegen handhaven en 2 onthoudingen. Met andere woorden: 3 leden die niet aanwezig waren hebben ook een stem uitgebracht. Onduidelijk is of deze 3 leden een rechtsgeldige volmacht hebben afgegeven en wat deze volmacht behelsde. Bovendien is onduidelijk wat de stem was van de 7 afwezige leden die geen stem hebben uitgebracht. Tenslotte is onduidelijk of de stem van [eisers] is meegenomen in de stemming.
[eisers] legt echter niet uit welke concrete redenen hij heeft om aan te nemen dat er iets niet goed gegaan is. Kennelijk heeft hij zelf de volmachten niet gecontroleerd, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat ze niet klopten. Op dit punt gaat de rechtbank dus uit van de notulen.
2.10.

Het tweede argument gaat alleen over de boete. Volgens [eisers] is op die Alv wel gesproken over de vraag of de VvE ‘handhavend’ moest optreden, maar is er niet gesproken of gestemd over het opleggen van een boete. Dat staat volgens hem ten onrechte in de notulen. De vereniging zegt daar niet veel over, maar volgens één van de andere verweerschriften (dat van [A] ) heeft het bestuur voorafgaand aan de stemming uitdrukkelijk gemeld dat ‘handhaven’ een boete van € 1.000 betekende. [eisers] heeft dat niet gehoord, omdat hem gevraagd was om voor de stemming de zaal uit te gaan.
2.11.

Hoe dan ook, in het boetebeding in de leveringsakte (zie 2.4) staat ‘verbeurt’ en niet ‘kan worden opgelegd’. Het is dus de vraag of het bestuur wel een besluit van de Alv nodig had om de boete in rekening te brengen. Ook dit argument gaat dus niet op. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het besluit niet rechtsgeldig is genomen.
zijn de besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
2.12.

Besluiten van een rechtspersoon kunnen ook vernietigd worden wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarvoor is niet voldoende dat een betrokkene het er niet mee eens is, of dat een ander besluit ook mogelijk zou zijn geweest. De maatstaf is in dit geval: heeft de Alv op 1 juni 2018 in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om de regels te handhaven (dat wil zeggen om [eisers] te schorsen en om boetes op te leggen)? Volgens [eisers] is dat niet het geval.
2.13.

Zijn eerste reden daarvoor is dat hij helemaal geen toestemming nodig had om zonnepanelen te plaatsen, omdat dat geen wijziging is van het landschappelijk of architectonisch uiterlijk van het park. Volgens hem zijn de zonnepanelen bij zijn huisje niet of nauwelijks zichtbaar. Hij legt overigens niet uit waarom hij zijn plan dan aan de Alv ter goedkeuring heeft voorgelegd. Belangrijker is, dat de discussie kennelijk ging over het collectief plaatsen van zonnepanelen, dus bij alle woningtypen, en niet over zonnepanelen alleen bij hem. De Alv van 17 maart 2017 heeft goedkeuring geweigerd, omdat de panelen vooral bij woningtype Aak zichtbaar waren, en in het vervolg van de vergadering is een commissie aangewezen (met daarin onder meer [eiseres sub 2] ) om alternatieve oplossingen te onderzoeken voor ‘de door meerderen gewenste duurzaamheid op het park’. Dan is niet doorslaggevend hoe het er bij zijn specifieke huisje uitziet.
2.14.

[eisers] vindt dat het bestuur niet eenzijdig kan bepalen of het landschappelijk of architectonisch uiterlijk is gewijzigd; daarvoor moet een onafhankelijk orgaan worden benaderd. Als het bestuur dat niet eenzijdig kan bepalen, kan hij zelf dat natuurlijk ook niet. Maar in dit geval is het ook niet het bestuur, maar de Alv die goedkeuring noodzakelijk vond. [eisers] heeft niet uitgelegd waarom de Alv dat niet kon bepalen.
2.15.

De tweede reden van [eisers] is, dat er niet wordt opgetreden tegen schotelantennes, schoorsteenpijpen, deuren in afwijkende kleuren en beplantingen in strijd met de regels. Dat gaat niet op. Het staat de Alv van de vereniging vrij om te besluiten dat zij het één wel storend genoeg vindt om tegen op te treden en het ander niet. [eisers] vindt zijn zonnepanelen minder storend dan die andere dingen, maar over dat soort afwegingen kan meestal verschillend gedacht worden. [eisers] heeft niet uitgelegd waarom hij vindt dat de vereniging in redelijkheid niet tot deze afweging heeft kunnen komen.
2.16.

Het volgende argument is dat [eisers] de panelen mocht plaatsen, omdat er geen verbod op zonnepanelen is. Daar hoeft niet veel over gezegd te worden. De erfdienstbaarheidsbepalingen in de leveringsakte bevatten een verbod op iedere wijziging in het uiterlijk, behalve als daar toestemming voor gegeven is. Voor de zonnepanelen is geen toestemming gegeven; dan zijn zij dus verboden. En datzelfde geldt voor het argument dat de Alv geen weigeringsbesluit genomen had, en voor het argument dat het handhavingsbesluit van 28 april 2017 niet is uitgevoerd, omdat [eisers] nooit een sommatie heeft gekregen. Dat hoefde ook niet: de Alv heeft geen toestemming gegeven, en dan mocht [eisers] de panelen dus niet plaatsen. En of hij wel of niet een sommatie ontvangen heeft, is niet zo relevant, want hij stelt niet dat hij niet van het besluit op de hoogte was. Als hij wist dat de vereniging zo besloten had, is het een beetje merkwaardig om op een sommatie te gaan zitten wachten.
2.17.

Een laatste argument is dat het plaatsen van zonnepanelen past bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Daar heeft [eisers] gelijk in, maar de erfdienstbaarheidsbepalingen regelen niet dat het verbod op wijzigingen in dat geval niet geldt. Dat is dus niet relevant.
2.18.

De conclusie: de vereniging heeft op de Alv van 1 juni 2018 in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om de regels te handhaven. Er is geen grond om die besluiten te vernietigen.
moeten de besluiten van 16 november 2018 vernietigd worden?
2.19.

[eisers] vordert vernietiging van de besluiten van de extra Alv van 16 november 2018, met name van het besluit om hem te ontzetten als lid van de vereniging. Volgens hem is de enige reden voor die ontzetting dat hij een eerder besluit van de vereniging wilde laten vernietigen.
2.20.

In de brief waarmee de ontzetting hem is meegedeeld, beroept het bestuur zich op artikel 5.2 en 5.3 van de statuten van de vereniging. Daar is bepaald dat ontzetting mogelijk is wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. Dat [eisers] dat gedaan heeft (door zonnepanelen te plaatsen nadat hem daarvoor toestemming geweigerd was), is evident. Daarom ziet de rechtbank geen grond om het besluit tot ontzetting te vernietigen.
2.21.

Het feit dat [eisers] ontzet is uit het lidmaatschap, wil alleen niet zeggen dat hij niet meer hoeft bij te dragen in de kosten. Hij heeft zich in de leveringsakte van zijn huisje verplicht tot (blijvend) lidmaatschap van de vereniging. Op grond van de statuten heeft hij door zijn ontzetting de status van niet bevoegd lid gekregen. Geschorste en niet-bevoegde leden blijven verplicht een bijdrage te betalen.
2.22.

De vorderingen van [eisers] zullen daarom worden afgewezen. Omdat hij ongelijk krijgt, wordt hij ook veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [naam] worden begroot op:

Verplicht eerst intern beroep

ECLI:NL:RBAMS:2019:4008

In deze zaak zijn de feiten in hoge mate hetzelfde als in deze zaak. Het bestuur besluit om het lidmaatschap van een lid te beëindigen, een paar weken later stemt de ALV ook over beëindiging van het lidmaatschap. Ook in deze zaak oordeelt de rechter dat bestuursbesluit een besluit tot ontzetting (royement) is, en dat het het bestuur bevoegd was dat besluit te nemen. De rechter oordeelt ook dat het lid eerst intern beroep had moeten instellen bij de ALV en gaat dus niet in op de argumenten van het lid waarom het besluit ongeldig was: ” [deze] vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de […] procedure van beroep [nbij de ALV] tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).” De rechter oordeelt verder dat het bestuursbesluit tot ontzetting genomen is tijdens de ALV, omdat in de ALV alle bestuursleden voor de ontzetting hebben gestemd.

Daarbij maakt het niet uit, volgens de rechter, dat het bestuur heeft geschreven aan het lid heeft geschreven dat: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. 
De rechter overweegt dat: ” De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [het lid] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [Het lid] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.” Echter, volgens de rechter was het aan het lid ” zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [de vereniging] .” 
De regel dat een lid dat geen intern beroep instelt, later niet de geldigheid van het besluit kan betwisten bij de rechter, is dus van onverminderd van toepassing in deze zaak.

Naar mijn mening is deze uitspraak van de Rb. Amsterdam erg formalistisch. Ook zou moeten worden overwogen of de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 1965 nog steeds geldend recht is, bijv. vanwege het grondrecht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM).

De feiten

2.1.

De aard en het doel van [gedaagde] blijken uit de statuten van haar vereniging:
“INTRODUCTIE:

Wij zijn de “ [gedaagde] ” (verder te noemen [gedaagde] ) en gevestigd in [vestigingsplaats] Randstad, gevestigd op (…). De [functie naam 1] is (…). [gedaagde] is geen MC en heeft ook geen streven om een MC te worden.

Doelstelling van onze Association (vereniging) is het toeren op onze motoren (Harley’s, Buell’s, & Indian’s). Dit houdt in dat er ritten georganiseerd worden, denk hierbij aan:
– Harley, Buell, & Indian evenementen,
– [gedaagde] -weekenden o.a.: de Eifel, het Harts gebergte, Alpen, Sauerland, etc.
– Open evenementen o.a.: Faak am See European Bike week, Hamburg Harley Days, Harley Days Willingen, etc.
– Charity ritten o.a.: Kika, Anne Frank, Prostaat stichting, Nierstichting, Vrijgezellen ritten, etc.

Onze leden bestaan voornamelijk uit Veteranen, Oud-militairen en nog dienende militairen welk het volgende hebben geleerd en gewaardeerd in dienst:

“Hierarchy, Respect, Loyalty, Honor, Honesty, Glory, Dignity, Family”

Dit zijn dan ook onze idealen binnen onze Association (vereniging). Het woord “SÆMD” symboliseert dan ook waar wij voor staan als Association (vereniging).

“SÆMD” is afkomstig van de Vikings en verwijst naar de Noorse Goden, de “ [naam leden tourclub] ” welk gevestigd zijn conform hun legende op [vestigingsplaats] .
Deze Goden leven naar deze bovengenoemde idealen.

Wij eren deze Goden en hun idealen met het dragen van de naam “ [naam leden tourclub] ”.”.

2.2.

Het bestuur van de vereniging wordt volgens het handelsregister gevormd door de heren [naam 1] (als [functie naam 1] ), [naam 2] (als [functie naam 2] ) en [naam 3] (als [functie naam 3] ), die tevens lid van de vereniging zijn. Naast deze drie waren er nog vijf leden die volgens de statuten en het door [gedaagde] gehanteerde reglement (“ [naam reglement] ”) bestuurlijke functies hadden binnen de vereniging. [eiser] was een van die vijf: hij had de functie van ‘ [functie eiser] ’ en in die hoedanigheid bestuurlijke taken, zoals nader omschreven in het reglement. Een ander lid met bestuurlijke functies was de heer [naam 4] , die de titel ‘ [functie naam 4] ’ droeg.
2.2.1.

De zojuist bedoelde acht leden worden in een in de statuten opgenomen organogram aangeduid als “KADER” en in het reglement aangeduid als “Executive Committee welk het bestuur vormt (verder te noemen “ [gedaagde] KADER”)”.
2.3.

Op 6 april 2018 heeft [naam 1] een spoedvergadering belegd voor hen die binnen de vereniging bestuurlijke functies hadden, behoudens [eiser] en [naam 4] . In de vergadering is gesproken en gestemd over “lidmaatschap [gedaagde] continueren of beëindigen” met betrekking tot [eiser] en [naam 4] . Blijkens de notulen hebben alle aanwezigen ( [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de drie overige leden met bestuurlijke functies) gestemd vóór “lidmaatschap per direct beëindigen”. Aan het slot van de notulen is vermeld: “Het besluit zal in de ALV van 26 april 2018 nader toegelicht worden aan de leden gevolgd door een stemming. (uitnodiging volgt spoedig)”.
2.3.1.

De notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn destijds niet aan [eiser] bekendgemaakt; eerst doordat [gedaagde] de notulen in dit geding als productie heeft overgelegd, heeft [eiser] daarvan kennisgenomen.
2.4.

Bij e-mail van 9 april 2018 is de zojuist bedoelde uitnodiging voor de algemene ledenvergadering (ALV) aan de leden verzonden. Omdat er een fout in die uitnodiging stond, is bij e-mail van 16 april 2018 de volgende hersteluitnodiging gedaan:
Onderwerp: ALV op donderdag 26 april 2018

Geachte leden,
In de mail verstuurd op 09 april 2018 zit een fout in de onderwerpen van de vergadering.
In de mail wordt gesproken over uitzetting, dit moet zijn ontzetting, conform de [gedaagde] statuten artikel 4.
Hieronder de correcte versie van deze mail.
(…)

Geachte leden,
Op donderdag 26 april 2018 is er een [gedaagde] Algemene Leden Vergadering.
Aanvang 19:30 op een nader te bepalen locatie, welke later bekend zal worden gemaakt.

Onderwerpen welke in deze vergadering zullen worden besproken zijn:

• Ontzetting [functie eiser] [eiser] . Gevolgd door een stemming.
• Ontzetting [functie naam 4] [naam 4] , gevolgd door een stemming.
(…)

Mocht u niet in de gelegenheid zijn om te komen laat het ons dan weten via email.

Wij hopen op uw komst, zodat u zelf uw stem kunt laten horen.
(…)”.

2.4.1.

Bij aanvullende e-mail van 22 april 2018 is de locatie voor de ALV bekendgemaakt, namelijk de woning van [functie naam 1] [naam 1] .
2.5.

In het in de hersteluitnodiging genoemde artikel 4 van de statuten van [gedaagde] staat het volgende over het onderwerp ‘ontzetting’:
“4.1 Het lidmaatschap eindigt:
(…)
d. door ontzetting.
(…)
4.3

Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.4

Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
(…)”.

2.6.

In de ochtend c.q. middag van 26 april 2018 heeft [eiser] zich tot zijn advocaat gewend. Bij e-mail van die middag heeft de advocaat van [eiser] (i) het bestuur van [gedaagde] bericht dat de ontzetting van [eiser] als lid van [gedaagde] volstrekt onterecht en zonder enige grond als besluit is geagendeerd voor de ALV van die avond en (ii) het bestuur van [gedaagde] verzocht en zonodig gesommeerd de ALV van die avond af te gelasten.
2.7.

In de avond van 26 april 2018 heeft de ALV plaatsgevonden.
2.7.1.

Blijkens de notulen waren de deelnemers van de ALV: “Kader en overige leden”.
2.7.2.

Blijkens de notulen waren noch aanwezig noch vertegenwoordigd: [eiser] ( [functie eiser] ), [naam 4] [functie naam 4] ) en de ‘ [functie naam 5] ’ (blijkens statuten en reglement betreft dit [naam 5] , behorend tot het Kader).
2.7.3.

In de notulen van de ALV staan onder het kopje “Uitleg voorstel uitzetting [functie eiser] [eiser] ” de gronden voor de ‘uitzetting’ vermeld. Daarna wordt vermeld:
“ [eiser] heeft ervoor gekozen om niet aanwezig te zijn en daardoor afgezien van zijn recht op hoor en wederhoor.
Na deze uitleg volgt een stemming.
Uitslag van de stemming is unaniem (10 voor, 0 tegen) voor uitzetting van [eiser] in “Bad Standing”. Uitslag is bindend en hier is geen hoger beroep op mogelijk omdat deze in de ALV besloten is.
[eiser] zal van deze uitslag op de hoogte gebracht worden d.m.v. een aangetekende brief”.

2.8.

Op 27 april 2018 heeft [eiser] verzocht om de notulen van de ALV, welke vervolgens aan hem zijn toegezonden.
2.9.

Bij brief van 28 april 2018 heeft het bestuur van [gedaagde] het volgende aan [eiser] bericht:
“(…)
Het bestuur van [ [gedaagde] ] heeft besloten u met ingang van 26 april 2018 te ontzetten uit de vereniging (out in bad standing).

Reden van de ontzetting is:
(…)

Redelijke wijs kan van de vereniging niet verwacht worden het lidmaatschap te laten voortduren.

Het rest de club dan ook niet anders dan u te ontzetten als lid van [ [gedaagde] ] ([ [gedaagde] ] statuten artikel 4.1 d).

Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018.

U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)
(…)”.

2.10.

Op enig moment na 28 april 2018 heeft [gedaagde] het volgende bericht geplaatst op haar Facebook-pagina:
“Mededeling inzake de structuur van de vereniging [gedaagde]

Als gevolg van herhaaldelijk geconstateerde onregelmatigheden van 2 bestuursleden van de [gedaagde] is tijdens de Algemene Ledenvergadering van 26 april 2018 bepaald dat de volgende kaderfuncties per direct zijn komen te vervallen en de betreffende leden per direct uit de [gedaagde] zijn ontzet:
– [functie eiser]
– [functie naam 4]

Het is de betreffende voormalige leden die deze functies uitoefenden derhalve niet meer toegestaan om [naam leden tourclub] club patches of andere [naam leden tourclub] uitingen te bezitten of te tonen of zich op welke wijze dan ook als een [gedaagde] lid te profileren.

Announcement regarding the structure of the [gedaagde] association

As a result of repeated irregularities of 2 board members of the [gedaagde] , it was decided during the General Members’ Meeting of April 26, 2018 that the following board functions are made obsolete effective immediately and that the respective individuals membership is terminated effective immediately:
– [functie eiser]
– [functie naam 4] ”.

De huurovereenkomst

2.11.

[eiser] heeft op enig moment tijdens zijn lidmaatschap van [gedaagde] op eigen naam een huurovereenkomst met een derde-verhuurder gesloten, strekkende tot huur van een bedrijfspand. [eiser] heeft deze huurovereenkomst gesloten met het doel dat daar verenigingsactiviteiten van [gedaagde] konden plaatsvinden. Dat laatste is vanwege de conflictueuze situatie nooit gebeurd. [eiser] heeft op enig moment na het aanvangen van het onderhavige rechtsgeding de huurovereenkomst doen eindigen, zulks per 1 februari 2019.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert het volgende, in hoofdlijnen weergegeven:
I verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is,
althans
vernietiging van dat besluit;

II verklaring voor recht dat [gedaagde] door middel van het genomen besluit onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;

III veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , te weten:
(a) € 5.000 aan immateriële schadevergoeding;
(b) € 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018 voor zolang de huurovereenkomst duurt;

IV bevel aan [gedaagde] tot rectificatie van alle berichtgeving met betrekking tot het
ontzettingsbesluit door middel van:
(a) een officiële verklaring van het bestuur van [gedaagde] houdende rectificatie en
kennisgeving van de ongedaanmaking van het ontzettingsbesluit middels de door [gedaagde] gebezigde communicatiekanalen en social media accounts, te weten de website en Facebook, en
(b) een kennisgeving aan alle verenigingen die door [gedaagde] in kennis zijn gesteld van het gewraakte ontzettingsbesluit.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Kwalificatie van de gang zaken: welk besluit is door welk orgaan genomen?

4.1.

Inzet van het geding is de geldigheid van de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] . Punt van geschil is ten eerste de vraag welk verenigingsorgaan de beëindiging feitelijk heeft gedaan, het bestuur of de ALV. Een ander geschilpunt is de vraag of de beëindiging moet worden geduid als een ‘ontzetting’ of als iets anders: in de dagvaarding en de geformuleerde eis gaat [eiser] nog uit van een ontzetting (gelijk aan het standpunt van [gedaagde] ), maar ter comparitie heeft hij het standpunt ingenomen dat het gelet op de bewoordingen van het op 6 april 2018 genomen besluit onwaarschijnlijk is dat het om een ontzetting ging.
4.1.1.

Opgemerkt wordt dat partijen geen debat hebben gevoerd over de vraag of [eiser] destijds niet alleen lid maar ook bestuurder van de vereniging in de zin van artikel 2:37 lid 1 BW is geworden en, zo ja, of de (al dan niet geldige) beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] automatisch de (al dan niet geldige) beëindiging van het bestuurderschap heeft ingehouden. Deze zaak gaat alleen over het lidmaatschap.
4.2.

Aanknopingspunt voor de beoordeling is de brief van 28 april 2018. In dat stuk heeft (het bestuur namens) de vereniging immers neergelegd haar aan [eiser] gerichte verklaring over het eindigen van zijn lidmaatschap, en de brief van 28 april 2018 heeft [eiser] destijds ook bereikt (vgl. artikel 3:37 lid 3 jo. artikel 3:59 BW). Voor de uitleg van die verklaring komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de inhoud van die verklaring mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband kan bijvoorbeeld ook betekenis toekomen aan de notulen van de ALV van 26 april 2018, omdat die ALV wordt aangehaald in de brief van 28 april 2018 en de notulen van die vergadering ook daadwerkelijk aan [eiser] zijn bekendgemaakt. De notulen van de vergadering van 6 april 2018 hebben daarentegen geen betekenis in dit verband; die notulen worden immers niet genoemd in de brief van 28 april 2018, worden ook niet genoemd in de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018, en zijn ook niet aan [eiser] toegezonden (eerst in dit geding is hij ermee bekend geworden).
4.2.1.

In de brief van 28 april 2018 wordt als eerste medegedeeld dat “het bestuur” van [gedaagde] heeft besloten [eiser] “te ontzetten”. Verderop in de brief wordt nog gesproken over ontzetting waarbij wordt verwezen naar artikel 4.1 sub d van de statuten, waarin is bepaald dat het lidmaatschap eindigt door ontzetting. Dit alles wijst er duidelijk op dat het verenigingsorgaan ‘het bestuur’ heeft besloten tot ‘ontzetting’ van het lid [eiser] .
4.2.2.

In de brief van 28 april 2018 wordt nog gesproken van “de club” die de ontzetting doet. Dat is in termen van verenigingsrecht geen duidelijk begrip, maar doet niet af aan het zojuist onder 4.2.1 overwogene. Immers, als moet worden bepaald welk verenigingsorgaan onder “de club” moet worden verstaan, kan men op basis van het onder 4.2.1 overwogene redelijkerwijs alleen maar tot de conclusie komen dat het bestuur het handelende verenigingsorgaan is geweest.
4.2.3.

In het laatste deel van de brief van 28 april 2018 wordt ineens gesproken van de ALV. Dit is verwarrend:
  • de mededeling “Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018” zou, op zichzelf beschouwd, kunnen worden opgevat als de mededeling dat de ALV als verenigingsorgaan het besluit heeft genomen;
  • die mededeling kan redelijkerwijs echter ook worden opgevat, gelet op de inhoud van de brief tot dan toe, als inhoudende dat het bestuur het ontzettingsbesluit heeft genomen ‘ter gelegenheid van’ (“in”) de ALV van 26 april 2018;
  • de inhoud notulen van de ALV van 26 april 2018 wijzen echter weer in de richting van een ALV-besluit, omdat in die notulen niet wordt gesproken van een bestuursbesluit dat wordt genomen ter gelegenheid van een ALV; die notulen wijzen met andere woorden niet op iets anders dan een ALV-besluit;
  • de laatste zin in de brief van 28 april 2018, waarin wordt verwezen naar artikel 4.4 van de statuten, wijst of kan wijzen op een ALV-besluit.
4.3.

De tussenconclusie is dat [eiser] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat er is besloten tot ‘ontzetting’ van hem als lid en dat er aanwijzingen zijn dat dit besluit is genomen door het bestuur, maar dat er ook aanwijzingen zijn dit besluit is genomen door de ALV. Van belang is nu (i) dat de wet bepaalt dat ontzetting door het bestuur geschiedt, tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen (artikel 2:35 lid 4 BW) en (ii) dat de statuten slechts een herhaling van de wettekst bevatten en derhalve de ontzetting niet opdragen aan een ander orgaan dan het bestuur. Het bestuur van [gedaagde] , en niet de ALV, is dus bevoegd tot ontzetting. Het bestuur hééft ook daadwerkelijk besloten tot ontzetting: dit blijkt uit de door het bestuur namens de vereniging gestuurde brief van 28 april 2018 (zie 4.2.1 en 4.2.2) en de notulen van de ALV van 26 april 2018 spreken dit niet tegen. Uit die notulen blijkt immers dat “het Kader” (naast de overige leden) heeft gestemd vóór ‘uitzetting’ van [eiser] , waarbij het woord ‘uitzetting’ redelijkerwijs mag worden opgevat als een verschrijving van ‘ontzetting’ zoals ook volgt uit de ALV-hersteluitnodiging. Daarnaast zou op basis van de ALV-notulen kunnen worden gezegd dat óók de ALV heeft besloten tot de ontzetting van [eiser] : zo’n besluit is dan nietig omdat het door een onbevoegd orgaan is genomen, maar dat doet niet af aan het zelfstandige rechtsgevolg van het door het bestuur genomen ontzettingsbesluit. Voor de duidelijkheid: voor een bestuursvergadering bestaan bij [gedaagde] geen oproepingsvereisten.
4.4.

Dus wat er ook zij van het al dan niet hebben plaatsgevonden van een ALV-besluit, in elk geval kan uit de brief van 28 april 2018 gelezen in verbinding met de notulen van 26 april 2018 alsmede de wet en de statuten worden opgemaakt dat het bestuur van [gedaagde] op 26 april 2018 conform zijn bevoegdheden heeft besloten tot ontzetting van [eiser] als lid van de vereniging, en [eiser] heeft dit redelijkerwijs zo moeten kunnen begrijpen.
4.4.1.

Opgemerkt wordt dat [gedaagde] heeft gesteld dat het bestuur reeds op 6 april 2018 onvoorwaardelijk heeft besloten tot ontzetting van [eiser] , en dat dit besluit slechts in het kader van het doen van kennisgeving alsmede het plaatsvinden van hoor en wederhoor nog ter ALV is besproken. Deze lezing is onbegrijpelijk omdat het uitoefenen van hoor en wederhoor geen enkele zin heeft als het besluit tot ontzetting al onvoorwaardelijk is genomen en slechts ter kennisgeving aan de ALV wordt gebracht. Uit de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018 blijkt ook geenszins van een reeds onvoorwaardelijk genomen bestuursbesluit. Bovendien is, zoals al eerder overwogen, de inhoud van de vergadering van 6 april 2018 nooit aan [eiser] medegedeeld.
4.5.

Aparte aandacht verdient de aan het slot van de brief van 28 april 2018 opgenomen zin: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. Echter, artikel 4.4 van de statuten is niet meer dan een herhaling van artikel 2:35 lid 4 BW. Het houdt in dat ontzetting door het bestuur geschiedt en dat van zo’n ontzettingsbesluit beroep open staat op de ALV.
4.5.1.

De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [eiser] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [eiser] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.
4.5.2.

De vraag is vervolgens of de omstandigheid dat [eiser] de beroepsmogelijkheid niet heeft benut op een of andere manier aan [gedaagde] moet worden toegerekend. Het antwoord luidt ontkennend, omdat het aan [eiser] zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [gedaagde] . De onjuiste mededeling vanuit [gedaagde] over de beroepsmogelijkheid heeft [eiser] redelijkerwijs wel op het verkeerde been kunnen zetten, maar betekende niet dat het voor [eiser] redelijkerwijs niet meer mogelijk was om zijn rechtspositie te bepalen en daadwerkelijk gebruik te maken van zijn wettelijk vastgelegde beroepsmogelijkheid op een termijn van één maand na de kennisgeving van 28 april 2018.
Vordering I, primair: verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is

4.6.

[eiser] stelt de volgende gronden voor nietigheid.
De vereniging heeft een non-existent besluit genomen aangezien aan het besluit dermate fundamentele gebreken kleven dat (zo zou men kunnen zeggen) eigenlijk in het geheel geen besluitvorming in de zin van de wet heeft plaatsgevonden. [eiser] en onder anderen verschillende getuigen weten uit ervaring dat de leden bij het uitbrengen van hun stem door bestuurders en/of andere leden onder druk werden gezet om geheel in lijn met de wens van de [functie naam 1] te stemmen. Deze methode staat op gespannen voet met de essentiële kernbeginselen van een vereniging. De algemene vergadering van een vereniging bestaat uit alle leden samen, elk lid heeft daarin één stem die hij in vrijheid moet kunnen uitoefenen. Deze afkeurenswaardige gang van zaken levert een grove schending (zowel inhoudelijk als processueel) op van de besluitvormingsregels. Non-existente besluiten zijn evenals nietige besluiten van meet af aan krachteloos.
Voorts zijn besluiten nietig als deze strijdig zijn met dwingend recht. Ook misbruik van een bevoegdheid ex artikel 3:40 lid 2 en lid 3 BW kan leiden tot een nietig besluit op grond van artikelen 3:13 jo. 3:15 BW. Gelet op de omstandigheden van het geval (samengevat: solistisch en autoritair optreden door de [functie naam 1] ) moet worden geconcludeerd dat de [functie naam 1] zijn bevoegdheid heeft misbruikt om [eiser] te ontzetten uit de vereniging. De nietigheid van het ontzettingsbesluit is mede hierdoor een gegeven.
Aldus [eiser] .

4.7.

De besproken vordering is gebaseerd op de stelling dat het besluit tot ontzetting is genomen door de ALV. Deze stelling is niet gevolgd, zodat de vordering reeds daarom niet kan worden toegewezen.
Vordering I, subsidiair: vernietiging van het ontzettingsbesluit

4.8.

[eiser] stelt dat het ontzettingsbesluit vernietigbaar is op de volgende gronden.
4.8.1.

Er is niet gebleken van een rechtsgeldig door het bestuur genomen besluit tot bijeenroeping van de ALV, zodat de oproeping van de algemene vergadering onbevoegdelijk is geweest. De op de ALV genomen besluiten, zoals het ontzettingsbesluit, zijn daarom vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.
4.8.2.

Bij het nemen van het ontzettingsbesluit zijn bovendien de belangen van [eiser] onvoldoende afgewogen. Met name zijn het oneervolle karakter van ontzetting en de staat van dienst van [eiser] niet overwogen. Het ontzettingsbesluit betekent gezichtsverlies voor [eiser] en krenking van de goede eer en naam. Het etiket ‘bad standing’ betekent dat hij nooit meer lid kan worden van welke motorclub dan ook; met dit vergaande gevolg is geen rekening gehouden, en dat gevolg staat ook in geen enkel verband tot de beweerdelijke overtredingen die [eiser] zou hebben begaan. In plaats van ontzetting had ook een minder vergaande sanctie kunnen worden opgelegd, waarvoor het door [gedaagde] gehanteerde reglement ook mogelijkheden biedt. Het ontzettingsbesluit voldoet dus niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien is aan [eiser] geen mogelijkheid gegeven zich te verweren. Gelet op het voorgaande is het ontzettingsbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid en deswege vernietigbaar ex artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
Aldus [eiser] .

4.9.

De onder 4.8.1 benoemde vernietigingsgrond slaagt reeds niet omdat het ontzettingsbesluit niet door de ALV is genomen, althans: het is in elk geval ook door het bestuur genomen. De onder 4.8.2 benoemde vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de onder 4.5 bedoelde procedure van beroep tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).
Vordering II-IV: onrechtmatige daad

4.10.

[eiser] stelt als volgt ter onderbouwing van de onrechtmatige-daadsvordering.
4.10.1.

[gedaagde] heeft een nietig althans vernietigbaar besluit genomen en in stand gehouden. Vervolgens heeft [gedaagde] in verschillende social media berichten geplaatst aangaande het ontzettingsbesluit van [eiser] . Mede hierdoor heeft [gedaagde] doelbewust en zeer berekenend de eer en goede naam van [eiser] aangetast en daarmee in strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnormen gehandeld. [eiser] is door [gedaagde] ten onrechte getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Als gevolg daarvan wordt [eiser] regelmatig geconfronteerd met vervelende berichten vanuit de wereld van de motorclubs. Bovendien is hij vanwege de lasterlijke berichtgeving niet langer welkom bij andere motorclubs.
4.10.2.

[eiser] lijdt schade als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] , zoals
hierboven geschetst. Die schade wordt veroorzaakt door het ontzettingsbesluit zelf, maar ook door de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden, onder meer via sociale media waarin [eiser] wordt afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. Als gevolg hiervan is de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Dit levert reputatieschade op. Voor [gedaagde] was immers voorzienbaar dat door een deel van het besluit en de communicatie, [eiser] beschadigd zou worden en daarmee zijn naam en reputatie te grabbel zou worden gegooid. Echter is daarop doelbewust aangestuurd door [gedaagde] .
Daarnaast levert dit ook psychische schade op voor [eiser] . Hij kan niet
functioneren zoals hij voorheen deed. Hij wordt als gevolg van de berichtgeving aan
derden beperkt in zijn sociale leven. Zo kan hij bijvoorbeeld niet meer bepaalde
horecagelegenheden bezoeken waar leden van andere verenigingen aanwezig zijn. Dat heeft zijn weerslag op hem. Derhalve heeft [eiser] als benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 lid 1 sub a BW.
Voorts lijdt [eiser] vermogensschade, aangezien hij zich verbonden heeft tot
het aangaan van de huurovereenkomst. Hij zit derhalve aan deze
huurovereenkomst vast en betaalt de huur voor een bedrag van EUR 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018. De schade wordt veroorzaakt als direct gevolg van het besluit van de vereniging.
Aldus [eiser] .

4.11.

[gedaagde] voert het volgende verweer tegen het gestelde onrechtmatige handelen.
Uit niets blijkt dat [eiser] door [gedaagde] als een gevaarlijke en agressieve man is getypeerd, en uit niets blijkt dat hij vervelende berichten uit de motorwereld heeft gekregen. Ook is niet gebleken dat [eiser] niet welkom is bij andere verenigingen. [eiser] spreekt over motorclubs, maar [gedaagde] is een motorvereniging en dat maakt in de motorwereld nogal wat uit.
Aldus [gedaagde] .

4.12.

Het door [eiser] als onrechtmatig aangemerkte betreft de inhoud van de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat [gedaagde] [eiser] richting derden heeft getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Ook is niet gebleken dat [eiser] , zoals hij in zijn schadeonderbouwing stelt, is afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. [eiser] heeft zijn stellingen slechts concreet gemaakt door te wijzen op het onder de feiten aangehaalde Facebook-bericht, maar dat bericht bevat niet de door [eiser] gestelde passages. Ter comparitie, gevraagd naar wat er over het ontzettingsbesluit is gepubliceerd, heeft [eiser] weer op het Facebook-bericht gewezen, en daarnaast op e-mails aan andere verenigingen. Die e-mails zijn echter in het geheel niet concreet gemaakt, zodat die niet ten gunste van [eiser] kunnen meewegen.
4.12.1.

De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen moeten gezien het voorgaande worden afgewezen wegens niet-voldoen aan de stelplicht.
Conclusie

4.13.

Het gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op:

Ontzetting en beroep bij ALV

ECLI:NL:RBNHO:2019:6533

In deze zaak neemt het bestuur een besluit om het lidmaatschap van een lid per direct te beëindigen. Het beëindigen van het lidmaatschap wordt vervolgens op een ALV in stemming gebracht, de leden stemmen voor. Er wordt ook een boete van € 1.000 opgelegd. Het lid betaalt niet, de vereniging gaat naar de rechter voor betaling van de boete en het restant van de contributie.
 “De kantonrechter [stelt] vast dat het bestuur conform zijn bevoegdheid op 6 april 2018 heeft besloten om [gedaagde] te ontzetten. Op grond van de artikel 2:35 lid 4 BW en de statuten had het bestuur [gedaagde] ten spoedigste schriftelijk van dit besluit in kennis moeten stellen en hem moeten meedelen dat hem beroep op de ALV openstaat. Vast staat dat dit niet is gebeurd, hetgeen het bestuur is te verwijten.” Bij de ALV was namelijk nooit gezegd dat het ging om een beroep tegen het eerdere bestuursbesluit (er was ook geen beroep ingediend). ” Het bestuur [heeft het lid] op het verkeerde been gezet en hem een beroepsmogelijkheid na het nemen van het besluit van 6 april 2018 onthouden. De kantonrechter acht dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 BW.”  Dat maakt het bestuursbesluit echter niet ongeldig, het lid had ook geen argumenten aangevoerd in de rechtszaak waarom dat zo zou zijn. Het lid hoeft het restant van de contributie echter niet te betalen.
” De kantonrechter is van oordeel dat [het lid] terecht een beroep doet op artikel 2:8 BW. Het bestuur heeft met bovenomschreven handelwijze [het lid] tot op heden de mogelijkheid onthouden om beroep in te stellen. Hij dient immers eerst van deze interne beroepsmogelijkheid gebruik te maken voordat hij zijn ontzetting kan aanvechten bij de rechter. Het bestuur heeft daarmee zijn recht op hoor en wederhoor veronachtzaamd. De kantonrechter acht het tegen deze achtergrond onaanvaardbaar om [het lid] te houden aan de verplichting tot het betalen van het restant van de contributie over 2018. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering van [het lid] niet voor toewijzing in aanmerking komt.” Het lid hoeft de boete niet te betalen omdat de statuten geen grondslag geven voor de boete.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is een vereniging in georganiseerd toeren op motoren.
2.2.

Het bestuur van de vereniging wordt volgens het handelsregister gevormd door de heren [naam 1] (als voorzitter), [naam 2] (als secretaris) en [naam 3] (als penningmeester), die tevens lid van de vereniging zijn. Naast deze drie waren er nog vijf leden die volgens de statuten en het door [eiseres] gehanteerde reglement bestuurlijke functies hadden binnen de vereniging. [gedaagde] was een van die vijf: hij had de functie van ‘Captain at Arms’. Een ander lid met bestuurlijke functies was [naam 4] . Hij had de functie van ‘Vice President’.
2.3.

Op 6 april 2018 heeft [naam 1] een spoedvergadering belegd voor hen die binnen de vereniging bestuurlijke functies hadden, behoudens [gedaagde] en [naam 4] . In de vergadering is gesproken en gestemd over “lidmaatschap [eiseres] continueren of beëindigen” met betrekking tot [gedaagde] en [naam 4] . Blijkens de notulen hebben alle aanwezigen gestemd vóór “lidmaatschap per direct beëindigen”. Aan het slot van de notulen is vermeld: “Het besluit zal in de ALV van 26 april 2018 nader toegelicht worden aan de leden gevolgd door een stemming. (uitnodiging volgt spoedig)”.
2.4.

Het besluit van het bestuur en de notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn niet aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. Eerst in deze procedure, doordat [eiseres] deze notulen heeft overgelegd, heeft [gedaagde] daarvan kennisgenomen.


2.5.

Bij e-mail van 9 april is de zojuist bedoelde uitnodiging voor de algemene vergadering (ALV) aan de leden verzonden. Een hersteluitnodiging is bij e-mail van 16 april 2018 uitgegaan aan de leden. Bij aanvullende e-mail van 22 april 2018 is de locatie van de ALV aan de leden bekend gemaakt, namelijk de woning van voorzitter [naam 1] .
2.6.

Op 26 april 2018 heeft de ALV plaatsgevonden, alwaar [gedaagde] niet is verschenen. [naam 4] is evenmin verschenen bij de ALV.
2.7.

Blijkens de notulen van de ALV is met unanimiteit van stemmen voor uitzetting van [gedaagde] in ‘bad standing’ gestemd.
2.8.

Bij brief van 28 april 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] onder meer bericht dat hij met ingang van 26 april 2018 is ontzet uit de vereniging. Verder is een boete van € 1.000,00 opgelegd in verband met ‘out in bad standing’ en is aangegeven dat [gedaagde] nog € 400,00 aan restant contributie over 2018 is verschuldigd.
2.9.

Bij brief van 8 mei 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven het niet eens te zijn met de ontzetting en de vordering niet te zullen betalen.

3De vordering

3.1.

[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.400,00, [
3.2.

[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tijdens de ALV is besloten om [gedaagde] met ingang van 26 april 2018 uit de vereniging te ontzetten omdat hij herhaaldelijk in strijd met de statuten handelde. Omdat [gedaagde] ervoor heeft gekozen niet bij de ALV aanwezig te zijn is de ontzetting tezamen met vordering ter zake van de opgelegde boete van € 1.000,00 en de onbetaalde contributie van € 400,00 bij brief van 28 april 2018 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. [gedaagde] heeft, ondanks daartoe te zijn aangemaand, nagelaten de boete en de contributie te betalen, zodat [eiseres] genoodzaakt was haar vordering ter incasso uit handen te geven. Naast de hoofdsom van € 1.400,00 vordert [eiseres] de buitengerechtelijke kosten van € 210,00 en de proceskosten van € 423,50. In de gedragingen van [gedaagde] heeft [eiseres] aanleiding gezien om aangifte te doen bij de politie.
3.3.

In de conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in de tegenvordering voert [eiseres] aan dat de incidenten, waarbij [gedaagde] en [naam 4] betrokken waren, relatief kort achter elkaar in april 2018 zijn voorgevallen waardoor er geen mogelijk bestond om tussentijdse maatregelen te nemen. De incidenten hebben ertoe geleid dat alle leden van [eiseres] , behoudens [gedaagde] en [naam 4] , een verzoek om het houden van een ALV hebben ingediend. Verder voert [eiseres] aan dat de ALV via meerdere platformen aan [gedaagde] kenbaar is gemaakt, dat de vrees van [gedaagde] voor escalatie en voor zijn gezondheid ongegrond is en dat [gedaagde] er dus zelf voor heeft gekozen om niet bij de ALV aanwezig te zijn en daarmee zijn recht om verweer te voeren heeft prijsgegeven. Tijdens de ALV is [gedaagde] met unanimiteit van stemmen ontzet met ‘dishonorable discharge’. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] niet aangeeft met welke bepalingen uit de statuten het besluit strijdig is. Volgens [eiseres] is het besluit juist niet strijdig met de statuten omdat daarin staat dat het bestuur gerechtigd is een lidmaatschap te eindigen door ontzegging. De genomen besluiten tijdens de ALV zijn dan ook rechtsgeldig. De vordering van € 400,00 in verband met het lidmaatschapsgeld is gebaseerd op artikel 4.5 van de statuten. De vordering van € 1.000,00 hangt samen met de ‘out in bad standing’ en is gebaseerd op artikel 3.19 van het huisreglement van [eiseres] .
3.4.

In de conclusie van dupliek in de tegenvordering voert [eiseres] aan dat [gedaagde] bij besluit van 4 april 2018 slechts is geschorst en dat het bestuur op 6 april 2018 de ontzetting van [gedaagde] heeft uitgesproken, nadat de incidenten hebben plaatsgevonden. Voorts voert [eiseres] aan dat uit de notulen van de vergadering van 26 april 2018 blijkt dat de vergadering door de leden bijeen is geroepen. Van deze ALV is [gedaagde] een uitnodiging gestuurd om zich tegen de ontzetting te kunnen verweren, maar van die gelegenheid heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt. Bij de ALV is door de leden unaniem ingestemd met het besluit van het bestuur van 6 april 2018. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] wel degelijk in strijd met het reglement heeft gehandeld en dat ‘dishonorable discharge’ feitelijk hetzelfde is als ‘out in bad standing’.

4Het verweer en de tegenvordering

4.1.

[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat het besluit nietig althans vernietigbaar is wegens strijd met de statuten ex artikel 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek. [gedaagde] voert aan dat uit niets blijkt dat het bestuur van [eiseres] een rechtsgeldig besluit heeft genomen om de ALV bijeen te roepen. Volgens [gedaagde] was van een ALV dan ook geen sprake en zijn de op de vergadering genomen besluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a BW vernietigbaar. Voorts voert [gedaagde] aan dat de besluiten op grond artikel 2:15 lid 1 onder b BW vernietigbaar zijn omdat deze zijn genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uit niets blijkt volgens [gedaagde] dat er sprake is van een zorgvuldige belangenafweging, hetgeen in strijd met artikel 2:8 BW is. [gedaagde] meent dat hij geen redelijke mogelijkheid had om zijn standpunt te verkondigen. Ook de notulen geven geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging. [gedaagde] geeft aan dat hij de vergadering aan zich voorbij heeft laten gaan omdat deze bij de president thuis plaatsvond en escalatie zeer waarschijnlijk was. [gedaagde] heeft daarom voor zijn gezondheid gekozen. Ook de keuze om de ontzetting via de ALV te laten lopen omdat er dan geen mogelijkheid is om beroep in te stellen vindt [gedaagde] onredelijk. Verder voert [gedaagde] aan dat er geen toelichting is gegeven op de verwijten en dat de toegepaste straf buiten alle proporties is. Nooit eerder is hij onderwerp van gesprek is geweest, is hem een waarschuwing gegeven of zijn andere maatregelen tegen hem genomen. Tot slot merkt [gedaagde] op dat de statuten geen mogelijkheid bieden tot het opleggen van een boete.
4.2.

[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter voor recht verklaart dat het besluit genomen door de ALV van 26 april 2018 waarbij hij is ontzet als lid van [eiseres] nietig is althans dat de kantonrechter het besluit vernietigt en dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen zijn betaald.
4.3.

[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag hetgeen hij in de conclusie van antwoord in de vordering naar voren heeft gebracht.
4.4.

In de conclusie van dupliek in de vordering tevens conclusie van repliek in de tegenvordering voert [gedaagde] nog aan dat het bestuur op 4 april 2018 heeft besloten het lidmaatschap van [gedaagde] te beëindigen en dat drie van de vier incidenten van een latere datum zijn en dan ook niet aan het besluit van het bestuur om hem te ontzetten ten grondslag hebben kunnen liggen. Ter zake het incident tijdens een openbaar motorevenement dat op 1 april 2018 heeft plaatsgevonden voert [gedaagde] aan dat hem niets valt te verwijten. Het was [naam 4] die het verwijt treft. Verder voert [gedaagde] aan dat uit niets blijkt dat alle leden een verzoek om een ALV hebben ingediend. Volgens [gedaagde] neemt [eiseres] het niet zo nauw met de feiten en het nemen van besluiten omdat [eiseres] in de procedure die [naam 4] tegen [eiseres] aanhangig heeft gemaakt geheel andere stellingen inneemt en betoogt dat er sprake is van een bestuursbesluit. Ook gebruikt [eiseres] de termen ‘ontzetting, beëindiging, opzeggen en dishonorable discharge’ door elkaar, zodat er geen sprake kan zijn van een goed en duidelijk besluit. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] op onduidelijke gronden het restant van de lidmaatschapsgelden wil ontvangen en dat de boete samen hangt met een ‘out in bad standing’, terwijl deze term in geen enkel stuk wordt genoemd. [gedaagde] voert verder aan dat uit niets blijkt dat hij in strijd heeft gehandeld met de statuten en/of reglementen van [eiseres] .

5De beoordeling

5.1.

De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering

5.2.

De kantonrechter stelt voorop dat de taak van het bestuur is erop toe te zien dat in de vereniging de juiste procedures, zoals voorgeschreven in de wet en de statuten, worden gevolgd. De kantonrechter is van oordeel dat het bestuur van [eiseres] dat in dit geval niet heeft gedaan en overweegt als volgt.
5.3.

De kantonrechter stelt vast dat het bestuur van [eiseres] op grond van de wet en de statuten bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van de ontzetting van een lid van de vereniging. Verder stelt de kantonrechter vast dat het bestuur conform zijn bevoegdheid op 6 april 2018 heeft besloten om [gedaagde] te ontzetten. Op grond van de artikel 2:35 lid 4 BW en de statuten had het bestuur [gedaagde] ten spoedigste schriftelijk van dit besluit in kennis moeten stellen en hem moeten meedelen dat hem beroep op de ALV openstaat. Vast staat dat dit niet is gebeurd, hetgeen het bestuur is te verwijten. Vervolgens heeft het bestuur niet de juiste stappen gezet om deze omissie te herstellen. Het bestuur heeft de ontzetting op de agenda van de ALV van 26 april 2018 gezet en in stemming gebracht. Uit de uitnodiging en de agenda kan op geen enkele wijze worden opgemaakt dat er reeds een bestuursbesluit was genomen en dat de bijeengeroepen ALV van 26 april 2018 gezien moet worden als de beroepsmogelijkheid voor [gedaagde] . Verder heeft het bestuur [gedaagde] in de brief van 28 april 2018 onjuist en incompleet geïnformeerd. Uit de brief van 28 april 2018 kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat het bestuur al op 6 april 2018 een besluit ten aanzien van de ontzetting heeft genomen. In de brief staat immers dat ‘dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018’. Daarbij wordt in deze brief verwezen naar artikel 4.4, hetgeen kan wijzen op een ALV-besluit. Bovendien staat in de brief van 28 april 2018 vermeld dat het niet mogelijk is om tegen een besluit tot ontzetting in beroep te gaan. Ook dat is onjuist. Hiermee heeft het bestuur [gedaagde] op het verkeerde been gezet en hem een beroepsmogelijkheid na het nemen van het besluit van 6 april 2018 onthouden. De kantonrechter acht dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 BW. De pogingen van [eiseres] in onderhavige procedure om een en ander recht te breien, slagen naar het oordeel van de kantonrechter evenmin.
5.4.

De kantonrechter is van oordeel dat voorgaande, anders dan [gedaagde] kennelijk meent, niet de nietigheid of vernietigbaarheid van het (bestuurs)besluit van 6 april 2018 tot gevolg heeft. [gedaagde] heeft zijn beroep op de nietigheid dan wel vernietigbaarheid gericht op het besluit van de ALV van 26 april 2018.
Voor zover sprake is van een besluit van de ALV van 26 april 2018 ten aanzien van de ontzetting is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] geen belang heeft bij een rechterlijk oordeel over de nietigheid of vernietigbaarheid hiervan. Het besluit van 6 april 2018 van het bestuur aangaande de ontzetting van [gedaagde] is op zichzelf immers rechtsgeldig. En de nietigheid of vernietigbaarheid van het besluit van de ALV van 26 april 2018 doet hieraan niet af.

5.5.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] terecht een beroep doet op artikel 2:8 BW. Het bestuur heeft met bovenomschreven handelwijze [gedaagde] tot op heden de mogelijkheid onthouden om beroep in te stellen. Hij dient immers eerst van deze interne beroepsmogelijkheid gebruik te maken voordat hij zijn ontzetting kan aanvechten bij de rechter. Het bestuur heeft daarmee zijn recht op hoor en wederhoor veronachtzaamd. De kantonrechter acht het tegen deze achtergrond onaanvaardbaar om [gedaagde] te houden aan de verplichting tot het betalen van het restant van de contributie over 2018. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5.6.

De vordering ten aanzien van de boete van € 1.000,00 wijst de kantonrechter eveneens af. Voor het opleggen van een boete is geen grondslag te vinden in de statuten, hetgeen vereist is.
5.7.

De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
de tegenvordering

5.8.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de tegenvordering niet voor toewijzing in aanmerking.
de proceskosten in de vordering en de tegenvordering 
5.9.

De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij voornamelijk ongelijk krijgt.

6De beslissing

De kantonrechter:

de vordering

6.1.

wijst de vordering af;
de tegenvordering

6.2.

wijst de vordering af;
de proceskosten in de vordering en de tegenvordering

6.3.

veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Geen einde lidmaatschap van rechtswege

Twee bestuursleden van een lokale vereniging worden geroyeerd als lid door het hoofdbestuur van de bond. Zijn ze daarmee ook geen bestuurslid meer? De rechter oordeelt van niet. Het lidmaatschap van de lokale vereniging eindigt namelijk niet door het verlies van lidmaatschap van de bond. Dat volgt uit artikel 2:35 lid 1 BW. Je kan zelfs niet in een reglement van de lokale vereniging bepalen dat het lidmaatschap eindigt door verlies van lidmaatschap van de bond. Die bepaling is in strijd met de wet en geldt dus niet.
Opmerking: ik sluit niet uit dat er ook wel andere uitspraken zijn te vinden. Maar het systeem van de wet lijkt me inderdaad zoals de rechter het beschrijft.

” Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.”

Rb. Rotterdam 17.12.2018
ECLI:NL:RBROT:2018:10780

Vonnis in kort geding van 17 december 2018
in de zaak van

1[eiser 1] ,

wonende te Capelle aan den IJssel,
2. [eiser 2],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
tegen

1[gedaagde 1] ,

wonende te Schiedam,
2. [gedaagde 2],
wonende te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn allen betrokken bij [naam club] , een hondendressuurclub in Capelle aan den IJssel.
2.2.

Volgens artikel 3 van het reglement van [naam club] stelt de club zich ten doel de in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (hierna: KNPV) vermelde doeleinden te bevorderen. Volgens artikel 4 van de statuten van de KNPV stelt deze vereniging zich onder meer ten doel het africhten van daartoe geschikte honden als politiehonden, bewakingshonden, speurhonden en reddingshonden, eventueel ook voor andere diensten en taken. Bij gebleken geschiktheid van de hond wordt deze door de eigenaar verkocht aan de politie en/of de rijksoverheid.
2.3.

Artikel 11 lid 3 sub a van de statuten van de KNPV bepaalt dat clubs, zoals [naam club] , jaarlijks de erkenning behoeven van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteren.
2.4.

Eiser [eiser 1] is in 2014 penningmeester geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 2] is in hetzelfde jaar secretaris geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 1] is in 2015 voorzitter geworden van [naam club] .
2.5.

In 2017 heeft eiser [eiser 2] , als lid van [naam club] , het hoofdbestuur van de KNPV ingelicht over onregelmatigheden die volgens hem zouden hebben plaatsgevonden. De KNPV heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. De onderzoekscommissie concludeerde op 28 november 2017 onder meer:
Op basis van dit onderzoek zijn wij van mening dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] de belangen van de KNPV in ernstige mate hebben geschaad. Het plegen van valsheid in geschrifte bij het laten wijzigen van de verenigingsstatuten en bij de notariële vastlegging hiervan. Het meerdere malen opmaken van valse vergaderverslagen. (…)
Het is opvallend dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] verklaren geen KNPV-honden af te richten en zij alleen geïnteresseerd zijn in het africhten van honden in het Globelring programma. Hieruit concluderen wij dat de heren de oefenlocatie op termijn in handen proberen te krijgen.
2.6.

Bij brieven van 20 december 2017 heeft het hoofdbestuur van de KNPV [naam club] bericht dat in de bestuursvergadering van 16 december 2017 is besloten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang worden ontzet uit het lidmaatschap van de KNPV.
2.7.

Bij e-mailbericht van 18 december 2018 heeft [eiser 1] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te kennen gegeven dat uit de artikelen 4.2, 6.1.C, 6.2 en 16 van het reglement van [naam club] volgt dat het lidmaatschap van de KNPV ‘randvoorwaardelijk’ is voor het lidmaatschap van [naam club] , dat, nu dit lidmaatschap hen is ontnomen, een continuering van het lidmaatschap van [naam club] niet meer mogelijk is, dat dit betekent dat het lidmaatschap van [naam club] per datum van het royement van het lidmaatschap van de KNPV is beëindigd, en dat dit weer betekent dat ook aan het bekleden van een functie binnen het bestuur een einde is gekomen.

2.8.

[eiser 1] heeft de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) verzocht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit te schrijven als bestuurders van [naam club] , en zijn eigen titel laten wijzigen in die van voorzitter.
2.9.

Bij brief van 28 december 2017 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] bericht dat de ontzetting pas ingaat na het onherroepelijk worden van de beslissing van het hoofdbestuur van de KNPV c.q. de beslissing op een tegen de ontzetting ingesteld beroep, dat de beroepstermijn nog niet is verstreken, en dat zij dus hun lidmaatschap niet hebben verloren en nog steeds in functie zijn als bestuurslid.
2.10.

Op 15 januari 2018 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen het besluit van de KNPV in beroep gekomen. Dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, wordt door hen betwist, net als de conclusie van de onderzoekscommissie dat zij de oefenlocatie in handen proberen te krijgen. Verder hebben zij de KvK verzocht de uitschrijving ongedaan te maken. De KvK heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.
2.11.

Het beroep tegen het besluit van de KNPV is op 28 juni 2018 door de ereraad van de KNPV ongegrond verklaard.
2.12.

[eiser 1] en [eiser 2] hebben op hun beurt beroep ingesteld tegen het besluit van de KvK om gehoor te geven aan het hiervoor onder 2.10 bedoelde verzoek. Zij hebben de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Dat verzoek is op 19 oktober 2018 afgewezen, omdat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter van het CBB, het besluit van het hoofdbestuur van de KNPV tot ontzetting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet van rechtswege leidt tot verlies van het lidmaatschap van [naam club] en de brief van [eiser 1] van 18 december 2018 niet kan worden aangemerkt als opzegging.
2.13.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] bericht dat het bestuur voornemens is te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] . Als reden daarvoor voerden zij aan dat [eiser 2] , door zich ten onrechte te hebben ingeschreven als bestuurder van [naam club] , en door het verspreiden van laster ten aanzien van bestuursleden, de belangen van [naam club] ernstig heeft geschaad. Zij hebben [eiser 2] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het voornemen van het bestuur, en hem uitgenodigd om zijn reactie mondeling toe te lichten tijdens een op 20 juli 2018 te houden bestuursvergadering.
2.14.

Bij de stukken bevindt zich geen brief van het bestuur aan [eiser 1] , houdende het voornemen om te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] .
2.15.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de bestuursvergadering op 20 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] , en de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 1] .
2.16.

Bij de bestuursvergadering van 20 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. [eiser 2] is ook niet verschenen. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk te reageren op de brief van het bestuur van 13 juli 2018. Besloten is tot vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] en [eiser 1] .
2.17.

Bij brieven van 21 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] en [eiser 1] ieder afzonderlijk bericht dat in de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten hen uit hun clublidmaatschap te ontzetten c.q. hun clublidmaatschap vervallen te verklaren met onmiddellijke ingang, op de gronden als vermeld in het voornemen, en dat binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving beroep tegen het besluit kan worden ingesteld bij de algemene vergadering. [eiser 2] noch [eiser 1] heeft beroep ingesteld.
2.18.

Bij brief van 25 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 27 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staat als agendapunt onder andere vaststelling van een datum en agenda voor een algemene ledenvergadering (hierna: ALV) waarop zal worden besloten over het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang.
2.19.

Bij de bestuursvergadering van 27 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. Besloten is dat de ALV zal worden gehouden op 17 augustus 2018.
2.20.

Bij brief van 1 augustus 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de ALV van 17 augustus 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang, en de benoeming van een nieuw bestuurslid.
2.21.

Bij de ALV van 17 augustus 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en een tweetal clubleden. [eiser 1] was niet aanwezig. Met meerderheid van stemmen is besloten om [eiser 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van [naam club] . Vervolgens is unaniem besloten om [naam 1] te benoemen tot bestuurder. Het bestuur van [naam club] heeft [naam 1] aangewezen als secretaris en besloten dat [gedaagde 2] (die secretaris was) voortaan de functie van penningmeester zal gaan vervullen.
2.22.

Bij e-mailbericht van 28 augustus 2018 heeft [naam 1] , namens het bestuur, [eiser 1] van het besluit van de ALV in kennis gesteld.
2.23.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Naast [eiser 1] en [eiser 2] waren daarbij aanwezig [naam 2] , die net als [eiser 1] en [eiser 2] bij besluit van het bestuur van 20 juli 2018 is ontzet uit zijn lidmaatschap, en [naam 3] . De vergadering is gehouden is het bijzijn van twee bestuursleden van de afdeling Zuid-Holland. Unaniem is gestemd vóór de stelling dat het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van [naam club] terecht is beëindigd, en voor de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd. Daarnaast zijn nieuwe bestuursleden benoemd, te weten [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] .
2.24.

In november 2018 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Daarin wordt onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser 1] tot aan de ALV van 4 september 2018 de enige (functioneel) bestuurder was van [naam club] .
2.25.

[naam club] huurt een oefenterrein (met clubgebouw) in Capelle aan den IJssel. Dit oefenterrein is sinds enige tijd in gebruik bij [eiser 1] en [eiser 2] en enkele leden van [naam club] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de toegang daartoe door [eiser 1] ontzegd. De bankrekening van [naam club] wordt beheerd door [gedaagde 2] .

3Het geschil in conventie

3.1.

[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurders zijn van [naam club] , althans zich voor te doen als bestuurslid van [naam club] ;
  2. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te bevelen aan eisers de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw), en boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] (onrechtmatig) hebben onttrokken, aan eisers te overhandigen;
  3. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het terrein van [naam club] en haar clubgebouw, althans zich aldaar op te houden, althans aldaar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het te geven verbod zo nodig zal geschieden met de hulp van de sterke arm van politie of justitie;
  4. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te bevelen binnen 5 dagen na dit vonnis – als voorschot op hun (mogelijke) terugbetalingsverplichting – het banksaldo van [naam club] – zo nodig – aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot ontzegging van de vorderingen aan [eiser 1] en [eiser 2] , met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten.
3.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4Het geschil in reconventie

4.1.

[eiser 3] en [eiser 4] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [verweerder 1] en [verweerder 2] te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] ;
  2. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen aan hen de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw en de hangsloten) en de boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans alle goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] hebben onttrokken sedert december 2017 aan hen te overhandigen;
  3. [verweerder 1] en [verweerder 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het door [naam club] gehuurde terrein en haar clubgebouw, althans zich daar op te houden, althans daar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het gegeven verbod zo nodig zal geschieden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  4. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen binnen vijf dagen na dit vonnis het banksaldo van [naam club] aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, als voorschot op mogelijke terugbetatingsverplichtingen jegens [naam club] , althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2.

[verweerder 1] en [verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

5De beoordeling in conventie

5.1.

[eiser 1] en [eiser 2] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bij besluit van 16 december 2017 van het hoofdbestuur van de KNPV met onmiddellijke ingang geroyeerd uit het lidmaatschap van de KNPV. De redenen tot royement zijn frauduleus handelen als bestuurder van en ten nadele van [naam club] en de KNPV. In het besluit is vermeld dat het royement inhoudt dat gedaagden geen lid meer kunnen worden van de KNPV, dat zij zich moeten onthouden van KNPV activiteiten, en hieraan niet meer kunnen deelnemen, alsook dat het trainen op een KNPV terrein niet is toegestaan. Een expliciet royement door de ALV van [naam club] was daarom niet vereist. Artikel 6.1. C van het reglement van [naam club] bepaalt ook dat het lidmaatschap van de club eindigt door het verlies van het lidmaatschap van de KNPV. In de rede ligt dat een – wegens wangedrag – door het hoofdbestuur van de KNPV geroyeerd lid geen bestuurder van [naam club] kan zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedragen zich echter nog steeds alsof zij de rechtsgeldige (mede)bestuurders zijn van [naam club] . Zo weigeren zij zich tot op heden bij de KvK als (mede)bestuurders uit te schrijven. [eiser 1] en [eiser 2] zijn echter de enige rechtsgeldige (mede)bestuurders van [naam club] . Zij zijn immers op 4 september 2018 door de ALV benoemd tot bestuurder. Door dit alles is [naam club] momenteel vleugellam.
5.2.

Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv – bij wijze van uitgangspunt – dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat betekent in dit geval dat de vorderingen in beginsel alleen kunnen worden toegewezen als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Bovendien moeten de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] bij de gevorderde voorzieningen zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij afwijzing van de vorderingen.
5.3.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat zij nog steeds lid zijn van [naam club] en dat zij, en niet [eiser 1] en [eiser 2] , bestuurders zijn van [naam club] . De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt. Overwogen wordt het volgende.
5.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.
5.5.

Vaststaat dat het bestuur, dat volgens artikel 2:35 lid 2 BW het lidmaatschap van een lid kan opzeggen, het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet heeft opgezegd. Dat betekent, naar voorlopig oordeel, dat zij vooralsnog lid zijn van [naam club] .
5.6.

Resteert de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook nog bestuurder zijn van [naam club] . Die vraag moet, naar voorlopig oordeel, ook bevestigend worden beantwoord. Overwogen wordt het volgende.
5.7.

Artikel 2:37 lid 2 BW bepaalt dat benoeming van bestuursleden geschiedt door de algemene vergadering (tenzij de statuten iets anders bepalen). Het zesde lid van dat artikel bepaalt dat een bestuurslid te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd kan worden ontslagen.
5.8.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Op die vergadering is door vier personen, onder wie [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] , gestemd over de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd.
5.9.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [eiser 1] op 17 augustus 2017, dus vóórdat de vergadering van 4 september 2018 plaatsvond, is ontslagen als bestuurder van [naam club] , en dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 20 juli 2018, eveneens dus vóór 4 september 2018, zijn ontzet uit hun lidmaatschap van [naam club] . Vooralsnog lijkt dit een rechtsgeldig besluit. Het moet er daarom voorshands voor worden gehouden dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 4 september 2018 geen lid meer waren van [naam club] . Nu alleen de leden van een vereniging een stem hebben in de ALV (zo volgt uit artikel 2:38 lid 1 BW), konden [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] dus geen stem uitbrengen. Daarbij komt nog dat, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht hebben opgemerkt, artikel 11 sub b van het reglement van [naam club] (welk reglement volgens partijen nog steeds geldt) voorschrijft – overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:41 lid 1 BW – dat een ALV moet worden uitgeschreven door het bestuur, hetgeen niet is gebeurd. Een en ander betekent, naar voorlopig oordeel, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog steeds bestuurders zijn van [naam club] en dat eerst, op initiatief van het clubbestuur of op initiatief van tenminste twee derde van het aantal clubleden, door het huidige bestuur een ALV moet worden uitgeschreven alvorens kan worden gestemd over het ontslag van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders.
5.10.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er niet van uit kan worden gegaan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Deze conclusie brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Aan een belangenafweging komt de voorzieningenrechter, bij deze stand van zaken, niet toe.
5.11.

[eiser 1] en [eiser 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
– griffierecht € 291,00
– salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.271,00

6De beoordeling in reconventie

6.1.

[eiser 3] en [eiser 4] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Eind 2015 zijn zij benoemd tot bestuurder van [naam club] . [verweerder 1] kon op 18 december 2017 niet besluiten tot opzegging van het lidmaatschap of tot de opzegging van het bestuurslidmaatschap van hen, omdat daarvoor meer nodig is dan één enkel bestuurslid. Na 16 december 2017 zijn zij dan ook gewoon lid gebleven en bestuurder gebleven
naast [verweerder 1] . In de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten tot vervallenverklaring / ontzetting van [verweerder 1] en [verweerder 2] uit hun lidmaatschap. In de ALV van 17 augustus 2018 is besloten [verweerder 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan uit zijn bestuurslidmaatschap. [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn dus geen lid meer van [naam club] , en [verweerder 1] is geen bestuurslid meer. Zij hebben een spoedeisend belang bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen.
6.2.

Overwogen wordt het volgende.
Artikel 256 Rv schrijft voor dat als de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, hij de gevraagde voorziening weigert. Volgens vaste rechtspraak is een zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist als de voorzieningenrechter zich het voor het geven van een verantwoorde beslissing vereiste inzicht in de zaak niet kan verschaffen, of als de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien. Dat laatste doet zich in dit geval voor.
6.3.

Zoals hiervoor in conventie uiteen is gezet, lijken [verweerder 1] en [verweerder 2] formeel niet te kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [naam club] , en formeel geen lid meer te zijn van [naam club] . De vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen verbod om handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] , is daarom op het eerste oog toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering die strekt tot, onder andere, overhandiging door [verweerder 1] en [verweerder 2] van de sleutels van het terrein aan [eiser 3] en [eiser 4] , en ook voor de vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen toegangsverbod tot het door [naam club] gehuurde oefenterrein in Capelle aan den IJssel. [verweerder 1] en [verweerder 2] wijzen echter erop dat de statuten van de KNPV bepalen dat [naam club] jaarlijks de erkenning behoeft van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteert. Zij stellen dat deze erkenning niet opnieuw zal worden verkregen als [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , omdat zij door het bestuur van de KNPV uit hun lidmaatschap van de KNPV zijn ontzet en – zo begrijpt de voorzieningenrechter – [naam club] daardoor handelt in strijd met het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste dat een lid van [naam club] ook lid moet zijn van de KNPV. [eiser 3] en [eiser 4] hebben dat niet weersproken. Dit betekent dat toewijzing van de vorderingen mogelijk ervoor zorgt dat de continuïteit van [naam club] in het gedrang komt. De vraag is vervolgens wat dit voor gevolgen heeft voor het behoud van het oefenterrein.
6.4.

Een en ander brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Daarbij komt nog dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser 3] en [eiser 4] een spoedeisend belang hebben bij wijziging, op dit moment, van de situatie zoals die nu is. Hun stelling dat zij een spoedeisend belang hebben bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen, is onvoldoende om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. Niet is gesteld, laat staan aannemelijk geworden, dat [verweerder 1] en [verweerder 2] de zaken van [naam club] niet goed behartigen. Bovendien is onweersproken door [verweerder 1] en [verweerder 2] gesteld dat de jaarlijkse erkenning van de KNPV niet opnieuw zal worden verkregen zo lang [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , als gevolg waarvan het waarborgen van de opleiding tot politiehond niet mogelijk lijkt.

Royement en uitschrijven

In deze uitspraak in kort geding geeft de rechtbank diverse overwegingen over de verenigingsrechtelijke gang van zaken bij royement en “uitschrijving van leden”. De rechter geeft aan dat de vereniging duidelijk moet weergeven wat de reden is van het royement of de uitschrijving.

De rechter overweegt dat:

” Een zorgvuldige handelwijze brengt mee dat DWS bij uitschrijving of royement daarvan duidelijk de reden (schriftelijk) weergeeft, bijvoorbeeld: wanbetaling, niet geselecteerd zijn of andere redenen (wangedrag), en dat zij een opzegtermijn van twee maanden hanteert. Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de grond van uitschrijving in alle hier aan de orde zijnde gevallen is dat van DWS niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, zodat per direct kan worden opgezegd. Als die grond zich inderdaad zou voordoen, is het aan DWS om dat in de opzeggingsbrief expliciet op te nemen en te motiveren. Dat is tot nu toe niet gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor onrust heeft gezorgd en waarmee het bestuur c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld jegens meerdere eisers. ” 



De rechtbank heeft gelijk dat een opzegging door de vereniging vanwege “redelijkerwijs niet gevergd kunnen worden om het lidmaatschap te laten voortduren”, gemotiveerd dient te worden gedaan door het bestuur. Het is echter jammer dat de rechter spreekt van “uitschrijven”  en “royeren” . Beide termen kent te wet namelijk niet. De wet spreekt slechts van opzegging van het lidmaatschap (door de vereniging) en ontzetting uit het lidmaatschap, en geeft voor beiden duidelijke, aparte, regels. Een rechter die het bestuur aanspoort om juridisch zorgvuldiger te handelen, had kunnen beginnen met het (zelf) hanteren van de juiste terminologie. 

Rb. Amsterdam 25 juli 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:5366

2De feiten

2.1.

DWS is een voetbalclub die in 1907 is opgericht. [gedaagde 4] en de broers
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] ma(a)k(t)en deel uit van het bestuur van DWS, [gedaagde 3] sinds februari 2016, en [gedaagde 2] sinds december 2016.

2.2.

Drie van eisers zijn lid van DWS, de andere drie hebben een of meer kind(eren) die lid zijn (geweest).
2.3.

In de statuten van DWS staat onder meer:
Artikel 2.
(…)
2. Het verenigingsjaar (boekjaar) loopt van één juli tot en met dertig juni
(…)
EINDE LIDMAATSCHAP
Artikel 10.
(…)
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Opzegging namens de vereniging kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de in deze statuten vermelde vereisten voor het lidmaatschap te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, wanneer van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren of wanneer het lid na sommatie nalatig blijft zijn contributie te voldoen.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of namens de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
(…)
BESTUUR
Artikel 12.
1. het bestuur bestaat uit tenminste vijf meerderjarige personen (…) die door de algemene vergadering uit de leden (…) worden gekozen.
(…)
6. De algemene vergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan, indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid vereist van tenminste tweederde van de uitgebrachte stemmen.
(…)


REKENING EN VERANTWOORDING
Artikel 15
(…)
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de algemene vergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een algemene vergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerde bestuur
(…)
ALGEMENE VERGADERINGEN (…)
Artikel 16
(…)
2. Jaarlijks zal uiterlijk zes maanden na afloop van het verenigingsjaar een algemene vergadering (jaarvergadering) worden gehouden.
3. De agenda van deze vergadering bevat onder meer:
(…)
g. Verkiezing bestuursleden
(…)
i. Verkiezing commissie van beroep;
(…)
4. Andere algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur (…) zulks onder gelijktijdige vermelding van de agenda.
(…)
6. Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van tenminste een zodanig aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van één tiende gedeelte der stemmen verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering (…) Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg is gegeven kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan
(…)
TOEGANG EN BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING
Artikel 17.
1. Alle leden hebben toegang tot de algemene vergadering. Leden tot 16 jaar brengen in deze vergadering bij iedere stemming telkens één stem uit, leden van zestien en zeventien jaar telkens twee stemmen en leden van achttien jaar en ouder telkens drie stemmen.
2. Stemmen bij volmacht is niet toegestaan.
2.4. (

Het bestuur van) DWS heeft op een zeker moment in 2017 ervoor gekozen om leden vanaf 13 jaar alleen nog te handhaven als zij door een selectiecommissie waren uitgekozen voor een bepaald team. In notulen van een overleg tussen de Gemeente en (een delegatie van) DWS van 28 september 2017 is daarover vermeld:
DWS is van oudsher een opleidingsclub. Nu is iedereen tot 12 jaar welkom. Vanaf 13 jaar alleen selectie. Van de rest wordt afscheid genomen. Dat is niet altijd makkelijk, maar de club kiest hier toch voor. Vooral ook om het wangedrag dat vaak voorkomt bij oudere niet selectieteams uit te bannen.”

2.5.

Onder de gedingstukken (productie 3 van eisers) bevinden zich 13 handtekeningenlijstjes. Boven vier van die lijstjes staat de volgende tekst:
Hierbij verklaren onderstaande leden volmacht te geven aan advocaat Mr. Rick van Viersen een kortgeding te starten tegen het huidige bestuur van D.W.S. A.F.C.
Ondergetekenden willen dat het bestuur aftreed omdat:
– het al 2 jaar geen ALV heeft gehouden
– 2 jaar geen inhoud van financiële zaken heeft gegeven
– Wanbeleid waaronder o.a. het bestuur meer dan 10.000 euro moet betalen in een verloren arbitrage zaak mbt tot 1 of meerdere trainers. Dit omdat het bestuur haar afspraken niet is nagekomen en dit niet naar behoren heeft afgehandeld.
– Geen goed beleid heeft gevoerd en geen leiding heeft geven om alle zaken in goede banen te leiden waardoor er veel onnodige onrust en onduidelijkheid bij de leden is ontstaan
– Bezig is om statuten en andere zaken te veranderen tegen de zin van vele leden
– Het bestuur tegen de regels van de statuten van 5 bestuursleden naar 3 bestuursleden is gegaan en heeft geen maatregelen genomen om spoedig een ALV te organiseren om resterende ontbrekende bestuursleden toe te voegen.”
Onder deze tekst staan op de vier lijstjes in totaal 42 handtekeningen. Op de andere lijstjes waar boven staat ‘Handtekeningenactie leden AFC DWS’ staan in totaal ongeveer 80 handtekeningen. Een deel van de lijstjes dateert uit april 2018.
2.6.

Onder de gedingstukken (productie 21 van het bestuur c.s.) bevinden zich lijstjes met 13, respectievelijk 12 handtekeningen van spelers van het 1e en 2e elftal, waarboven staat: “Wij willen dat het huidige bestuur blijft”.
2.7.

In een anonieme brief van 23 mei 2018 ‘namens de leden van A.F.C. D.W.S.’, en volgens de aanhef ‘namens de wettelijk gestelde meerderheid leden’ is aan het bestuur verzocht om tijdens de voor 31 mei 2018 geplande Algemene Ledenvergadering (ALV) (onder meer) de volgende agendapunten te behandelen:
– overzicht, zaken rondom het functioneren van huidig bestuur
– afdracht financiële stukken huidige bestuur
– voorstel ontslag huidige bestuur
– voorstel nieuwe verkiesbare bestuursleden.
2.8.

Op 25 mei 2018 is per e-mail en aangetekende post een brief gestuurd aan het bestuur, waarin onder meer staat dat ‘namens de meerderheid van de leden’ aan het bestuur wordt meegedeeld dat zij per 25 mei 2018 tot aan de ALV geschorst is en dat de taken tot die tijd zullen worden waargenomen door een ‘interim bestuur, gekozen door de meerderheid van de leden’.
2.9.

Eveneens op 25 mei 2018 heeft het bestuur via de website van DWS de leden over een aantal zaken geïnformeerd. In dit bericht staat onder meer:
(…) dit bestuur heeft niets te verbergen. Ook financieel niet. We proberen met een kleine groep vrijwilligers de club draaiende te houden. Elke dag weer. En dat is een enorme uitdaging. (…) natuurlijk zullen we openheid van zaken geven omtrent de financiën. Echter gezien de velen bestuurswisselingen van de afgelopen jaren zijn er nog wat hiaten binnen de overdracht van de financiële boekhouding en dat is een hoop werk (…)
het ergste is nog dat in de brief gesuggereerd wordt dat het huidige bestuur geschorst is. Dat is onzin. Volgens de huidige statuten kan dat helemaal niet en het is ook niet rechtsgeldig. Het kiezen van een nieuw bestuur staat niet op de agenda van de aankomende ALV en indien dat wel zo was geweest, moeten de kandidaten zich vooraf kenbaar maken zoals in de statuten staat.

2.10.

Op 30 mei 2018 heeft het bestuur een e-mail naar de leden gestuurd met de mededeling dat de voor 31 mei 2018 aangekondigde ALV was uitgesteld tot een nader tijdstip vóór 1 juli 2018. Veiligheidsredenen waren volgens dit bericht de aanleiding voor het uitstel, omdat sprake zou zijn (geweest) van intimidatie en dreigementen door ‘stemmingmakers’ die inmiddels geroyeerd of zelfs geen lid zouden zijn.
2.11.

Op 2 juni 2018 heeft [gedaagde 3] aangifte gedaan van bedreiging door één van de vaders van twee jeugdspelers van DWS, gepleegd op 23 mei 2018.
2.12.

Het bestuur heeft met name in de maand juni een aantal (tenminste tien) (veelal minderjarige) jeugdleden uitgeschreven. Aan hen (en/of hun ouders) is op of rond 5 juni 2018 het volgende bericht gestuurd:
Beste speler/ouder,
Helaas delen we je hierbij mee dat (…) voor het seizoen 2018/2019 niet in aanmerking komt voor een (selectie)team bij afc DWS.
Om het voor (…) zo soepel mogelijk te maken een nieuwe club te vinden, hebben we je uitgeschreven als lid bij DWS, zodat je je meteen bij een nieuwe club kunt inschrijven zonder dat je op actie van DWS als club wordt verwacht. (…)Aangezien het einde van het seizoen is en er vanaf nu alleen getraind wordt met de spelers die volgend seizoen wel verder gaan houdt jouw lidmaatschap van afc DWS per direct op.”
De leden (en/of hun ouders) waren het er veelal niet mee eens en hebben gevraagd om heroverweging van de uitschrijvingen.

2.13.

Bij brief van 14 juni 2018 heeft [naam vader] mede namens een aantal andere ouders van uitgeschreven jeugdleden bij de KNVB Arbitragecommissie gevraagd om voorzieningen te treffen.
2.14.

In een e-mail van 26 juni 2018 heeft de advocaat van eisers aan de advocaat van het bestuur c.s. geschreven dat deze de statuten (blijven) schenden door leden ten onrechte en zonder inachtneming van de opzegtermijn uit te schrijven, om hen daarmee monddood te maken en dat deze kwestie inmiddels is voorgelegd aan de KNVB. Verder wordt een bespreking met de leden bevestigd die de dag erna zou plaatsvinden. Deze bespreking is echter niet doorgegaan.
2.15.

Eisers (althans aan hen gelieerde personen) hebben het bestuur, onder meer via een deurwaardersexploot, verzocht om op de ALV, die uiteindelijk heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018, de volgende agendapunten te agenderen:
1. inzage financiële jaarstukken 2016 en 2017
2. Behandeling royement geroyeerde leden
3. Op gegronde redenen voorstel ontslag volledige huidige bestuur.
Het bestuur c.s. heeft aan dat verzoek niet voldaan.
2.16.

In de notulen van de ALV van 29 juni 2018 is vermeld dat [gedaagde 4] formeel is afgetreden als secretaris en [naam 1] zijn taken overneemt. Verder staat erin dat [gedaagde 3] [naam 2] als penningmeester voorstelt, [naam 3] als algemeen bestuurslid en voor de ouderraad [naam 4] . Uit de notulen blijkt verder dat (alleen) gestemd is over de onderwerpen “verplicht uitvoeren van vrijwilligerswerk” en over de vraag of naast contributie een bedrag voor kleding moet worden betaald. Volgens een door DWS in het geding gebrachte presentielijst waren tijdens de ALV 61 mensen aanwezig. De leden [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 4] (eisers sub 1, 2 en 4) waren tijdens die ALV niet aanwezig.

3Het geschil

3.1.

Eisers vorderen, samengevat, dat het bestuur c.s. wordt bevolen om
A. op zo kort mogelijke termijn een nieuwe ALV te plannen, waartoe alle leden toegang krijgen, ook de leden die ten onrechte zijn uitgeschreven/geroyeerd;
B. te stoppen met het royeren en uitschrijven van leden, tenzij daar een gegronde reden voor is, in lijn met de statuten;
C. de reeds geroyeerde en uitgeschreven leden weer lid te maken van DWS, als zij DWS daartoe verzoeken;
D. de leden inzicht te geven in de financiële boekhouding van DWS, door deze binnen zeven dagen na het te wijzen vonnis ter inzage te leggen op een plaats in het clubhuis die voor de leden toegankelijk is;
verder het bestuur te bevelen:
E. onmiddellijk af te treden;
F. de bestuurstaken binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis neer te leggen, op straffe van een dwangsom, en over te dragen aan een nieuw bestuur.
Dit alles met veroordeling van het bestuur c.s. in de proceskosten.

3.2.

Het bestuur c.s. voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het bestuur c.s. handelt in strijd met de statuten, zich schuldig maakt aan wanbeleid en daarmee kennelijk onrechtmatig handelt jegens eisers. Eisers hebben hun geschil (ook) voorgelegd aan de arbitragecommissie van de KNVB, maar voorshands is onvoldoende aannemelijk dat daarmee voorzien is in een met voldoende waarborgen omklede procedure die tot een snelle maatregel, vergelijkbaar met een vonnis in kort geding, zal leiden. Bovendien is het niet aan de arbitragecommissie om te oordelen over royementen van individuele leden. Verder hebben eisers, anders dan het bestuur c.s. aanvoert, bij hun vorderingen op zichzelf een voldoende spoedeisend belang, nu het nieuwe voetbalseizoen weer voor de deur staat. Dit leidt ertoe dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil en dat eisers dus ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De formele verweren van het bestuur c.s. slagen dan ook niet.
4.2.

In de statuten van de vereniging DWS staat dat de ALV beslist over de benoeming, de schorsing en het ontslag van het bestuur. Een besluit tot schorsing of ontslag is niet genomen, zodat het bestuur terecht heeft aangevoerd dat het nog steeds rechtsgeldig het bestuur van DWS vormt. Er is voorshands ook geen grond aanwezig om het bestuur te dwingen tot aftreden, laat staan onmiddellijk. Ook kan ervan worden uitgegaan dat de ALV heeft ingestemd met de uitbreiding van het bestuur zoals die is voorgesteld op de ALV van 29 juni jl. (en is vermeld bij 2.16), al had de besluitvorming daarover transparanter gekund. Uit de notulen van die ALV blijkt namelijk niet dat het voorstel om deze bestuursleden te benoemen in stemming is gebracht en is aangenomen. Ter zitting heeft het bestuur c.s. dat erkend en ter toelichting verklaard dat er geen tegenkandidaten waren en dat er geen tegengeluiden zijn gekomen, zodat de ALV geacht moet worden met de nieuwe bestuursleden te hebben ingestemd. Dat kan zo zijn, maar dat is niet de gang van zaken zoals in de statuten vastgelegd. Aan het bestuur wordt dringend in overweging gegeven, zeker in het licht van de recente onrust bij de club, om de verkiezing van
nieuwe bestuursleden of de uitbreiding van het bestuur in het vervolg duidelijk op de agenda te zetten en daarover te laten stemmen. Vooralsnog voldoet het zittende bestuur echter aan de in de statuten vermelde eisen.

4.3.

Eisers menen verder dat het bestuur ten onrechte niet zijn eigen functioneren en/of aftreden op de agenda heeft gezet en ten onrechte de afgelopen twee jaar geen ALV heeft georganiseerd. Niet in geschil is dat op grond van de statuten tenminste eenmaal per jaar een ALV dient plaats te vinden. Als dat niet gebeurt en de leden van mening zijn dat er extra vergaderingen moeten worden georganiseerd om de door hen gewenste agendapunten te bespreken, kunnen zij het bestuur daartoe verplichten, en als dat niet het gewenste resultaat heeft, zelf een ALV bijeenroepen. Daarvoor is nodig dat een verzoek wordt ingediend door tenminste een zodanig aantal leden dat bevoegd is tot het uitbrengen van tien procent van de stemmen. Deze weg hebben eisers niet gevolgd. Zij hebben verklaard dat zij een dergelijk aantal leden niet bereid hebben kunnen vinden om deze stap te zetten. Voorshands hebben zij onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat dit, zoals zij stellen, komt doordat het bestuur c.s. kritische leden monddood maakt door hen uit te schrijven of te intimideren. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de in de statuten voorgeschreven weg geen reële mogelijkheid zou bieden. Gelet op het aantal handtekeningen dat eisers in het geding hebben gebracht ter ondersteuning van hun stellingen zouden zij het benodigde aantal stemmen moeten kunnen halen. Als dat niet het geval is, zou dat kunnen wijzen op de juistheid van de stelling van het bestuur c.s. dat een groot deel van de handtekeningen een heel andere kwestie (rond het hoofd van de jeugdopleiding) betrof, die zich in april 2018 heeft voorgedaan. Daar komt bij dat eisers niet hebben betwist dat eisers sub 1, 2 en 4 als leden voor de ALV waren uitgenodigd en de vergadering hadden kunnen bezoeken om hun zienswijze onder de aandacht te brengen. Ook dat hebben zij nagelaten. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter in de vorm van toewijzing van het gevorderde onder A, E en/of F, is onder deze omstandigheden geen plaats.
4.4.

Eisers hebben wel aannemelijk gemaakt dat bij een niet te verwaarlozen aantal leden en ouders van jeugdleden onvrede bestaat met het huidige selectiebeleid en met de wijze en de termijn waarop (jeugd)leden worden geschorst en/of uitgeschreven. Eisers hebben een punt als zij zeggen dat de werkwijze en de communicatie hierover niet duidelijk zijn. Uit het bij 2.12 aangehaalde briefje blijkt niet waarom de opzegtermijn van twee maanden niet in acht is genomen en een uitschrijving per 8 juni is wel erg kort dag als een inschrijving bij een nieuwe club op 15 juni binnen moet zijn. Verder hebben eisers erop gewezen dat ook jeugdleden zijn uitgeschreven die in de belangstelling stonden van clubs als FC Twente en Ajax. Het uitschrijvingsbeleid roept dus in elk geval de nodige vragen op. Daarnaast kunnen geroyeerde/uitgeschreven leden tegen een dergelijke beslissing niet in beroep, aangezien er geen commissie van beroep bestaat, terwijl de verkiezing daarvan volgens de statuten ook ieder jaar op de agenda van de ALV zou moeten staan.
4.5.

Een zorgvuldige handelwijze brengt mee dat DWS bij uitschrijving of royement daarvan duidelijk de reden (schriftelijk) weergeeft, bijvoorbeeld: wanbetaling, niet geselecteerd zijn of andere redenen (wangedrag), en dat zij een opzegtermijn van twee maanden hanteert. Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de grond van uitschrijving in alle hier aan de orde zijnde gevallen is dat van DWS niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, zodat per direct kan worden opgezegd. Als die grond zich inderdaad zou voordoen, is het aan DWS om dat in de opzeggingsbrief expliciet op te nemen en te motiveren. Dat is tot nu toe niet gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor onrust heeft gezorgd en waarmee het bestuur c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld jegens meerdere eisers. Het zal DWS daarom worden verboden om tot het uitschrijven van leden over te gaan op een wijze die niet aan de eisen voldoet. De vordering onder B is in die zin toewijsbaar.
4.6.

Voor verdergaande verboden of veroordelingen is echter geen plaats. Het bestuur c.s. heeft op de zitting toegezegd dat binnen drie weken een commissie van beroep wordt ingesteld die de recent beëindigde lidmaatschappen zal onderzoeken en dat deze besluiten zullen worden heroverwogen, als die commissie van oordeel is dat DWS daarbij niet zorgvuldig heeft gehandeld. Aangenomen wordt dat het bestuur c.s. deze toezegging gestand zal doen.
4.7.

Het bestuur c.s. heeft aangevoerd dat de financiële bescheiden momenteel in kaart worden gebracht, dat die klus nog niet is afgerond en dat dit nog enige tijd vergt, mede in verband met het aantreden van de nieuwe penningmeester. Er mag op worden vertrouwd dat binnen een redelijke termijn openheid van zaken zal worden gegeven, zoals het bestuur c.s. heeft toegezegd, en dat ook de statutaire verplichtingen op dit punt vanaf heden weer worden nagekomen. Van belang is nog dat het bestuur c.s. erop heeft gewezen dat DWS in de regel zit te springen om mensen die vrijwillig taken op zich willen nemen, al dan niet als bestuurslid of bijvoorbeeld als lid van de kascommissie en dat dus van haar niet kan worden gevergd op stel en sprong aan alle verzoeken te voldoen. Wellicht kan een deel van eisers daar ook een steentje aan bijdragen, als de verhoudingen weer zijn genormaliseerd. In dat verband wordt partijen in overweging gegeven om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan, eventueel onder leiding van een onafhankelijke derde.
4.8.

De slotsom is dat behalve de vordering waarop rechtsoverweging 4.5 (de vordering vermeld bij 3.1 onder B) ziet alle vorderingen worden afgewezen. Nu beide partijen op belangrijke punten in het (on) gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, zoals hierna in het dictum is vermeld.
4.9.

Bij deze uitkomst hoeft op de vraag of de niet verschenen [gedaagde 4] , tegen wie verstek zal worden verleend, inmiddels ook formeel als bestuurslid is afgetreden, niet meer te worden ingegaan.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt DWS om bij het royeren of uitschrijven van leden daarvan schriftelijk de reden mee te delen en de opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen, behalve als er grond bestaat om per direct op te zeggen, in welk geval ook daarvan de reden schriftelijk dient te worden meegedeeld; verbiedt DWS om anderszins leden uit te schrijven of te royeren;