Rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6548
Een lid wordt geroyeerd (ontzet).
“Het bestuur van [gedaagde = de vereniging ] heeft ten eerste bij het besluit de eigen procedureregels niet gevolgd. Op grond van 16, derde lid, van de statuten, gezien in combinatie met artikel 15, vierde lid, van de statuten, bestond voor het bestuur van [gedaagde] namelijk pas de mogelijkheid tot ontzetting van [eisers] als leden van [gedaagde] over te gaan nadat het bestuur [eisers] eerst schriftelijk op hun verzuim had gewezen en hun een maand te tijd had gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Er staat in het vierde lid van artikel 15 van de statuten immers “wordt niet tot opzegging (lees hier: ontzetting) overgegaan dan nadat het lid schriftelijk op zijn verzuim is gewezen” (zie 2.3). Een dergelijke brief heeft het bestuur niet voorafgaande aan het besluit van 6 juni 2023 aan [eisers] verzonden. Op grond van de statuten, de eigen regels van [gedaagde] , bestond er op 6 juni 2023 dus nog niet de bevoegdheid om [eisers] als leden te ontzetten. Omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd was om hier van de eigen regels af te wijken, zijn niet gesteld noch gebleken. “
Daar komt bij dat ook uit artikel 2 van het huishoudelijk reglement volgt dat het bestuur, als het voornemens is om tot ontzetting over te gaan, tijdig het betreffende lid schriftelijk vooraf van dit voornemen op de hoogte moet stellen, dat het betreffende lid dan binnen twee weken tegen het voornemen bezwaar kan maken en dan gehoord wordt indien dat in het bezwaarschrift wordt gevraagd. Die mogelijkheid tot hoor en wederhoor heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] ontnomen door zonder enige voorafgaande schriftelijke waarschuwing tot ontzetting over te gaan. Het besluit van 6 juni 2023 is dus ook in strijd met het huishoudelijk reglement genomen.
” Een lid van een vereniging heeft recht op vrijheid van meningsuiting en mag dus in vergaderingen kritisch op het bestuur zijn. Voor ontzetting als lid is nodig dat [eiser] met zijn uitingen en gedragingen de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.””
De slotsom is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eisers] zodanig in strijd met de statuten of het huishoudelijk reglement hebben gehandeld dat op grond daarvan [gedaagde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hun als lid te royeren.