Bij exploot van 29 mei 2012 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 maart 2012 dat de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] tegen dat vonnis dertien grieven aangevoerd die VAHON cs bij memorie van antwoord (met twee producties) heeft bestreden. Daarna heeft [appellanten] zich bij akte uitgelaten over de twee door VAHON cs overgelegde producties.
Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan – kort samengevat – van de volgende feiten worden uitgegaan.
-
VAHON exploiteert sinds haar oprichting op 29 november 1991 een basisschool. VAHON had tot 11 oktober 2011 de rechtsvorm van een vereniging en was genaamd: Vereniging Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland. Op 11 oktober 2011 is die rechtsvorm omgezet in een stichting met de naam: Stichting Vooruitstrevend Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland (prod. 43 zijdens VAHON cs).
-
[appellanten] en de geïntimeerden sub 2, 3 en 4 zijn door de algemene ledenvergadering van 10 december 1998 van VAHON, verder de ALV, (her)benoemd tot lid van het bestuur van VAHON (prod. 4 inl. dagv.). Op dat moment golden de statuten van 7 juli 1993 (prod. 1 inl. dagv.). Deze statuten zijn ook maatgevend voor de beoordeling van het onderhavige geschil, zoals de rechtbank, in hoger beroep onweersproken, heeft vastgesteld (vonnis rov. 4.3.).
-
Binnen VAHON zijn op enig moment na 2005 bestuurlijke problemen ontstaan die uiteindelijk hebben geleid tot een tweedeling in het bestuur. [appellant sub 1] heeft wegens ziekte vanaf 2005 tot eind 2009, toen VAHON hem de ontslagbrief d.d. 30 december 2009 stuurde (cva, prod. 16), geen bestuursvergaderingen meer bijgewoond. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben in die periode op enig moment na 2005 de bestuursvergaderingen ook niet meer bijgewoond. Ook aan hen is ontslag dan wel schorsing aangezegd, evenals aan [appellant sub 3]. Het hof verwijst naar prod. 15 bij cva (ontslagbrief d.d. 25 november 2008 [appellant sub 4]), prod. 17 bij cva (schorsingsbrief d.d. 9 maart 2010 [appellant sub 2]) en prod. 18 bij cva (schorsingsbrief d.d. 23 maart 2010 [appellant sub 3]). VAHON heeft [appellanten] als bestuursleden in het handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven: [appellant sub 4] op 16 juli 2009, [appellant sub 1] op 2 maart 2010 en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op 24 maart 2010. Na 2005 heeft VAHON als bestuursleden in het handelsregister laten inschrijven geïntimeerde sub 5 (op 31 juli 2006), geïntimeerde sub 6 (op 1 november 2009) en geïntimeerden sub 7 en 8 (op 5 februari 2010).
-
Op de bestuursvergadering van 9 maart 2010 is besloten tot het bijeenroepen van een ALV(prod. 7 inl. dagv.). Op die vergadering waren aanwezig geïntimeerden sub 2 tot en met 8 en [appellanten] met dien verstande dat [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zich lieten vertegenwoordigen door [appellant sub 2]. Ten aanzien van [appellanten] en de geïntimeerden sub 2, 3 en 4 was toen de statutair voorgeschreven maximale benoemingstermijn van 9 jaar (artikel 7, lid 3 statuten) verstreken en de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 waren toen (nog) niet door de ALV tot bestuurslid benoemd.
-
Na deze bestuursvergadering hebben de geïntimeerden sub 2 tot en met 8 (hierna: het gepretendeerde bestuur) een kiescommissie benoemd, samengesteld uit leden van de ouderraad, de medezeggenschapsraad en de directie van de school. Voorzitter van de commissie was [A]. De commissie heeft op 28 april 2010 een ALV uitgeschreven (prod. 14, pag. 1, bij cva).
-
Op 22 april 2010 heeft een voorvergadering plaatsgevonden in verband met de op 28 april 2010 te houden ALV waarop de – door het gepretendeerde bestuur uitgeschreven – bestuursverkiezing zou plaatsvinden (zie cva, prod. 12 (oproepingsbrief, verslag en besluitenlijst).
-
Bij brieven van 28, respectievelijk 29 april 2010 (prod. 19 bij cva) heeft VAHON aan [appellanten] bericht dat de leden zich op 28 april 2010 erover hebben uitgesproken hen uit hun bestuursfunctie te ontslaan, respectievelijk de eerder genomen ontslagbesluiten van het bestuur te bekrachtigen.
2. [appellanten] heeft een reeks van verklaringen voor recht gevorderd.
A. In de eerste plaats verklaringen voor recht die – samengevat – ertoe strekken
(a) dat alle besluiten van het pretendeerde bestuur tot schorsing dan wel
ontslag van [appellanten] en tot benoeming van de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden niet rechtsgeldig zijn,
(b) dat ook niet rechtsgeldig zijn de beweerdelijke besluiten, genomen in de ALV van 28 april 2010 (en in de voorvergadering van 22 april 2010), strekkende tot ontslag van [appellanten] dan wel bekrachtiging van de desbetreffende ontslagbesluiten van het bestuur en tot benoeming van de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 als bestuursleden van VAHON, en
(c) dat de uitschrijvingen van [appellanten] als bestuursleden van VAHON in het handelsregister onrechtmatig zijn.
B. In de tweede plaats verklaringen voor recht die – samengevat – ertoe strekken
(a) dat ook niet rechtsgeldig zijn de besluiten van (het gepretendeerde bestuur en/of de ALV van) VAHON die geleid hebben tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van 28 april 2010 (cva, prod. 34), tot de statutenwijzigingen van 25 mei 2011 en tot omzetting van de vereniging VAHON in een stichting, en
(b) dat geïntimeerden sub 2 tot en met 8 onrechtmatig hebben gehandeld
jegens [appellanten] door in 2011 aan de rechtbank ‘s-Gravenhage de voor omzetting vereiste machtiging te verzoeken (prod. 44 zijdens VAHON cs) en aan de notaris opdracht te geven de akte van omzetting en daarmee verband houdende statutenwijziging te passeren (prod. 43 zijdens VAHON cs) .
3. Bij vonnis van 7 maart 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
4. De afwijzing is door de rechtbank primair gegrond op haar oordeel dat [appellanten] geen redelijk belang heeft bij zijn vorderingen. Tegen dit oordeel is grief II gericht.
5. Het hof overweegt omtrent grief II als volgt.
a. [appellanten] heeft bij zijn vorderingen geen redelijk belang voor zover hij daarmee wil bewerkstelligen dat VAHON weer in de rechtstoestand komt te verkeren zoals die was op 22 april, respectievelijk 28 april, 2010, voorafgaande aan de op die data gehouden voorvergadering, respectievelijk ALV op welke vergaderingen is besloten tot het ontslag van [appellanten] en benoeming van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden. Een redelijk belang heeft [appellanten] daarbij niet omdat [appellanten] geen kinderen meer op de onderhavige school heeft en de maximale termijn voor (her)benoeming van hem als bestuurslid is verstreken, terwijl met toewijzing van de vorderingen opnieuw een rechtstoestand zou ontstaan waarin het bestuur wordt gevormd door bestuursleden die daarvoor statutair grotendeels (zie rov. 1, sub d) niet meer in aanmerking komen. Bovendien kan [appellanten] geen materiële schade hebben geleden als gevolg van de gewraakte handelingen van (het gepretendeerde bestuur en ALV van) VAHON, nu de bestuursfunctie in VAHON onbezoldigd was .
b. Het ideële belang dat [appellanten] stelt te hebben uit hoofde van zijn bestuurstaak (toelichting grief II punt 37 tot en met 41), te weten het belang dat de kinderen van leden van de Hindoestaanse gemeenschap een school wordt geboden waar zij op basis van de Karmavadische hindoe-levensbeschouwelijke grondslag goed en gedegen onderwijs ontvangen, levert evenmin een redelijk belang op voor [appellanten], nu de maximale termijn voor (her)benoeming als bestuurslid is verstreken en hij met toewijzing van de vorderingen dit belang dus niet (meer) kan behartigen.
c. [appellanten] heeft echter bij zijn vorderingen tot verklaring voor recht wel belang voor zover hij daarmee wil bewerkstelligen dat wordt vastgesteld dat (het gepretendeerde bestuur van) VAHON door de gewraakte handelwijze jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn ontslag cq schorsing als bestuurder van VAHON en uitschrijving uit het handelsregister door het gepretendeerde bestuur van VAHON is bewerkstelligd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in de statuten van VAHON opgenomen voorschriften en dat hij daardoor in zijn eer en goede naam kan zijn geschaad of op andere wijze in zijn persoon kan zijn aangetast. Daaraan doet niet af dat [appellanten] onvoldoende heeft gesteld omtrent de door hem geleden of te lijden immateriële schade en hij ter zake zelfs geen schadevergoeding heeft gevorderd. Voldoende is immers dat de mogelijkheid van immateriële schade aannemelijk is. Dat is het geval indien een of meer van de gevorderde verklaringen voor recht zouden kunnen worden toegewezen op de grond dat (het gepretendeerde bestuur van) VAHON onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door de wijze waarop de in rov. 2 genoemde besluiten zijn tot stand gebracht en uitgevoerd. Grief II slaagt dus gedeeltelijk. Het slagen van deze grief leidt echter niet tot vernietiging van het beroepen vonnis omdat de rechtbank, zoals hierna wordt overwogen, de vorderingen van [appellanten] terecht heeft afgewezen.
6. De grieven I, IV, V,VI, VII en X lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De belangrijkste bezwaren van [appellanten] omtrent de bijeenkomsten op 22 april, respectievelijk 28 april, 2010 komen – kort samengevat – op het volgende neer.
a. De bijeenkomst op 28 april 2010 is door het gepretendeerde bestuur geheel buiten [appellanten] om en daarom niet door het bevoegde bestuur als bedoeld in artikel 12 van de statuten georganiseerd. [appellanten] is bovendien niet voor die bijeenkomst opgeroepen evenmin als voor de voorvergadering van 22 april 2010. Hij heeft zijn standpunt niet ter vergadering kunnen toelichten, terwijl toch zijn ontslag aan de orde was.
b. Voor beide bijeenkomsten zijn niet alle leden van VAHON opgeroepen. Een groot aantal ouders en ex-ouders die nog formeel lid waren van VAHON heeft geen uitnodiging voor die bijeenkomsten ontvangen. Alleen die ouders zijn geïnformeerd van wie het gepretendeerde bestuur wist dat zij zouden stemmen in lijn met de wil van het gepretendeerde bestuur. Ook van ledenwerving onder alle ouders is geen sprake geweest.
c. Op 28 april 2010 is sprake geweest van een bijeenkomst van een aantal leden, maar niet van een algemene ledenvergadering (ALV) als bedoeld in de statuten. Daarvoor is immers nodig dat alle leden op statutair correcte wijze (namelijk schriftelijk aan hun adres) zijn opgeroepen en op hetzelfde moment onder leiding van een voorzitter aanwezig zijn. Daarvan is geen sprake geweest. De besluitvorming op die bijeenkomst heeft dan ook niet plaatsgevonden als vrucht van onderling overleg als bedoeld in HR 15 juni 1968, NJ 1969, 101. Het gepretendeerde bestuur heeft bovendien de op de bijeenkomst aanwezige ouders onjuist voorgelicht over de achtergrond van de verkiezing van nieuwe bestuursleden en andere relevante omstandigheden.
[appellanten] concludeert dat het gepretendeerde bestuur [appellanten] bewust
buiten spel heeft willen zetten zonder tegenspraak van [appellanten].
7. Het hof oordeelt als volgt.
a. Vaststaat dat in de bestuursvergadering van 9 maart 2010 het bestuur van VAHON heeft besloten tot het houden van een ALV. Vaststaat ook dat toen de tegenstellingen binnen het bestuur tussen [appellanten] enerzijds en de overige bestuursleden anderzijds hoog waren opgelopen met betrekking tot het in 2009 gestarte vernieuwingstraject waaromtrent Autar Consultancy het rapport d.d. 12 september 2009 (prod. 4 cva) had uitgebracht . Het hof verwijst dienaangaande naar het verslag van die vergadering (prod. 7 inl. dagv.) en de bijlage bij de aan [appellant sub 2] gerichte schorsingsbrief d.d. 9 maart 2010.
b. In die crisissituatie heeft het gepretendeerde bestuur terecht ervoor gekozen een breed samengestelde verkiezingscommissie in te stellen die – onder meer – tot taak kreeg gesprekken te voeren met alle gedingen van VAHON, inclusief het bestuur (waaronder [appellanten]), en het voorbereiden van een ouder/ledenbijeenkomst in de vorm van een ALV, waarbij ouders/leden hun mening kunnen geven over het vernieuwingstraject. Deze commissie heeft (namens het gepretendeerde bestuur) een ALV uitgeschreven op 28 april 2010. Deze besluiten van het gepretendeerde bestuur zijn toen genomen met medewerking van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 terwijl zij toen nog niet door de ALV tot bestuurslid waren benoemd en zonder medewerking van [appellanten]. Dat brengt echter niet mee dat die besluiten jegens [appellanten] onrechtmatig zijn.VAHON verkeerde in een situatie waarin enerzijds de in 1998 (her)benoemde leden van het bestuur statutair geen leden van het bestuur meer konden zijn wegens overschrijding van de maximale benoemingstermijn en geïntimeerden 5 tot en met 8 nog niet door de ALV tot bestuurslid waren benoemd, en waarin anderzijds drie van de in 1998 (her)benoemde bestuursleden, te weten [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4], al jarenlang geen bestuursvergaderingen meer hadden bijgewoond en dus feitelijk niet (meer) als bestuurslid fungeerden.
In deze situatie was het gepretendeerde bestuur als feitelijk functionerende bestuur genoodzaakt en gerechtigd het bestuur van VAHON weer “zo spoedig mogelijk” (zie artikel 7, lid 4 statuten) samen te stellen op een wijze die in overeenstemming is met de wet en de statuten en daartoe maatregelen te nemen die daartoe leiden. Daaraan doet niet af dat die besluiten mede door toedoen van geïntimeerden 5 tot en met 8 tot stand zijn gekomen. Aangenomen moet worden dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] door de bestuursvergaderingen jarenlang niet bij te wonen, het bestuur van VAHON (stilzwijgend) hebben overgelaten aan de feitelijk functionerende bestuursleden, en dat [appellant sub 3] ermee heeft ingestemd dat geïntimeerden sub 5 tot en met 8 aan bestuursvergaderingen deelnamen en daarin hun stem uitbrachten (zie bijv. prod. 41 cva: verslag bestuursvergadering van 25 februari 2010). Voor zover statutaire voorschriften niet in acht zijn genomen, kan [appellanten] zich daarop niet beroepen vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de organisatie van VAHON met die statuten in overeenstemming moest worden gebracht.
c. De door het gepretendeerde bestuur benoemde verkiezingscommissie heeft [appellanten] uitdrukkelijk uitgenodigd voor een gesprek op 22 april 2010. [appellanten] heeft te kennen gegeven geen gebruik te maken van deze uitnodiging (prod. 3 en 14 inl. dagv.) Daarmee heeft [appellanten] bewust ervoor gekozen geen medewerking te verlenen aan de gerechtvaardigde poging van het gepretendeerde bestuur om een uitweg te vinden in de bestuurscrisis en om voorstellen daartoe aan de ALV voor te leggen.
d. De stelling van [appellanten] dat de bijeenkomst van 28 april 2010 niet is aan te merken als een ALV verwerpt het hof. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat die bijeenkomst heeft te gelden als een ALV. De bijeenkomst kent, zoals de rechtbank concludeert, in voldoende mate de kenmerken van een ALV als bedoeld in de statuten, in aanmerking genomen dat ook het overleg dat plaatsvond op de bijeenkomst van 22 april 2010 onderdeel vormt van de ALV van 28 april 2010. De stelling dat de gang van zaken op bijeenkomst van 28 april 2010 niet voldeed aan de eis dat besluitvorming plaatsvindt als vrucht van onderling overleg verwerpt het hof dan ook. Uit het – in hoger beroep niet bestreden – oordeel van de rechtbank (vonnis rov. 4.4.) dat de voorvergadering van 22 april 2010 niet los kan worden gezien van de vergadering van 28 april 2010, volgt immers dat het overleg dat heeft plaatsgevonden op 22 april 2010 is aan te merken als (onderdeel van) het overleg dat tot besluitvorming heeft geleid.
Wat betreft de voorbereiding van de ALV overweegt het hof het volgende. De bijeenkomst van 28 april 2010 is door de verkiezingscommissie (prod. 7 inl. dagv.) en door het gepretendeerde bestuur (prod. 7 cva) aangekondigd als ALV en, na een ledenwerving onder de ouders van de leerlingen, zijn de ouders die zich tot uiterlijk 23 april 2010 als lid hadden opgegeven, uitgenodigd voor de voorvergadering van 22 april 2010 (waar de voorstellen zijn besproken) en de vergadering van 28 april 2010 (waar over de bewuste voorstellen is gestemd). Het hof verwijst naar rov. 2.14. tot en met 2.17 van het beroepen vonnis. De stelling van [appellanten] dat alle ouders van leerlingen (al) lid waren van VAHON (en lid bleven tot beëindiging van dat lidmaatschap op de voet van artikel 5, lid 1 van de statuten), verwerpt het hof, nu VAHON feitelijk niet beschikte over een conform artikel 4 van de statuten opgezette ledenadministratie waaruit zulks blijkt. De ledenwerving door het gepretendeerde bestuur was dus terecht.De stelling van [appellanten] dat het pretendeerde bestuur selectief leden heeft geworven en uitgenodigd voor de ALV van 28 april 2010, heeft VAHON cs gemotiveerd betwist, en is door [appellanten] niet feitelijk onderbouwd. Gelet op de schriftelijke verklaring d.d. 14 april 2014 van de directeur van de school, de administratief medewerkster en een OR-lid (prod. 1 mva), waarin dezen verklaren dat er voorafgaande aan de diverse bijeenkomsten ongeveer 500 brieven zijn gestuurd naar ouders en ex-ouders (onder wie [appellanten]), lijkt van een selectieve ledenwerving geen sprake te zijn geweest. [appellanten] betwist deze verklaring weliswaar, doch onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof zijn bewijsaanbod passeert. [appellanten] signaleert ten slotte terecht dat de statutaire voorschriften met betrekking tot een ALV niet in alle opzichten in acht zijn genomen, maar niet kan worden geconcludeerd dat de betrokkenen in de gegeven, bijzondere omstandigheden van dit geval zich niet hebben gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW wordt gevorderd. Voor zover statutaire voorschriften niet in acht zijn genomen, kan [appellanten] zich daarop niet beroepen vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de organisatie van VAHON met die statuten in overeenstemming moest worden gebracht.
e. Aantekening verdient wel dat [appellanten] niet heeft deelgenomen aan het overleg (tussen de leden) dat op 22 april 2010 heeft plaatsgevonden en op de vergadering van 28 april 2010 tot de gewraakte ontslagbesluiten heeft geleid. VAHON cs heeft ook niet betwist de stelling van [appellanten] dat hij de uitnodiging van 19 april 2010 (prod. 25 inl. dagv.) voor de voorvergadering van 22 april 2010 niet heeft ontvangen, en dat aan hem ook niet is bericht dat op die voorvergadering ontslagvoorstellen ter zake [appellanten] zouden worden besproken die op de ALV van 28 april 2010 in stemming zouden worden gebracht.
8. Hetgeen onder rov. 8, onder a tot met d, is overwogen leidt ertoe dat niet kan worden geconcludeerd dat VAHON en/of geïntimeerden sub 2 tot en met 8 het ontslag van [appellanten] op zodanige manier hebben voorbereid en de besluitvorming door de ALV, leidend tot het ontslag van [appellanten] als bestuurders van VAHON, in zodanige mate hebben gemanipuleerd dat zij daarmee jegens deze onrechtmatig hebben gehandeld. [appellanten] is de kans geboden zijn standpunt bij de verkiezingscommissie kenbaar te maken. Er zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die meebrengen dat VAHON of het gepretendeerde bestuur [appellanten] in een kwaad daglicht hebben gesteld of willen stellen dan wel anderszins diens eer en goede naam bij de ouders van de leerlingen van de school of in de Hindoestaanse gemeenschap hebben aangetast. Hetgeen in de brief van 8 april 2010 (prod. 7 cva) onder het kopje “Moeilijke tijden” wordt opgemerkt valt een dergelijke opzet of aantasting niet te lezen, te meer nu vaststaat dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] al meerdere jaren niet aanwezig waren (geweest) op bestuursvergaderingen.
Wel kan worden geconstateerd dat de uitschrijving van [appellanten] als bestuurders uit het handelsregister niet terecht was nu die uitschrijving zonder vooroverleg met betrokkenen en prematuur heeft plaatsgevonden. Daaraan doet niet af dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] jarenlang niet op bestuursvergaderingen waren verschenen en de maximale termijn voor (her)benoeming was verstreken. Dit laatste gold overigens ook voor geïntimeerden sub 2, 3 en 4. Het gepretendeerde bestuur was immers, zoals blijkt uit artikel 9 van de statuten, niet bevoegd [appellanten] te ontslaan cq te schorsen. [appellanten] had voor de datum van uitschrijving ook niet conform artikel 8, lid 2 van de statuten bedankt voor het bestuurslidmaatschap. Deze uitschrijving is op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat [appellanten] in zijn eer of goede naam is geschaad dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast, nu [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] al jarenlang niet meer deelnamen aan het bestuur van VAHON en de ALV van 28 april 2010, zoals te verwachten was, de uitschrijving van [appellanten] achteraf legitimeerde nu de termijn voor herbenoeming was overschreden.
Ook het feit dat [appellanten] niet expliciet in verband met het voorgenomen ontslag als bestuurder is uitgenodigd voor de voorvergadering van 22 april 2010 en de ALV van 28 april 2010 bij te wonen om aldaar zijn standpunt kenbaar te maken, was niet terecht. Ook deze omstandigheid is echter onvoldoende om te concluderen dat [appellanten] in zijn eer of goede naam is geschaad dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [appellanten] wist dat op 28 april 2010 een ledenvergadering zou plaatsvinden (zie inl. dagv. punt 41). Nu aan [appellanten] voorts bekend was dat hij op grond van de statuten niet meer herbenoeming in aanmerking kwam en inmiddels als bestuurder van VAHON was uitgeschreven uit het handelsregister (zie prod. 22 inl. dagv.), lag een besluit van die vergadering tot ontslag in de lijn der verwachtingen, hetgeen te meer geldt voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] nu zij, om wat voor reden dan ook, meerdere jaren toch al niet deelnamen aan het bestuur.
De conclusie is dat de grieven I, IV, V, VI en VII falen.
9. Grief VIII is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit omtrent de contributiebijdragen van de leden, genomen tijdens de voorvergadering van 22 april 2010, geen onderdeel uitmaakt van het geschil.
Volgens [appellanten] maakt dit besluit wél onderdeel uit van het geschil.
[appellanten] heeft met betrekking tot dit besluit gesteld dat dit besluit, nu dit op de voorvergadering van 22 april 2010 genomen, door een onbevoegd orgaan is genomen en voorts nietig, althans vernietigbaar is, onder meer omdat het is genomen zonder statutaire grondslag.
Deze grief kan geen doel treffen, nu [appellanten] niet toelicht waarom hij als gevolg van een en ander in zijn eer en goede naam is geschaad. Voor het overige heeft hij geen belang heeft bij deze grief (zie rov. 5).
10. Grief IX is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uitschrijving van [appellanten] als bestuurder van VAHON uit het handelsregister niet onrechtmatig is. Deze grief faalt op de gronden vermeld in rov. 8.
11. Grief X is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geïntimeerden niet onrechtmatig hebben gehandeld door de rechtbank te verzoeken om een machtiging tot omzetting van de rechtsvorm van VAHON in een stichting en de notaris te verzoeken de akte van omzetting en statutenwijziging te passeren.
Deze grief faalt. Het gepretendeerde bestuur heeft, na het ontslag van [appellanten] en de benoeming van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden door de ALV van 28 april 2010, als bevoegd bestuur (zie rov. 7) rechtsgeldig een ALV, te houden op 15 december 2010 en 28 januari 2011, bijeengeroepen, deze ALV’s hebben rechtsgeldig besloten tot omzetting en statutenwijziging en het gepretendeerde bestuur heeft vervolgens rechtsgeldig deze besluiten uitgevoerd. [appellanten] heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat hij in zijn eer en goede naam is geschaad vanwege het feit dat hij door het gepretendeerde bestuur bij de besluitvorming omtrent deze omzetting is gepasseerd. [appellanten] was immers geen bestuurslid meer en had ook geen kinderen meer op de onderhavige school en was geen lid meer van de vereniging VAHON.
12. Nu de grieven IV tot en met X falen, kunnen ook de grieven XI en XII geen doel treffen. Hetgeen [appellanten] voor het overige aanvoert, kan niet leiden tot het oordeel dat VAHON cs jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Derhalve kan ook niet worden geconcludeerd dat als gevolg van onrechtmatig handelen van het gepretendeerde bestuur van VAHON de vetes en het uiteindelijke ontslag van [appellanten] bij de ouders van de leerlingen van de school en de rest van de Hindoestaanse gemeenschap te ’s-Gravenhage bekend zijn geworden. De bewijsaanbiedingen van [appellanten] passeert het hof als niet ter zake dienend.
13. Grief III is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat [appellanten] immateriële schade lijdt en heeft geleden.
Deze grief faalt. [appellanten] heeft zijn stelling dat zijn eer of goede naam is beschadigd dan wel psychisch letsel heeft opgelopen, feitelijk onvoldoende onderbouwd.
14. Nu alle grieven falen, dient het beroepen vonnis te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit geding.
Beslissing
bekrachtigt het vonnis d.d. 7 maart 2012 waarvan beroep;