Minderjarige mag lid blijven, contactverbod ouders/verzorgers

Rb. Rotterdam 19 november 2021

  • “Tussen partijen is in geschil of het lidmaatschap van [persoon C] ten onrechte is opgezegd. Ter beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of ACZ zich terecht op het standpunt stelt dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd het lidmaatschap van [persoon C] te laten voortduren. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.”
  • “ACZ legt aan het opzeggingsbesluit van 7 februari 2020 ten grondslag dat zich in de (vier) jaar daarvoor herhaaldelijk incidenten of conflicten hebben voorgedaan waarbij [persoon A] [echtgenoot van de moeder, of de ouder, dat is niet duidelijk] van het minderjarige lid C] zich jegens ACZ niet hebben gedragen zoals van een ouder of verzorger van een minderjarig lid mag worden verwacht. ACZ heeft deze incidenten opgesomd en schriftelijke verklaringen van getuigen overgelegd. [persoon A] hebben een andere visie op deze incidenten en hebben die visie uitvoerig onderbouwd.” noot: door de anonimisatie lopen persoon A als beide ouders, en persoon A als de moeder door elkaar.
  • “Op grond van de gedingstukken stelt de kantonrechter vast dat [persoon A] zich in de richting van vrijwilligers van ACZ bij herhaling hebben uitgelaten op een negatieve, niet respectvolle, escalerende en een enkele keer zelfs bedreigend overkomende manier. Ook als wordt aangenomen dat [persoon A] in bepaalde situaties inhoudelijk gezien (deels) gelijk hadden en als in aanmerking wordt genomen dat [persoon B] [lees, de moeder, persoon A, vermodelijk) (door haar man) temperamentvol wordt genoemd, hoefde ACZ dergelijk herhaald gedrag niet te accepteren, zeker niet nu ACZ verschillende keren duidelijk heeft gemaakt dat dit moest veranderen.”
  • “Ook wordt verwezen naar de in 2.13 weergegeven e-mail van [persoon A] aan ACZ, waarin wordt aangekondigd dat een kinderrechtenadvocaat in de arm zal worden genomen als de zaak niet op een voor [persoon A] bevredigende manier wordt opgelost. Daarnaast is niet in geschil dat [persoon A] hebben gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte tegen een trainer, het indienen van een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens, dat zij herhaaldelijk hebben geklaagd over de (wijze van het geven van) trainingen aan [persoon C] en (vermeende) ongelijke behandeling van leden van ACZ, in het bijzonder voorkeursbehandeling van kinderen van trainers (opnieuw zonder deugdelijke onderbouwing). “
  • ” [De voorwaarden die de vereniging] stelt in haar brief van 17 januari 2020 komen neer op een spreekverbod en een verbod voor [persoon A] om (ooit) nog naar ACZ toe te komen. De formulering van deze voorwaarden is absoluut, verstrekkend en gepresenteerd als niet-onderhandelbaar, zodat het [persoon A] naar het oordeel van de kantonrechter niet kwalijk is te nemen dat zij deze eisen van ACZ niet hebben geaccepteerd. Niet kan worden geoordeeld dat [persoon A] hierdoor hun rechten hebben verwerkt om te worden gehoord voorafgaand aan een eventuele opzegging of om daarover verder te overleggen. Naar het oordeel van de kantonrechter had ACZ in gesprek moeten gaan met [persoon A] om te bezien of ze alsnog voorwaarden hadden kunnen overeenkomen op basis waarvan [persoon C] lid had kunnen blijven bij ACZ. ACZ heeft dit nagelaten, waardoor hierover geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [persoon C] met veel plezier bij ACZ trainde, dat zij een gewaardeerd lid was en dat haar gedrag niet ter discussie staat, had ACZ een andere afweging moeten maken. ACZ heeft [persoon C] zelf evenmin gehoord. Het besluit van 7 februari 2020 geeft geen blijk van een kenbare afweging van haar belang bij behoud van het lidmaatschap tegen de serieuze problemen tussen [persoon A] en ACZ.”
  • “Gelet op het voorgaande heeft ACZ jegens [persoon C] in strijd met artikel 2:8 BW en dus onrechtmatig gehandeld. De kantonrechter zal vordering A toewijzen en het besluit van ACZ van 7 februari 2020, waarbij het lidmaatschap van [persoon C] is opgezegd, vernietigen. De kantonrechter zal deze vernietiging zoals gevraagd uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het belang van [persoon C] om weer lid te zijn van ACZ moet zwaarder wegen dat het belang van ACZ om hangende een eventueel hoger beroep de huidige situatie te handhaven, ook nu er geen problemen zijn tussen ACZ en [persoon C] zelf. “
  • De vereniging heeft echter een tegenvordering ingesteld tegen de ouders, namelijk een contactverbod voor de ouders.
  • De rechter oordeelt dat “hebben [persoon A] zich herhaaldelijk onbehoorlijk en/of escalerend uitgelaten jegens ACZ. Deze uitlatingen, waarbij aan de goede intenties van vrijwilligers en trainers bij ACZ wordt getwijfeld, zijn naar het oordeel van de kantonrechter zodanig onbetamelijk dat [persoon A] hiermee onrechtmatig hebben gehandeld jegens ACZ. “
  • Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen zal de kantonrechter [persoon B = de moeder ] verbieden om vanaf heden voor de duur van twee jaar met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom
  • “Volledigheidshalve merkt de kantonrechter op dat door ACZ niet is gevorderd [persoon A] te verbieden aanwezig te zijn bij wedstrijden van [persoon C] , zodat een dergelijk verbod niet aan de orde is. In dat geval gelden normale omgangsvormen zoals een vriendelijke begroeting niet als verboden contact, wel het op welke manier dan ook uiten van kritiek of het aangaan van enige discussie. Als [persoon A] dat dringend noodzakelijk vinden, kunnen zij eventuele kritiek voorleggen aan een derde, bijvoorbeeld de vader van [persoon C] , met het verzoek daarover contact op te nemen met ACZ. Deze derde is niet verplicht om aan een dergelijk verzoek te voldoen. Het is [persoon A] uiteraard ook toegestaan om ACZ via een derde eventuele complimenten over te brengen.”

ECLI:NL:RBROT:2021:11401