Procederen tegen de KvK

 Kernpunten

  • Bij deze vereniging staat een bestuur ingeschreven bij de KvK. Andere leden vinden dat zij het echte bestuur zijn. Het gaat om de vermeende ongeldigheid van besluiten uit 2018, ik vermoed dat de vervaltermijn van artikel 2:15 is verstreken zodat de leden geen rechtszaak meer kunnen beginnen tegen het bestuur.
  • In plaats daarvan starten ze deze procedure tegen de Kamer van Koophandel. De rechtbank geeft aan dat ze daarmee aan het verkeerde adres zijn en verklaart de leden niet-ontvankelijk. 

ECLI:NL:RBMNE:2020:3026

In de zaak van

1[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [eiser sub 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

3. [eiseres sub 3],

wonende te [woonplaats 2] ,

eisers,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

de KAMER VAN KOOPHANDEL,

zetelend te Utrecht,

gedaagde,

1

2Het geschil en de beoordeling

2.1.

Deze zaak gaat over de vraag of eisers bestuurders zijn van de vereniging [naam vereniging] (hierna: [naam vereniging] ), een politieke partij die in 1983 is opgericht. De Kamer van Koophandel heeft geweigerd om eisers als bestuurders van [naam vereniging] in het handelsregister in te schrijven omdat zij niet kon vaststellen dat zij rechtsgeldig als zodanig waren benoemd en dat degene die de opgave bij de Kamer van Koophandel had gedaan tot het doen van deze opgave bevoegd was.

2.2.

Volgens eisers is deze weigering onterecht. Zij vorderen (samengevat) dat de rechtbank voor recht verklaart dat (1) zij tijdens het congres van [naam vereniging] , dat op 23 maart 2019 heeft plaatsgevonden, rechtsgeldig tot bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen, (2) de Kamer van Koophandel gehouden is tot inschrijving van eisers als bestuurders in het handelsregister en (3) de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 weigert om dit te doen, met veroordeling van de Kamer van Koophandel in de proceskosten. De Kamer van Koophandel voert hiertegen verweer.

2.3.

Aan deze procedure is het volgende voorafgegaan. In december 2016 is er een bestuurscrisis binnen [naam vereniging] geweest, waarbij er concurrerende algemene ledenvergaderingen hebben plaatsgevonden. Tijdens deze vergaderingen zijn verschillende bestuurders geschorst. Deze rechtbank heeft in een vonnis van 20 juni 2018, gewezen tussen een geschorste bestuurder (de heer [A] ) en [naam vereniging] , onder andere voor recht verklaard dat het besluit tot schorsing van die bestuurder nietig was en dat dat ook gold voor de besluiten om een tweetal andere personen (waaronder eiser sub 1) als bestuurder te (her)benoemen. Vanwege deze uitspraak heeft de Kamer van Koophandel besloten om eiser sub 1, eiseres sub 3 en nog een andere persoon (de heer [B] ) als bestuurders uit te schrijven. Op 2 september 2018 hebben eisers de Kamer van Koophandel verzocht om hen als bestuurder in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 12 september 2018 geweigerd omdat zij niet kon vaststellen dat eisers rechtsgeldig als bestuurder waren benoemd en dat het verzoek tot inschrijving door een daartoe bevoegd persoon was gedaan. De Kamer van Koophandel twijfelde hierover, omdat zij gedurende de anderhalf jaar daarvoor te maken had gehad met verschillende groepen die de opgaven die anderen aan de Kamer van Koophandel hadden gedaan, bestreden; binnen [naam vereniging] bestaan volgens de Kamer van Koophandel twee kampen. De Kamer van Koophandel heeft eisers laten weten dat zij alleen tot inschrijving zou overgaan als voor recht zou zijn verklaard dat hun benoeming als bestuurder rechtsgeldig is. Op 26 maart 2019 hebben eisers de Kamer van Koophandel opnieuw verzocht om hen als bestuurders in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 23 april 2019 weer geweigerd.

2.4.

Eisers hebben tegen deze beslissingen van de Kamer van Koophandel bezwaar gemaakt, maar dat is ongegrond verklaard. Eisers en nog een vierde persoon zijn vervolgens in beroep gegaan. Op 28 april 2020, nadat eisers ook onderhavige procedure waren begonnen, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) dit beroep tegen het besluit van 12 september 2018 ongegrond verklaard. Volgens het CBb heeft de Kamer van Koophandel terecht geweigerd om eisers als bestuurders in te schrijven, omdat onduidelijk was wie stemgerechtigd lid waren van [naam vereniging] en daarmee ook onduidelijk was of de vergaderingen waarop eisers als bestuurders waren benoemd rechtsgeldig waren bijeengeroepen. De Kamer van Koophandel mocht in dit verband gewicht toekennen aan de complexe en langdurige voorgeschiedenis, waarbij verschillende opgaves aan de Kamer van Koophandel zijn gedaan. De Kamer van Koophandel had volgens het CBb daarom op goede gronden geconcludeerd dat niet zeker was of eiser sub 1 rechtsgeldig als bestuurder was benoemd en of hij bevoegd was om de opgave aan de Kamer van Koophandel te doen. De CBb heeft inzake het beroep tegen het besluit van 23 april 2019 nog geen uitspraak gedaan, althans had dat toen de Kamer van Koophandel haar conclusie van dupliek nam (eind juni 2010) nog niet gedaan.

2.5.

De Kamer van Koophandel voert in de onderhavige procedure onder meer aan dat zij ten onrechte is gedagvaard. Volgens haar hadden eisers [naam vereniging] (de vereniging) moeten dagvaarden. Het gaat hier immers om de vraag of bepaalde besluiten rechtsgeldig zijn genomen en of eisers dus bestuurders van [naam vereniging] zijn. De Kamer van Koophandel staat hier buiten. Zij is om deze reden ook niet gekant tegen de door eisers gevorderde verklaring voor recht.

2.6.

Dit verweer treft doel. Dat de Kamer van Koophandel een verklaring voor recht verlangt waaruit blijkt dat eisers rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn benoemd, betekent niet dat de vordering om deze verklaring voor recht te verkrijgen tegen haar moet worden ingesteld. Een verklaring voor recht geeft duidelijkheid over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding met een ander of anderen. De vordering moet daarom worden ingesteld tegen deze ander of anderen; tegen alle bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen. Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure vast te stellen wie dat zijn. De Kamer van Koophandel is het in ieder geval niet. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen.

2.7.

Zoals hiervoor vermeld, vorderen eisers ook dat voor recht wordt verklaard dat de Kamer van Koophandel gehouden is om tot inschrijving van hen als bestuurders over te gaan. Deze vordering is prematuur: eerst zal immers moeten worden vastgesteld (in een procedure tussen de bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen) dat eisers rechtsgeldig als bestuurders zijn benoemd. Eisers hebben bij de vordering ook geen belang. De Kamer van Koophandel heeft namelijk gesteld dat als dit eenmaal vaststaat, zij tot inschrijving zal overgaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

2.8.

Hetzelfde geldt voor de vordering om voor recht te verklaren dat de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 (de datum waarop de advocaat van eisers haar aansprakelijk stelde) weigert om eisers als bestuurders in te schrijven. Niet alleen heeft het CBb geoordeeld dat deze weigering terecht was, bij een dergelijke verklaring voor recht (zonder dat daaraan een veroordeling tot schadevergoeding wordt verbonden) bestaat alleen belang als de mogelijkheid van schade aannemelijk is (Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI: NL:HR: 2015:760). Eisers hebben gesteld dat de schade bestaat uit de kosten van deze procedure. Dat is geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt, al was het maar omdat eisers zich deze kosten gezien het voorgaande hadden kunnen besparen. Andere schade hebben eisers niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken.

[…]

3.1

verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen;

3.2.

wijst de vorderingen voor het overige af;

KvK bezwaarprocedure, bestuursrechter

Kernpunten

  • Dit is een zaak over een vereniging waar er twee kampen zijn, die allebei vinden dat ze het bestuur zijn. In dit geval proberen drie personen zich te laten inschrijven bij de KvK als bestuurslid. De KvK kan een inschrijving weigeren als ze “gerede twijfel heeft over de juistheid van een opgave”. Dat is hier het geval. Dat de personen niet worden ingeschreven als bestuurder in het Handelsregister door de KvK, betekent overigens  niet dat ze geen bestuurslid zijn. De inschrijving bij de KvK is namelijk niet ‘constitutief’. De personen stellen beroep in bij de bestuursrechter. De bestuursrechter benadrukt dat ” Een daadwerkelijk oordeel over de vraag wie de stemgerechtigde leden van de vereniging zijn en over de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen besluiten tot benoeming is immers uitsluitend voorbehouden aan de civiele rechter.” 
  • ” dat [de KvK] op goede gronden heeft geconcludeerd dat zij niet kan vaststellen of de vergadering van 1 september 2018 was bijeengeroepen door tenminste 10% van de stemgerechtigde leden van de vereniging. Besluiten genomen in een vergadering waaraan geen geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt zijn nietig. Het gevolg hiervan is dat [de KvK]  op goede gronden kon concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat [naam 1] in de vergadering van 1 september 2018 is benoemd als bestuurder van de vereniging” .
  • Voor procederen bij de bestuursrechter is geen advocaat nodig. Dat kan aantrekkelijk lijken, het is meestal niet wat werkt bij een conflict binnen een vereniging. Het is eigenlijk alleen mogelijk zinvol als iemand anders zich ten onrechte heeft laten inschrijven als bestuurslid en je dat ongedaan wil maken. Verder is mijn advies: raadpleeg een advocaat! En liever aan het begin van het traject dan laat. 

ECLI:NL:CBB:2020:326

6. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster [de KvK] bij het bestreden besluit op goede gronden de weigering om [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] in te schrijven als bestuurder van de vereniging heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

7.1 Op grond van de artikelen 4 en 5 van het Hrb rust op [de KvK]  een onderzoeksplicht ten aanzien van de bevoegdheid tot het doen van een opgave en de juistheid daarvan. Op grond van artikel 5 van het Hrb dient [de KvK]  te onderzoeken of een opgave afkomstig is van een persoon die tot het doen daarvan bevoegd is, en of de opgave juist is. Indien [de KvK]  er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon weigert zij tot inschrijving over te gaan (artikel 5, eerste lid). Indien [de KvK]  gerede twijfel heeft over de juistheid van een opgave, kan zij weigeren tot inschrijving over te gaan (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e).
7.2 Het College stelt vast dat aan elke vergadering van de vereniging een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag moet liggen. Dat is het besluit dat op een bepaalde datum een vergadering zal plaatsvinden. Vergaderingen moeten op grond van artikel 2:41, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 7, lid 4, van de statuten van de vereniging, worden bijeengeroepen door het bestuur van de vereniging. Ook leden van de vereniging kunnen, voor zover zij ten minste 10% van de gerechtigde stemmen kunnen uitbrengen, een vergadering bijeenroepen als zij eerst een verzoek hebben ingediend tot bijeenroeping bij het bestuur en als het bestuur daaraan niet binnen vier weken na ontvangst van het verzoek gevolg geeft.
7.3 Het College is met [de KvK]  van oordeel dat om te kunnen beoordelen of is voldaan aan het hierboven genoemde vereiste dat het aantal leden dat besluit tot bijeenroeping van een vergadering tenminste 10% van de gerechtigde stemmen kan uitbrengen, duidelijk moet zijn wie stemgerechtigde leden van de vereniging zijn. Naar het oordeel van het College heeft [de KvK]  op goede gronden geconcludeerd dat uit het door appellanten overgelegde ledenbestand van 30 september 2016, met daarop bijgeschreven de mutaties die volgens appellanten binnen de vereniging zouden hebben plaatsgevonden, onvoldoende duidelijk blijkt wie ten tijde van de bijeenroeping van de vergadering van 1 september 2018 stemgerechtigd lid waren van de vereniging. 
In dit verband mocht verweerster in redelijkheid veel gewicht toekennen aan de complexe en langdurige voorgeschiedenis van het onderhavige geschil, waarbij door appellanten veelvuldig verschillend opgave is gedaan aan het handelsregister en veelvuldig procedures zijn gevoerd tegen besluiten van verweerster. Vorenstaande betekent dat [de KvK] op goede gronden heeft geconcludeerd dat zij niet kan vaststellen of de vergadering van 1 september 2018 was bijeengeroepen door tenminste 10% van de stemgerechtigde leden van de vereniging. Besluiten genomen in een vergadering waaraan geen geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt zijn nietig. Het gevolg hiervan is dat [de KvK]  op goede gronden kon concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat [naam 1] in de vergadering van 1 september 2018 is benoemd als bestuurder van de vereniging en bevoegd was tot het doen van opgaven aan het handelsregister en heeft geweigerd om [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] in te schrijven als bestuurder van de vereniging.
7.4 Voor zover appellanten aanvoeren dat [de KvK]  niet mag eisen dat toekomstige opgaven worden gedaan door een notaris dan wel dat zij een verklaring voor recht van de civiele rechter dienen te overleggen waaruit blijkt dat op de vergadering van 1 september 2018 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen overweegt het College dat de in punt 7.1 genoemde onderzoeksplicht niet zover gaat dat verweerster, in het kader van de door haar bij de toepassing van deze wettelijke bepalingen aan te leggen toetsing, zich een oordeel zou moeten vormen over de vraag wie de stemgerechtigde leden zijn van de vereniging of de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen benoemingsbesluiten. 
Zoals [de KvK] onder meer ter zitting heeft aangevoerd gaat zij als beheerder van het handelsregister slechts over de inschrijvingen in dat register. Het handelsregister is in deze niet constitutief. Dienaangaande dient [de KvK]  de juistheid van opgaven te beoordelen en een inschatting te maken van bovengenoemde civielrechtelijke feiten. Deze inschatting heeft ertoe geleid dat [de KvK]  er niet van overtuigd is dat de opgaven zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon nu niet kan worden vastgesteld wie de leden van de vereniging zijn. Indien appellanten vasthouden aan de bevoegdheid van de persoon die de opgaven heeft gedaan mag [de KvK] , mede gelet op de lange en complexe voorgeschiedenis van onderhavig geschil, van hen in redelijkheid verlangen dat de opgaven worden gedaan met tussenkomst van een notaris, dan wel worden ondersteund door een verklaring voor recht van de civiele rechter waaruit blijkt dat op de vergadering van 1 september 2018 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen. Een daadwerkelijk oordeel over de vraag wie de stemgerechtigde leden van de vereniging zijn en over de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen besluiten tot benoeming is immers uitsluitend voorbehouden aan de civiele rechter.