Vereniging moet lid toelaten

  • In deze zaak stelt een B.V. dat zij lid is geworden van een vereniging, of dat anders de vereniging haar niet had mogen weigen als lid. De vereniging is opgericht als een Boek 2 BW vereniging, maar is (thans) een in weze financiele constructie die de opbrengsten van een windmolenpark verdeelt onder haar leden. Kortom: toelating als lid betekent mee profiteren in de winst (en minder winst voor de huidge leden). 
    • Ik meen dat een boek 2 BW vereniging niet als doel mag hebben het verdelen van winst onder haar leden, maar dat komt in deze zaak niet aan de orde want de B.V., “Bio Boerma”, wil juist lid worden, kennelijk om mee te profiteren van de de winst.
  • Het hof, over de uitleg van de statuten: “Het hof is het met de rechtbank eens dat deze statutaire bepaling [over de eisen om lid te worden] objectief moet worden uitgelegd, waarbij mede acht wordt geslagen op de elders in de statuten gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Deze statutaire bepaling ziet immers op de verhouding tussen de vereniging en derden. Het hof stelt vast dat de rechtbank bij haar uitleg ook andere dan objectieve maatstaven heeft betrokken, zoals notulen van een algemene ledenvergadering van 29 november 2018 en een toelichting op de concept statuten van 25 oktober 2018. Dit zijn gegevens die niet kenbaar waren voor derden als Bio Boerma en die daarom bij de uitleg geen rol spelen. De daartegen gerichte grief van Bio Boerma slaagt. “
    • Ik denk dat hier op de achtergrond meespeelt dat het geen gewone vereniging is, maar een vereniging opgericht een windmolenpark op te richten en om de winst van een windmolenpark te verdelen. 
  • De vereniging OVZ moet Bio Boerma B.V. ook toelaten als lid. “De vaststelling dat Bio Boerma voldoet aan de statutaire eisen van OVZ voor lidmaatschap betekent nog niet dat OVZ Bio Boerma als lid moet toelaten. Het staat een vereniging namelijk in beginsel vrij om een gegadigde niet toe te laten tot het lidmaatschap, ook als deze voldoet aan alle statutaire vereisten. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn. Naar het oordeel van het hof doen die bijzondere omstandigheden zich hier voor. Alleen Windpark Zeewolde is als vergunninghouder gerechtigd om in het werkgebied een windpark te realiseren en alleen via OVZ zijn certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde verkregen. Windpark Zeewolde en OVZ voeren een overheidstaak uit, te weten het realiseren van windenergie en zij hebben in het werkgebied een monopoliepositie. Bio Boerma heeft in het werkgebied geen alternatief, kan niet zelf een windmolen oprichten en exploiteren. De aard van OVZ is niet gericht op samenwerking.”
    • Hetzelfde zal gelden voor andere verenigingen met een door de overheid toegekende monopolistische rol.
  • De vereniging had Bio Boerma in 2018 geweigerd als lid. Het hof oordeelt dat dit onrechtmatig is. “Toen Bio Boerma zich in 2018 bij OVZ aanmeldde als lid, gold in artikel 4 van de statuten van OVZ de eis dat een (rechts)persoon grondgebruiker in het werkgebied moest zijn. Bio Boerma voldeed in 2018 zonder meer aan dat vereiste. Hierin kan dan ook geen grond voor weigering van het lidmaatschap worden gevonden. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat Bio Boerma in 2018 lid was van WVZ wat vereist is voor lidmaatschap van OVZ. Omdat een redelijke grond voor weigering ontbrak en gelet op de monopoliepositie, aard en belangen van OVZ is de weigering om Bio Boerma in 2018 als lid toe te laten, onrechtmatig. OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in 2018 een discretionaire bevoegdheid toekwam het lidmaatschap van Bio Boerma te weigeren. Een discretionaire bevoegdheid is niet in de tot 4 december 2018 geldende statuten opgenomen. “
  • De vereniging zal de schade moeten vergoeden. 

ECLI:NL:GHARL:2021:11413

3.4.

OVZ is in maart 2015 opgericht en heeft volgens haar statuten ten doel om met concrete plannen te komen voor de sanering (sloop) van 220 windmolens en de bouw van circa 90 nieuwe windmolens inclusief de financiering daarvan (project Windpark Zeewolde). OVZ tracht haar doel te bereiken (onder meer) door het sluiten van de “ledenovereenkomst Ontwikkelvereniging Zeewolde”, waarmee de leden van de vereniging financieel deelnemen in het windparkproject.

3.5.

Vanaf de oprichting tot 4 december 2018 golden voor het lidmaatschap van OVZ de statutaire eisen dat een (rechts)persoon bewoner, grondeigenaar, grondgebruiker of turbine-eigenaar binnen het werkgebied van OVZ moest zijn, niet al moest participeren in een windpark binnen het werkgebied van OVZ, de ledenovereenkomst moest hebben ondertekend en lid moest zijn en blijven van WVZ. In de vanaf de oprichting tot 4 december 2018 geldende statuten was in artikel 6 bepaald dat de algemene vergadering beslist over toelating van leden en dat toelating tot de vereniging geschiedt door aanmelding bij het bestuur.

3.6.

Het werkgebied van OVZ is beperkter dan het werkgebied van WVZ, maar de landbouwgronden aan de [adres1] en aan de [adres2] , die Bio Boerma van Vitens pacht, vallen binnen het werkgebied van OVZ (hierna: het werkgebied).

3.7.

In november 2016 is Windpark Zeewolde B.V. opgericht.

3.8.

Op 5 september 2017 heeft de gemeente Zeewolde aan Windpark Zeewolde een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 91 windmolens. De vergunning is gebaseerd op het Rijksinpassingsplan “Windpark Zeewolde”.

3.9.

Op enig moment heeft [naam1] (overigens vergeefs) langs bestuurlijke weg het Rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning voor het windpark aangevochten tot aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het verweerschrift van de ministers van EKZ (Economische Zaken en Klimaat) en BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) in die procedure dateert van december 2017. Naar aanleiding van dit verweerschrift heeft Bio Boerma zich in een brief van 20 februari 2018 via haar advocaat als lid aangemeld bij OVZ. Het bestuur van OVZ heeft dit verzoek afgewezen in een brief van 18 maart 2018. Bio Boerma heeft zich, via haar advocaat, in een brief van 13 juni 2018 nog eens bij OVZ aangemeld als lid. Dit verzoek heeft het bestuur van OVZ afgewezen in een brief van 17 september 2018.

3.10.

Op 4 december 2018 zijn de statuten van OVZ gewijzigd. Vanaf toen gelden (op grond van artikel 4 van de statuten) voor lidmaatschap van OVZ de statutaire eisen dat een (rechts)persoon op de peildatum 5 april 2016 in het werkgebied juridisch eigenaar en/of economisch eigenaar/gerechtigde van een woning of van een perceel landbouwgrond of van een windturbine moest zijn of grondgebruiker op basis van een meerjarig pachtcontract, niet al moest participeren in een windpark binnen het werkgebied, de ledenovereenkomst moest hebben ondertekend en lid moest zijn en blijven van WVZ. Verder is het op grond van (artikel 6 van) de – gewijzigde – statuten zo dat het bestuur beslist over de toelating van leden, waarbij aan het bestuur een discretionaire bevoegdheid is toegekend een (rechts)persoon als lid toe te laten als niet is voldaan aan de daartoe gestelde statutaire vereisten.

3.11.

Op de aan de statutenwijziging voorafgegane algemene ledenvergadering (van 29 november 2018) is de vraag gesteld wat onder een meerjarig pachtcontract verstaan moet worden. Uit de notulen van die vergadering blijkt dat die vraag toen als volgt is beantwoord: “Wat is meerjarig? Antw.: Dat is zoals het staat in de wet, dus reguliere pacht wat betekent tenminste 6 jaar (los land) respectievelijk tenminste 12 jaar (hoeve). Meerjarig is niet geliberaliseerde pacht. Achterliggende gedachte: iemand moet duurzaam zijn aan het werkgebied. Ander punt van belang hierbij is de peildatum. Toen is (…) gekeken of het meerjarig was.

3.12.

In een toelichting bij het concept van de statuten staat bij de voorgestelde wijziging van artikel 4 van de statuten:

Twee inhoudelijke aanvullingen:
– Toevoeging peildatum (…)
– Toevoeging van ‘meerjarig’ bij pachtcontract

Toelichting wijziging: de aanvullingen bekrachtigen altijd bedoelde en toegepaste beleid van de Ontwikkelvereniging.

3.13.

Boerma Beheer heeft in juni 2018 19 hectare landbouwgrond aangekocht aan de [adres3] in het werkgebied.

3.14.

Op enig moment heeft Windpark Zeewolde alle rechten en verplichtingen van OVZ overgenomen. De leden van OVZ hebben langlopende ledenovereenkomsten met OVZ gesloten op grond waarvan zij langlopende leningen hebben verstrekt waarvoor zij certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde hebben verworven, welke leningen gedurende het bestaan van Windpark Zeewolde worden afgelost. De winst van Windpark Zeewolde komt volledig ten goede aan haar certificaathouders

[…]

Bio Boerma is (nog) geen lid van OVZ

4.10.

Bio Boerma [B.V.] stelt dat zij in 2015 lid is geworden van OVZ. Het daartegen door OVZ gevoerde verweer slaagt. [naam1] heeft op de zitting namelijk verklaard dat hij in 2015 met één van de bestuursleden van OVZ heeft gesproken over het lidmaatschap van Bio Boerma en dat die bestuurder hem toen heeft verteld dat Bio Boerma geen lid kon worden van OVZ omdat Bio Boerma niet aan de voorwaarden voldeed. Ook overigens heeft Bio Boerma haar stelling onvoldoende onderbouwd. Bio Boerma voert aan dat zij in 2015 lid van OVZ is geworden door aanvaarding van het aanbod van OVZ aan de leden van WVZ om lid te worden van OVZ. Bio Boerma heeft evenwel geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat haar dit aanbod is gedaan en dat zij dit aanbod heeft geaccepteerd. Gelet op de betwisting van OVZ, lag het wel op de weg van Bio Boerma om haar stelling nader te onderbouwen. Bio Boerma heeft dat nagelaten en daarom gaat het hof aan deze stelling van Bio Boerma voorbij.

4.11.

Bio Boerma is ook niet in 2018 lid geworden van OVZ. Bio Boerma heeft zich weliswaar via haar advocaat in brieven van 20 februari en 13 juni 2018 als lid bij OVZ aangemeld, maar het bestuur van OVZ heeft het verzoek van Bio Boerma schriftelijk afgewezen in brieven van 18 maart en 17 september 2018. Dat Bio Boerma er desondanks gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij lid van OVZ was blijkt uit niets. De door Bio Boerma (primair onder 2) gevorderde verklaring voor recht dat zij lid is van OVZ, zal dus worden afgewezen.

Bio Boerma voldoet aan de statutaire voorwaarden voor lidmaatschap van OVZ

4.12.

Bio Boerma vordert (subsidiair onder 2) dat het hof OVZ gelast om Bio Boerma toe te laten als lid van OVZ. Voor toewijzing van deze vordering is allereerst nodig dat Bio Boerma voldoet aan de in de (huidige) statuten opgenomen vereisten voor het lidmaatschap van OVZ. Volgens OVZ voldoet Bio Boerma niet aan de in artikel 4 opgenomen statutaire eis dat een (rechts)persoon sinds de peildatum 5 april 2016 in het werkgebied grondgebruiker is op basis van een meerjarig pachtcontract. Tussen partijen is in geschil of onder meerjarig pachtcontract alleen reguliere pacht wordt verstaan (standpunt OVZ) of ook geliberaliseerde pacht (standpunt Bio Boerma). Het komt daarmee aan op de uitleg van deze statutaire bepaling.

4.13.

Het hof is het met de rechtbank eens dat deze statutaire bepaling objectief moet worden uitgelegd, waarbij mede acht wordt geslagen op de elders in de statuten gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Deze statutaire bepaling ziet immers op de verhouding tussen de vereniging en derden. Het hof stelt vast dat de rechtbank bij haar uitleg ook andere dan objectieve maatstaven heeft betrokken, zoals notulen van een algemene ledenvergadering van 29 november 2018 en een toelichting op de concept statuten van 25 oktober 2018. Dit zijn gegevens die niet kenbaar waren voor derden als Bio Boerma en die daarom bij de uitleg geen rol spelen. De daartegen gerichte grief van Bio Boerma slaagt.

4.14.

Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt een objectieve uitleg van het begrip “grondgebruiker op basis van een meerjarig pachtcontract” niet dat alleen reguliere pachtovereenkomsten daaronder kunnen vallen. Ook geliberaliseerde pacht kan immers meerjarig worden aangegaan voor de duur van zes jaren of korter of voor een duur van langer dan zes jaren. Op de peildatum 5 april 2016 had Bio Boerma zowel landbouwgrond aan de [adres1] als landbouwgrond aan de [adres2] in gebruik op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor de duur van twee jaar. Bio Boerma voldoet daarmee aan de huidige statutaire voorwaarden voor lidmaatschap van OVZ in de meest letterlijke zin. OVZ vindt de wettelijke bescherming van een reguliere pachtovereenkomst van doorslaggevend belang, maar zo heeft zij dat niet in de statuten verwoord.

4.15.

Ook wanneer de statutaire bepaling zo moet worden uitgelegd, zoals OVZ stelt, dat een (rechts)persoon duurzaam met het werkgebied verbonden moet zijn, voldoet Bio Boerma overigens met haar geliberaliseerde pacht aan dat vereiste en voldeed Bio Boerma daar op de peildatum 5 april 2016 ook al aan. Vanaf 1997 is grond in het werkgebied immers gepacht door – en daarmee in gebruik geweest van – (rechtsvoorgangers van) Bio Boerma. Het gaat hier niet om kortlopende pacht. Bio Boerma heeft bovendien een verklaring van Vitens in het geding gebracht waaruit blijkt dat Vitens geen intentie heeft om een einde te maken aan de pacht.

OVZ moet Bio Boerma als lid toelaten

4.16.

De vaststelling dat Bio Boerma voldoet aan de statutaire eisen van OVZ voor lidmaatschap betekent nog niet dat OVZ Bio Boerma als lid moet toelaten. Het staat een vereniging namelijk in beginsel vrij om een gegadigde niet toe te laten tot het lidmaatschap, ook als deze voldoet aan alle statutaire vereisten. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn.

4.17.

Naar het oordeel van het hof doen die bijzondere omstandigheden zich hier voor. Alleen Windpark Zeewolde is als vergunninghouder gerechtigd om in het werkgebied een windpark te realiseren en alleen via OVZ zijn certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde verkregen. Windpark Zeewolde en OVZ voeren een overheidstaak uit, te weten het realiseren van windenergie en zij hebben in het werkgebied een monopoliepositie. Bio Boerma heeft in het werkgebied geen alternatief, kan niet zelf een windmolen oprichten en exploiteren. De aard van OVZ is niet gericht op samenwerking. Het lidmaatschap van OVZ is gericht op financiering en verkrijging van certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde. OVZ voert aan dat haar belang er in is gelegen om zoveel mogelijk bewoners en ondernemers te laten participeren in Windpark Zeewolde, maar alleen als zij duurzaam met het gebied zijn verbonden. De monopoliepositie, aard en belangen van OVZ brengen naar het oordeel van het hof mee dat zij Bio Boerma moet toelaten als lid. Niet in discussie is, dat Bio Boerma een aanzienlijk belang heeft bij lidmaatschap van OVZ.

4.18.

De omstandigheid dat Bio Boerma langs bestuursrechtelijke weg het Rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning voor het windparkproject heeft aangevochten, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het stond Bio Boerma in beginsel vrij om naar de rechter te gaan die de wet haar toekent (artikel 17 Grondwet). Niet gesteld of gebleken is dat het bewandelen van een dergelijke bestuursrechtelijke weg een statutaire belemmering voor het lidmaatschap is. Het bezwaar van Bio Boerma is bovendien afgewezen.

4.19.

OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in dit geval een discretionaire bevoegdheid toekomt zoals artikel 6 van haar statuten die aan het bestuur toekent. In deze zaak doet zich niet de in de statuten omschreven situatie voor dat een (rechts)persoon als lid wordt toegelaten als niet is voldaan aan de daarvoor gestelde statutaire vereisten. Hier doet zich het omgekeerde geval voor van een (rechts)persoon die niet wordt toegelaten terwijl hij wel aan de statuten voldoet. OVZ stelt dat haar bestuur ook dan een discretionaire bevoegdheid heeft. OVZ heeft geen onderbouwing gegeven van hoe daar uitvoering aan wordt gegeven. Het hof maakt uit de door OVZ tijdens de mondelinge behandeling op de zitting bij het hof gegeven toelichting op dat OVZ die bevoegdheid niet eerder heeft gebruikt. Toen heeft OVZ verklaard dat iedereen in het werkgebied bij haar bekend is en dat iedereen die in aanmerking komt om lid van OZV te worden ook lid is geworden.

4.20.

Het hof komt tot de conclusie dat Bio Boerma recht heeft op toelating. De (subsidiair onder 2) ingestelde vordering OVZ te gelasten om Bio Boerma toe te laten als lid van OVZ zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

OVZ heeft onrechtmatig gehandeld door Bio Boerma in 2018 niet als lid toe te laten

4.21.

Toen Bio Boerma zich in 2018 bij OVZ aanmeldde als lid, gold in artikel 4 van de statuten van OVZ de eis dat een (rechts)persoon grondgebruiker in het werkgebied moest zijn. Bio Boerma voldeed in 2018 zonder meer aan dat vereiste. Hierin kan dan ook geen grond voor weigering van het lidmaatschap worden gevonden. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat Bio Boerma in 2018 lid was van WVZ wat vereist is voor lidmaatschap van OVZ.

4.22.

Omdat een redelijke grond voor weigering ontbrak en gelet op de monopoliepositie, aard en belangen van OVZ is de weigering om Bio Boerma in 2018 als lid toe te laten, onrechtmatig. OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in 2018 een discretionaire bevoegdheid toekwam het lidmaatschap van Bio Boerma te weigeren. Een discretionaire bevoegdheid is niet in de tot 4 december 2018 geldende statuten opgenomen. Het verweer van OVZ dat haar vaste aannamebeleid is dat alleen pachters met een reguliere pachtovereenkomst voor het lidmaatschap in aanmerking komen, baat OVZ niet. Voor zover de situatie van andere grondgebruikers al vergelijkbaar is met de situatie van Bio Boerma
– OVZ heeft die stelling niet onderbouwd – heft dit haar onrechtmatig handelen jegens Bio Boerma niet op. Dit leidt tot toewijzing van de (onder 3) gevorderde verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur van OVZ om Bio Boerma in 2018 niet toe laten als lid, onrechtmatig is.

4.23.

De vordering om OVZ te veroordelen tot vergoeding van de schade die Bio Boerma daardoor lijdt en zal lijden, op te maken bij staat zal eveneens worden toegewezen. Bio Boerma heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd – en evenmin een rechtsgrond genoemd – waaruit volgt dat WVZ gehouden is tot vergoeding van die schade. Deze (ook) tegen WVZ ingestelde vordering zal daarom worden afgewezen. De mogelijkheid dat Bio Boerma door het onrechtmatig handelen van OVZ schade heeft geleden is aannemelijk, zodat aan de vereisten voor verwijzing naar de schadestaat is voldaan4.

Rechten van Bio Boerma als lid van OVZ

4.24.

Als (toe te laten en in te schrijven) lid van OVZ dient OVZ te bewerkstelligen dat Bio Boerma alle rechten die aan het lidmaatschap zijn verbonden verkrijgt, waaronder het
recht op financiële participatie in Windpark Zeewolde, op gelijke wijze als bestaande leden dat recht hebben verkregen. OVZ is daartoe ook in staat, doordat haar bestuurders ook bestuurder zijn van het Windpark.

4.25.

OVZ heeft haar stelling dat door Windpark Zeewolde geen certificaten kunnen worden uitgegeven en dat op grond van de bankfinanciering geen leningen kunnen worden verstrekt onvoldoende onderbouwd. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dat niet zou kunnen.

Uitleg statuten

Kernpunten

  • Een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Een van de raadsheren was prof. mr. Schaafsma die binnenkort raadsheer in de Hoge Raad zal worden.
  •  Het hof, over de uitleg van de statuten: “Het antwoord op de vraag of de in artikel 19 van de statuten gestelde quorumeis ook geldt voor besluiten van de algemene ledenvergadering of alleen voor besluiten van de buitengewone ledenvergadering, vereist uitleg van de statuten. Bepalingen in de statuten van zuiver institutionele aard, zoals de onderhavige, moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de statuten en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 [DSM / Fox]).”
  • Het hof oordeelt dat de quorumeis alleen geldt voor een buitengewone ledenvergadering door de plaatsing van een tussenkopje, en omdat de quorumeis in de praktijk niet gehaald kan worden zodat steeds een tweede  ALV zou moeten worden uitgeschreven als de quorumeis ook voor de jaarvergadering zou gelden. 
  • Over het bestuursverslag: “ Ten overvloede overweegt het hof dat volgens het bepaalde in artikel 2:48, eerste lid, eerste volzin BW voor een vereniging als de onderhavige geen vormvereisten gelden voor het bestuursverslag. Dit verslag mag dus ook mondeling op de Algemene ledenvergadering worden uitgebracht, zodat de vordering om dit bestuursverslag te ondertekenen ook afgezien van het voorgaande niet toewijsbaar zou zijn geweest.”
  • Over het financieel jaarverslag: “De ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten en de balans met bijbehorende toelichting door alle bestuurders is weliswaar verplicht [volgens artikel 2:48 BW], maar artikel 2:48 BW laat de mogelijkheid open dat deze stukken niet worden ondertekend, mits de reden daarvan vermeld wordt. De ratio van het handtekeningvereiste is dat de individuele bestuurders daarmee aangeven dat zij achter de wijze staan waarop in de jaarstukken rekening en verantwoording wordt afgelegd. Aan die ratio is voldaan, omdat het bestuur in de ledenvergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht. Vervolgens heeft de ledenvergadering de jaarstukken goedgekeurd en décharge verleend aan het bestuur. Het ontbreken van die handtekeningen en van een schriftelijke toelichting op de balans en de staat van baten en lasten was dus voor de ledenvergadering kennelijk niet onoverkomelijk.”
  • “Artikel 2:48 BW en de statuten stellen geen eisen aan het bestuursverslag die zouden kunnen meebrengen dat het bestuur in zijn verslag moet ingaan op de door [appellanten] gestelde Vragen. Wel is het bestuur verplicht desverlangd inlichtingen aan de ledenvergadering te geven. Die verplichting geldt echter alleen ten opzichte van de ledenvergadering en niet daarbuiten. Individuele leden hebben dus geen persoonlijk recht op inlichtingen, maar zullen tijdens de ledenvergadering aan de orde moeten stellen welke informatie zij wensen te ontvangen, zodat de vergadering hierover een beslissing kan nemen.”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:2774

arrest van 8 december 2020

inzake

1[appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

4. [appellant 4],

5. [appellant 5],

allen wonende te [woonplaats],

appellanten,

hierna te noemen: [appellanten],

[]

tegen

1de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam” (Ahle Soennat Wal Jamaat Hanefie),

gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de Vereniging,

2. [geïntimeerde 2],

wonende te Den Haag,

3. [geïntimeerde 3],

wonende te Wateringen,

4. [geïntimeerde 4],

wonende te Den Haag,

5. [geïntimeerde 5],

wonende te Den Haag,

6. [geïntimeerde 6],

wonende te Den Haag,

7. [geïntimeerde 7],

wonende te Den Haag,

8. [geïntimeerde 8],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk te noemen: de Vereniging c.s.,

[]

1Het geding

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan het hof kennis heeft kennis genomen:

– het procesdossier van eerste aanleg, waaronder het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 (hierna: het vonnis);

[]

2De feiten

Het gaat het in deze zaak om het volgende:

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. [appellanten] zijn leden van de Vereniging. De contributie voor de Vereniging bedraagt € 10 per maand.

2.3.

Geïntimeerden onder zeven en acht zijn bestuurslid van de Vereniging. Tot de ledenvergadering van mei 2017 waren ook geïntimeerden onder twee tot en met zes bestuurder van de Vereniging. Op deze ledenvergadering zijn zij afgetreden als bestuurder.

2.4.

Op 5 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een proces-verbaal van een minnelijke regeling opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

…zal het bestuur van de Vereniging zich richten tot alle verenigingsleden met de mededeling dat de financiën van de Vereniging voor de toekomst (lees: vanaf 1 januari 2003) in die zin geprofessionaliseerd zullen worden dat bijstand van een boekhouder zal worden ingeroepen en dat aan deze boekhouder opdracht zal worden gegeven om een openingsbalans van de Vereniging per 1 januari 2003 op te stellen. Deze aanschrijving aan de leden zal worden ondertekend door alle leden van het bestuur.

2.5.

Op 19 oktober 2014 hebben appellanten onder 1, 4 en 5 inzage gekregen in een gedeelte van de financiële administratie van de Vereniging. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een verslag waarin zij zich kritisch hebben uitgelaten over onder meer de ledenadministratie, het zwart betalen, zaalverhuur, de onduidelijkheid ten aanzien van de verdeling van zakaat gelden, verstrengelde belangen met de stichting Noeroel Islam, de betaling aan imams, de mogelijkheid van fraude en verduistering van subsidiegelden en de kascommissie.

2.6.

Begin december 2014 hebben [appellanten] het bestuur gevraagd een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen, teneinde hun bevindingen te bespreken.

2.7.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering gehouden op 28 december 2014 is gepeild of de ledenvergadering leden moest royeren. Tijdens een buitengewone ledenvergadering van 18 januari 2015 is het besluit genomen eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid van de Vereniging te royeren. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 22 juni 2015 geoordeeld dat de besluitvorming ten aanzien van dit royement niet rechtsgeldig was en heeft het bestuur verboden aan de desbetreffende leden hun lidmaatschapsrechten te onthouden. In de agenda voor de eerste buitengewone ledenvergadering van 28 december 2014, was namelijk het agendapunt royement leden niet opgenomen, waardoor de vergadering van 18 januari 2015 niet kon dienen als tweede vergadering bedoeld in artikel 19 van de statuten van de Vereniging (zie hierna in 5.2).

2.8.

Na 22 juni 2015 hebben [appellanten] met het bestuur van de Vereniging gecorrespondeerd, waarbij [appellanten] onder meer aan de orde hebben gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 de besluitvorming niet juist is geweest en dat derhalve nog rekening en verantwoording over 2014 moet worden afgelegd en dat de begroting nog ter goedkeuring aan de ledenvergadering moet worden voorgelegd.

2.9.

Bij brief van 28 september 2015 heeft de advocaat van [appellanten] in een uitgebreide brief beschreven dat en waarom [appellanten] van het bestuur van de Vereniging meer openheid en transparantie eisen. In deze brief zijn twintig vragen, met deels subvragen, geformuleerd die [appellanten] beantwoord wensen te zien (hierna: de Vragen).

2.10.

[appellanten] hebben in 2016 een vordering aanhangig gemaakt tegen de Vereniging c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In deze procedure hebben zij soortgelijke vorderingen ingediend als in deze procedure. Bij vonnis van 3 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen.

2.11.

Op 18 maart 2017 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden, waarin is besloten [appellanten] als leden te royeren. Vanwege het ontbreken van het quorum heeft op 2 april 2017 een tweede buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden waarin opnieuw het besluit is genomen [appellanten] te royeren. Bij brief van 14 april 2017 heeft het bestuur [appellanten] van het besluit tot royement op de hoogte gebracht.

2.12.

[appellanten] hebben dit in rechte aangevochten. Bij vonnis van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank Den Haag voornoemd besluit vernietigd.

3De procedure in eerste aanleg

3.1.

In eerste aanleg hebben [appellanten] (tezamen met een zesde eiser, [betrokkene], hierna: [betrokkene]) gevorderd:

I. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichtingen na te komen:

– om een door de gezamenlijke bestuurders ondertekend jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 in de Vereniging en over het in 2014 en 2015 gevoerde beleid aan de ledenvergadering van de Vereniging uit te brengen, waarin ook wordt ingegaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen;

– om het door de gezamenlijke bestuurders ondertekend volledige “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het volledige “financieel jaarverslag 2015”, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (beide) met een ondertekende toelichting, betreffende de Vereniging zodanig ter goedkeuring aan de ledenvergadering van de Vereniging over te leggen, dat daarover tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de ledenvergadering kan worden genomen;

II. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk de Vragen te beantwoorden;

III. de veroordeling van (het bestuur van) de Vereniging binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichting na te komen om de begroting voor de Vereniging voor de verenigingsjaren 2016 en 2017 zodanig ter goedkeuring aan de ledenvergadering van de Vereniging voor te leggen, dat daarover een rechtsgeldig besluit door de ledenvergadering kan worden genomen;

IV. naar analogie van artikel 2:393 lid 3 BW een deskundigenonderzoek te bepalen door een door de rechtbank met naam en toenaam te benoemen onafhankelijke accountant zoals bedoeld in artikel 2:393 BW, waarvan de kosten voor rekening komen van de Vereniging, welk onderzoek een aanvang neemt na afloop van de termijn van 8 weken zoals genoemd in vorderingen I, II en III, en welk onderzoek zich richt op:

– de financiële toestand van de Vereniging en de getrouwheid van de stukken, waaronder begrepen het door de gezamenlijke bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en “financieel jaarverslag 2015”, waaronder steeds begrepen de (ondertekende) balans en de (ondertekende) staat van baten en lasten (beide) met een (ondertekende) toelichting;

– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en 2015;

– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging beantwoorde Vragen;

– althans voor rekening van de Vereniging een zodanig onderzoek door een zodanige onderzoeker binnen een zodanige termijn te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

V. te bepalen dat deze accountant daarover naar analogie van artikel 2:393 lid 4 en 5 BW een verslag en een verklaring van haar/zijn bevindingen uitbrengt aan de ledenvergadering van de Vereniging en aan eisers;

VI. gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen opdracht te geven aan de door de rechtbank benoemde onafhankelijke accountant onmiddellijk na afloop van de termijn van 8 weken zoals genoemd in vorderingen I, II en III, voor rekening van de Vereniging een aanvang te maken met het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek;

VII. gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen aan voornoemd deskundigenonderzoek mee te werken door aan voornoemde accountant alle door deze accountant gewenste medewerking te verlenen en kort gezegd alle gevraagde inlichtingen te verschaffen;

VIII. te bepalen dat gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging voor wat betreft de hiervoor onder I, II, VI en VII ingestelde vorderingen, en (het bestuur van) de Vereniging voorts voor wat betreft de hiervoor onder III ingestelde vordering, aan eisers hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250,– per (rechts)persoon per dag, bij overtreding van het door de rechtbank bepaalde, een en ander tot een maximum van € 50.000,– per (rechts)persoon is bereikt;

IX. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de ledenvergadering sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

X. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot benoeming van bestuursleden sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XI. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over het voorgaande verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot goedkeuring van de begroting voor het daaropvolgend verenigingsjaar sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XIII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot benoeming/verkiezing van (de leden van) de kascommissie sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XIV. te verklaren voor recht dat alle besluiten van het bestuur sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XV. met hoofdelijke veroordeling van de Vereniging c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.

[appellanten] en [betrokkene] hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Zij verwijten het bestuur gebrek aan openheid en transparantie, hebben bij een inzage in de financiële administratie in 2014 misstanden geconstateerd en vrezen de invloed in de Vereniging van de Hijazbeweging. Zij willen dat het bestuur op de juiste wijze rekening en verantwoording aflegt en dat de democratie in de Vereniging wordt hersteld. Er dient openheid en transparantie te komen zodat de leden kunnen zien wat er speelt en zodat de leden op basis van feiten en deugdelijke informatie keuzes kunnen maken en de toekomst van de Vereniging mede kunnen bepalen.

Meer specifiek leggen zij aan de afzonderlijke onderdelen van het petitum het volgende ten grondslag.

I en III. De stukken voor de ledenvergaderingen van 7 juni 2015, 29 mei 2016 en 2 oktober 2016 zijn niet tijdig toegestuurd, niet volledig aan de leden beschikbaar gesteld en voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is bij de besluitvorming ten onrechte niet voldaan aan de quorumeis van artikel 19 van de statuten;

II. Artikel 2:48 BW verplicht het bestuur van de Vereniging de ondertekende balans met een toelichting aan de ledenvergadering voor te leggen, bij welke toelichting de Vragen mede dienen te worden beantwoord. Artikel 16 lid 2 van de statuten verplicht de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen en ook daartoe behoort het beantwoorden van de Vragen. Voorts nopen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ertoe dat de gezamenlijke bestuurders gehouden zijn de Vragen te beantwoorden. Ook uit de redelijkheid en billijkheid vloeit deze gehoudenheid voort.

IV tot en met VII. Nu het vertrouwen in het bestuur is verdwenen, dienen de door het bestuur nog af te leggen rekening en verantwoording en de door het bestuur gegeven antwoorden op de Vragen te worden gecontroleerd door een door de rechtbank benoemde deskundige. Voor benoeming van een deskundige is te meer aanleiding omdat de kascommissie gebrekkig functioneert en niet onafhankelijk is van het bestuur.

IX tot en met XIV. Bij de besluitvorming in de ledenvergaderingen wordt niet het in artikel 19 van de statuten voorgeschreven quorum toegepast, waardoor alle besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging vanaf in ieder geval 2009 nietig zijn. Dit betekent eveneens dat het bestuur van de Vereniging in die periode niet rechtsgeldig is benoemd en derhalve ook geen besluiten heeft kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de kascommissie.

3.3.

De rechtbank heeft alle vorderingen van [appellanten] en [betrokkene] afgewezen. Met betrekking tot de vorderingen onder IX tot en met XIV was de rechtbank was van oordeel dat de statuten zo moeten worden uitgelegd dat de daarin opgenomen quorumeis alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen. Bij dit oordeel achtte de rechtbank doorslaggevend dat deze uitleg van artikel 19 door de plaatsing direct na artikel 18 en zonder eigen kopje wellicht niet de meest voor hand liggende uitleg is, nu wordt verwezen naar ledenvergaderingen, maar wel mogelijk is en dat de Vereniging kennelijk in haar bestaan deze uitleg altijd heeft gevolgd, zonder dat dit tot de ledenvergadering van 7 juni 2015 tot vragen bij leden heeft geleid. Het grote aantal personen dat bij de Vereniging is betrokken, heeft kennelijk vanaf 1967 de statuten niet anders uitgelegd dan dat de quorumeis beperkt dient te worden toegepast.

3.4.

Ten aanzien van de vordering onder I die ertoe strekt dat het bestuur de jaarverslagen 2014 en 2015 opnieuw aan de ledenvergadering ter goedkeuring moet voorleggen, oordeelde de rechtbank dat het enkel ontbreken van een huishoudelijk reglement niet betekent dat geen verantwoording kan worden afgelegd, omdat ledenvergaderingen ook kunnen worden georganiseerd zonder dat de regels hiervoor schriftelijk zijn vastgelegd in een dergelijk reglement. Aan een jaarverslag worden voorts geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. [appellanten] en [betrokkene] kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag. Verder is volgens de rechtbank van belang dat het bestuur van de Vereniging op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de algemene ledenvergadering te verstrekken. Aan deze verplichting heeft het bestuur in 2015 en in 2016 voldaan. Het bestuur is niet verplicht om het volledige Financieel jaarverslag 2014 of 2015, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen. Uit de overgelegde notulen van de ledenvergaderingen van 7 juni 2015 en 2 oktober 2016 volgt bovendien dat het financiële verslag van het bestuur van de Vereniging over 2014 is besproken en dat aan de penningmeester hiervoor décharge is verleend. Gelet op dit alles was de rechtbank van oordeel dat geen grond bestond om het bestuur van de Vereniging te veroordelen opnieuw een jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 en over het gevoerde beleid aan de ledenvergadering uit te brengen of om het bestuur te veroordelen om een volledig financieel jaarverslag over 2014 en 2015 ter goedkeuring aan de ledenvergadering voor te leggen.

3.5.

Over vordering II die ziet op de beantwoording van de Vragen door het bestuur van de Vereniging heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat en welke Vragen het bestuur op de ledenvergadering heeft geweigerd te beantwoorden. De rechtbank concludeert daaruit dat het daarvoor aangewezen gremium niet volledig is benut om de Vragen te stellen. Gelet hierop zag de rechtbank geen grond om het bestuur tot beantwoording van deze vragen te veroordelen. In de door [appellanten] en [betrokkene] aan hun vordering tot het beantwoorden van de Vragen ten grondslag gelegde omstandigheden zag de rechtbank geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen.

3.6.

De vordering III tot het opmaken van een begroting voor de jaren 2016 en 2017 heeft de rechtbank afgewezen, omdat besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016.

3.7.

Over de vorderingen IV tot en met VII tot het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank ten slotte overwogen dat de wet noch de statuten een bepaling bevatten die het voor individuele verenigingsleden mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de Vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. De artikelen 2:344 e.v. en 2:393 lid 3 BW zijn op de Vereniging niet van toepassing. Artikel 2:48 lid 2 BW regelt de benoeming van een kascommissie en artikel 2:16 lid 4 van de statuten verwijst naar een deskundige die de kascommissie kan inschakelen om haar bij te staan in haar werkzaamheden. Geen van beide artikelen geeft de leden van de Vereniging het recht om een financieel deskundige te laten benoemen. Ook de tegen het functioneren van de kascommissie genoemde bezwaren rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet de benoeming van een deskundige. De omstandigheid dat [appellanten] en [betrokkene] zich niet kunnen vinden in het beleid van de Vereniging en het bestuur wantrouwen, maakt dit oordeel niet anders. De leden van de Vereniging zullen volgens de rechtbank de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen.

4Het geschil in hoger beroep

4.1

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep hebben zij hun in eerste aanleg ingestelde vorderingen gehandhaafd en hun eis vermeerderd, in die zin dat zij hun vorderingen voor wat betreft de rekening en verantwoording uitbreiden tot de rekening en verantwoording over 2016 en voor wat betreft de begroting tot 2018.

4.2

Aan hun vorderingen, en aan de vermeerdering daarvan, leggen zij in wezen het zelfde ten grondslag als in eerste aanleg. Voor zover door [appellanten] in hoger beroep nieuwe stellingen zijn betrokken, zullen die bij de beoordeling van het hoger beroep aan de orde komen.

4.3

De Vereniging c.s. voeren verweer en hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank. Hun verweren zullen bij de beoordeling worden besproken.

5De beoordeling

De quorumeis geldt alleen voor de buitengewone ledenvergadering

5.1.

[appellanten] bestrijden in grief 1 het oordeel van de rechtbank dat de quorumeis in de statuten alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen en niet voor besluiten van algemene ledenvergaderingen. Volgens [appellanten] moeten de statuten zo worden uitgelegd dat de quorumeis geldt voor besluiten van zowel de algemene- als de bijzondere ledenvergadering.

5.2.

Niet in geschil is dat de statuten over ledenvergaderingen het volgende bepalen:

LEDENVERGADERINGEN.

Artikel 17 .

1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.

(…)

3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:

(…)

c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;

d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;

(…)

BUITENGEWONE LEDENVERGADERING .

Artikel 18 .

Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17. lid 1.

Artikel 19 .

1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.

(…)

3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”

5.3.

Het antwoord op de vraag of de in artikel 19 van de statuten gestelde quorumeis ook geldt voor besluiten van de algemene ledenvergadering of alleen voor besluiten van de buitengewone ledenvergadering, vereist uitleg van de statuten. Bepalingen in de statuten van zuiver institutionele aard, zoals de onderhavige, moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de statuten en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).

5.4.

Artikel 17 van de statuten is geplaatst onder het kopje ‘Ledenvergaderingen’. Na artikel 17 volgt een nieuw kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’. Onder dat kopje zijn zowel artikel 18 over de buitengewone ledenvergadering opgenomen, als artikel 19 waarin een quorumeis wordt gesteld. Naar het oordeel van het hof volgt uit deze opbouw van de statuten dat de quorumeis van artikel 19 alleen geldt voor buitengewone ledenvergaderingen. Indien de quorumeis voor zowel de algemene- als de buitengewone ledenvergadering zou gelden, valt immers niet te verklaren waarom boven artikel 18 het kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’ is geplaatst, en dit kopje niet is weggelaten. Door wel een kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’ te plaatsen, is duidelijk gemaakt dat het daarna volgende alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering.

5.5.

Het ligt bovendien voor de hand dat de quorumeis alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering. De Vereniging heeft ongeveer duizend leden. Dat betekent dat voor het in artikel 19 benodigde quorum de aanwezigheid van ongeveer 670 leden bij de jaarvergadering vereist is. Niet in geschil is dat geen enkele (algemene- of bijzondere) ledenvergadering ooit is bijgewoond door zo veel leden. Wanneer de quorumeis van artikel 19 ook zou gelden voor de algemene ledenvergadering zou dat dus in de praktijk betekenen dat de algemene ledenvergadering geen rechtsgeldige besluiten zou kunnen nemen en dat steeds een tweede vergadering zou moeten worden uitgeschreven. Dat resultaat zou het functioneren van de Vereniging ernstig belemmeren. Voor de buitengewone ledenvergadering geldt het voorgaande in mindere mate. De buitengewone ledenvergadering wordt immers alleen bijeen geroepen indien buitengewone besluiten moeten worden genomen waarover niet in de algemene ledenvergadering kan worden beslist. Voor dergelijke besluiten ligt het stellen van een quorumeis voor de hand.

5.6.

Het feit dat in artikel 19 het begrip ledenvergadering gebruikt wordt, welk begrip in theorie ook kan duiden op de algemene ledenvergadering, kan niet tot een ander oordeel leiden. Met het woord “ledenvergadering” wordt immers kennelijk uitsluitend gedoeld op het type ledenvergadering waarop artikel 19 ziet, te weten de buitengewone ledenvergadering. Zoals [appellanten] zelf aanvoeren lijkt in de statuten niet steeds goed te zijn nagedacht over het gebruik van de termen “algemene ledenvergadering” en “ledenvergadering”, en over de vraag welke bevoegdheden aan de algemene- dan wel bijzondere ledenvergadering toekomen. Tegen die achtergrond kan uit het gebruik van het woord ledenvergadering in artikel 19 niet worden afgeleid dat kennelijk bedoeld is de quorumeis voor alle ledenvergaderingen te laten gelden.

5.7.

Terzijde merkt het hof op het voorgaande ook bevestiging vindt in artikel 23 lid 3 van de statuten. Deze bepaling stelt een quorumeis van twee/derde aan een besluit tot statutenwijziging door een algemene ledenvergadering. Hier stellen de statuten dus wél een quorumeis voor de algemene ledenvergadering.

5.8.

De hiervoor als juist aanvaarde uitleg van de statuten brengt mee dat voor de algemene ledenvergadering geen quorumeis geldt, en voor de buitengewone ledenvergadering wel. Dit leidt niet tot willekeur. Voor het verschil in eisen aan de besluitvorming bestaat immers een goede reden, terwijl het feit dat niet voldaan is aan het quorum kan worden geheeld door binnen een maand een nieuwe buitengewone ledenvergadering uit te schrijven.

5.9.

Het hof komt tot de conclusie dat grief 1 faalt. Dat geldt ook voor de overige grieven voor zover daarin wordt gesteld dat besluiten van de algemene ledenvergadering nietig zijn omdat niet is voldaan aan de quorumeis van artikel 19.

Geen verplichting tot het opnieuw afleggen van rekening en verantwoording of het beantwoorden van de Vragen

5.10.

Met grief 2 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat de Vereniging c.s. niet gehouden zijn alsnog rekening en verantwoording af te leggen. Volgens [appellanten] brengen (i) het ontbreken van een toelichting op de balans en de staat van baten en lasten; (ii) het ontbreken van een handtekening onder de balans en de staat van baten en lasten; (iii) het feit dat de ledenvergadering geen rechtsgeldige besluiten kon nemen omdat niet is voldaan aan de quorumeis, in samenhang met (iv) de door [appellanten] genoemde bijkomende omstandigheden mee dat het bestuur alsnog de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten met toelichting aan de ledenvergadering ter beschikking moet stellen.

5.11.

[appellanten] baseren hun vordering op de artikelen 2:8 en 2:48 BW, en op artikel 16 van de Statuten. Artikel 16 van de Statuten luidt, zo is niet in geschil:

 REKENING EN VERANTWOORDING .

Artikel 16.

1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.

3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie, bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.

b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts
eenmaal herkiesbaar.

c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.

(…)

6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.

5.12.

Hoewel [appellanten] hun vorderingen onverkort handhaven, hebben zij geen grieven geformuleerd tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vordering tot het overleggen van de volledige financiële jaarverslagen en tot het overleggen van een ondertekend bestuursverslag. Het oordeel van de rechtbank heeft op deze punten dus gezag van gewijsde. Wat deze vorderingen betreft faalt het hoger beroep daarom. Ten overvloede overweegt het hof dat volgens het bepaalde in artikel 2:48, eerste lid, eerste volzin BW voor een vereniging als de onderhavige geen vormvereisten gelden voor het bestuursverslag. Dit verslag mag dus ook mondeling op de Algemene ledenvergadering worden uitgebracht, zodat de vordering om dit bestuursverslag te ondertekenen ook afgezien van het voorgaande niet toewijsbaar zou zijn geweest. Ten aanzien van de vordering tot het overleggen van financiële jaarverslagen verwijst het hof naar hetgeen hierna in 5.15 wordt overwogen.

5.13.

[appellanten] vorderen dat het bestuur haar wettelijke verplichting nakomt om een ondertekende balans en staat van baten en lasten met toelichting over te leggen. Op grond van artikel 2:48 BW moeten de balans en de staat van baten en lasten met toelichting zijn ondertekend door alle bestuurders. Ontbreekt die ondertekening, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. Niet in geschil is dat de balans en de staat van baten en lasten aan de ledenvergadering zijn overgelegd en ter vergadering door het bestuur zijn toegelicht, maar dat een schriftelijke toelichting ontbreekt en dat deze stukken niet zijn ondertekend. In beginsel hebben [appellanten] daarom het recht om nakoming van de verplichtingen ex artikel 2:48 BW te vorderen.

5.14.

De Vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellanten] geen belang hebben bij toewijzing van deze vordering. Volgens de Vereniging veroorzaken de vorderingen van [appellanten] onnodige administratieve rompslomp en kosten. Voorts heeft zij erop gewezen dat het bestuur ter vergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht, terwijl de jaarstukken over 2014, 2015, en 2016 door de Algemene vergadering zijn goedgekeurd en dat aan het bestuur décharge is verleend.

5.15.

Het hof heeft bij de weergave van de feiten onder 2.3 vastgesteld dat geïntimeerden 2 tot en met 6 sinds mei 2017 geen bestuurslid meer zijn van de Vereniging. De vordering tot nakoming van de verplichtingen van art. 2:48, eerste lid, BW moet worden gericht tegen “de gezamenlijke bestuurders”. Uit de tekst van de wet blijkt niet of de vordering moet worden gericht tegen de “gezamenlijke bestuurders” ten tijde van de opstelling van de staat van baten en lasten en de balans en de goedkeuring daarvan door de algemene vergadering, of tegen degenen die bestuurder zijn ten tijde van het instellen van de vordering. Evenmin blijkt of de vordering nog wel kan worden toegewezen als een deel van degenen tegen wie de vordering zich richt inmiddels geen bestuurder meer zijn. De wetgeschiedenis biedt hieromtrent ook geen opheldering. Over het antwoord op deze vragen kan men aarzelen omdat de verplichting om de administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te bewaren rust op het bestuur, niet op de voormalige bestuursleden (artikel 2:10, eerste lid, BW). De vraag rijst dan ook of voormalige bestuurders nog wel in staat zijn om een toelichting op de staat van baten en lasten op te stellen.

5.16.

Het hof is van oordeel dat in deze zaak het antwoord op deze vragen in het midden kan blijven. [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof namelijk onvoldoende onderbouwd wat hun belang is bij een schriftelijke toelichting op, en ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten, althans wat dat belang thans nog is. De ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten en de balans met bijbehorende toelichting door alle bestuurders is weliswaar verplicht, maar artikel 2:48 BW laat de mogelijkheid open dat deze stukken niet worden ondertekend, mits de reden daarvan vermeld wordt. De ratio van het handtekeningvereiste is dat de individuele bestuurders daarmee aangeven dat zij achter de wijze staan waarop in de jaarstukken rekening en verantwoording wordt afgelegd. Aan die ratio is voldaan, omdat het bestuur in de ledenvergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht. Vervolgens heeft de ledenvergadering de jaarstukken goedgekeurd en décharge verleend aan het bestuur. Het ontbreken van die handtekeningen en van een schriftelijke toelichting op de balans en de staat van baten en lasten was dus voor de ledenvergadering kennelijk niet onoverkomelijk. Mede gezien de onzekerheid of geïntimeerden 2 tot en met 6 nog wel in staat zijn aan een eventuele veroordeling te voldoen en het inmiddels verstreken tijdsverloop oordeelt het hof dat [appellanten] niet voldoende hebben onderbouwd welk materieel belang zij bij deze stand van zaken hebben bij het op schrift stellen van de toelichting bij en het laten ondertekenen van de balans en de staat van baten en lasten over de boekjaren 2014, 2015 en 2016.

5.17.

Ten overvloede merkt het hof op dat uit deze beslissing niet mag worden afgeleid dat het bestuur van de Vereniging voor toekomstige jaren (2020 en volgende) niet gehouden zou zijn de staat van baten en lasten en de balans van een toelichting te voorzien en deze te ondertekenen en dat, bij gebreke daarvan, ieder lid van de Vereniging nakoming van de verplichting kan vorderen van de gezamenlijke bestuurders.

5.18.

De stelling van [appellanten] dat de jaarstukken niet zijn voorgelegd aan een ledenvergadering die daarover rechtsgeldige besluiten kon nemen, omdat niet is voldaan aan de quorumeis, is onjuist en wordt verworpen. Het hof verwijst naar zijn oordeel over de uitleg van de Statuten bij de bespreking van grief 1.

5.19.

De bijkomende omstandigheden die volgens [appellanten] zouden moeten leiden tot toewijzing van hun vordering kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Voor wat betreft het ontbreken van een huishoudelijk reglement verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.14 van het vonnis en de gronden waarop dat oordeel rust. Het feit dat de stukken niet voorafgaand aan de ledenvergadering aan de leden zijn toegestuurd, leidt evenmin tot een ander oordeel omdat die stukken tijdens de ledenvergadering alsnog ter beschikking zijn gesteld. Deze stukken zijn niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat het voor een goed begrip daarvan nodig was om ze voorafgaand aan de ledenvergadering aan de leden toe te sturen.

Geen verplichting tot het beantwoorden van de Vragen

5.20.

In grief 3 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat het bestuur niet gehouden is tot beantwoording van de Vragen. Volgens hen vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 2:8 BW.

5.21.

Deze grief faalt. Artikel 2:48 BW en de statuten stellen geen eisen aan het bestuursverslag die zouden kunnen meebrengen dat het bestuur in zijn verslag moet ingaan op de door [appellanten] gestelde Vragen. Wel is het bestuur verplicht desverlangd inlichtingen aan de ledenvergadering te geven. Die verplichting geldt echter alleen ten opzichte van de ledenvergadering en niet daarbuiten. Individuele leden hebben dus geen persoonlijk recht op inlichtingen, maar zullen tijdens de ledenvergadering aan de orde moeten stellen welke informatie zij wensen te ontvangen, zodat de vergadering hierover een beslissing kan nemen.

5.22.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellanten] niet alle Vragen tijdens de ledenvergadering aan de orde hebben gesteld. [appellanten] betwisten dit op zichzelf niet, maar stellen niet in de gelegenheid te zijn geweest om alle Vragen te stellen. [betrokkene] heeft echter ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat [appellanten] dit ook niet hebben geprobeerd en dat zij maar een deel van de Vragen hebben gesteld. Van [appellanten] had naar het oordeel van het hof verwacht mogen worden dat zij eerst zouden proberen om alle Vragen in de ledenvergadering te stellen. Zij hadden daartoe voldoende gelegenheid omdat naar het oordeel van het hof uit de door [appellanten] overgelegde stukken en verklaringen niet blijkt dat het bestuur pogingen zou hebben gefrustreerd om de Vragen aan de orde te stellen. Voor zover de Vragen, althans de daarin genoemde kwesties, wel door [appellanten] aan de orde zijn gesteld, heeft dit bovendien niet geleid tot een besluit van de ledenvergadering dat ertoe strekt dat het bestuur op deze punten nadere informatie moet verschaffen. Bij die stand van zaken hoefde het bestuur noch in de ledenvergadering noch daarbuiten in te gaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen.

5.23.

De bijzondere omstandigheden waarop [appellanten] zich beroepen, maken dit niet anders. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank hierover in r.o. 4.20 van het vonnis en de gronden waarop dat oordeel berust.

Goedkeuring begroting rechtsgeldig

5.24.

In grief 4 bestrijden [appellanten] de afwijzing door de rechtbank van hun vordering tot het opnieuw ter goedkeuring voorleggen van de begroting.

5.25.

Het hof stelt voorop dat geïntimeerden 2 tot en met 6 tijdens de algemene ledenvergadering van 2017 zijn afgetreden. De begroting voor 2018 valt dus niet meer onder hun verantwoordelijkheid. Aangezien de wet vereist dat alle bestuurders worden gedagvaard zijn [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering voor zover deze ziet op de begroting over 2018.

5.26.

Ten aanzien van de begroting over 2016 en 2017 zijn wel de juiste bestuurders gedagvaard, zodat [appellanten] in zoverre ontvankelijk zijn. De vordering zal echter worden afgewezen, omdat – zoals het hof hiervoor al heeft geoordeeld – de quorumeis alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering, zodat de besluiten tot goedkeuring van de begroting rechtsgeldig zijn genomen.

Geen benoeming deskundige

5.27.

Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen tot het gelasten van een deskundigenonderzoek zullen worden afgewezen. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.26-4.30 en de gronden waarop dit oordeel rust. De wet noch de statuten bevatten een bepaling die het voor individuele verenigingsleden mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. Wel kan het bestuur ervoor kiezen om, in plaats van een kascommissie te benoemen, de jaarstukken vergezeld te laten gaan van een accountantsverklaring. De wet laat die keuze echter aan het bestuur en niet aan de ledenvergadering, laat staan aan de individuele leden.

5.28.

De bezwaren van [appellanten] tegen het functioneren van de kascommissie en hun wantrouwen jegens het bestuur rechtvaardigen niet dat zonder wettelijke basis en zonder dat de ledenvergadering hier prijs op stelt toch een deskundige wordt benoemd. Het hof wijst erop dat het voorstel voor een onafhankelijk financieel onderzoek aan de orde is geweest in de op de buitengewone ledenvergadering van 4 oktober 2015. Dit heeft er echter niet toe geleid dat tot een onafhankelijk financieel onderzoek is besloten. De (door de Vereniging c.s. betwiste) stelling van [appellanten] dat het bestuur de behandeling van dit agendapunt bewust heeft laten escaleren om te voorkomen dat dit voorstel zou worden aangenomen, is niet nader onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd.

5.29.

Indien [appellanten] een onderzoek door een accountant wensen, zullen zij kortom opnieuw de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Bij de huidige stand van zaken bestaat voor toewijzing van die vordering geen grond.

Slotsom

5.30.

Het hof komt tot de conclusie dat grieven 1 tot en met 5 falen en dat de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten] moet worden afgewezen; dat betekent dat ook grieven 6 (dwangsom) en 7 (proceskostenveroordeling) falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.31.

Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt gepasseerd. Ten aanzien van de getuigen Alladin en Nanhekhan hebben [appellanten] niet aangegeven wat zij meer of anders kunnen verklaren dan uit hun schriftelijke verklaringen blijkt. Voor het overige hebben [appellanten] geen voldoende concrete feiten gesteld die – indien zij zouden worden bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 voor zover tussen partijen gewezen;

– verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering tot het ter goedkeuring aan de ledenvergadering voorleggen van de begroting over 2018;

– wijst de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten] voor het overige af;

– veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Vereniging c.s. tot op heden begroot op € 726,- aan verschotten en € 1.611,- (1,5 punt tarief II) aan salaris advocaat, en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;.

– verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dispensatiemogelijkheid in reglement

Deze zaak gaat over het verlenen van dispensatie. Het reglement biedt de mogelijkheid voor dispensatie. Dat is niet vrijblijvend volgens de rechter: de vereniging moet de concrete omstandigheden van het geval afwegen bij het beoordelen van een verzoek om dispensatie.
” Dat er een dispensatiemogelijkheid is opgenomen in het reglement, impliceert dat er situaties denkbaar zijn waarin het algemene belang dat door de 1 april-regeling wordt gewaarborgd, juist níet prevaleert boven andere belangen die meespelen. De Nederlandse Badminton Bond had dus de concrete omstandigheden van het geval moeten onderzoeken: zij had in haar belangenafweging de belangen van [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] uitdrukkelijk moeten meenemen. Zij heeft dus niet kunnen volstaan met haar visie dat het geschil tussen [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] is terug te voeren op een geschil over het niveau van indeling en dat zij niet treedt in dat soort geschillen. ” 

ECLI:NL:RBMNE:2018:5525

3.10.

Vast staat dat het reglement geen toetsingskader bevat voor het verlenen van dispensatie van de 1 april-regeling. Partijen zijn het erover eens dat het de Nederlandse Badminton Bond vrijstaat om alle feiten en omstandigheden en belangen van een verzoek om dispensatie te betrekken. De LCW en het Bondsbestuur van de Nederlandse Badminton Bond hebben bij het nemen van de besluiten volstaan met het maken van een algemene belangenafweging. Zij hebben het algemene belang van verenigingen bij handhaving van de 1 april-regeling afgewogen tegen het algemene belang van spelers bij het overstappen naar een andere vereniging na 1 april en daaruit geconcludeerd dat het belang van de verenigingen zwaarder weegt. Het staat de Nederlandse Badminton Bond vrij om de dispensatiemogelijkheid in verband met deze algemene belangen terughoudend toe te passen en het is ook begrijpelijk dat zij dat doet gezien de (onbetwiste) achtergrond van de 1 april-regeling. Deze terughoudende toepassing maakt echter niet dat de Nederlandse Badminton Bond, als een dispensatieverzoek wordt gedaan, kan volstaan met het maken van deze algemene belangenafweging. Dat er een dispensatiemogelijkheid is opgenomen in het reglement, impliceert dat er situaties denkbaar zijn waarin het algemene belang dat door de 1 april-regeling wordt gewaarborgd, juist níet prevaleert boven andere belangen die meespelen. De Nederlandse Badminton Bond had dus de concrete omstandigheden van het geval moeten onderzoeken: zij had in haar belangenafweging de belangen van [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] uitdrukkelijk moeten meenemen. Zij heeft dus niet kunnen volstaan met haar visie dat het geschil tussen [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] is terug te voeren op een geschil over het niveau van indeling en dat zij niet treedt in dat soort geschillen. Nu de Nederlandse Badminton Bond niet de concrete omstandigheden en belangen heeft onderzocht en meegewogen, is het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de LCW en het Bondsbestuur de genomen besluiten niet in redelijkheid hebben kunnen nemen en de besluiten om die reden zal vernietigen.

De democratische weg van het behalen van een meerderheid

Rb. Den Haag 14 februari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:1737


In deze zaak hebben zes leden (eisers) grote kritiek op het bestuur en op de kascommissie. De rechter oordeelt echter dat: “De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen.” 
In deze zaak komt ook aan de orde dat de statuten onder meer de bepaling bevatten dat ” Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is”. De rechter oordeelt dat deze bepaling alleen ziet op buitengewone ledenvergaderingen, niet op gewone ALV’s. Daarom zijn niet alle besluiten van de ALV sinds 2009 ongeldig, zoals de zes leden hadden gesteld. 
[Zes leden], eisers,
tegen

1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[de Vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
8. [gedaagde sub 8],
Eisers zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de Vereniging c.s. worden genoemd, gedaagde onder 1 de Vereniging en gedaagden 2 tot en met 8 gezamenlijk de bestuurders.

1De procedure

1.1.

[]

2De feiten

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. Voor zover hier van belang luiden haar huidige statuten (hierna ‘de Statuten’):
 REKENING EN VERANTWOORDING.
Artikel 16
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie,
bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts 
eenmaal herkiesbaar.
c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
(…)
6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.
LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 17 .
1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
(…)
3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:
(…)
c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;
d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERING .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17. lid 1.
Artikel 19 .
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
(…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”

2.2.

In ieder geval tot 2 april 2017 waren [eisende partij sub 1 c.s.] leden van de Vereniging. De contributie voor de Vereniging bedraagt € 10 per maand.

2.3.

Gedaagden onder zeven en acht zijn bestuurslid van de Vereniging. Tot de ledenvergadering van mei 2017 waren ook gedaagden onder twee tot en met zes bestuurder van de Vereniging. Op deze ledenvergadering zijn zij afgetreden als bestuurder.
2.4.

Op 5 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een proces-verbaal van een minnelijke regeling opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
…zal het bestuur van de Vereniging zich richten tot alle verenigingsleden met de mededeling dat de
financiën van de Vereniging voor de toekomst (lees: vanaf 1 januari 2003) in die zin geprofessionaliseerd zullen worden dat bijstand van een boekhouder zal worden ingeroepen en dat aan deze boekhouder opdracht zal worden gegeven om een openingsbalans van de Vereniging per 1 januari 2003 op te stellen. Deze aanschrijving aan de leden zal worden ondertekend door alle leden van het bestuur.

2.5.

Op 19 oktober 2014 hebben eisers onder 1, 4 en 5 inzage gekregen in een gedeelte van de financiële administratie van de Vereniging. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een verslag waarin zij zich kritisch hebben uitgelaten over onder meer de ledenadministratie, het zwart betalen, zaalverhuur, de onduidelijkheid ten aanzien van de verdeling van zakaat gelden, verstrengelde belangen met de stichting [de Stichting] , de betaling aan imams, de mogelijkheid van fraude en verduistering van subsidiegelden en de kascommissie.
2.6.

Begin december 2014 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur gevraagd een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen, teneinde hun bevindingen te bespreken.
2.7.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering gehouden op 28 december 2014 is gepeild of de ledenvergadering leden moest royeren. Tijdens een buitengewone ledenvergadering van 18 januari 2015 is het besluit genomen eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid van de Vereniging te royeren. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 22 juni 2015 geoordeeld dat de besluitvorming ten aanzien van dit royement niet rechtsgeldig was en heeft het bestuur verboden aan de betreffende leden hun lidmaatschapsrechten te onthouden. In de agenda voor de eerste buitengewone ledenvergadering van 28 december 2014, was namelijk het agendapunt royement leden niet opgenomen, waardoor de vergadering van 18 januari 2015 niet kon dienen als tweede vergadering bedoelt in artikel 19 van de statuten.
2.8.

Na 22 juni 2015 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] met het bestuur van de Vereniging gecorrespondeerd, waarbij [eisende partij sub 1 c.s.] onder meer aan de orde hebben gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 de besluitvorming niet juist is geweest en dat derhalve nog rekening en verantwoording over 2014 moet worden afgelegd en dat de begroting nog ter goedkeuring aan de ledenvergadering moet worden voorgelegd.
2.9.

Bij brief van 28 september 2015 heeft de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] in een uitgebreide brief beschreven dat en waarom [eisende partij sub 1 c.s.] van het bestuur van de Vereniging meer openheid en transparantie eisen. In deze brief zijn twintig vragen, met deels subvragen, geformuleerd die [eisende partij sub 1 c.s.] beantwoord wensen te zien (hierna: de Vragen).
2.10.

[eisende partij sub 1 c.s.] hebben in 2016 een vordering aanhangig gemaakt tegen de Vereniging c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In deze procedure hebben zij soortgelijke vorderingen ingediend als in deze procedure. Bij vonnis van 3 maart 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] afgewezen.
2.11.

Na het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure heeft op 18 maart 2017 een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden, waarin is besloten [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren. Vanwege het ontbreken van het quorum heeft op 2 april 2017 een tweede buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden waarin opnieuw het besluit is genomen [eisende partij sub 1 c.s.] te royeren. Bij brief van 14 april 2017 heeft het bestuur [eisende partij sub 1 c.s.] van het besluit tot royement op de hoogte gebracht.

3Het geschil

3.1.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordeling van gedaagden onder 2 tot en met 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichtingen na te komen:
– om een door de gezamenlijke bestuurders ondertekend jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 in de Vereniging en over het in 2014 en 2015 gevoerde beleid aan de Ledenvergadering van de Vereniging uit te brengen, waarin ook wordt ingegaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen;
– om het door de gezamenlijke bestuurders ondertekend volledige “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het volledige “financieel jaarverslag 2015”, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (beide) met een
ondertekende toelichting, betreffende de Vereniging zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging over te leggen, dat daarover tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
II. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk de Vragen te beantwoorden;
III. de veroordeling van (het bestuur van) de Vereniging binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichting na te komen om de begroting voor de Vereniging voor het verenigingsjaar 2016 en voor het komende verenigingsjaar 2017 zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging voor te leggen, dat daarvoor tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
IV. naar analogie van artikel 2:393 lid 3 BW een deskundigenonderzoek te bepalen
door een door de rechtbank met naam en toenaam te benoemen onafhankelijke accountant zoals bedoeld in artikel 2:393 BW, waarvan de kosten voor rekening komen van de Vereniging, welk onderzoek een aanvang neemt na afloop van de termijn van acht weken zoals genoemd in de hiervoorgaande vorderingen onder I, II en III, en welk onderzoek zich richt op:
– de financiële toestand van de Vereniging en de getrouwheid van de stukken, waaronder begrepen het door de gezamenlijke bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het door de gezamenlijk bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2015”, waaronder steeds begrepen de (ondertekende)
balans en de (ondertekende) staat van baten en lasten (beide) met een (ondertekende) toelichting;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en 2015;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging beantwoorde Vragen;
– althans voor rekening van de Vereniging een zodanig onderzoek door een zodanige onderzoeker binnen een zodanige termijn te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. te bepalen dat deze accountant daarover naar analogie van artikel 2:393 lid 4 en 5 BW een verslag en een verklaring van haar/zijn bevindingen uitbrengt aan de ledenvergadering van de Vereniging en aan [eisende partij sub 1 c.s.] ;
VI. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen opdracht te geven aan de door de rechtbank krachtens het gevorderde onder IV benoemde onafhankelijke accountant onmiddellijk na afloop van de onder I, II en III dezes gevorderde termijn van acht weken, voor rekening van de Vereniging een aanvang te maken met het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek;
VII. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen aan voornoemd deskundigenonderzoek mee te werken door aan voornoemde accountant alle door deze accountant gewenste medewerking te verlenen en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen en deze accountant desgewenst de kas en de waarden te tonen en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de Vereniging voor raadpleging beschikbaar te
stellen;
VIII. te bepalen dat gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging voor wat betreft de hiervoor onder I, II, VI en VII ingestelde vorderingen, en (het bestuur van) de Vereniging voorts voor wat betreft de hiervoor onder III ingestelde vordering, aan [eisende partij sub 1 c.s.] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250,– per (rechts)persoon per dag, bij overtreding van het door de rechtbank bepaalde, een en ander tot een maximum van € 50.000,– per (rechts)persoon is bereikt;
IX. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
X. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming van bestuursleden sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XI. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over het voorgaande verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de begroting voor het daaropvolgend verenigingsjaar sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming/verkiezing van (de leden van) de Kascommissie sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIV. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van het bestuur sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XV. met hoofdelijke veroordeling van de Vereniging c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eisende partij sub 1 c.s.] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Zij verwijten het bestuur gebrek aan openheid en transparantie, hebben bij een inzage in de financiële administratie in 2014 misstanden geconstateerd en vrezen de invloed in de Vereniging van de Hijazbeweging. Zij willen dat het bestuur op de juiste wijze rekening en verantwoording aflegt en dat de democratie in de Vereniging wordt hersteld. Er dient openheid en transparantie te komen zodat de leden kunnen zien wat er speelt en zodat de leden op basis van feiten en deugdelijke informatie keuzes kunnen maken en de toekomst van de Vereniging mede kunnen bepalen.
Meer sprecifiek leggen zij aan de afzonderlijke onderdelen van het petitum het volgende ten grondslag.
I en III. De stukken voor de ledenvergaderingen van 7 juni 2015, 29 mei 2016 en 2 oktober 2016 zijn niet tijdig toegestuurd, niet volledig aan de leden beschikbaar gesteld en voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is bij de besluitvorming ten onrechte niet voldaan aan de quorumeis van artikel 19 van de statuten;
II. Artikel 2:48 BW verplicht het bestuur van de Vereniging de ondertekende balans met een toelichting aan de ledenvergadering voor te leggen, bij welke toelichting de Vragen mede dienen te worden beantwoord. Artikel 16 lid 2 van de statuten verplicht de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen en ook daartoe behoort het beantwoorden van de Vragen. Voorts nopen de vereisten van behoorlijk bestuur ertoe dat de gezamenlijke bestuurders gehouden zijn de Vragen te beantwoorden. Ook uit de redelijkheid en billijkheid vloeit deze gehoudenheid voort.
IV tot en met VII. Nu het vertrouwen in het bestuur is verdwenen, dienen de door het bestuur nog af te leggen rekening en verantwoording en de door het bestuur gegeven antwoorden op de Vragen te worden gecontroleerd door een door de rechtbank benoemde deskundige. Andere grondslag voor deze vordering is het gebrekkig functioneren van de kascommissie, die in strijd met de statuten is benoemd en die eerder als verlengde van het bestuur functioneert dan als commissie die namens de ledenvergadering het bestuur controleert;
IX tot en met XIV. Bij de besluitvorming in de ledenvergaderingen wordt niet het in artikel 19 van de statuten voorgeschreven quorum toegepast, waardoor alle besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging vanaf in ieder geval 2009 nietig zijn. Dit betekent eveneens dat het bestuur van de Vereniging in die periode niet rechtsgeldig is benoemd en derhalve ook geen besluiten heeft kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de kascommissie.

3.3.

De Vereniging c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

ontvankelijkheid [eisende partij sub 1 c.s.]

4.1.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat [eisende partij sub 1 c.s.] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu zij in de buitengewone ledenvergadering van 2 april 2017 zijn geroyeerd als lid van de Vereniging en derhalve geen beroep meer kunnen doen op de rechten die voorvloeien uit het lidmaatschap van de Vereniging. Dit verweer wijst de rechtbank af, nu het in deze procedure met name gaat om besluitvorming van het bestuur en de ledenvergaderingen van de Vereniging in een periode dat [eisende partij sub 1 c.s.] in ieder geval lid waren van de Vereniging. Besluitvorming in de periode na 2 april 2017 is in deze procedure niet aan de orde. Door dit lidmaatschap hebben zij belang bij een oordeel over de besluitvorming in deze periode: werd de vereniging vertegenwoordigd door een rechtsgeldig gekozen bestuur en heeft dit bestuur op rechtsgeldige wijze verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid? Het bestuur heeft immers in deze periode beschikt over de door [eisende partij sub 1 c.s.] betaalde contributie.
vorderingen IX tot en met XIV

4.2.

De rechtbank zal allereerst de vorderingen bespreken tot nietigverklaring van de besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging sedert 19 april 2009.
4.3.

De nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de besluiten van rechtspersonen is geregeld in artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de literatuur en rechtspraak wordt algemeen aangenomen dat het ontbreken van een voorgeschreven quorum een vergadering onbevoegd maakt om besluiten te nemen en dat een besluit dat desondanks is genomen nietig is op grond van artikel 2:14 BW.
4.4.

Artikel 19 van de statuten bevat een quorumeis en bepaalt onder meer dat de ledenvergadering van de Vereniging alleen besluiten kan nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is.
[eisende partij sub 1 c.s.] doen een beroep op dit artikel en stellen dat de in dit artikel opgenomen quorumeis van toepassing is op de besluitvorming in zowel de algemene als de buitengewone ledenvergaderingen van de Vereniging.

4.5.

De Vereniging c.s. hebben betoogd dat artikel 19 van de statuten alleen geldt voor buitengewone ledenvergaderingen omdat het direct geplaatst is na artikel 18 over buitengewone ledenvergaderingen zonder dat het een nieuw, eigen kopje heeft gekregen. Het is ook logisch dat dit vereiste alleen voor buitengewone ledenvergaderingen geldt, omdat in deze vergaderingen buitengewone besluiten worden genomen, waarvoor een quorumeis terecht is. Bovendien was dit de bedoeling van de leden van de Vereniging, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat sinds de oprichting van de vereniging bij algemene ledenvergaderingen de quorumeis niet is toegepast, aldus de Vereniging c.s.
4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de verschillende stellingen van partijen ten aanzien van de toepassing van de quorumeis in artikel 19 van de statuten, dient de rechtbank artikel 19 uit te leggen. In beginsel kan worden aangenomen dat voor statuten geldt dat zij zich in het spectrum dat de vloeiende overgang tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm weergeeft, bevinden in het gebied waarin de uitleg op basis van de CAO-norm prevaleert, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal dient te staan (Hof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3094). De statuten zijn immers bedoeld voor een groot aantal personen, die zich op basis van de tekst van de statuten een beeld moeten kunnen vormen van de regels die binnen de vereniging gelden.
4.7.

In de tekst van artikel 19 van de statuten is vermeld ledenvergaderingen. Er wordt geen beperking aangebracht ten aanzien van het soort ledenvergadering waarvoor dit quorum heeft te gelden. Het artikel volgt op artikel 18 met als kopje “Buitengewone ledenvergadering” en heeft geen eigen kopje, zoals ook de Vereniging c.s. hebben aangevoerd.
Artikel 17, met als kopje “Algemene Ledenvergadering” bevat de bepalingen over de algemene ledenvergaderingen en bepaalt onder meer dat een algemene ledenvergadering één keer per jaar wordt gehouden voor 30 juni. Voorts bepaalt dit artikel welke onderwerpen in de jaarlijkse algemene ledenvergadering worden behandeld, zoals de vaststelling van een huishoudelijke reglement en andere reglementen, het verslag over het afgelopen verenigingsjaar, de rekening en verantwoording, de begroting en verkiezingen, ter voorziening in vacatures.

4.8.

Daarnaast geldt het volgende:
( i) de wetgever heeft geen quorum voorgeschreven bij besluitvorming van leden van een vereniging. Het kan, maar het is niet gebruikelijk dat statuten van een vereniging een quorum voorschrijven voor alle ledenvergaderingen. Voor de Vereniging, met haar omvang van ongeveer 1.000 leden, is een dergelijke quorumeis voor alle ledenvergaderingen ook niet goed werkbaar, in die zin dat dit zal inhouden dat waarschijnlijk steeds twee ledenvergaderingen zullen moeten worden gehouden om tot rechtsgeldige besluitvorming te komen. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat bij ledenvergaderingen van de Vereniging meer dan 670 leden aanwezig zijn, nu uit de overgelegde notulen blijkt dat per vergadering minder dan 100 leden de ledenvergadering van de Vereniging bezoeken.
(ii) de Vereniging is opgericht in 1967. In de procedure zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Vereniging in haar bestaan bij algemene ledenvergaderingen ooit de quorumeis heeft toegepast.
(iii) uit de overgelegde stukken volgt dat de Vereniging de quorumeis wel heeft proberen toe te passen bij de buitengewone ledenvergaderingen van december 2014 en januari 2015. Tijdens de buitengewone ledenvergadering van januari 2015 is onder meer het besluit genomen om eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid te royeren. In het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2015 is geoordeeld dat dit besluit niet rechtsgeldig is genomen omdat deze vergadering van januari 2015 niet als tweede buitengewone ledenvergadering kon gelden als bedoeld in artikel 19 van de statuten. In de agenda van de buitengewone ledenvergadering van december 2014 was namelijk het agendapunt royement van deze leden, niet opgenomen;
(iv) er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat tijdens een ledenvergadering van de Vereniging, die door het bestuur als een buitengewone ledenvergadering is uitgeschreven, besluiten zijn genomen zonder althans te proberen de quorumeis toe te passen;
( v) niet weersproken door de Vereniging, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 bezwaar is gemaakt tegen het niet toepassen van de quorumeis. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat [eisende partij sub 1 c.s.] of andere leden op enig moment voor 7 juni 2015 bezwaar hebben gemaakt tegen het niet toepassen van een quorumeis tijdens algemene ledenvergaderingen of tegen de handelwijze van de Vereniging waarbij meerdere algemene ledenvergaderingen per jaar werden uitgeschreven, waarin dan geen quorum werd aangehouden voor de besluitvorming. Niet is gesteld, noch is anderszins gebleken dat de betreffende leden op 7 juni 2015 voor het eerst een algemene ledenvergadering bijwoonden.
4.9.

De onder 4.7 en 4.8. genoemde omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen het oordeel dat de quorumeis in de statuten van de Vereniging alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen. Bij dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend dat deze uitleg van artikel 19 door de plaatsing direct na artikel 18 en zonder eigen kopje wellicht niet de meest voor hand liggende uitleg is, nu wordt verwezen naar ledenvergaderingen, maar wel mogelijk is en dat de Vereniging kennelijk in haar bestaan deze uitleg altijd heeft gevolgd, zonder dat dit tot de ledenvergadering van 7 juni 2015 tot vragen bij leden heeft geleid. Het grote aantal personen dat bij de Vereniging is betrokken, heeft kennelijk vanaf 1967 de statuten niet anders uitgelegd dan dat de quorumeis beperkt dient te worden toegepast. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de statuten thans anders uit te leggen dan de Vereniging kennelijk jarenlang heeft gedaan.
4.10.

Gelet op dit een en ander, dienen de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder IX tot en met XIV te worden afgewezen.
vordering I

4.11.

Wet en statuten kennen een samenstel van regels over de wijze waarop een verenigingsbestuur rekening en verantwoording dient af te leggen. Zo dient het bestuur rekening en verantwoording af te leggen aan de ledenvergadering over het door haar gevoerde beleid. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat (het bestuur van) de Vereniging in 2015 en in 2016 niet aan de op dit punt geldende regelgeving heeft voldaan. Het gevolg hier van is, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , dat ieder lid van de Vereniging het recht heeft in rechte nakoming van voernoemde verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording te vorderen van het bestuur.
4.12.

Zij leggen de volgende stellingen hieraan ten grondslag:
( i) het ontbreken van een huishoudelijk reglement. Hierdoor zijn geen regels vastgesteld over de contributie die leden moeten voldoen en geen regels over de wijze waarop ledenvergaderingen worden gehouden, tijdens ledenvergaderingen moet worden gestemd en op welke wijze stukken voor de ledenvergadering moeten worden verspreid;
(ii) het bestuur heeft het jaarverslag, de balans, de staat van baten en lasten, de toelichting op de balans en de toelichting op de staat van baten en lasten in strijd met artikel 2:48 BW zonder opgave van redenen niet ondertekend;
(iii) het jaarverslag van het bestuur over 2014 en over 2015 is te summier, hetgeen ook geldt voor de staat van baten en lasten. Het bestuur dient de volledige financiële jaarverslagen aan de leden ter hand te stellen;
(iv) de ledenvergadering dient de quorumeis van artikel 19 in acht te nemen bij besluitvorming ten aanzien van de rekening en verantwoording;
( v) de rekening en verantwoording over 2015 is te laat afgelegd, namelijk niet binnen de termijn van zes maanden die daarvoor in de statuten is opgenomen. Dit is ook in eerdere boekjaren gebeurd;
(vi) de agenda’s voor de ledenvergaderingen in 2015 en 2016 bevatten niet de juiste onderwerpen;
4.13.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat het bestuur heeft voldaan aan haar wettelijke en statutaire verplichtingen voor wat betreft het afleggen van de rekening en verantwoording.
4.14.

De rechtbank oordeelt als volgt. Het enkel ontbreken van een huishoudelijk reglement betekent niet dat geen verantwoording kan worden afgelegd omdat ledenvergaderingen ook kunnen worden georganiseerd zonder dat de regels hiervoor schriftelijk zijn vastgelegd in een dergelijk reglement. De Vereniging functioneert immers al sinds haar oprichting zonder dit reglement.
4.15.

Aan een jaarverslag worden voorts geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. Dat ligt slechts anders in geval van een vereniging in de zin van artikel 2:49 BW in samenhang met artikel 360 lid 3 BW. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging daartoe behoort. [eisende partij sub 1 c.s.] kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag. Verder is van belang dat het bestuur van de Vereniging op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de ALV te verstrekken. Aan deze verplichting heeft het bestuur in 2015 en in 2016 voldaan. Het bestuur is niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen, noch dat over 2015.
4.16.

Uit de overgelegde notulen van de ledenvergaderingen van 7 juni 2015 en 2 oktober 2016 volgt bovendien dat het financiële verslag van het bestuur van de Vereniging over 2014 is besproken en dat aan de penningmeester hiervoor decharge is verleend. Onder 4.9. heeft de rechtbank al overwogen dat de besluitvorming op deze ledenvergaderingen niet nietig is omdat niet is voldaan aan de quorumeis. Een andere grond voor de nietigheid van de besluitvorming van deze ledenvergaderingen hebben [eisende partij sub 1 c.s.] niet aan hun vordering ten grondslag gelegd. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben evenmin tijdig de vernietiging van deze besluitvorming van de algemene ledenvergadering gevorderd. Hieruit volgt dat het besluit van de algemene ledenvergadering van 7 juni 2015 om het door het bestuur afgelegde verslag over de financiële gang van zaken over 2014 goed te keuren en de penningmeester hiervoor decharge te verlenen tussen partijen thans vaststaat. De verwijten die [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur en de Vereniging ten aanzien van deze vergadering maken, behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Hetzelfde geldt voor de besluitvorming tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016, tijdens welke ledenvergadering is besloten tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over 2015 en tot decharge.

4.17.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat het bestuur van de Vereniging te veroordelen opnieuw een jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 en over het gevoerde beleid aan de ledenvergadering uit te brengen of om het bestuur te veroordelen om een volledig financieel jaarverslag over 2014 en 2015 ter goedkeuring aan de ledenvergadering voor te leggen. De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
vordering II

4.18.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen de beantwoording door het bestuur van de Vereniging van 20 vragen zoals geformuleerd in een brief van 28 september 2015 (hierna: de Vragen).
4.19.

Rekening en verantwoording over het gevoerde beleid legt het bestuur af aan de leden in de ledenvergadering. Zoals ook al geoordeeld in het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2016 heeft een individueel lid geen recht om van het bestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijk informatie verstrekt. Tijdens de comparitie van partijen heeft het bestuur gezegd dat ze bereid is vragen die in de ledenvergadering over het gevoerde beleid worden gesteld, te beantwoorden. Op de vraag van de rechtbank of de Vragen tijdens een ledenvergadering aan het bestuur zijn gesteld hebben [eisende partij sub 1 c.s.] in eerste instantie ontkennend geantwoord, en vervolgens gezegd dat niet alle Vragen tijdens ledenvergaderingen zijn gesteld. Sommige vragen of onderdelen ervan zijn tijdens (een) ledenvergadering(en) aan de orde gekomen, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] Zij hebben echter niet specifiek gesteld welke van de Vragen aan de orde zijn geweest en welke van de Vragen het bestuur heeft geweigerd te beantwoorden en wat de overige aanwezige leden hiervan vonden, noch hebben zij gewezen op passages in de notulen van de ledenvergaderingen van de Vereniging waarin is opgenomen dat zij Vragen hebben gesteld, die het bestuur geweigerd heeft te antwoorden. Aldus is tussen partijen onvoldoende komen vast te staan dat en welke Vragen het bestuur op de Ledenvergadering heeft geweigerd te beantwoorden. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat het daarvoor aangewezen gremium niet volledig is benut om de Vragen te stellen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond het bestuur tot beantwoording van deze vragen te veroordelen.
4.20.

In de volgende, door [eisende partij sub 1 c.s.] aan hun vordering tot het beantwoorden van de Vragen ten grondslag gelegde, omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. Daarbij zal zij eerst het bezwaar van [eisende partij sub 1 c.s.] formuleren, voor zover dit hiervoor niet al aan de orde is gesteld, en vervolgens motiveren waarom dit bezwaar niet leidt tot een verplichting van het bestuur de Vragen te beantwoorden.
( i) de ledenadministratie klopt volgens [eisende partij sub 1 c.s.] niet, waardoor niet zeker is hoeveel stemgerechtigde leden er zijn. 
Dit bezwaar dienen [eisende partij sub 1 c.s.] aan de orde te stellen in het kader van de besluitvorming binnen de Vereniging en kan als los bezwaar niet als grondslag dienen om het bestuur te verplichten buiten de ledenvergadering om vragen van individuele leden te beantwoorden. Daarbij komt nog dat [eisende partij sub 1 c.s.] hun bezwaar op dit punt, tegenover het gemotiveerde verweer van het bestuur dat grote inspanningen worden geleverd om het ledenbestand correct en up-to-date te houden, geen concrete voorbeelden heeft kunnen noemen van fouten in de ledenadministratie, waardoor zij haar besluit feitelijk onvoldoende heeft onderbouwd.
(ii) het bestuur vraagt voor bepaalde besluiten niet de voorafgaande goedkeuring van de ledenvergadering.
Dergelijke bestuursbesluiten zouden nietig of vernietigbaar kunnen zijn omdat het bestuur dan niet bevoegd is deze besluiten te nemen, echter een vordering tot vernietiging van bestuursbesluiten op deze grond is niet aan de rechtbank voorgelegd.
(iii) door het ontbreken van een huishoudelijk reglement, ontbreken interne “huisregels” over de gang van zaken binnen de Vereniging, waaronder de gang van zaken tijdens een ledenvergadering. 
Door het ontbreken van een huishoudelijke reglement voldoet de Vereniging niet aan de bepalingen zoals die in de Statuten zijn opgenomen. De sanctie hierop is echter niet dat het bestuur van de Vereniging rechtstreeks, buiten de ledenvergadering om, vragen van individuele leden dient te beantwoorden. 
Uit de overgelegde notulen van ledenvergaderingen kan overigens worden opgemaakt dat dit onderwerp ook de aandacht van het bestuur heeft. Daarbij valt op dat [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat op twee door het bestuur belegde bijeenkomsten waar leden input konden geven voor het huishoudelijk reglement, behoudens [eisende partij sub 1 c.s.] , twintig respectievelijk vijf van de 1000 leden aanwezig waren, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat dit onderwerp niet bij alle leden leeft. Voorts kunnen [eisende partij sub 1 c.s.] , als zij de opstelling en vaststelling van een huishoudelijk reglement wensen, het bestuur verzoeken daartoe een bijzondere ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de opdracht aan het bestuur om op korte termijn een huishoudelijk reglement op te stellen. Indien dan de meerderheid van de vergadering hiervoor stemt, is het bestuur ook langs die weg gehouden een huishoudelijk reglement aan de vergadering voor te leggen.
(iv) [eisende partij sub 1 c.s.] uiten beschuldigingen over een dictatoriaal beleid, nepotisme, vriendjespolitiek, een gemanipuleerde meerderheid, intimidatie en angst voor represailles, hetgeen noopt tot een vergaande plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording. Concrete voorbeelden van het gedrag dat het bestuur wordt verweten, met uitzondering van een aangifte die is gedaan, worden echter niet genoemd. Daartegenover stelt de Vereniging dat eisers met zijn zessen zijn en dat niet is gebleken dat zij door een grotere groep leden worden ondersteund in hun bezwaren tegen het bestuur en tegen de gang van zaken binnen de Vereniging. Nu [eisende partij sub 1 c.s.] deze stelling onvoldoende heeft toegelicht, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
( v) de kascommissie reageert niet op vragen van leden waaronder [eisende partij sub 1 c.s.] 
Mocht dit inderdaad zijn voorgevallen, dan is het bestuur hiervoor niet primair verantwoordelijk maar zijn dit de leden van de kascommissie zelf. Voorts is niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] de leden van de kascommissie hierop hebben aangesproken. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur hiervan op de hoogte hebben gesteld. Een grond om het bestuur te verplichten de Vragen te beantwoorden, ziet de rechtbank hierin niet.
(vi) Ondanks een verzoek daartoe, heeft het bestuur een door [eisende partij sub 1 c.s.] gevraagd agendapunt niet op de agenda van een buitengewone ledenvergadering gezet of is aan de behandeling van dit punt in een volgende vergadering niet toegekomen.
Ook hier was de aangewezen weg dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur, in overeenstemming met hetgeen daarover in de statuten is bepaald, andermaal hadden verzocht dit punt te agenderen, zodat democratische besluitvorming hierover tijdens een ledenvergadering kon plaatsvinden. Bovendien voorzien de statuten in de mogelijkheid dat leden zelf een buitengewone ledenvergadering organiseren, als het bestuur hiertoe niet overgaat. Bezwaren tegen de handelwijze van het bestuur op dit punt, leiden er dan ook niet toe dat het bestuur verplicht kan worden om buiten de ledenvergadering om de Vragen aan [eisende partij sub 1 c.s.] te beantwoorden.

4.21.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur te verplichtingen de Vragen te beantwoorden, dient te worden afgewezen. De omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren behoeft ten aanzien van deze vordering dan ook geen verdere bespreking.
vordering III

4.22.

Ook de vordering tot het opmaken van een begroting voor de jaren 2016 en 2017 wijst de rechtbank af. Besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016. De rechtbank heeft onder 4.9 al overwogen dat voor de besluitvorming op deze vergadering de quorumeis niet geldt.
vordering IV tot en met VII benoeming van een deskundige

4.23.

[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat ook indien het bestuur wordt veroordeeld (i) tot het opnieuw afleggen van rekening en verantwoording over 2014 en 2015, (ii) het volledige jaarverslag te overleggen en (iii) de Vragen te beantwoorden, bij hen het vertrouwen ontbreekt dat deze rekening en verantwoording werkelijk openheid en transparantie ten aanzien van de verenigingsfinanciën oplevert. Bestuurders zullen hun misstappen en feilen niet willen toegeven en blijven camoufleren. Echte antwoorden zullen niet worden gegeven.
4.24.

Voorts stellen zij dat er bezwaren zijn tegen het functioneren van de kascommissie van de Vereniging:
( i) De besluiten van de ledenvergadering tot benoeming van de kascommissie zijn nietig omdat de quorumeis niet in acht is genomen;
(ii) Voor het boekjaar 2014 zijn geen plaatsvervangende leden van de kascommissie benoemd, waardoor de kascommissie in 2014 slechts uit twee leden heeft bestaan omdat één lid aftrad. Hierdoor heeft deze kascommissie geen rechtsgeldig verslag uitgebracht;
(iii) De kascommissie kent geen rooster van aftreden. Een lid van de kascommissie kan voor drie jaar worden benoemd en is slechts één keer herkiesbaar. De voorzitter van de kascommissie is echter al onafgebroken lid van de commissie sinds 2004. Tijdens de algemene vergadering van 7 juni 2015 is wederom dezelfde voorzitter van de kascommissie benoemd. Als plaatsvervangende leden zijn benoemd een nichtje van de penningmeester en een zwager van de voorzitter.
(iv) De kascommissie schermt met de betrokkenheid van een accountant, maar heeft de naam van deze accountant nooit willen noemen. Pas tijdens de comparitie van partijen is de naam van de accountant genoemd.
( v) De kascommissie functioneert als een verlengde van het bestuur. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de voorzitter van de kascommissie zich tijdens ledenvergaderingen meer manifesteert als penningmeester dan de werkelijke penningsmeester. Hij is degene die vragen aan het bestuur over financiële aangelegenheden beantwoordt. Voorts blijkt dit uit de omstandigheid dat een lid van de kascommissie de begroting over 2015 heeft opgesteld en niet de penningmeester.
Het gevolg hiervan is dat er geen kascommissie is die het Financieel Jaarverslag over 2014 en over 2015 heeft onderzocht en daarover rechtsgeldig verslag heeft uitgebracht aan de ledenvergadering, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
4.25.

De onder 4.23. en 4.24. opgesomde omstandigheden zijn, aldus nog steeds [eisende partij sub 1 c.s.] , voldoende zwaarwegend om over te gaan tot het toewijzen van de, ook in de ogen van [eisende partij sub 1 c.s.] onorthodoxe, vordering tot benoeming van een deskundige.
4.26.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Afgezien van het verweer tegen de werking van de quorumeis, heeft de Vereniging geen verweer gevoerd tegen de door [eisende partij sub 1 c.s.] gestelde bezwaren tegen het functioneren van de kascommissie. Zij heeft enkel gesteld dat naast de huidige voorzitter van de kascommissie niemand zich beschikbaar heeft gesteld zodat het bestuur van de Vereniging hem steeds wel als voorzitter moe(s)t voordragen.
4.27.

Artikel 2:48 BW, dat ook op de Vereniging van toepassing is, bepaalt dat bij het ontbreken van een raad van commissarissen of een accountantsverklaring, de algemene vergadering jaarlijks twee leden benoemt [noot: de wet spreekt van een commissie van ten minste twee leden], die geen bestuurslid mogen zijn. Deze twee leden onderzoeken de financiële stukken die het bestuur aan de ledenvergadering dient te overleggen en brengen van dit onderzoek verslag uit aan de ledenvergadering. Artikel 16 van de statuten bevat de bepalingen die voor de Vereniging gelden voor wat betreft deze kascommissie.
Bij het afleggen van de rekening en verantwoording door het bestuur aan de ledenvergadering speelt deze door de ledenvergadering benoemde kascommissie een belangrijke rol. Zij kan in meer detail de financiële stukken bestuderen, heeft vaak de daartoe benodigde financiële achtergrond en kan met het bestuur voorafgaand aan de ledenvergadering in discussie over deze stukken. Van haar werkzaamheden brengt zij verslag uit aan de ledenvergadering. De kascommissie is tot dit alles beter in staat dan de ledenvergadering van de Vereniging, waarbij potentieel 1.000 leden aanwezig kunnen zijn en waarvan niet iedereen over de benodigde financiële bagage zal beschikken om de financiële stukken te begrijpen.
Wil de ledenvergadering op de kascommissie kunnen vertrouwen, dan dient deze commissie overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn samengesteld. Tevens dient zij op voldoende afstand van het bestuur te staan, teneinde een controlerende rol te kunnen vervullen.

4.28.

De enige grond die [eisende partij sub 1 c.s.] ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering tot nietigverklaring van de besluiten tot benoeming van de kascommissie is dat niet is voldaan aan de quorumeis. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft de rechtbank onder 4.9. al overwogen dat deze zal worden afgewezen.
Voor het overige hebben [eisende partij sub 1 c.s.] slechts geconcludeerd dat de verwijten die zij het bestuur en de Vereniging maken voor wat betreft de kascommissie ertoe moeten leiden dat de rechtbank een deskundige benoemd die de jaarstukken van de Vereniging moet onderzoeken en hierover moet rapporten. Deze vorderingen baseren zij tevens op het gebrek aan vertrouwen ten aanzien van het handelen van het bestuur. Dit betekent dat de rechtbank het functioneren van de kascommissie alleen in het licht van deze vorderingen behoeft te beoordelen.

4.29.

De wet noch de statuten bevatten een bepaling die het voor individuele verenigingsleden – die tezamen ongeveer 0,6% van de stemmen binnen een ledenvergadering vertegenwoordigen – mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de Vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. Artikelen 2:344 en verder BW en artikel 2:393 lid 3 BW zijn op de Vereniging niet van toepassing. Artikel 2:48 lid 2 regelt de benoeming van een kascommissie en artikel 2:16 lid 4 van de statuten verwijst naar een deskundige die de kascommissie kan inschakelen om haar bij te staan in haar werkzaamheden. Beide artikelen geven niet de leden van de Vereniging het recht om een financieel deskundige te laten benoemen.
4.30.

Ook de tegen het functioneren van de kascommissie genoemde bezwaren rechtvaardigen niet de benoeming van een deskundige. De omstandigheid dat [eisende partij sub 1 c.s.] zich niet kunnen vinden in het beleid van de Vereniging en het bestuur wantrouwen, maken dit oordeel niet anders.
De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen. Zo kunnen 25 leden van de Vereniging op grond van artikel 18 van de statuten het bestuur vragen een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen op welke ledenvergadering het bestuur de door de 25 leden aangedragen onderwerpen dient te agenderen. Niet gesteld noch is anderszins gebleken dat het bestuur artikel 18 van de statuten niet naleeft. Daarnaast hebben de leden de mogelijkheid de nietigheid van besluiten te vorderen die in strijd met wet en statuten zijn genomen dan wel de vernietiging van besluiten op grond van artikel 2:15 BW.
De rechtbank zal dan ook de vordering tot het benoemen van een deskundige afwijzen.
Gelet hierop behoeft de omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren geen verdere bespreking.

vordering VIII opleggen dwangsom

4.31.

Nu de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder I, II, III, VI en VII afwijst, ziet de rechtbank ook geen grond aan het bestuur en de Vereniging een dwangsom op te leggen. Ook dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] wijst de rechtbank dan ok af.
4.32.

Nu alle vorderingen worden afgewezen, behoeft de stelling van de Vereniging dat de vorderingen tegen bestuurders onder 2 tot en met 6 niet ontvankelijk is omdat zij in mei 2017 zijn afgetreden geen bespreking.

Spelregels en verenigingsrecht

Rechtbank Midden-Nederland 6 oktober 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:5226



Kort geding over strafschoppen bij voetbal, maar ik bespreek alleen het deel over verenigingsrecht.

” De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Gezien de standpunten van partijen gaat het in de kern om uitleg van regel 5 in de Spelregels veldvoetbal. De uitleg die FC Lisse voorstaat komt er in feite op neer dat op grond van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal geen enkele (foutieve) beslissing van de scheidsrechter in een wedstrijd aan te tasten is, althans dat alle beslissingen van de scheidsrechter in een wedstrijd onder alle omstandigheden voor partijen bindend zijn. Deze uitleg van regel 5 wordt voorshands als te beperkt beschouwd en wel om het volgende. [] De Spelregels veldvoetbal zijn het Nederlandse equivalent van de Laws of the Game. Niet in geschil is dat de IFAB [ International Football Association Board ] het enige orgaan is binnen de internationale voetbalwereld dat zich bezighoudt met en verantwoordelijk is voor de Laws of the Game. Dat maakt de IFAB bij uitstek de partij voor de uitleg van de Laws of the Game. ” ” Gegeven de reactie van de IFAB [] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de onderhavige beslissing van de scheidsrechter om de strafschoppen niet om en om te laten nemen, dus in strijd met regel 10, niet een beslissing is die valt onder de reikwijdte van regel 5. ”

De beoordeling

4.1.

Het door FC Lisse gestelde spoedeisend belang is door de KNVB niet betwist. Hiervan wordt dan ook uitgegaan.
4.2.

FC Lisse stelt – kort gezegd – dat de KNVB niet bevoegd is te besluiten dat de strafschoppenserie opnieuw genomen moeten worden, dat het besluit van de KNVB in strijd is met haar eigen reglementen en dat het besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens FC Lisse zal daarom in de nog te voeren bodemprocedure het besluit van de KNVB op grond van artikel 2:15 BW vernietigd worden. FC Lisse vordert vooruitlopend hierop in deze procedure schorsing van het besluit.

4.3.

Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 2:15 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is (a) wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (b) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist en (c) wegens strijd met een reglement. Artikel 2:8 eerste lid BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Het tweede lid bepaalt dat een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.4.

Het vorenstaande maakt dat de bodemrechter het besluit van de KNVB met terughoudendheid dient te toetsen, in die zin dat het gaat om de beoordeling van de vraag of de KNVB in redelijkheid tot haar besluit kunnen komen. In deze kortgedingprocedure is voor toewijzing van de vordering van FC Lisse dan ook slechts plaats als op voorhand voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het besluit van de KNVB zal vernietigen.
besluit in strijd met de reglementen en/of ontbreken bevoegdheid?

4.5.

FC Lisse voert aan dat artikel 47 van het reglement KNVB Beker bepaalt dat voor zover in het reglement niet anders is bepaald en voor zover van toepassing, de betreffende bepalingen uit de reglementen Betaald voetbal en de Spelregels veldvoetbal gelden. In regel 5 van de Spelregels veldvoetbal is zonder voorbehoud bepaald dat een wedstrijd onder leiding staat van de scheidsrechter en dat de scheidsrechter het volledige gezag heeft om de spelregels toe te passen. Hieruit blijkt dat enkel en alleen de scheidsrechter tijdens een wedstrijd bevoegd is om beslissingen te nemen over spelaangelegenheden en ook dat deze beslissingen van de scheidsrechter bindend zijn.
In de onderhavige wedstrijd heeft de scheidsrechter beslist om de strafschoppenserie in een bepaalde volgorde te nemen. Partijen hebben zich aan die beslissing geconformeerd. FC Lisse won de strafschoppenserie en de scheidsrechter heeft de uitslag van de wedstrijd op het wedstrijdformulier vastgesteld. Op grond van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal zijn al deze beslissingen van de scheidsrechter bindend.

Nergens in de op de bekerwedstrijd toepasselijke regels is bepaald dat het bestuur betaald voetbal bevoegd is om op (bindende) beslissingen van de scheidsrechter terug te komen althans bevoegd is om deze beslissingen van de scheidsrechter aan te tasten. Artikel 50 van het reglement KNVB Beker biedt de KNVB daartoe geen bevoegdheid, omdat artikel 50 een zeer beperkte werkingssfeer toekomt. Het moet gaan om gevallen waarin niet is voorzien of bij bijzondere omstandigheden.

De reglementen voorzien in een situatie als de onderhavige. Daarin is immers bepaald dat het de scheidsrechter is die bindende beslissingen neemt bij spelaangelegenheden, ook bij strafschoppen, en deze beslissingen dienen te allen tijde te worden gerespecteerd. Van bijzondere omstandigheden is evenmin sprake. Bij elke wedstrijd worden er wel door de scheidsrechter (grote dan wel kleine) fouten gemaakt, waarbij het ook gaat om het verkeerd toepassen van de Spelregels veldvoetbal. Voor de KNVB bestond echter nooit aanleiding om hierop in te grijpen. Daar komt bij dat artikel 50 waarop de KNVB zich beroept moet worden gezien als een restbepaling in het reglement KNVB Beker. Een reglement dat vooral gaat over sponsering, ticketing, financiën en mediarechten en dus niet is bedoeld om in te grijpen bij spelaangelegenheden. Bovendien geldt dat het besluit voor het gebruik van de restbepaling te ingrijpend is.
4.6.

De KNVB stelt dat het besluit in overeenstemming is met haar reglementen. Volgens de KNVB ziet regel 5 van de Spelregels veldvoetbal op feitelijke beslissingen over spelaangelegenheden van de scheidsrechter. Het gaat dan om beslissingen waarbij een scheidsrechter een spelsituatie beoordeelt (interpreteert), zoals is er hands gemaakt of is er een overtreding begaan. Regel 5 ziet echter niet op administratieve of organisatorische beslissingen van de scheidsrechter. Op het moment dat de scheidsrechter dus een (foutieve) administratieve of organisatorische beslissing neemt, door de Spelregels veldvoetbal onjuist toe te passen, is regel 5 dan ook niet van toepassing. Het in onjuiste volgorde laten nemen van de strafschoppen is een administratieve of organisatorische beslissing van de scheidsrechter. Een dergelijke beslissing van de scheidsrechter is dan ook niet bindend, in die zin dat dit besluit wel kan worden aangetast.
Deze uitleg van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal wordt ook door de IFAB gehanteerd, het orgaan dat de spelregels heeft vastgesteld. Ook is deze uitleg in lijn met de uitspraak van de UEFA Control, Ethics and Disciplinary Body van 8 april 2015. In die zaak werd een strafschop genomen en gescoord, maar die werd door de scheidsrechter afgekeurd, omdat een van de speelsters te vroeg het strafschopgebied was ingelopen. Volgens de Laws of the Game had de scheidsrechter moeten besluiten de strafschop opnieuw te laten nemen. In plaats daarvan kende de scheidsrechter een vrije trap toe. In de uitspraak wordt uitgelegd dat de beoordeling door de scheidsrechter, dat er door een teamgenoot van de strafschopnemer te vroeg werd ingelopen, een “factuel decision” is zoals omschreven in regel 5 en daarom bindend is. Het (vervolgens) onjuist toepassen van de spelregels (de “technical decision”) kan wel worden aangetast aangezien over de strikte toepassing van de spelregels geen onduidelijkheid kan bestaan.
Bovendien is deze uitleg van regel 5 volgens de KNVB in lijn met de uitspraak inzake KNVB/HVV. In die zaak was het geen punt van discussie dat de vergissing van de scheidsrechter geen bindende beslissing in de zin van regel 5 was. Tegen deze achtergrond was de beslissing van de scheidsrechter om het ABBA-systeem toe te passen geen feitelijke beslissing over een spelaangelegenheid, maar een administratieve/organisatorische beslissing, die niet onder het bereik van regel 5 valt.

Artikel 50 van het reglement KNVB Beker staat het bestuur betaald voetbal toe te besluiten in onvoorziene gevallen of bijzondere omstandigheden. In het besluit heeft het bestuur uitgelegd dat hier sprake is van een onvoorzien geval dan wel bijzondere omstandigheid: de scheidsrechter had een onjuiste procedure in strijd met de Spelregels veldvoetbal toegepast en de uitkomst van de procedure was bepalend voor deelname aan de volgende speelronde van het toernooi in de KNVB Beker. De gevolgen van de (verkeerde) beslissing zijn dan ook groter. Voorts stelt de KNVB dat artikel 50 haar bevoegd maakt, omdat de scheidsrechter een beslissing heeft genomen, nadat de reguliere en verlengde speeltijd van de wedstrijd reeds waren verstreken.

4.7.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Gezien de standpunten van partijen gaat het in de kern om uitleg van regel 5 in de Spelregels veldvoetbal. De uitleg die FC Lisse voorstaat komt er in feite op neer dat op grond van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal geen enkele (foutieve) beslissing van de scheidsrechter in een wedstrijd aan te tasten is, althans dat alle beslissingen van de scheidsrechter in een wedstrijd onder alle omstandigheden voor partijen bindend zijn. Deze uitleg van regel 5 wordt voorshands als te beperkt beschouwd en wel om het volgende.
4.8.

De Spelregels veldvoetbal zijn het Nederlandse equivalent van de Laws of the Game. Niet in geschil is dat de IFAB het enige orgaan is binnen de internationale voetbalwereld dat zich bezighoudt met en verantwoordelijk is voor de Laws of the Game. Dat maakt de IFAB bij uitstek de partij voor de uitleg van de Laws of the Game. Uit de brief van de IFAB van 22 september 2017 blijkt dat de IFAB van oordeel is dat de wijze waarop de scheidsrechter de strafschoppen heeft laten nemen niet valt onder het bereik van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal. Volgens de IFAB is de beslissing van de scheidsrechter over de manier waarop de strafschoppen genomen diende te worden, een beslissing van administratieve dan wel van organisatorische aard en valt een dergelijke beslissing niet onder het bereik van artikel 5, dat bepaalt dat beslissingen van de scheidsrechter bindend zijn.
4.9.

Dat een beslissing van de scheidsrechter niet onder alle omstandigheden bindend is, blijkt verder uit de uitspraak van de UEFA Control van 8 april 2015. In die zaak ging het kort gezegd om het verkeerd toepassen van regel 14 van de Spelregels veldvoetbal door de scheidsrechter. Uit de beoordeling van die uitspraak blijkt dat de UEFA Control onderscheid maakt tussen twee soorten beslissingen van een scheidsrechter: te weten feitelijke beslissingen en technische beslissingen. Waar een feitelijke beslissing van de scheidsrechter volgens de UEFA Control onder alle omstandigheden valt onder het bereik van regel 5 en dus onaantastbaar is, geldt dat niet voor technische beslissingen. Ten aanzien van die beslissingen oordeelt de UEFA Control dat in uitzonderlijke omstandigheden een technische beslissing van de scheidsrechter toch kan worden aangetast althans kan worden herzien. Volgens de UEFA Control kan van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn wanneer de technische beslissing van de scheidsrechter van doorslaggevende invloed is geweest op de definitieve uitslag van de wedstrijd, waarbij van doorslaggevende invloed zo moet worden uitgelegd dat het moet gaan om meer dan alleen van mogelijke of potentiele invloed.
4.10

De reactie van de IFAB als het oordeel van de UEFA Control met betrekking tot de uitleg van regel 5 maken voldoende aannemelijk dat, anders dan FC Lisse voorstaat, een beslissing van de scheidsrechter dus niet onder alle omstandigheden bindend is op grond van regel 5 van de Spelregels veldvoetbal. In dit geval gaat het om het niet toepassen van regel 10 van de Spelregels veldvoetbal door de scheidsrechter, waarin is bepaald dat strafschoppen om en om moeten worden genomen. Gegeven de reactie van de IFAB en het oordeel van de UEFA Control is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de onderhavige beslissing van de scheidsrechter om de strafschoppen niet om en om te laten nemen, dus in strijd met regel 10, niet een beslissing is die valt onder de reikwijdte van regel 5. Dat maakt de beslissing van de scheidsrechter, om de strafschoppenserie overeenkomstig het ABBA-systeem te laten nemen, als niet bindend moet worden beschouwd.
4.11.

Het enkele feit dat deze beslissing van de scheidsrechter niet bindend is, maakt de KNVB, althans het bestuur betaald voetbal, nog niet (automatisch) bevoegd een besluit te nemen als waar het hier in het onderhavige geval om gaat, het laten overdoen van de strafschoppenserie.
4.12.

De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat artikel 50 Reglement KNVB Beker de KNVB althans het bestuur betaald voetbal die bevoegdheid voldoende geeft en dat hier sprake is van een bijzondere omstandigheid die afwijking noodzakelijk maakte. Het reglement Bekerwedstrijd is specifiek bedoeld voor en naar het lijkt alleen van toepassing op het toernooi om de KNVB Beker 2017/2018. In het reglement staan bepalingen over onder meer het aantal deelnemers aan en de opzet van het toernooi, wat te doen in het geval van gelijkspel na 90 minuten, speeldata, maar bevat ook bepalingen over de hoogte van entreeprijzen en de manier waarop interviews gegeven dienen te worden. Aangenomen moet worden dat de bevoegdheid die artikel 50 Reglement KNVB Beker schept op al deze bepalingen in het reglement betrekking heeft en niet alleen op de door FC Lisse gestelde zaken. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat hier sprake van een bijzondere omstandigheid, die afwijking noodzakelijk maakte. De wedstrijd werd gespeeld in het bekertoernooi en de winnaar van de wedstrijd zou uitkomen in de tweede ronde van het toernooi. De stand van de wedstrijd was na de reguliere speeltijd van 90 minuten en twee keer 15 minuten verlenging gelijk. Overeenkomstig regel 9 van het Reglement KNVB Beker is de scheidsrechter overgegaan tot het nemen van strafschoppen. Het was onder deze omstandigheden van evident belang dat de strafschoppen genomen zouden worden op de wijze zoals strafschoppen in Nederland altijd worden genomen, namelijk om en om (regel 10). Dat is hier echter niet gebeurd door de beslissing van de scheidsrechter om de strafschoppen te laten nemen volgens het ABBA-systeem. Het zijn deze omstandigheden die maken dat het bestuur betaald voetbal bevoegd is het onderhavige besluit te nemen.
4.13.

De slotsom is dat de KNVB op grond van artikel 50 Reglement KNVB Beker bevoegd is op 25 september 2017 te besluiten dat de strafschoppenserie overgenomen diende te worden.
Besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid?

4.14.

FC Lisse stelt dat het besluit van de KNVB om de volgende redenen in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. In iedere voetbalwedstrijd worden fouten gemaakt door de scheidsrechter. Bij deze fouten hanteert de KNVB altijd andere maatregelen. Nooit is besloten een gedeelte van een wedstrijd te laten overspelen; de KNVB neemt, indien mogelijk, andere passende maatregelen. Daarnaast heeft geen van de partijen nadeel ondervonden van het feit dat de eerste 10 strafschoppen volgens het ABBA-systeem zijn genomen. HSV Hoek heeft de beslissende strafschop gemist, nadat de scheidsrechter weer was overgegaan tot het om en om laten nemen van de strafschoppen. Daar komt bij dat FC Lisse in zoverre door toepassing van het ABBA-systeem nadeel heeft geleden, althans haar kansen op de overwinning zijn door de toepassing van dit systeem verkleind. Het systeem is immers bedoeld om het voordeel dat een ploeg heeft die als eerste de strafschoppen neemt weg te nemen. Uit onderzoek zou namelijk zijn gebleken dat het elftal dat als eerste een strafschop neemt 60% kans heeft om de wedstrijd te winnen. FC Lisse was de partij die als eerste aan de beurt was om strafschoppen te nemen. Verder ontstaat als gevolg van deze beslissing een situatie die onvergelijkbaar is met de situatie dat na 120 minuten voetballen aangevangen wordt met het nemen van strafschoppen.
4.15.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de KNVB, bij een afweging van alle belangen, in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het toernooi om de KNVB Beker wordt georganiseerd door de KNVB zelf. Uit het Reglement KNVB Beker blijkt dat de winnaar van de KNVB Beker door de KNVB wordt ingeschreven voor de UEFA Europa League seizoen 2018/’19. Voorts blijkt uit het betreffende reglement dat de winnaar van de KNVB Beker zal spelen tegen de kampioen van de competitie eredivisie van de sectie betaald voetbal, in een door het bestuur betaald voetbal te organiseren wedstrijd om de Johan Cruijff-schaal. Hieruit blijkt dat met het winnen van de KNVB Beker grote belangen zijn gemoeid. Niet alleen de KNVB, maar ook alle deelnemers van het toernooi hebben er dan ook groot belang bij dat de wedstrijden in het Bekertoernooi conform de regels worden gespeeld en dat de regels correct worden toegepast. Het is voor iedereen volstrekt helder dat de scheidsrechter in de wedstrijd tussen FC Lisse – HSV Hoek een fout heeft gemaakt. Nu maken scheidsrechters in een wedstrijd wel vaker fouten (net zoals spelers dat trouwens veelvuldig doen), het punt hier is nu juist dat gaat om een fout die niet valt onder regel 5 van de Spelregels veldvoetbal en wordt gemaakt op een cruciaal moment in de wedstrijd: namelijk op het moment dat aan de hand van strafschoppen de winnaar van de wedstrijd moest worden bepaald. Daarmee was het in ieders belang dat de strafschoppen volgens de regels om en om genomen zouden worden. Nu dat niet is gebeurd, kon de KNVB in dit geval in redelijkheid tot haar besluit komen de strafschoppen over te laten nemen om zodoende op de juiste wijze de winnaar van de wedstrijd vast te stellen. Dat de fout van de scheidsrechter niet tot enig nadeel bij partijen zou hebben geleid dan wel dat door de scheidsrechter een systeem voor het nemen van strafschoppen is toegepast dat juist in het nadeel van FC Lisse zou zijn, doet aan de redelijkheid van het besluit niet af. Voorts lag het niet voor de hand om in dit geval de gehele wedstrijd over te laten spelen, omdat de wedstrijd op zichzelf overeenkomstig de regels is verlopen.
4.16.

De conclusie is dat onder de gegeven omstandigheden niet aannemelijk is dat de bodemrechter het besluit van de KNVB zal vernietigen. Daarom worden de vorderingen van FC Lisse afgewezen.
4.17.

FC Lisse zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op € 618,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

weigert de gevraagde voorziening;