De gemeentecommissie c.q. vereniging

“De gemeente Emmen heeft Erkende Overlegpartners, waarvan Erkende Overlegpartner Dorpsraad Zwartemeer (hierna: commissie) er één is. In 2016 is de vereniging Dorpsraad Zwartemeer (hierna: de vereniging) opgericht om uitvoering te geven aan de besluiten van de commissie.” “Een democratisch gekozen lid van de commissie is ook lid van de vereniging.”

Het betreft een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, dus zonder notariële statuten. Daardoor zijn tamelijk creatieve constructies mogelijk.

“[eisers] zijn in [xxxx] in [woonplaats] komen wonen. Op 15 maart 2023 zijn zij door de kiesgerechtigde inwoners van [woonplaats] verkozen als leden van de commissie. Door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen zijn [eisers] op 24 maart 2023 benoemd als leden van de commissie.”

“[eisers] hebben een vergadering van de vereniging op 18 oktober 2023 vroegtijdig verlaten, nadat de gemoederen hoog waren opgelopen vanwege meningsverschillen tussen de leden. Bij de eerstvolgende vergadering, gehouden op 14 november 2023 waren [eisers] niet aanwezig.”

“Op 16 november 2023 heeft de heer [naam] , destijds voorzitter van de vereniging, aan [eisers] laten weten dat zij uit de vereniging zijn gezet. [eisers] is diezelfde dag uit de WhatsApp-groep verwijderd.”

De voorzieningenrechter: “[eisers] zijn op 15 maart 2023 door de kiesgerechtigde inwoners van [woonplaats] verkozen als leden van de commissie. Door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen zijn [eisers] op 24 maart 2023 benoemd tot leden van de commissie. Niet gesteld of gebleken is dat leden van de commissie andere leden uit de commissie kunnen zetten. De vereniging heeft aangegeven dat er geen reglement of statuten van de commissie zijn die deze mogelijkheid bieden. Voor zover met de mededeling van de heer [naam] aan [eisers] op 16 november 2023 is bedoeld dat [eisers] uit de commissie en/of de vereniging zijn gezet, oordeelt de voorzieningenrechter dat de heer [naam] deze mededeling niet heeft kunnen doen. Er bestond immers geen regel op basis waarvan hij [eisers] uit de commissie danwel de vereniging kon zetten. Blijkens artikel 5 van de statuten van de vereniging kan een lid worden ontzet uit het lidmaatschap van de vereniging wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Ontzetting geschiedt door een besluit van het bestuur van de vereniging, waarna het lid in beroep kan gaan bij de algemene ledenvergadering. Niet is gesteld of gebleken dat het bestuur een dergelijk besluit heeft genomen en dat de procedure van artikel 5 lid 4 van de statuten is gevolgd. Bovendien heeft de ontzetting van een lid uit het lidmaatschap van de vereniging geen gevolg voor het lidmaatschap van de commissie. De conclusie is dat [eisers] nog steeds lid van de commissie en de vereniging zijn. Zij hebben recht op alle voorzieningen die zij nodig hebben om hun taak als (bestuurs)lid van de vereniging uit te voeren. De voorzieningenrechter zal de vorderingen – waarbij de hierna volgende overwegingen zullen worden meegenomen – toewijzen.”

De proceskostenveroordeling voor de vereniging is EUR 1352.

De vereniging is ingeschreven bij de KvK, dus de bestuurders zijn niet direct hoofdelijk aansprakelijk, maar slechts als de vereniging niet aan de proceskostenveroordeling voldoet (artikel 2:30 lid 4 BW). Hoofdelijk = elk voor het geheel, de betalende bestuurder kan proberen het aandeel van de overige bestuurders vergoed te krijgen (art. 6:7 en 6:10 BW). Mogelijk echter dat de vereniging voldoende vermogen heeft om aan de proceskostenveroordeling te voldoen.

Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)

  • Deze uitspraak is belangrijk omdat hij het laat zien dat het belang van informele verenigingen soms groot kan zijn. Een informele vereniging hoeft namelijk niet officieel te zijn opgericht en hoeft geen op schrift gestelde statuten te hebben. Toch kan ze wel eigenaar zijn van goederen, en dus rechthebbende op het saldo een bankrekening.

De feiten

  • ” Club Sam is een activiteitenclub waar op zaterdagmiddag activiteiten worden georganiseerd voor kinderen met een beperking. De Brusjesclub is een activiteitenclub voor de broertjes en zusjes van kinderen met een beperking. Bij “Op vakantie met je vriendjes” worden vakanties voor kinderen met een beperking georganiseerd.”
  • ” [eiser sub 1] is jarenlang actief geweest binnen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. In eerste instantie als vrijwilliger binnen Club Sam, vervolgens als assistent coördinator binnen Club Sam en in 2011 is hij coördinator geworden van Club Sam en later ook van De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes.”
  • ” [Stichting] Struikske heeft voor alle drie de clubs een “inzake”-bankrekening geopend. [eiser sub 1] en de penningmeesters van de betreffende clubs hadden ieder een machtiging voor die rekeningen.”
  • ” Na de op non-actief stelling van [eiser sub 1] is de relatie tussen partijen verslechterd. [eiser sub 1] heeft op 24 januari 2020 drie eigen stichtingen opgericht te weten: Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”
  • ” [eiser sub 1] heeft op 2 maart 2020 de banktegoeden op de “inzake”-bankrekeningen van de drie clubs (in totaal een bedrag van € 18.600,00) overgeboekt naar de bankrekeningen van [de stichtingen met de namen] Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”

De juridische vraag: wanneer is een club een informele vereniging?

  • Stichting Struikske wil dat de bedragen worden terugbetaald.
  •  De uitkomst van de zaak op dat punt ”  is onder meer afhankelijk van het antwoord op de vraag of de clubs gezien moeten worden als informele verenigingen. [eisers] heeft aangevoerd dat de clubs voldoen aan de eisen die de Hoge Raad geformuleerd heeft in het Bandidos-arrest (Hoge Raad 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:797 [blogpost]).”
  • ” Bij de beantwoording van de vraag of de clubs als informele vereniging gezien moeten worden neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. Een vereniging kan ontstaan door oprichting bij notariële akte, maar ook op andere wijze. In dat laatste geval wordt vaak gesproken over een informele vereniging.”
  • ”  Voor het bestaan van een informele vereniging is niet noodzakelijk dat er een rechtshandeling is verricht waarbij zij is opgericht. Ook is niet noodzakelijk dat het doen ontstaan van een rechtspersoon door de samenwerkenden uitdrukkelijk is gewild.”
  • ”  Voor het ontstaan van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of in een concreet geval sprake is van dit organisatorisch verband, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad kunnen dergelijke omstandigheden zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is. Daarbij is nog opgemerkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen gesteld moeten worden “

Toepassing op de zaak: clubs zijn informele vereniging

  • ” De rechtbank is, gelet op voornoemd toetsingskader, van oordeel dat Club Sam gezien moet worden als een informele vereniging. Hiervoor is het volgende redengevend. Partijen zijn het erover eens dat Club Sam is opgericht door [mevrouw A] . Hoewel [mevrouw A] wel enige band had met KansPlus – zij was secretaris van VOGG (de rechtsvoorganger van KansPlus) – blijkt verder uit de stellingen van partijen dat KansPlus geen inhoudelijke bemoeienis had met Club Sam. Club Sam functioneerde zelfstandig en trad zo ook naar buiten toe op. Club Sam organiseerde zelf activiteiten, namelijk op zaterdagmiddag voor gehandicapte kinderen. Ook werden er bijeenkomsten georganiseerd voor de ouders en vrijwilligers. [eiser sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat er vier keer per jaar een bijeenkomst georganiseerd werd. Door KansPlus c.s. is dit niet gemotiveerd weersproken. Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat Club Sam een eigen coördinator en penningmeester had. KansPlus c.s. heeft ter zitting erkend dat zij geen enkele bemoeienis had bij de benoeming van een nieuwe coördinator of van (mogelijke) bestuursleden. De opvolgers werden door Club Sam zelf aangedragen en aangesteld. Club Sam had eigen leden en hield zelf ledenlijsten bij. De leden werden elk jaar door de penningmeester van Club Sam aangeschreven voor de betaling van contributie. De hoogte van de contributie werd door Club Sam zelf bepaald.. Daarnaast blijkt uit de stukken dat Club Sam zelf contracten sloot op haar eigen naam. Dit geldt bijvoorbeeld voor de huurovereenkomst van de gebruiksruimte [], de huurovereenkomsten van vakantieverblijven ([] en huurovereenkomsten met betrekking tot auto’s []. “
  • ” Verder geldt voor alle clubs dat weliswaar Het Struikske bankrekeningen heeft geopend, maar wel voor elke club afzonderlijk een “inzake”-bankrekening op naam van de clubs. Naar eigen zeggen stortte Het Struikske daarop alleen de subsidies, die zij bij de betrokken gemeentes aanvroeg conform haar eigen taak, en deed zij verder niks met de rekeningen. Daarover beschikten de clubs zelfstandig. Desgevraagd heeft KansPlus c.s. niet kunnen aangeven dat de saldi van de bankrekeningen verantwoord werden op de balans van Het Struikske. De rechtbank volgt dan ook [eisers] in de stelling dat de gelden toebehoorden aan de clubs. Ook dit draagt bij aan het oordeel dat de clubs zelfstandig opereerden en aangemerkt moeten worden als zelfstandige verenigingen.”

Gevolgen van de kwalificatie als informele vereniging

  • De rechtbank overweegt het niet expliciet, maar informele verenigingen zijn rechtspersonen (impliciet in art. 2:30 lid 1 BW)
  • ” De rechtbank is van oordeel dat het vermogen op de “inzake-bankrekeningen” toebehoorde aan de informele verenigingen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. Hoewel vaststaat dat die bankrekeningen zijn geopend door Het Struikske, blijkt uit het feit dat het gaat om “inzake-bankrekeningen” dat het geld daarop door Het Struikske voor een ander, en wel voor de specifieke clubs, werd gehouden. Het Struikse heeft ook nooit zelf over enig saldo op die rekeningen beschikt. Zij heeft daarop alleen subsidiegelden gestort die voor die clubs bestemd waren. In de verhouding tussen partijen heeft het Struikske zich niet als eigenaar van de gelden gemanifesteerd. Er is ook niet gebleken dat Het Struikske de gelden verantwoord heeft op haar eigen balans.”
  • ” Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes informele verenigingen waren met een eigen vermogen dat bestaan heeft uit de banktegoeden op de “inzake-bankrekeningen” geopend door Het Struikske”
De overboekingen
  • De hoofdregel is dat je als bestuurslid niet zomaar het vermogen van een vereniging mag overmaken naar een andere stichting (laat staan naar jezelf).
  • De rechtbank gaat echter niet inhoudelijk in op de vraag of de overboekingen legitiem waren, omdat, kort gezegd, Stichting Het Struikske met die vraag   niets te maken heeft, althans zelf geen recht heeft op terugbetaling van het geld zelfs als het bestuurslid het geld niet had mogen overmaken.
  • ” In de rechtsverhouding tussen [eiser sub 1] en KansPlus c.s. kan in het midden blijven waarop exact de bevoegdheid van [eiser sub 1] gebaseerd is om overboekingen naar andere clubs te doen. Nu KansPlus c.s. geen aanspraak kan maken op de gelden, moeten de overboekingen in die rechtsverhouding als rechtsgeldig worden gezien.”

Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5

Lees verder “Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)”

Geen (hoge) boete bij opzeggen lidmaatschap

 Deze zaak ging over de verbodenverklaring van een motorclub. 
“Het hof is van oordeel dat reeds de hoogte van het bedrag [van € 5.000,-] dat bij vertrek moet worden voldaan een onaanvaardbare beperking is van de negatieve vrijheid van vereniging.”

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2019:1451

Bad Standing

14.1

Satudarah heeft in grief 7 aangevoerd dat het verschijnsel van de zogeheten “bad standing” niet in strijd is met de openbare orde, maar dat de strijdigheid met de openbare orde slechts in het executietraject zou kunnen liggen. Een gewelddadig executietraject is echter geen clubbeleid, maar hooguit een incidenteel resultaat van een invulling die een individueel lid daaraan geeft.

14.2

De grief van Satudarah richt zich niet tegen de feitelijke vaststelling van de rechtbank dat een lid dat Satudarah, al dan niet op eigen initiatief, verlaat, bij die gelegenheid een fors geldbedrag moet betalen. Ook richt de grief zich niet tegen het oordeel van de rechtbank dat een lid op grond van een bij aanvang van het lidmaatschap ingevulde vragenlijst niet behoefde te beseffen dat hij een bedrag van € 5.000,- moet voldoen indien hij de vereniging verlaat.

14.3

Het hof is van oordeel dat reeds de hoogte van het bedrag dat bij vertrek moet worden voldaan een onaanvaardbare beperking is van de negatieve vrijheid van vereniging. Daar komt bij dat Satudarah de door de rechtbank in overweging 2.17 opgenomen gebeurtenissen niet inhoudelijk weerspreekt.

Wie is eigenaar van de clubs

We hebben in Nederland informele
verenigingen, die wel rechtspersoon zijn, en ook “clubs”, die geen
rechtspersoon zijn. In dit geval betreffen de “clubs” in wezen
activiteiten van een welzijnsinstelling en daarmee verbonden organisaties. Als
de coördinator op non-actief wordt gesteld en vervolgens stelt dat de clubs
onder zijn eigen thuiszorgonderneming vallen, rijst de vraag wie er
“eigenaar” is van de clubs (uiteraard zijn de clubs geen zaken, zodat
van eigendom in de strikt juridische zin geen sprake is). Met name omdat de coördinator bedragen van de bankrekeningen van de clubs overmaakt naar andere stichtgingen (*). 

De uitspraak is strikt genomen geen verenigingsrecht omdat de clubs geen informele vereniging zijn. 

ECLI:NL:RBOBR:2020:2725

(*) N.b. zie ook de latere uitspraak in de bodemprocedure: Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5 waarin de rechtbank overweegt dat: ” Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes informele verenigingen waren met een eigen vermogen dat bestaan heeft uit de banktegoeden op de “inzake-bankrekeningen” geopend door Het Struikske en dat de overdracht van het volledige vermogen aan Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke Vakanties, rechtsgeldig is geweest.”

2.17.

Op 27 januari 2020 heeft [A] drie stichtingen ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel:

– Stichting Club Sam Nuenen ;

– Stichting De Brusjesclub Nuenen;

– Stichting Op vakantie met je vriendjes.

2.18.

Op 31 januari 2020 hebben [gedaagden] Het Struikske gesommeerd om het tegoed

op de bankrekeningen van de drie clubs over te boeken naar de nieuwe bankrekeningen van de stichtingen die [A] heeft opgericht. Het Struikske heeft hieraan geen gehoor gegeven.

2.19.

Op 2 maart 2020 is van de bankrekening van Club Sam met het nummer [bankrekeningnummer 1] € 11.500,00 overgeschreven naar de bankrekening van Stichting Club Sam Nuenen . Op dezelfde datum is van de bankrekening van de Brusjesclub met het nummer [bankrekeningnummer 3] € 7.100,- overgeschreven naar de bankrekening van Stichting de Brusjesclub Nuenen. Uit de transactiecode op de bankafschriften blijkt dat deze overboeking aan een balie bij de Rabobank is gedaan. Deze overboekingen zijn door [A] verricht. Hij kon dit doen omdat hij nog steeds gevolmachtigde van de rekeningen was.


De beoordeling in conventie

5.1.

Het spoedeisend belang van (een deel van de vorderingen) is volgens Kansplus c.s. gelegen in de omstandigheid dat [A] nadat hij op non-actief is gesteld concrete acties heeft ondernomen om zich (de organisatie rondom) de activiteiten in de diverse clubs toe te eigenen en zich naar buiten prominent profileert als de eigenaar van de clubs, terwijl de clubs “hangen” onder Kansplus c.s.. In het geval Kansplus c.s. het gelijk aan hun zijde hebben, is hiermee het spoedeisend belang gegeven.

5.2.

In deze zaak staat nadrukkelijk niet ter beoordeling de klachten die jegens [A] zijn binnengekomen en die Kansplus c.s. hebben genoopt om [A] in afwachting van het onderzoek van de externe klachtencommissie op non-actief te stellen. De non-actiefstelling is slechts de aanleiding geweest voor de thans ontstane machtsstrijd tussen Kansplus c.s. enerzijds en [gedaagden] anderzijds.

5.3.

In dit kort geding staat de voorzieningenrechter voor de vraag wie formeel zeggenschap heeft over de activiteitenclubs ‘Club Sam ’ (en op vakantie met je vriendjes) en ‘de Brusjesclub’. Niet in geschil is dat deze clubs niet geformaliseerd zijn in zelfstandige juridische entiteiten.

5.4.

Dat de juridische en organisatorische structuur van Kansplus c.s. diffuus is, althans in ieder geval voor de gebruikers/leden van de club/activiteiten, die kennelijk het bestaan van de overkoepelende organisatie niet kenden, is door beide partijen ter zitting onderkend. Ook wordt door Kansplus c.s. niet ontkend dat [A] in de loop van de jaren het gezicht is geworden van de drie clubs en Kansplus c.s. de ruimte die [A] gaandeweg kreeg/nam binnen de drie clubs hem niet hebben ontnomen, maar hem juist hebben gefaciliteerd daar waar nodig.

5.5.

Voorop staat dat bij de oordeelsvorming in kort geding waar mag worden beslist op basis van aannemelijkheid, de door Kansplus c.s. overgelegde gedingstukken met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis, de organisatie en de financiering/verzekering van deze clubs/activiteiten, gewicht in de schaal leggen. Dat de activiteiten van de clubs onder de verantwoordelijkheid van Kansplus c.s. vielen is ook gebleken uit het verschillende foldermateriaal van Kansplus c.s., zoals overgelegd als de producties 26 en 46: folder van de Brusjesclub en van club Sam waarin het volgende staat: “KansplusSien is de paraplu waaronder de Brusjesclub werkt en is de instelling die de subsidie en administratieve zaken behandeld. Als je lid wil worden van de Brusjesclub moet je lid zijn of worden van KansplusSien” en “ tegenwoordig werken beide ouderverenigingen samen onder de naam Kansplus/PhiladelphiaSupport en zijn nog steeds de paraplu waaronder club Sam werkt (..) als je lid wil worden van Club Sam moet je lid zijn of worden van Kansplus/PhiladelphiaSupport”. Daartegenover staat de enkele bewering van [A] dat hij eigenaar is van de clubs en Kansplus c.s. slechts de belangenbehartiger is. [A] heeft zijn stelling daaromtrent door het overleggen van bewijsstukken waaruit dit zou kunnen blijken, in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de omstandigheid dat [A] zich bewust of onbewust als “eigenaar” van de clubjes heeft geprofileerd en Kansplus c.s. dit min of meer oogluikend hebben toegestaan, geldt dat [A] daarmee miskent dat het niet aan hemzelf is zichzelf door eigen handelen “eigenaar” te maken. Daar is juridisch gezien meer voor nodig.

5.6.

Tegen deze achtergrond zullen de vorderingen worden beoordeeld.

ECLI:NL:RBOBR:2020:2725

Afdelingen van verenigingen (Bandidos)

 Kernpunten

  • In dit arrest uit april 2020 bepaalde de Hoge Raad dat als een vereniging op de voet van art. 2:20 lid 1 BW wordt verboden (het ging om een motorclub), dat verbod zich niet uitstrekt tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Afdelingen van een vereniging moeten zelf als rechtspersoon worden aangemerkt als die afdelingen een informele vereniging zijn. De Hoge Raad: “Zo kan een afdeling op haar beurt een formele of informele vereniging zijn.”
  • De Hoge Raad overweegt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een afdeling een informele vereniging is en aldus rechtspersoonlijkheid heeft. Het is niet doorslaggevend “of de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling expliciet of impliciet voorzien in rechtspersoonlijkheid van die afdeling”.
  • De Hoge Raad overweegt verder dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid (van de afdeling, dus voor het al dan niet aanmerken van de afdeling als informele vereniging).
  • De Hoge Raad: “Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.”
  • Als kanttekening, deze uitspraak lijkt ook van groot belang voor de vraag of geld op een bankrekening  op naam van een afdeling toebehoort aan de hoofdvereniging of aan de afdeling. En voor de vraag of een afdeling zich af kan scheiden en dan het vermogen van de afdeling mee kan nemen. 
  • Ik merk op dat artikel 2:41a BW bepaalt dat “de artikelen 37-41 zijn van overeenkomstige toepassing op de afdelingen van een vereniging die geen rechtspersonen zijn en die een algemene vergadering en een bestuur hebben; hetgeen in die artikelen omtrent de statuten is bepaald, kan in een afdelingsreglement worden neergelegd.” Daaruit volgt dat ook een afdeling met een bestuur en een ALV  rechtspersoonlijkheid kan ontberen.

HR 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:797

De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Als de statuten van een vereniging zijn opgenomen in een notariële akte is sprake van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, ook wel een formele vereniging genoemd. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, is sprake van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid,9 ook wel informele vereniging genoemd. Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband.10 Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.11 Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.12

3.4.2

Zowel een formele als een informele vereniging kan afdelingen hebben waarbinnen leden van de vereniging bijvoorbeeld geografisch of functioneel zijn ingedeeld. Voor het antwoord op de vraag of een vereniging afdelingen heeft, komt onder meer betekenis toe aan de statuten of reglementen van die vereniging. Het is mogelijk dat een afdeling van een vereniging ook zelf rechtspersoonlijkheid heeft.13 Zo kan een afdeling op haar beurt een formele of informele vereniging zijn.

3.4.3

Als een vereniging op de voet van art. 2:20 lid 1 BW wordt verboden, strekt dat verbod zich niet uit tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Hiervoor is het volgende redengevend.

Art. 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Met de toewijzing van een op de voet van art. 2:20 lid 1 BW gedaan verzoek wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze vrijheden, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen.14 Dit betekent dat art. 2:20 lid 1 BW strikt moet worden uitgelegd (vergelijk hetgeen hiervoor in 3.2.6 met betrekking tot art. 10:122 lid 1 BW is overwogen).

Art. 2:20 lid 1 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ‘een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’ op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, dient daarom aldus te worden uitgelegd dat toewijzing van dat verzoek tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee tevens een andere rechtspersoon wordt verboden.15 Dat zou zich ook niet verdragen met het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat mede rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.

3.4.4

Het voorgaande laat onverlet dat het een andere rechtspersoon – waaronder begrepen de afdeling die zelf als rechtspersoon moet worden aangemerkt – niet vrijstaat om de werkzaamheid van de verboden rechtspersoon voort te zetten.

3.4.5

Blijkens het voorgaande kan het verbod van BMC Holland alleen de lokale Nederlandse chapters treffen als die chapters zelf geen rechtspersoon zijn. Nu de lokale Nederlandse chapters naar het oordeel van het hof zijn aan te merken als rechtspersonen, heeft het hof in het midden kunnen laten of de lokale Nederlandse chapters ook afdelingen zijn van BMC Holland.

3.5.1

Onderdeel B1 klaagt dat het hof (in rov. 4.33) heeft miskend dat de verbodenverklaring en ontbinding van een vereniging zich mede uitstrekken over de afdelingen van die vereniging, ook indien die afdelingen informele verenigingen zijn en dus rechtspersoonlijkheid bezitten.

3.5.2

Hiervoor in 3.4.3 is overwogen dat een verbod van een vereniging op de voet van art. 2:20 BW zich niet uitstrekt tot de afdelingen van die vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Daaruit volgt dat onderdeel B1 uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Het faalt daarom.

3.6.1

Onderdeel B2 klaagt dat het hof (in rov. 4.33) heeft miskend dat (i) een afdeling van een vereniging in beginsel zelf geen vereniging is en dus in beginsel geen rechtspersoonlijkheid bezit, (ii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling daarin expliciet of impliciet voorzien, en (iii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer, althans heeft het hof miskend dat daarvoor is vereist dat de afdeling in overwegende mate onafhankelijk van de vereniging functioneert. Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, is zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd, aldus het onderdeel.

3.6.2

Hiervoor in 3.4.2 is overwogen dat een afdeling van een vereniging op haar beurt een vereniging kan zijn en rechtspersoonlijkheid kan hebben. Wanneer die afdeling geen formele vereniging is, hangt het af van de omstandigheden van het geval of die afdeling een informele vereniging is en aldus rechtspersoonlijkheid heeft. Anders dan onderdeel B2 onder (ii) tot uitgangspunt neemt, is niet doorslaggevend of de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling expliciet of impliciet voorzien in rechtspersoonlijkheid van die afdeling. Op het voorgaande stuiten de onder (i) en (ii) geformuleerde klachten van onderdeel B2 af.

De klacht die is geformuleerd onder (iii) mist feitelijke grondslag, nu het hof niet heeft miskend dat een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen volgt dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid, zodat ook de daarop gerichte klacht van onderdeel B2 faalt.

Het hof heeft geoordeeld dat de lokale Nederlandse chapters zijn aan te merken als informele verenigingen. Het heeft daartoe – na te hebben overwogen dat zowel de lokale chapters als hun leden (tevens) lid zijn van BMC Holland – redengevend geacht dat de lokale chapters zelf een bestendige organisatie met leden vormen, beschikken over een eigen bestuur, een eigen naam, eigen leden, eigen vergaderingen, een eigen contributieverplichting en eigen onderscheidingstekens op de kleding en zich naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren. Dit oordeel van het hof is feitelijk, en voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Daarom faalt ook de hierop gerichte motiveringsklacht van onderdeel B2.

9Zie art. 2:30 lid 1 BW.

10Parl. Gesch. Inv. Boek 2 BW, p. 1160-1161 (MvA II).

11Vgl. ABRvS 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, rov. 2.3.

12Parl. Gesch. Inv. Boek 2 BW, p. 1160-1161 (MvA II).

13Kamerstukken II 1984/85, 17725, nr. 7, p. 26.

14HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Vereniging Martijn), rov. 3.5-3.6; HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels Harlingen), rov. 3.3-3.4.

15Vgl. HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels Harlingen), rov. 3.6.