De vereniging frustreert het intern beroep

De COM [de vereniging] heeft niet weersproken dat [eiser] het beroep 60 dagen voor het Congres heeft ingediend. [eiser] heeft het beroep dus tijdig ingesteld. Dat betekent dat het COM-bestuur het beroep van [eiser] had moeten agenderen ter behandeling door het Congres op 25 januari 2025. Dat is niet gebeurd en tijdens de zitting is gebleken dat het COM-bestuur niet bereid is (omdat dat niet opportuun wordt geacht) het beroep alsnog te agenderen. Dat is problematisch voor [eiser] , omdat de COM daarmee feitelijk de beroepsgang van [eiser] frustreert. Dat maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat [eiser] zich – bij wijze van uitzondering op de regel uit het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1965, ECLI:NL:HR:1965:AD8077 (Amsterdams Speeltuinverbond) – direct tot de tot de civiele rechter kan wenden en zijn bezwaren tegen de besluiten van het COM-bestuur aan de rechter ter beoordeling kan voorleggen. Vooruitlopend daarop kan [eiser] een voorlopige voorziening in kort geding vragen strekkende tot schorsing van de besluiten die het COM-bestuur heeft genomen.

ij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] zal de voorzieningenrechter vooruit moeten lopen op een oordeel van de bodemrechter over de vraag of de besluiten van het COM-bestuur vernietigbaar zijn, zoals [eiser] stelt. De voorzieningenrechter zal zich bij die beoordeling, voor zover getoetst wordt aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 BW) terughoudend moeten opstellen (zie HR 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 (VEB/KLM)). De voorzieningenrechter is, marginaal toetsend, van oordeel dat het COM-bestuur in redelijkheid niet tot de gewraakte besluiten heeft kunnen komen zodat het schorsingsbesluit (en daarmee ook het voorlopige schorsingsbesluit) vernietigbaar is. De voorzieningenrechter motiveert dat oordeel als volgt.

Uit het door [naam 1] opgestelde feitenrapport (zie hiervoor bij 2.9) en de verduidelijking die de COM ter zitting heeft verschaft, begrijpt de voorzieningenrechter dat de COM [eiser] voornamelijk verwijt dat hij, in zijn rol als voorzitter van de OMJ en als vicevoorzitter van de OMJ, onvoldoende heeft gedaan om de belangen van de COM te beschermen, mede in de aanloop naar de internationale competitie in Salerno. 

De voorzieningenrechter begrijpt dat er bij de COM teleurstelling heerst over de wijze waarop de FOI haar beleid voor wat betreft het afvaardigen van keurmeesters voor evenementen van de COM heeft vormgegeven en wellicht tevens over de visie van de FOI op het beleid ter zake van uit te reiken prijzen aan winnaars. Maar die omstandigheden vormen geen reden – ook niet met inachtneming van de terughoudendheid waarmee de rechter een dergelijk besluit behoort te toetsen – om [eiser] te schorsen, laat staan voor een periode van vier jaar, uit zijn functies binnen de COM.

De COM heeft tot slot nog aangevoerd dat [eiser] tijdens de tuchtprocedure ten onrechte heeft geweigerd zich te laten horen en daarmee over zichzelf heeft afgeroepen dat het COM-bestuur zonder zijn inbreng maatregelen tegen hem heeft getroffen. De voorzieningenrechter volgt de COM daarin niet. De voorzieningenrechter acht het niet onbegrijpelijk dat [eiser] in zijn brief van 20 juni 2024 heeft verzocht om zich door een ander lid van het COM-bestuur dan [naam 1] te laten horen. Niet geheel onvoorstelbaar is dat er bij hem twijfels bestonden over de onafhankelijkheid van [naam 1] , die in de tuchtprocedure zowel de rol van getuige als van tuchtonderzoeker vervulde en als lid van het COM-bestuur betrokken was bij de besluitvorming. De COM heeft daar nog tegenin gebracht dat [eiser] niet alleen door [naam 1] , maar door het voltallig bestuur van de COM zou worden gehoord. De uitnodiging van 9 juni 2024, die door [naam 1] is verstuurd, maakt daar echter geen melding van. Daaruit had [eiser] dus niet kunnen afleiden dat hij door het COM-bestuur zou worden gehoord. Ook na ontvangst van het verzoek van [eiser] heeft het COM-bestuur hem daar niet van op de hoogte gesteld, terwijl dat wel in de rede had gelegen. Dat [eiser] zich niet heeft laten horen, kan naar het naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen reden zijn om aan te nemen dat [eiser] zijn rechten heeft verwerkt op een inhoudelijke toetsing (door het Congres en nu) door de rechter.

Rechtbank Den Haag 17 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2330

Intern beroep verhinderen

“Bij brief van 14 november 2022 heeft het bestuur aan [eiser] medegedeeld dat zij het lidmaatschap van [eiser] per direct opzeggen (hierna: het Besluit). Het bestuur noemt als reden voor de opzegging dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de Website, [eiser] geen antwoord geeft op de vragen van het bestuur over de Website, het niet lukt om in gesprek te gaan met [eiser] en [eiser] niet langer een positieve bijdrage levert aan de Watersportvereniging. “

“In een e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiser] het bestuur geïnformeerd dat hij de Website niet heeft gemaakt (…) [en dat] [eiser] wenst de ledenvergadering bijeen te roepen om het Besluit aan te vechten en heeft het bestuur verzocht om binnen drie weken de ledenvergadering te beleggen.

“In reactie hierop heeft het bestuur op 23 maart 2023 aan [eiser] bericht dat het aanvragen van een bijzondere ledenvergadering om het Besluit terug te draaien buiten alle proporties en onredelijk is. Het bestuur heeft de opzegging naar eigen zeggen eerder al heroverwogen. [eiser] heeft volgens het bestuur een reeds geplande ledenvergadering niet benut om hier tegen op te komen en de opzegging heeft vier maanden geleden plaatsgevonden. “

De rechtbank: “De statuten voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de ledenvergadering als een lidmaatschap wordt opgezegd door het bestuur. Vast staat dat in de opzeggingsbrief van 14 november 2022 geen melding is gemaakt van deze beroepsmogelijkheid. Het bestuur heeft [eiser] daar ook naderhand niet op gewezen, terwijl [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het Besluit. Zo heeft [eiser] in correspondentie tussen hem en het bestuur (2.8 en 2.10) benoemd dat hij zich niet kon vinden in de redenen voor opzegging en zich tegen de opzegging verzet. [eiser] heeft het bestuur op 13 maart 2023 hierna ook expliciet verzocht om het bijeenroepen van een ledenvergadering, om tegen de opzegging door het bestuur op te komen. De weigering van het bestuur hierna om over te gaan tot het bijeenroepen van de ledenvergadering, maakt dat het Besluit in strijd is met de door artikel 2:8 geëiste redelijkheid en billijkheid. Immers, met deze gang van zaken heeft het bestuur verhinderd dat [eiser] in beroep kon gaan tegen het Besluit, waartoe hij op grond van de statuten gerechtigd was.”

“Vast staat dat het in deze zaak gaat om een besluit tot opzegging en niet tot ontzetting. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen opzegging van lidmaatschap (2:36 BW) en ontzetting van een lid (2:35 BW). Het gaat om twee verschillende wijzen waarop het lidmaatschap eindigt, waarvoor een zelfstandige grond bestaat. Voor ontzetting is slechts plaats als een lid heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. De wet voorziet in een beroepsmogelijkheid voor het ontzette lid bij de ledenvergadering, waarvoor een termijn is bepaald. Wat opzegging betreft, bestaat deze wettelijke beroepsmogelijkheid en termijn niet. De Watersportvereniging heeft ervoor gekozen om in haar statuten te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij opzegging.”

” Dit betekent echter niet dat hierop de wettelijke bepalingen inzake ontzetting van toepassing zijn. Dat het Watersportverbond in haar statuten wel een beroepstermijn bepaalt bij zowel opzegging als ontzetting, doet er in dit verband niet toe. De statuten van het Watersportverbond zijn niet van toepassing op de verhouding tussen de Watersportvereniging en haar leden. Nu de statuten van de Watersportvereniging geen termijn voorschrijven voor het instellen van beroep tegen een opzeggingsbesluit en het voor het bestuur bovendien al geruime tijd kenbaar was dat [eiser] op wenste te komen tegen het Besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar verweer te volgen dat [eiser] op 13 maart 2023 in redelijkheid niet meer kon verzoeken om het bijeenroepen van de ledenvergadering.”

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5137

Geen eerlijke procesgang bij KNVB

 De rechtbank oordeelt snoeihard over de beroepsprocedure van de KNVB: die biet geen eerlijke procesgang.

  •  “Omdat [eiser = het lid] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. “
  • “Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.”
  • “Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.”

Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. De voorzieningenrechter licht haar oordeel in de volgende alinea’s toe.

4.7.

Vast staat dat de commissie bij het nemen van haar beslissing de camerabeelden niet heeft bekeken, terwijl deze wel op aanvraag voor de KNVB beschikbaar waren. De beelden zijn bovendien als bewijsmateriaal door AFC AJAX aangeboden en [eiser] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd betwist dat hij zou hebben gescholden of fysiek geweld zou hebben gebruikt.

Ook staat vast dat de melding van AFC AJAX (productie 3 van de KNVB) niet aan [eiser] is toegestuurd. Evenmin is [eiser] tijdig in kennis gesteld van de (inhoud van de) bij de melding horende verklaringen, terwijl uit de motivering van de in dit kort geding bestreden beslissing blijkt dat de commissie doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaring van (één van) de stewards. De KNVB heeft niet weersproken dat [eiser] voor het eerst van de melding van AFC AJAX en van de bijbehorende verklaringen heeft kennis kunnen nemen, na indiening door de KNVB van de producties in het kader van deze kortgeding procedure. Indiening heeft plaatsgevonden 2 dagen voor de mondelinge behandeling.

4.8.

Omdat [eiser] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. [eiser] heeft zich daartegen dus slechts in algemene zin kunnen verweren in zijn beroepschrift van 4 mei 2022. terwijl voor deze baldadigheid wel een stadionverbod voor de duur van 18 maanden (anderhalf jaar) is opgelegd. De voorzieningenrechter vindt dit niet getuigen van zorgvuldigheid.

Anders dan de gemachtigde van de KNVB meent, bevat het beroepschrift een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die [eiser] heeft tegen het opgelegde stadionverbod, in aanmerking genomen dat [eiser] zich enkel heeft kunnen baseren op de informatie die hem bij deurwaardersexploot is verschaft. Voor de commissie had de betwisting van de gestelde baldadigheid aanleiding behoren te zijn om op zijn minst de camerabeelden te bekijken en [eiser] te horen, althans hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit is niet gebeurd. Omdat er geen mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] pas na ontvangst van de beslissing van de commissie kennis heeft kunnen nemen van de verklaring die voor de commissie – blijkens de motivering – van doorslaggevend belang is geweest. Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.

4.9.

Ter zitting heeft de KNVB aangevoerd dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zich tijdens de beroepsfase niet heeft kunnen uitlaten over de verklaring van de stewards en/of daarover niet is gehoord omdat [eiser] geen stukken heeft opgevraagd en niet heeft verzocht om een hoorzitting. Deze stelling treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.

Bewijslast bij gestelde vechtpartij

  • Ruzie in een moskeevereniging.
  •  Een lid stelt intern beroep in tegen de opzegging van het lidmaatschap, bij de ALV. Het bestuur verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelt dat dit niet kan, en dat de beroepsproceudre nog steeds loopt en dat het lid nog steeds lid is, maar wel geschorst.
  • Later is het lidmaatschap nog een keer opgezegd. De vereniging stelt dat de rechter dit besluit niet moet toetsen, omdat eisers niet de voorgeschreven beroepsprocedure bij de ALV hebben doorlopen. De rechter gaat daar niet in mee, omdat de vereniging zelf weigert een ALV bijeen te roepen.
  • Wat betreft de ALV, staat vast dat die al jaren  niet op de voorgeschreven manier wordt bijeengeroepen. “[De vereniging] VUMG beschikt niet over een compleet adressenbestand van haar leden en een plaatselijk nieuwsblad wordt door veel leden niet gelezen. De feitelijke manier van oproepen, mondeling in de moskee op vrijdag en sinds enige tijd ook met herinneringen via Facebook en sms, is daarom veel effectiever dan wat de statuten bepalen. Niemand heeft hier in het verleden een probleem van gemaakt. Ook eisers [ = de leden] niet, die vaak bij algemene vergaderingen aanwezig waren.”
  • De besluiten genomen op de ALV zijn echter onaantastbaar gelet op de vervaltermijn. 
  • De opzeggging was gebaseerd op de vermeende rol van de leden bij een vechtpartij. De leden ontkennen dat ze betrokken waren op de gestelde manier, ze zouden zijn aagevallen door andere leden.
  • “Omdat eisers vernietiging vorderen van de besluiten van 29 mei 2019, rust op hen de stelplicht en bewijslast van de onrechtmatigheid van deze besluiten (artikel 150 Rv).”
  • Echter, ook de vereniging moet bewijs leveren van de vechtpartij. “De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestuur in zijn besluiten van 29 mei 2019 niet gedetailleerd en per eiser heeft toegelicht welke concrete feitelijke gedragingen ten grondslag liggen aan de opzegging van het lidmaatschap en het terreinverbod voor een jaar of zes maanden. Een meer uitvoerige uiteenzetting hierover is naar het oordeel van de rechtbank pas gegeven in een op 2 september 2020 ingediende productie, waarin VUMG schriftelijke vragen van de rechtbank hierover heeft beantwoord. Voorts zegt VUMG dat zij de genomen besluiten kan staven met beeldopnamen, echter zonder deze op eigen initiatief over te leggen. In deze situatie is het niet onbegrijpelijk dat eisers ter bestrijding van de besluiten van 29 mei 2019 vooralsnog hebben volstaan met een vrij algemeen betoog, de stelling dat de door VUMG gegeven beschrijving van de gang van zaken onjuist is en een bewijsaanbod.”
  • De rechtbank houdt de procedure aan. 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2020:11497

de vereniging [VUMG],

gevestigd te Gorinchem,

gedaagde,

Eisers 1 tot en met 6 worden samen eisers genoemd. Eisers afzonderlijk worden met hun achternaam aangeduid. Gedaagde wordt VUMG genoemd.

1.De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 7 april 2020, met producties;

  • de conclusie van antwoord, met producties;

  • de brieven van 15 juli 2020, 23 juli 2020 en 11 september 2020 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling en nadere informatie is verstrekt over die behandeling;

  • het B8-formulier van 1 september 2020 van VUMG, met nadere producties;

  • de brief van 14 september 2020 van eisers, met nadere producties;

  • het B8-formulier van 15 september 2020 van VUMG, met een nadere productie;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 30 september 2020;

  • het B16-formulier van 16 oktober 2020 van VUMG, met de mededeling dat partijen geen regeling hebben bereikt.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

VUMG
2.1. VUMG is opgericht in 1974. Blijkens haar statuten is één van de doelstellingen van VUMG het in stand houden van een moskee. In de statuten van VUMG (hierna: statuten) is verder onder meer het volgende bepaald.

“ Artikel 3 – Lidmaatschap
(…)
2. Leden zijn zij die zich als lid bij het bestuur hebben aangemeld en door de algemene vergadering als zodanig tot de vereniging zijn toegelaten.

(…)

Artikel 4 – Einde lidmaatschap
1. Het lidmaatschap eindigt door
(…)
c. opzegging door de vereniging
(…)

3. Opzegging van het lidmaatschap door de vereniging vindt plaats door het bestuur, door middel van een schriftelijk bericht aan het lid, met vermelding van de reden(en) van opzegging.

Opzegging is mogelijk:
– als een lid niet meer voldoet aan de statutaire vereisten voor het lidmaatschap; of

– als een lid – ondanks schriftelijke aanmaning – zijn verplichtingen ten opzichte van de vereniging niet nakomt; of

– wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.

(…)
5. Binnen één maand nadat het lid van het besluit tot opzegging (…) in kennis is gesteld, kan dat lid tegen dat besluit in beroep gaan bij de algemene vergadering en daar verweer voeren. Het bestuur is verplicht hiertoe de algemene vergadering bijeen te roepen binnen vier weken na ontvangst van het beroepschrift. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid waarvan het lidmaatschap is opgezegd, geschorst.
(…)

Artikel 8 – Bestuur: samenstelling en benoeming
(…)
2. De algemene vergadering benoemt de bestuursleden (…)

(…)

Artikel 10 – Bestuur: bijeenroeping, vergaderingen, besluitvorming

(…)

6. In de vergaderingen van het bestuur heeft iedere bestuurder één stem. Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden de besluiten door het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. (…)

Artikel 16 – De algemene vergadering: oproeping

1. De algemene vergadering wordt bijeengeroepen door het bestuur. (…)
2. De oproeping tot de algemene vergadering vindt plaats door middel van:

– een schriftelijk bericht aan de adressen van de leden volgens het ledenregister; of

– een advertentie in een ter plaatse veel gelezen dagblad.
De bijeenroeping kan, als een lid hiermee instemt, ook plaatsvinden door een langs elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht aan het adres dat door het lid voor dit doel is bekendgemaakt.
(…)

Artikel 24 – Reglementen

1. De algemene vergadering kan een of meer reglementen vaststellen.

(…)”

2.2.

Op 28 maart 2017 heeft de algemene vergadering van VUMG (hierna: algemene vergadering) het thans geldende huishoudelijk reglement vastgesteld.

2.3.

Op 28 april 2019 heeft de algemene vergadering een interim-bestuur van VUMG benoemd, dat bestaat uit [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Laatstgenoemde is op 29 mei 2019 afgetreden.

Op 29 september 2019 heeft de algemene vergadering het huidige bestuur van VUMG benoemd, dat bestaat uit [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Hierna wordt met ‘het bestuur’ steeds bedoeld het op dat moment in functie zijnde bestuur van VUMG.

Eisers

2.4.

Eisers zijn in het verleden toegelaten als lid van VUMG.

2.5.

Bij brief van 23 januari 2018 heeft het bestuur het lidmaatschap van [naam eiser 3] (eiser 3) opgezegd. Daartegen heeft [naam eiser 3] bij brief van 26 februari 2018 beroep ingesteld.

2.6.

Op 28 mei 2019 heeft een vechtpartij in de moskee plaatsgevonden.

2.7.

Bij brieven van 29 mei 2019 heeft het bestuur, voor zover hier van belang, het lidmaatschap van eisers opgezegd en aan hen een verbod opgelegd om het terrein van de moskee te betreden. Dit verbod geldt in het geval van [naam eiser 1] (eiser 1) en [naam eiser 3] voor één jaar en in het geval van de andere eisers voor zes maanden. Als reden voor het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van eisers geeft het bestuur – kort samengevat – dat eisers verantwoordelijk worden gehouden voor (het ontstaan van) de vechtpartij in de moskee. In deze brieven is eisers verder meegedeeld dat zij na afloop van de terreinverboden weer welkom zijn in de moskee, mits zij hun excuses aanbieden aan de geloofsgemeenschap en zich bij het bestuur melden voor een gesprek.

2.8.

Bij brief van 30 mei 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen de besluiten van 29 mei 2019 en onder meer naar voren gebracht dat het bestuur de algemene vergadering moet bijeenroepen om zich uit te spreken over de besluiten van 29 mei 2019.

2.9.

Bij brief van 18 juni 2019 heeft het bestuur gereageerd op de brief van 30 mei 2019 en de besluiten van 29 mei 2019 nader toegelicht. Daarbij wordt opgemerkt dat het lidmaatschap van [naam eiser 1] , [naam eiser 4] (eiser 4) en [naam eiser 6] (eiser 6) subsidiair is beëindigd wegens het niet voldoen aan de contributieplicht.

2.10.

Bij brief van 23 juni 2019 hebben eisers gereageerd op de brief van 18 juni 2019.

2.11.

Bij brief van 3 juli 2019 heeft het bestuur eisers onder meer het volgende meegedeeld.

“ In overleg met lokale autoriteiten hebben wij besloten om de algemene vergadering waarin u onze beslissing van 29 mei 2019 wilt aanvechten niet te organiseren. Wij kunnen namelijk de veiligheid van u en onze leden niet garanderen tijdens deze vergadering. De terreinontzegging die wij u op hebben gelegd is dan ook nadrukkelijk bedoeld als afkoelingsperiode en om zodoende de rust te bewaren binnen de vereniging.

Wanneer de periode van de terreinontzegging is verstreken mag u zich melden bij het bestuur. Wij zullen u in eerste instantie voor een nader te bepalen periode een aspirant-lidmaatschap aanbieden en mocht die periode goed verlopen dan kan het bestuur tijdens een algemene ledenvergadering voorstellen om u opnieuw een volwaardig lidmaatschap aan te bieden.”

2.12.

Rond de datum waarop de geldigheidsduur van de aan eisers opgelegde terreinverboden is verstreken, heeft het bestuur eisers een brief gestuurd. Hierin is, voor zover hier van belang, opnieuw vermeld dat eisers weer welkom zijn in de moskee op voorwaarde dat zij eerst in gesprek gaan met het bestuur en hun excuses aanbieden voor hun handelen. Daarna zal eisers een aspirant-lidmaatschap worden aangeboden.

Ten tijde van de mondelinge behandeling hadden eisers nog niet gereageerd op deze brieven of de moskee bezocht.

3.Het geschil

3.1.

Eisers vorderen samengevat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. a) de besluiten van 29 mei 2019 en 18 juni 2019 vernietigt;

b) voor recht verklaart dat het lidmaatschap van [naam eiser 3] nimmer rechtsgeldig is geëindigd;

c) VUMG verplicht eisers onvoorwaardelijk en onbeperkt toe te laten tot de moskee en het daarbij behorende terrein, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat VUMG hiertoe na betekening van het vonnis in gebreke blijft;

d) VUMG verplicht in een lokaal nieuwsblad een rectificatie te plaatsen die inhoudt dat het bestuur van VUMG erkent dat het eisers ten onrechte de toegang tot de moskee heeft ontzegd en hun lidmaatschapsrechten ten onrechte heeft beperkt en dat het bestuur daarvoor zijn excuses aanbiedt, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat VUMG hiertoe na betekening van het vonnis in gebreke blijft;

e) VUMG veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan eisers, nader op te maken bij staat;

f) VUMG veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.

In hun brief van 14 september 2020 en tijdens de mondelinge behandeling hebben eisers, zonder de formulering van onderdeel d van hun vordering formeel te wijzigen, verklaard in te zien dat niet kan worden afgedwongen dat het bestuur excuses maakt of erkent wat het niet wil erkennen.

3.2.

VUMG voert verweer en concludeert dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen of dat deze vorderingen moeten worden afgewezen, met hoofdelijke veroordeling van eisers in de proceskosten.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

belang eisers

4.1.

VUMG bestrijdt dat eisers belang hebben bij hun vorderingen.

In reactie hierop hebben eisers toegelicht dat hun hart bij de moskee ligt en dat zij niets liever willen dan de moskee weer bezoeken. Zij willen dat echter niet doen onder de door het bestuur gestelde voorwaarden, maar zonder beperkingen en als volwaardig lid. Eisers menen dat hun lidmaatschap ten onrechte is opgezegd, dat hun onrecht is aangedaan en zij stellen dat zij door de besluiten van het bestuur in hun eer en goede naam zijn aangetast en schade hebben geleden.

Hiermee hebben eisers het belang bij hun vorderingen voldoende onderbouwd.

toelating eisers tot de moskee en het bijbehorende terrein

4.2.

De geldigheidsduur van de aan eisers opgelegde terreinverboden is verstreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft VUMG bevestigd dat eisers weer welkom zijn in de moskee; het lidmaatschap van VUMG is daarvoor geen vereiste. Om de terugkeer van eisers in goede banen te kunnen leiden, wenst het bestuur dat eisers eerst met het bestuur in gesprek gaan over wat er is gebeurd. Vervolgens kan eisers een aspirant-lidmaatschap worden aangeboden.

4.3.

Ook als de opzegging van het lidmaatschap van eisers en de terreinverboden onrechtmatig zouden zijn, de besluiten daartoe vernietigd zouden worden en eisers geacht moeten worden altijd lid te zijn gebleven van VUMG, acht de rechtbank een gesprek voorafgaand aan de feitelijke terugkeer van eisers naar de moskee geen onredelijke wens van het bestuur. Een gesprek kan bijdragen aan het draagvlak voor terugkeer van eisers bij de leden van VUMG, wat nodig of op zijn minst bevorderlijk lijkt voor een duurzame terugkeer van eisers binnen de geloofsgemeenschap. Daarbij geldt dat excuses niet afgedwongen kunnen worden; tijdens de mondelinge behandeling heeft het bestuur deze voorwaarde voor terugkeer ook niet herhaald.

Eisers hebben niet nader onderbouwd waarom VUMG desondanks op straffe van een dwangsom verplicht zou moeten worden hen onvoorwaardelijk en onbeperkt toe te laten tot de moskee en het bijbehorende terrein. Die vordering (weergegeven in 3.1 onder c) zal dan ook worden afgewezen.

lidmaatschap [naam eiser 3]

4.4.

VUMG stelt dat de opzegging van het lidmaatschap van [naam eiser 3] bij besluit van 29 mei 2019 bij nader inzien overbodig was omdat hij toen al geen lid meer was. [naam eiser 3] betwist dit.

4.5.

Tussen partijen staat vast dat het bestuur het lidmaatschap van [naam eiser 3] bij besluit van 23 januari 2018 heeft opgezegd en dat [naam eiser 3] daartegen bij brief van 26 februari 2018 beroep heeft ingesteld.

4.6.

Uit de gedingstukken blijkt niet wanneer het besluit van 23 januari 2018 [naam eiser 3] heeft bereikt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het bestuur verklaard dat destijds is gekozen voor een inhoudelijke behandeling van het beroep van [naam eiser 3] , ook al was de tijdigheid ervan discutabel. De tijdigheid van dit beroep staat dan ook niet (meer) ter discussie.

4.7.

Op grond van artikel 4 lid 5 van de statuten moest het beroep van [naam eiser 3] worden behandeld door de algemene vergadering. Het bestuur heeft naar gesteld enkele keren contact gezocht met [naam eiser 3] om te vragen of hij dat wenste. Toen dit contact niet tot stand kwam, heeft het bestuur het beroep ongegrond verklaard.

[naam eiser 3] stelt dat hij in deze periode gewoon bereikbaar was en dat hij ook geen bericht heeft ontvangen dat zijn beroep ongegrond zou zijn verklaard.

4.8.

Dat het bestuur heeft willen navragen of [naam eiser 3] behandeling van zijn beroep door de algemene vergadering wenste, betekent niet dat het bestuur op dit beroep mocht beslissen toen geen contact met [naam eiser 3] tot stand kwam; dat is in strijd met artikel 4 lid 5 van de statuten. Bovendien heeft het bestuur tegenover de betwisting door [naam eiser 3] niet nader onderbouwd dat het besluit tot ongegrondverklaring van het beroep [naam eiser 3] heeft bereikt.

Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het beroep van [naam eiser 3] tegen het besluit van 23 januari 2018 nog steeds aanhangig is. Hangende dit beroep is [naam eiser 3] op grond van artikel 4 lid 5 van de statuten geschorst als lid, wat impliceert dat het besluit van 23 januari 2018 tot opzegging van zijn lidmaatschap nog niet van kracht is en ook op 29 mei 2019 nog niet van kracht was. [naam eiser 3] was op 29 mei 2019 dus nog lid van VUMG, zij het een geschorst lid. VUMG wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat het besluit van 29 mei 2019 ten opzichte van [naam eiser 3] ten overvloede is genomen.

4.9.

Het voorgaande betekent echter niet dat de vordering van [naam eiser 3] met betrekking tot zijn lidmaatschap (weergegeven in 3.1 onder b) moet worden toegewezen. Het besluit van 23 januari 2018 is weliswaar nog niet van kracht, maar het staat niet vast dat dat besluit onrechtmatig is. Bovendien heeft [naam eiser 3] niet gevorderd dat de rechtbank dat besluit vernietigt. Alleen al daarom kan de rechtbank niet vaststellen en voor recht verklaren dat het lidmaatschap van [naam eiser 3] nimmer rechtsgeldig is beëindigd. De rechtbank zal de in 3.1 onder b weergegeven vordering daarom afwijzen.

de opzeggingen en terreinverboden; formele aspecten

4.10.

Het bestuur heeft op 29 mei 2019 besluiten jegens eisers genomen. Het bestuur heeft deze besluiten bij brieven van 18 juni 2019 nader toegelicht. Deze brieven bevatten geen (nadere) besluiten. De vordering tot vernietiging van op 18 juni 2019 genomen besluiten zal dan ook worden afgewezen.

4.11.

Eisers merken terecht op dat de brieven van 29 mei 2019 aan duidelijkheid te wensen overlaten omdat daarin ook schorsing ter sprake komt, wat overigens ook geldt voor de in 2.12 bedoelde brieven. Dit neemt niet weg dat het bestuur in de brieven van 18 juni 2019 heeft verduidelijkt dat de op 29 mei 2019 genomen besluiten strekken tot opzegging van het lidmaatschap van eisers en oplegging van een terreinverbod aan eisers.

4.12.

VUMG stelt dat eisers niet kunnen worden ontvangen in hun vordering tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019 omdat zij de in artikel 4 lid 5 van de statuten voorgeschreven beroepsprocedure bij de algemene vergadering niet hebben doorlopen. VUMG is bereid om op eerste herhaald verzoek van eisers alsnog de algemene vergadering bijeen te roepen.

Eisers wijzen erop dat zij op 30 mei 2019 al hebben gevraagd om een oordeel van de algemene vergadering, maar het bestuur heeft dat expliciet geweigerd. Eisers hadden dus geen andere mogelijkheid dan zich tot de rechtbank te wenden.

4.13.

Het beroep van VUMG op artikel 4 lid 5 van de statuten slaagt niet. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 29 mei 2019 en daarbij om het statutair voorgeschreven oordeel van de algemene vergadering gevraagd. VUMG heeft echter uitdrukkelijk geweigerd de algemene vergadering bijeen te roepen omdat de veiligheid van de aanwezigen niet gegarandeerd zou kunnen worden. Als dat destijds inderdaad zo was, wat in het midden kan blijven, wil dat nog niet zeggen dat die situatie steeds is blijven bestaan. Het tegendeel blijkt alleen al uit het aanbod van het bestuur om de algemene vergadering desgewenst alsnog bijeen te roepen om te oordelen over het beroep van eisers. Het lag echter op de weg van het bestuur van VUMG om dit op eigen initiatief te doen zodra dat weer mogelijk was. Nu het bestuur dat niet heeft gedaan, mochten eisers aannemen dat de weigering van 3 juli 2019 nog gold en kan aan hen niet worden tegengeworpen dat zij het oordeel van de algemene vergadering niet hebben afgewacht.

4.14.

Eisers betogen dat de algemene vergadering al jaren niet op de in de artikel 16 lid 2 van de statuten voorgeschreven manier bijeen wordt geroepen. Als gevolg hiervan kan de algemene vergadering geen rechtsgeldige besluiten nemen. Dit betekent onder meer dat de verkiezing van het interim-bestuur op 28 april 2019 niet rechtsgeldig was en dat dit bestuur niet bevoegd was de besluiten van 29 mei 2019 te nemen. Het besluit van de algemene vergadering van 27 maart 2017 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement is om dezelfde reden niet rechtsgeldig, zodat dit reglement niet ten grondslag kan worden gelegd aan de besluiten van 29 mei 2019.
VUMG betwist niet dat de algemene vergadering niet op de in de statuten voorgeschreven wijze wordt bijeengeroepen. VUMG beschikt niet over een compleet adressenbestand van haar leden en een plaatselijk nieuwsblad wordt door veel leden niet gelezen. De feitelijke manier van oproepen, mondeling in de moskee op vrijdag en sinds enige tijd ook met herinneringen via Facebook en sms, is daarom veel effectiever dan wat de statuten bepalen. Niemand heeft hier in het verleden een probleem van gemaakt. Ook eisers niet, die vaak bij algemene vergaderingen aanwezig waren.

4.15.

De rechtbank stelt voorop dat eisers niet vorderen dat de rechtbank het besluit van de algemene vergadering van 27 maart 2017 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement en het besluit van de algemene vergadering van 28 april 2019 tot benoeming van het interim-bestuur vernietigt. Weliswaar wordt in punt 44 van de dagvaarding vermeld dat eisers vernietiging vorderen van “alle genomen besluiten zoals hiervoor beschreven” en zijn de besluiten van 27 maart 2017 en 28 april 2019 beschreven in de dagvaarding, maar in punt 37 van de dagvaarding wordt geconcludeerd: “Gelet op het hiervoor gestelde, aangaande de oproeping tot vergaderingen, de agendering, de toezending en terinzagelegging van stukken en wijze van stemming, zijn alle jegens eisers genomen besluiten, die zijn verwoord in de brieven d.d. 29 mei 2019 en 18 juni 2019, (…) vernietigbaar”. Dit sluit aan bij de formulering van de in 3.1 onder a weergegeven vordering.

Op grond van artikel 2:15 lid 5 BW vervalt de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen een jaar na het einde van de dag, waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Het gaat hier om een wettelijke vervaltermijn die de rechtbank ook ambtshalve moet toepassen. Ten tijde van de dagvaarding kon dan ook geen vernietiging meer worden gevorderd van het besluit van 27 maart 2017 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement en thans kan geen vernietiging meer worden gevorderd van het besluit van 28 april 2019 tot benoeming van het interim-bestuur.

Gelet hierop moet worden uitgegaan van de geldigheid van de besluiten van 27 maart 2017 en 28 april 2019 van de algemene vergadering en faalt het in 4.14 weergegeven betoog van eisers.

4.16.

Eisers voeren verder aan dat de toenmalige bestuursvoorzitter [naam 4] zich niet kon verenigen met de besluiten van 29 mei 2019 en in verband daarmee is afgetreden. Dit doet niet af aan de geldigheid van de besluiten van 29 mei 2019, omdat het bestuur beslist bij meerderheid van stemmen. Dit argument baat eisers dan ook niet.

de opzeggingen die mede zijn gebaseerd op het niet voldoen aan de contributieplicht

4.17.

VUMG heeft het lidmaatschap van drie eisers mede opgezegd op grond van het niet voldoen aan de contributieplicht. Eisers merken terecht op dat opzegging op deze grond gelet op artikel 4 lid 3 van de statuten alleen mogelijk is na schriftelijke aanmaning. Daarvan is niet gebleken. Deze opzeggingsgrond houdt dan ook geen stand.

de vechtpartij in de moskee als grond voor de opzeggingen en terreinverboden

4.18.

Verder stellen eisers dat de rol die zij hebben gespeeld bij de gebeurtenissen in de moskee op 28 mei 2019 de besluiten van 29 mei 2019 niet rechtvaardigt. Eisers betogen dat een afspraak is gemaakt dat alleen de imam zou voorgaan in gebed. Toen bleek dat toch iemand anders zou gaan reciteren, hebben enkele aanwezigen op een rustige manier kenbaar gemaakt dat dit niet de afspraak was. Vervolgens is een vechtpartij ontstaan, niet omdat eisers hiermee zijn begonnen, maar omdat anderen hen aanvielen. Daarnaast is volgens eisers sprake van willekeur, omdat andere betrokkenen niet zijn bestraft.

VUMG weerspreekt de door eisers gestelde gang van zaken. Volgens VUMG is eisers ter ore gekomen dat op 29 mei 2019 iemand anders dan de imam zou voorgaan in gebed en hebben eisers met elkaar afgesproken dat niet te laten gebeuren. Op het moment dat de betreffende persoon ( [naam 5] ) wilde gaan bidden, stond [naam eiser 6] (eiser 6) op en schreeuwde hij dat dit niet de afspraak was. Vervolgens sprongen ook de andere eisers op. Zij renden tussen de moskeegangers naar voren en riepen: “aanvallen!”. Andere aanwezigen stonden op om hen tegen te houden en vervolgens ontstond een vechtpartij en paniek. VUMG betwist dat sprake zou zijn van willekeur. Omdat [naam eiser 1] en [naam eiser 3] al eerder voor problemen hebben gezorgd, is aan hen een terreinverbod van langere duur opgelegd dan aan de andere eisers.

4.19.

Omdat eisers vernietiging vorderen van de besluiten van 29 mei 2019, rust op hen de stelplicht en bewijslast van de onrechtmatigheid van deze besluiten (artikel 150 Rv).

Eisers hebben hun stelling dat het bestuur willekeurig heeft gehandeld onvoldoende onderbouwd. Zo hebben zij niet verduidelijkt welke andere moskeegangers bestraft hadden moeten worden, op grond van welke feiten en omstandigheden dat had moeten gebeuren en waarom de conclusie moet zijn dat sprake is van willekeur. In zoverre hebben eisers niet voldaan aan hun stelplicht.

Eisers stellen niet concreet en per eiser wat die op 28 mei 2019 precies heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van die eiser niet opgezegd had mogen worden. Zo is niet duidelijk welke eiser of eisers volgens henzelf het woord heeft of hebben genomen toen [naam 5] wilde gaan bidden. Eisers stellen daarentegen wel uitdrukkelijk dat zij niet door de moskee zijn gaan rennen of zijn gaan vechten, maar dat zij juist door anderen zijn aangevallen. Eisers bieden voorts aan dit te bewijzen. Onder deze omstandigheden gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om de vordering tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019 reeds thans af te wijzen wegens het niet voldoen aan de stelplicht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestuur in zijn besluiten van 29 mei 2019 niet gedetailleerd en per eiser heeft toegelicht welke concrete feitelijke gedragingen ten grondslag liggen aan de opzegging van het lidmaatschap en het terreinverbod voor een jaar of zes maanden. Een meer uitvoerige uiteenzetting hierover is naar het oordeel van de rechtbank pas gegeven in een op 2 september 2020 ingediende productie, waarin VUMG schriftelijke vragen van de rechtbank hierover heeft beantwoord. Voorts zegt VUMG dat zij de genomen besluiten kan staven met beeldopnamen, echter zonder deze op eigen initiatief over te leggen. In deze situatie is het niet onbegrijpelijk dat eisers ter bestrijding van de besluiten van 29 mei 2019 vooralsnog hebben volstaan met een vrij algemeen betoog, de stelling dat de door VUMG gegeven beschrijving van de gang van zaken onjuist is en een bewijsaanbod.

4.20.

Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding VUMG op te dragen de beschikbare beeldopnamen van het incident in het geding te brengen en concreet toe te lichten wat er volgens VUMG op die beelden te zien is. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 23 december 2020. Eisers worden vervolgens in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarin wordt ingegaan op de beeldopnamen en voorts concreet en gedetailleerd wordt toegelicht en onderbouwd wat iedere eiser op 28 mei 2019 heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van die eiser niet opgezegd had mogen worden en ook het terreinverbod vernietigbaar is. Daarnaast dienen eisers in hun akte concreet te vermelden hoe zij eventueel bewijs kunnen leveren van hun stellingen.

Vervolgens wordt VUMG in de gelegenheid gesteld op de akte van eisers te reageren. Als VUMG door eisers gemotiveerde stellingen betwist, moet zij die betwisting concreet onderbouwen en vermelden met welke bewijsmiddelen zij haar betwisting indien nodig kan staven.

Na de antwoordakte van VUMG worden partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gewenste wijze van voortzetting van de procedure. Tenzij er redenen blijken te zijn om de procedure niet of op een andere manier voort te zetten, zal de rechtbank vervolgens in een vonnis beoordelen of redelijkerwijs van VUMG niet gevergd kon worden het lidmaatschap van eisers te laten voortduren (artikel 4 lid 3 van de statuten) en indien nodig een bewijsopdracht ter zake verstrekken.

Het blijft partijen vrijstaan om een nieuwe poging te doen hun geschil in onderling overleg op te lossen, bijvoorbeeld langs de lijnen die de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling heeft geschetst.

afsluitend

4.21.

Het voorgaande betekent dat in dit vonnis nog geen definitief oordeel wordt gegeven over de vordering tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019. Hetzelfde geldt voor de in 3.1 onder d, e en f weergegeven vorderingen.

5.De beslissing

De rechtbank:

5.1.

verwijst de zaak naar de rol van 23 december 2020 voor het overleggen door VUMG van de beschikbare beeldopnamen van het incident in de moskee op 28 mei 2019 en een toelichting daarop;

5.2.

bepaalt dat de zaak vier weken daarna op de rol zal komen voor het nemen van een akte door eisers als bedoel in 4.20;

Beroep op ALV is achteraf (Schelforst)

Rechtbank Overijssel 8 februari 2016

Conflict bij volkstuinvereniging. Bestuur zegt lidmaatschap van lastige leden op. Statuten geven recht op beroep daartegen bij ALV. Bestuur weigert dit omdat het “het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de [voorafgaand aan de opzegging] gehouden ALV.” De rechter maakt korte metten met dit argument. Als de statuten recht geven op beroep tegen opzegging, dat maakt het niet of en hoe de voorgenomen opzegging op ALVs is besproken en dat toen een ruime meerderheid van de leden voor was.

” Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2 = het lid] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 [] is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.”


Vonnis in kort geding van 8 februari 2016
in de zaak van1 [eiser 1] – 3. [eiser 3], eisers,tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging
VOLKSTUINVERENIGING SCHELFORST, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser 2] c.s. en de Volkstuinvereniging genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Eisers zijn lid van de Volkstuinvereniging. Deze vereniging is in 2010 opgericht, nadat het Volkstuincomplex ‘Schelfhorst’ failliet was gegaan. Eisers waren lid van de tuintechnische commissie, die onder meer tot haar taak had het adviseren van het bestuur inzake de verhuur van tuinen.

2.2.

In de statuten van de Volkstuinvereniging is onder meer het volgende opgenomen.

Einde lidmaatschapArtikel 51. Het lidmaatschap eindigt:(…)c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten of reglementen gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen ook die uit hoofde van een tussen de vereniging en het lid gesloten huurovereenkomst jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van devereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.(…)2. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging geschiedt door het bestuur.(…)7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, (…) staat de betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit schriftelijk beroep open op de eerstvolgende algemene ledenvergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid in voorkomend geval geschorst.(…)Toegang en stemrechtArtikel 141. Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben alle leden van de vereniging. Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden, behoudens indien en voor zover in die vergadering hun schorsing aan de orde komt.(…)2. Ieder lid van de vereniging, voor zover niet geschorst, heeft het recht het woord te voeren, het recht van initiatief, het recht van amendement en het recht van interpellatie. Hij heeft voorts het recht tot het uitbrengen van een stem.(…)Besluitvorming van de algemene ledenvergaderingArtikel 16(…)1. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene ledenvergadering genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.7. Alle stemmingen over personen geschieden schriftelijk (…). Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.Het Huishoudelijk reglement Volkstuinvereniging ‘Schelfhorst’ luidt onder meer als volgt.Artikel 1Elk lid dient het bepaalde in de statuten in acht te nemen, zich op het tuincomplex zodanig te gedragen dat niemand enige overlast ondervindt.

2.3.

Tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur van de Vereniging is een verschil van inzicht ontstaan over het zich al dan niet discriminerend uitlaten van de bestuursvoorzitter tijdens een op 25 augustus 2014 gehouden vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie, in die zin dat hij gezegd zou hebben dat buitenlanders van de wachtlijst moesten. [eiser 2] heeft de bestuurssecretaris verzocht deze (beweerdelijke) uitlatingen van de voorzitter in de notulen op te nemen. Op de volgende vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie op 13 oktober 2014 heeft [eiser 2] gevraagd waarom de bewuste uitlating niet in de notulen is opgenomen. Het bestuur heeft vervolgens ontkend dat de voorzitter zich aldus zou hebben uitgelaten. Daarop hebben [eiser 2] c.s. hun lidmaatschap van de tuintechnische commissie per direct opgezegd en hebben zij de vergadering verlaten.
2.4.

Bij brief van 19 oktober 2014 heeft het bestuur [eiser 2] laten weten dat zij van verschillende tuinders heeft vernomen dat [eiser 2] leden heeft benaderd over het tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur ontstane verschil van inzicht. Gebleken is dat [eiser 2] een lijst heeft laten rond gaan onder de leden om handtekeningen te verzamelen tegen ‘discriminatie’ binnen het tuincomplex. Daarbij heeft het bestuur [eiser 2] aangezegd dat dit in het algemeen belang van de vereniging door het bestuur niet kan worden geaccepteerd. Daarbij heeft het bestuur gewezen op artikel 1 van het huishoudelijk reglement.
2.5.

Op 24 oktober 2014 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan het bestuur en de leden van de Volkstuinvereniging gestuurd, waarin zij eisen dat het bestuur excuses aanbiedt voor de (vermeende) discriminerende opmerkingen en belooft zich te distantiëren van elke vorm van discriminatie.
2.6.

Op 13 november 2014 hebben [eiser 2] c.s. een klacht tegen het bestuur ingediend bij Artikel 1 Overijssel, een antidiscriminatievoorziening die in opdracht van alle 25 gemeenten van de Provincie Overijssel de wet op de gemeentelijke anti-discriminatievoorziening uitvoert.
2.7.

In februari 2015 heeft het bestuur de leden van de Volkstuinvereniging schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken.
2.8.

Bij brief van 24 maart 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. meegedeeld dat zij met inachtneming van artikel 6 juncto artikel 5 lid 1 c van de statuten en artikel 1 van het huishoudelijk reglement, met onmiddellijke ingang in afwachting van nadere besluitvorming zijn geschorst als leden van de Volkstuinvereniging.
2.9.

Bij brief van eveneens 24 maart 2015 heeft het bestuur de leden uitgenodigd voor een extra ledenvergadering op 13 april 2015. Op de agenda staat onder meer de bespreking van maatregelen van het bestuur naar aanleiding van de situatie op het tuincomplex en stemmen hierover. Als toelichting is het volgende in de brief opgenomen:
Tijdens de algemene jaarvergadering van 2 maart j.l. is het bestuur gevraagd of het niet tijd werd maatregelen te nemen tegen een aantal onruststokers binnen de vereniging. Het bestuur heeft aldus gewenste maatregelen getroffen en [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] geschorst in afwachting van het oordeel van de ledenvergadering. (…) De thans door het bestuur genomen beslissing doet naar ons oordeel recht aan wat op de algemene ledenvergadering is gevraagd, namelijk het herstellen van de rust en de sfeer op het tuincomplex.
Het bestuur acht het van het grootste belang u als leden van de vereniging te raadplegen of u het bestuursbeleid in deze ondersteunt en zal zich op basis van de uitslag van deze raadpleging beraden op vervolgstappen’.

2.10.

Bij brief van 6 april 2015 verzoeken [eiser 2] c.s. het bestuur de schorsing ongedaan te maken.
2.11.

Het bestuur laat daarop bij brief van 10 april 2015 weten dat [eiser 2] c.s. voorbij zien aan artikel 6 van de statuten, waarin expliciet de bevoegdheid van het bestuur om tot schorsing van leden over te gaan is neergelegd. Tevens wordt [eiser 2] c.s. meegedeeld dat het bestuur tijdens de ledenvergadering aan de leden slechts de vraag zal voorleggen of zij het bestuur steunen in haar beleid om in gevallen als deze tot het opzeggen van het lidmaatschap over te gaan. De schorsing van [eiser 2] c.s. zal geen onderwerp van gesprek zijn. Daarom hebben [eiser 2] c.s. als geschorste leden ingevolge de statuten geen recht om de vergadering bij te wonen.
2.12.

In de notulen van de op 13 april 2015 gehouden extra ledenvergadering is verwoord dat het bestuur het voornemen heeft om op de schorsing het opzeggen van het lidmaatschap (van [eiser 2] c.s.) te laten volgen en hen daarmee duurzaam uit de vereniging te weren.
Opgemerkt is dat, om de procedure zuiver te houden, er nu niet gediscussieerd zal worden over de schorsingen.
Tevens vraagt het bestuur de leden schriftelijk te laten weten of zij het geformuleerde beleid van het bestuur, ondersteunen. Dit beleid is in de notulen als volgt verwoord:
Het bestuur op geen enkel wijze en van geen enkel lid grensoverschrijdend gedrag waarbij bestuursleden beticht worden van discriminatie en al helemaal niet wanneer dat – zoals in het onderhavige geval – ook nog eens zeer breed gedragen tot zelfs een aanklacht bij het College Rechten van de Mens toe.
Evenmin aanvaarden wij:
  • Het bewust negeren van bestuursbesluiten
  • Een gedrag waarbij tweedracht wordt gezaaid tussen leden van de vereniging
  • Aantasting van een rustig en genoegzaam tuinieren
  • Intimidatie van leden om iets te doen wat zij beslist niet wensen
  • Met gerichte acties grote onrust veroorzaken in de vereniging
  • Provocerend gedrag, zoals het brengen van de Hitlergroet in de richting van de tuin van een bestuurslid
Een dergelijk handelen van leden kunnen en willen wij niet accepteren en zullen dan ook niet ongestraft kunnen passeren. Onze verantwoordelijkheid en zorg bestaat uit het adequaat besturen van de vereniging en daarbij hoort een respectvol leden gedrag.
Gedragingen van het kaliber als hiervoor genoemd tasten in zodanige ernstige mate de verenigingsbelangen aan dat geen enkel bestuur ontkomt aan drastische maatregelen, zoals het opzeggen van het lidmaatschap.
Zijn bovengenoemde punten als ernstig genoeg, in de nu lopende zaak komt daar nog bij:
  • Het bestuur onthouden van de nodige informatie, zodat niet bekend wie zich aangemeld heeft als lid en wanneer
  • Tuinen toewijzen zonder rekening te houden met datum van aanmelden
  • Het niet op de gebruikelijke wijze aansnijden van een onderwerp. Alleen aan de orde stellen door te ‘eisen’ en wel ‘onmiddellijk’ en vervolgens weg te lopen’.
2.12.

Op 23 juni 2015 heeft het College voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan inzake de door [eiser 2] c.s. jegens de Volkstuinvereniging ingediende klacht. Het oordeel luidt:
– niet is gebleken dat verweerster onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door bij haar toewijzingsbeleid van volkstuinen personen met een buitenlandse naam uit te sluiten;
– verweerster wel onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door voor asielzoekers een afwijkend toewijzingsbeleid ten opzichte van overige geïnteresseerden toe te passen;
– Niet is gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het verbod van intimidatie;
– Verweerster in strijd heeft gehandeld met het victimisatieverbod van artikel 8a AWGB.
2.13.

Op 24 juni 2015 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan de leden van de Volkstuinvereniging geschreven, waarin zij toelichten waarom zij zijn vertrokken als leden van de tuintechnische commissie. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij van mening zijn dat als gevolg van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, het vertrouwen in het bestuur en de twee nog zittende leden van de tuintechnische commissie opgezegd dient te worden.
2.14.

Bij brief van 21 juli 2015 heeft het bestuur van de Volkstuinvereniging de aan eisers opgelegde schorsing opgeheven.
2.15.

Op 2 september 2015 nodigt het bestuur de leden uit voor een extra ledenvergadering op 21 september 2015. Als punt 2 op de agenda staat vermeld ‘Uitleg van de voorzitter over de stand van zaken en uitspraken rond de klachten en aangiftes van enkele leden tegen het bestuur. Na deze uitleg is er de mogelijkheid voor het stellen van vragen’. Als punt 3 staat op de agenda: ‘Stemming over visie van het bestuur en voornemens bestuur zoals aangegeven in de brief van 20 juli 2015. Het bestuur vraagt de leden steun voor haar beleid en de te nemen maatregelen.
2.16.

Bij brief van 5 november 2015 beëindigt het bestuur het lidmaatschap van de Volkstuinvereniging van [eiser 2] c.s. per 1 januari 2016. Daarbij heeft het bestuur tevens aangetekend dat [eiser 2] c.s. uiterlijk op 31 december 2015 de tuinen schoon dienen op te leveren en de sleutels van het tuincomplex dienen in te leveren bij een van de bestuursleden.
2.17.

Op 1 december 2015 tekent de raadsman van [eiser 2] c.s. beroep aan tegen het besluit tot opzegging van het lidmaatschap.
2.18.

Bij brief van 8 december 2015 heeft het bestuur het verzoek van [eiser 2] c.s. ingewilligd om de gevorderde ontruiming op te schorten, en wel tot 1 februari 2016.
2.19.

Bij brief van 16 december 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. onder meer meegedeeld dat en waarom het besluit van 5 november 2015 tot opzegging van het lidmaatschap onverkort wordt gehandhaafd en dat zij geen beroep meer kunnen instellen bij de Algemene Ledenvergadering (ALV), omdat zij die gelegenheid hebben laten passeren. Het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de op 21 september 2015 gehouden ALV.

3Het geschil

3.1.

Samengevat weergegeven vorderen [eiser 2] c.s.:
Primair:
I. vernietiging van het besluit tot het opzeggen van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. van de Volkstuinvereniging;
II. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
III. veroordeling van de Volkstuinvereniging inde kosten van deze procedure;
Subsidiair:
IV. de Volkstuinvereniging te veroordelen tot het bijeen roepen van een ALV waarin het beroepschrift van [eiser 2] c.s. inhoudelijk zal worden behandeld, waarbij [eiser 2] c.s. de mogelijkheid krijgen om – al dan niet door een door hen te benoemen gemachtigde – het beroepschrift toe te lichten;
V. te bepalen dat er tijdens de ALV een stemcommissie wordt benoemd waarbij het bestuur twee leden benoemt en [eiser 2] c.s. twee leden benoemen;
VI. te bepalen dat op de betreffende vergadering terzake de stemming over de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. slechts één stem per gehuurde volkstuin kan worden uitgebracht, ongeacht de grootte van de volkstuin;
VII. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
VIII. veroordeling van de Volkstuinvereniging in de kosten van deze procedure.

3.2.

De Volkstuinvereniging voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang is uit het gestelde en het gevorderde voldoende aannemelijk geworden en wordt door de Volkstuinvereniging ook niet betwist.
4.2.

Voorop dient te worden gesteld dat voor de primair sub I gevorderde vernietiging van het besluit van het bestuur van de Volkstuinvereniging geen plaats is in een procedure als de onderhavige. Het oordeel van de voorzieningenrechter draagt immers naar de aard van een kort-gedingprocedure een voorlopig karakter, terwijl vernietiging van het besluit van het bestuur een principaal en constitutief karakter heeft, welke beslissing in beginsel aan de bodemrechter is voorbehouden. Ter zitting hebben [eiser 2] c.s. te kennen gegeven dat als de voorzieningenrechter van oordeel is dat in feite met het sub I gevorderde een declaratoire uitspraak wordt gevraagd, zij deze vordering zullen intrekken. Gelet op het vorenstaande beschouwt de voorzieningenrechter het sub I gevorderde als ingetrokken.
4.3.

Het vorenstaande laat onverlet dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of bij de besluitvorming van het bestuur de juiste procedurele weg is bewandeld. Alvorens dat te toetsen overweegt de voorzieningenrechter dat de omvang van dit kort geding daarin haar beperking kent. Door partijen is uitgebreid gedebatteerd over de vraag of het bestuur al dan niet zou hebben gediscrimineerd bij het aannemen van nieuwe leden dan wel zodanige discriminatie van plan zou zijn geweest. De reacties over en weer van [eiser 2] c.s en het bestuur zijn door partijen inzichtelijk gemaakt en deels van een kwalificatie voorzien. Uit diverse geproduceerde stukken en uit hetgeen partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard meent de voorzieningenrechter te kunnen afleiden dat de discussie over al dan niet discriminatie de onderliggende problematiek enigszins toedekt. Duidelijk is immers ter zitting geworden dat het bestuur kennelijk niet tevreden was over de wijze waarop [eiser 2] c.s invulling gaven aan hun functioneren als tuintechnische commissie en dat [eiser 2] c.s. op hun beurt het optreden en de houding van het bestuur bij hun taakuitoefening beneden de maat vonden. Uit de uitspraak van de Commissie voor de Rechten van de Mens van 23 juni 2015 kan in ieder geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat er van daadwerkelijke discriminatie bij de invulling van het ledenbeleid sprake is geweest.
4.4.

Niet ter toetsing in dit kort geding ligt dan ook voor de vraag of [eiser 2] c.s door hun opstelling en gedrag redenen hebben gegeven tot opzegging door het bestuur van hun lidmaatschap. In beginsel komt zodanige opzeggingsbevoegdheid aan het bestuur toe zoals blijkt uit artikel 5 lid 1 sub c juncto lid 2 van de statuten. Noch uit de statuten, noch uit het huishoudelijk reglement blijkt dat het bestuur een dergelijk besluit eerst kan nemen als de leden vooraf zijn geconsulteerd en de meerderheid van de leden daarmee heeft ingestemd. Of een meerderheid van de leden zich op de ALV van 21 september 2015 heeft uitgesproken voor de opzegging van het lidmaatschap is in zoverre derhalve niet doorslaggevend. Het is aan [eiser 2] c.s om tegen een uiteindelijke opzegging al dan niet in een bodemprocedure op te komen.
4.5.

De statuten kennen derhalve niet een procedure die het bestuur voorafgaande aan haar besluit moet volgen. Daarentegen kennen de statuten wel een procedure die moet worden gevolgd als het opgezegde lid tegen het bestuursbesluit tot opzegging beroep instelt bij de ALV. Artikel 5 lid 7 noodzaakt het bestuur in dat geval haar besluit aan de ALV voor te leggen, terwijl in casu [eiser 2] c.s het recht toekomt om tijdens die ALV zelf of via een gemachtigde hun beroep toe te lichten.
4.6.

Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 ( zie productie 12 bij dagvaarding) is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.
4.7.

De conclusie is derhalve dat alsnog een ALV moet worden bijeengeroepen teneinde invulling te geven aan het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten. Het subsidiair sub IV gevorderde is dan ook voor toewijzing vatbaar. Het spreekt vanzelf dat de Volkstuinvereniging, indien en zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog niet is afgerond, niet van [eiser 2] c.s mag verlangen dat reeds tot ontruiming wordt overgegaan. Het subsidiair onder VII gevorderde is in zoverre dan ook eveneens voor toewijzing vatbaar. Voor het toewijzen van het subsidiair sub V en VI gevorderde ziet de voorzieningenrechter geen reden aanwezig. Niet is onderbouwd de stelling dat er redenen zouden moeten zijn om te twijfelen aan de oprechtheid van een stemcommissie die ter ALV zal moeten worden benoemd, terwijl de statuten in artikel 14 lid 2 al voorschrijven dat ieder lid het recht heeft tot het uitbrengen van 1 stem zodat niet duidelijk is waarom er ter vergadering anders zou worden gehandeld.
4.8.

De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde dwangsom in navolgende zin matigen en maximeren.
4.9.

De Volkstuinvereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 100,12
– griffierecht 288,00
– salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.204,12
4.10.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de Volkstuinvereniging in haar conclusie van antwoord een aantal vorderingen heeft neergelegd. De Volkstuinvereniging kan in deze vorderingen, die de voorzieningenrechter kwalificeert als reconventionele vorderingen, niet worden ontvangen, aangezien artikel 7.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie bepaalt dat alleen de gedaagde die die bij advocaat ter zitting verschijnt, een eis in reconventie kan instellen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt de Volkstuinvereniging om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis een ALV bijeen te roepen en op de agenda te plaatsten de behandeling van het door [eiser 2] c.s. d.d. 1 december 2015 tegen het besluit tot opzegging van hun lidmaatschap ingediende beroepschrift en hen tijdens de ALV de mogelijkheid te bieden – al dan niet bij monde van een gemachtigde – om hun beroepschrift toe te lichten,
5.2.

verbiedt de Volkstuinvereniging om de door [eiser 2] c.s. gehuurde volkstuinen te ontruimen tot in ieder geval twee weken nadat de ALV op het beroep van [eiser 2] c.s. heeft beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,– voor iedere dag dat de Volkstuinvereniging hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 25.000,– is bereikt,
5.3.

veroordeelt de Volkstuinvereniging in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 1.204,12,
5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.