Buitengewone ALV (Casinopersoneel)

Rechtbank Limburg 27 januari 2016

ECLI:NL:RBLIM:2016:683

De vereniging kent een “kaderbestuur” en een hoofdbestuur (dagelijks bestuur). Zowel het kaderbestuur als het hoofdbestuur kunnen met gewone meerderheid van stemmen besluiten een ALV bijeen te roepen. Het kaderbestuur kan daarnaast met drie/vierde meerderheid het hoofdbestuur verzoeken een buitengewone ALV bijeen te roepen (net als een/tiende van het aantal leden). Een meerderheid, maar minder dan drie/vierde meerderheid, van het kaderbestuur wil van het bestuur af. Na enkele pogingen om het hoofdbestuur een buitengewone ALV te laten uitschrijven, besluit het kaderbestuur bij meerderheid een gewone ALV bijeen te roepen en bekend te maken via alternatieve kanalen (waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van bedrijf) omdat het hoofdbestuur medewerking van de ledenadministratie weigert. De rechter oordeelt dat deze ALV geldig bijeengeroepen is en bevoegd was besluiten te nemen (en het zittende hoofdbestuur te ontslaan).

De uitspraak is met name van belang vanwege het goedkeuren het bekendmaken van de ALV via alternatieve kanalen (overigens omdat de statuten wel een termijn voor de oproeping, maar niets over de wijze waarop).

Vonnis in kort geding van 21 januari 2016 (motivering gegeven op 27 januari 2016)
in de zaak van
1. de vereniging ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
2. de stichting STICHTING ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
3. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3],
eiseressen, van wie [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] gedaagde in reconventie,

tegen
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,
2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie su b 2],
3. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3],
4. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4], gedaagden, eisersin reconventie,

Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , waar nodig [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , de Bond en/of de Stichting, en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] worden genoemd.

Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vordert te bevelen dat op straffe van hoofdelijk verbeurte van een dwangsom – samengevat – het voorzitterschap van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] van de Bond en de Stichting wordt hersteld door haar inschrijving en uitschrijving van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] als bestuurder(s) bij de Kamer van Koophandel, en te gehengen en te gedogen dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] haar functie van voorzitter ongehinderd kan uitoefenen, met rectificatie aan alle geadresseerden van het besluit van 21 december 2015 en met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] in de kosten.
2.2.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben. Zij stelt dat het besluit tot haar ontslag als voorzitter en bestuurder van 21 december 2015 in strijd met de statuten is genomen.
2.3.

[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert verweer en vordert in reconventie op straffe van een dwangsom – samengevat – dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] op haar beurt het besluit van 21 december 2015 respecteert en alle handelingen verricht die noodzakelijk zijn om het nieuwe bestuur te kunnen laten functioneren, zoals het afgeven van allerlei (financiële) bescheiden en dat
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de leden van de Bond, Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie informeert omtrent in het verleden gedane onterechte beschuldigingen met veroordeling van haar in de kosten.

3De beoordeling

3.1.

De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
In conventie

3.2.

Centraal staat de vraag door wie en op welke wijze een (buitengewone) algemene ledenvergadering bijeen kan worden geroepen.
3.3.

Omtrent het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering door het kaderbestuur en het hoofdbestuur is in de statuten van de Bond het volgende – voor zover thans relevant – bepaald.
Het kaderbestuur van de Bond, waarvan het hoofdbestuur deel uit maakt, kan te allen tijde een algemene ledenvergadering bijeenroepen (artikel 16 lid 3). Omdat er geen bepaling is opgenomen over de stemverhouding waarin dit dient te geschieden, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat het kaderbestuur met volstrekte meerderheid (de helft + één) van de stemmen daartoe kan besluiten.
Voorts kan het kaderbestuur het hoofdbestuur oproepen een zogenoemde “buitengewone” algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het hoofdbestuur dient jaarlijks ten minste éénmaal een algemene ledenvergadering bijeen te roepen (artikel 19 lid 2) en zo vaak als het hoofdbestuur dat nodig vindt, kan een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen worden geroepen (artikel 19 lid 3). Dit laatste kan ook geschieden op verzoek van andere geledingen van de Bond: met drie/vierde meerderheid van het kaderbestuur door dat kaderbestuur (artikel 19 lid 4 aanhef en sub a) en op verzoek van een/tiende van het aantal leden van de Bond (artikel 19 lid 4 aanhef en sub b) kan het hoofdbestuur eveneens worden opgeroepen een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat de benaming “buitengewone” algemene ledenvergadering betrekking heeft op het feit dat het hoofdbestuur slechts eenmaal per jaar verplicht is een algemene ledenvergadering bijeen te roepen: een algemene ledenvergadering die buiten die verplichte algemene ledenvergadering wordt georganiseerd door het hoofdbestuur draagt de naam “buitengewoon”.

3.4.

De voorzieningenrechter stelt vast dat er dus één statutair verplichte algemene ledenvergadering is en dat er algemene ledenvergaderingen zijn, die ofwel door het hoofdbestuur ofwel door het kaderbestuur ofwel op verzoek van het kaderbestuur en/of de leden van de Bond door het hoofdbestuur bijeen worden geroepen. De mogelijkheid van artikel 19 lid 4 aanhef en sub c is in deze niet relevant.
3.5.

Het besluitvormingsproces tot het houden van een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 is als volgt verlopen.
Op 12 november 2015 heeft een meerderheid van het kaderbestuur het vertrouwen in het dagelijks bestuur van het hoofdbestuur verloren door perikelen rondom het tellen van stemmen en het presenteren van het resultaat inzake een peiling onder de leden van de Bond over de uitkomst van de c.a.o.-onderhandelingen met Holland Casino. Er is op 13 november 2015 evenwel onvoldoende steun (geen drie/vierde meerderheid) om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering uit te schrijven.
Op 19 november 2015 roepen de hoofdbestuursleden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [naam hoofdbestuurslid] de overige leden van het hoofdbestuur, te weten het dagelijks bestuur [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] (voorzitter), [naam penningmeester] (penningmeester) en [naam secretaris] (secretaris), op dat het hoofdbestuur zo spoedig mogelijk een buitengewone algemene ledenvergadering uitroept. Het dagelijks bestuur wil daaraan niet meewerken (het hoofdbestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen als tenminste de helft van het aantal leden van het bestuur ter vergadering aanwezig is; artikel 11).
Op 19 november 2015 roepen negen leden van het kaderbestuur, hetgeen een (niet gekwalificeerde) meerderheid van de kaderbestuurders is, het hoofdbestuur op om zo spoedig mogelijk een algemene ledenvergadering uit te roepen. Het hoofdbestuur geeft geen gehoor aan deze oproep.
Er wordt op 30 november 2015 een ledenraadpleging gehouden om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Dit levert een groot aantal reacties op, beweerdelijk 142. Het hoofdbestuur roept geen buitengewone algemene ledenvergadering bijeen.
Op 6 december 2015 besluit een meerderheid van het kaderbestuur, onder wie hoofdbestuurder [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , zelf een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De uitnodiging voor deze vergadering wordt niet, zoals gebruikelijk, verspreid door de Servicedesk, maar via alternatieve kanalen, waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van Holland Casino. Dit omdat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de servicedesk niet wilde toestaan voor de verspreiding van de uitnodigingen te zorgen.

3.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op de oproep staat dat sprake is van een “buitengewone” algemene ledenvergadering. In artikel 20 wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van een “gewone” algemene ledenvergadering, de statutair verplichte algemene ledenvergadering of de “buitengewone” algemene ledenvergadering.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat artikel 20 geen onderscheid maakt in de bevoegdheden van een door het hoofdbestuur, al dan niet op verzoek van een van de andere Bondsgeledingen, bijeengeroepen “buitengewone” ledenvergadering, als bedoeld in artikel 19 lid 3, en een door het kaderbestuur uitgeroepen algemene ledenvergadering, als bedoeld in artikel 16 lid 3, de naamgeving geen effect heeft op de aard en de wijze van besluitvorming door de algemene ledenvergadering.

3.7.

Tussenconclusie is dat het kaderbestuur bevoegd was een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 bijeen te roepen en dat deze algemene ledenvergadering in beginsel bevoegd was besluiten te nemen.
3.8.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de (overige) stellingen van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] inzake de rechtsgeldigheid van de besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 geen hout snijden. Hij overweegt daartoe het volgende
3.9.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat zij nooit een oproep voor een ledenvergadering heeft ontvangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan worden verweten een situatie te hebben geschapen waardoor het kaderbestuur in de situatie verkeerde dat het versturen van de uitnodiging via het gebruikelijke kanaal van de Servicedesk met als uitgangspunt de ledenlijst van de Bond werd verhinderd. Wanneer een verzoek van het kaderbestuurslid [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] komt om de ledenlijst van vestiging ter beschikking te stellen, reageert zij met de woorden “dat gaan we niet doen” en de Servicedesk, waarover [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] als voorzitter zeggenschap heeft, werkt niet mee aan het verzenden van de uitnodiging. Het kaderbestuur heeft daarop alternatieve wijzen gezocht om de leden te informeren. Artikel 19 schrijft slechts de termijn voor waarop een algemene ledenvergadering moet worden uitgeroepen, maar zegt niets over de wijze waarop. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] heeft niet betwist dat de oproep in alle vestigingen is opgehangen door de kaderleden en dat via informele kanalen als bijvoorbeeld facebook de leden ook in kennis zijn gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij door het kaderbestuur, dat verantwoordelijk was voor het uitschrijven van deze algemene ledenvergadering, niet is geïnformeerd. Als zij er al niet uit hoofde van de overleggen met hoofd- en kaderbestuur van op de hoogte was dat het kaderbestuur voornemens was een algemene ledenvergadering bijeen te roepen op 21 december 2015, dan is dat zeer aannemelijk gezien haar weigering de ledenlijst beschikbaar te stellen.
3.10.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat niet is gebleken dat tijdens de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 een rechtsgeldig besluit is genomen over haar ontslag, omdat uit niets blijkt hoe de stemming is verlopen: notulen en stembriefjes ontbreken immers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam voorzitter stembureau] , die ter vergadering de voorzitter van het stembureau was (productie 31 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ).
3.11.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt voorts dat doordat niet op behoorlijke wijze is opgeroepen tot deze algemene ledenvergadering met betrekking tot kandidaatstelling voor het hoofdbestuur niet iedereen in de gelegenheid is geweest zich te kandideren. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat de termijn van de oproeping in acht is genomen, zodat de leden zich hebben kunnen kandideren. Voorts stelt hij vast dat alle nieuw tot het hoofdbestuur verkozen leden slechts zijn benoemd tot de eerstvolgende statutair verplichte algemene ledenvergadering, zodat sprake is van een overgangsbestuur in de geest van artikel 8 lid 5. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de besluiten tot benoeming van deze waarnemende hoofdbestuursleden door de algemene vergadering van 21 december 2015 niet rechtmatig zouden zijn.
3.12.

Om genoemde redenen is de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 rechtsgeldig bijeengeroepen en zijn de besluiten die zijn genomen rechtsgeldig tot stand gekomen. Dit laatste betekent ook dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vanaf die datum niet meer bevoegd was om de Bond en de Stichting in rechte te vertegenwoordigen dan wel met en namens de Bond en de Stichting te procederen. De Bond en de Stichting zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de vordering zal voor zover deze is ingediend door [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] worden afgewezen.
3.13.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] begroot op € 1.104,00.
In reconventie

3.14.

Omdat dit vonnis na 13 januari 2016 wordt uitgesproken, hoeft de voorzieningenrechter niet meer te oordelen over de gegrondheid van de vordering onder 1 in reconventie.
3.15.

Met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , omdat geoordeeld is dat zij op rechtmatige wijze door de algemene ledenvergadering van de Bond van haar functie van voorzitter van het hoofdbestuur van de Bond is ontheven, alles wat in haar macht en mogelijkheden ligt zal moeten doen om het nieuwe (deels waarnemend) hoofdbestuur zijn taken en bevoegdheden goed te kunnen laten uitoefenen. De vordering in reconventie onder 2, 4 en 5 kan daarom ook zonder meer worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid de hoogte van de dwangsommen zal aanpassen alsmede de dwangsommen zal maximeren.
3.16.

De vordering onder 3 betreffende de rectificatie van beweringen gedaan door
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] omtrent het gedrag van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] zal worden afgewezen, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de feiten daaromtrent niet genoegzaam zijn komen vast te staan. De kort gedingprocedure biedt ook overigens niet de gelegenheid om aan partijen op te dragen zich nader uit te laten dan wel de standpunten nader te onderzoeken door opdragen van bewijs.
3.17.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] . Deze worden tot op heden begroot op € 408,00.

4De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie

4.1.

verklaart de Bond en de Stichting niet-ontvankelijk,
4.2.

wijst de vordering van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] af,
4.3.

veroordeelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] tot op heden begroot op € 1.104,00 (griffierecht€ 288,00 en salaris advocaat € 816,00),
4.4.

verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft,
In reconventie

4.5.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] dat zij zal verklaren dat zij de Buitengewone Algemene Ledenvergadering van Vakbond ABC van 21 december 2015 zal respecteren evenals de in deze vergadering genomen besluiten en dit aan de leden mee te delen via Klankbord, facebook en Servicedesk@abc.nl en aan Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie per brief, binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,
4.6.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] om alle zaken, die zij uit hoofde van haar (gewezen) voorzitterschap van Vakbond ABC onder zich heeft af te geven aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van
€ 5.000,00,
4.7.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] ervoor zorg te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de beschikking krijgt over de volledige financiële administratie, inclusief alle onderliggende bescheiden, vanaf 2010 tot en met heden, alsmede over de volledige ledenadministratie, alsmede er zorg voor te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis bij uitsluiting van anderen toegang heeft tot servicedesk@vakbondabc.nl en de bankrekeningen op naam van Vakbond ABC en Stichting ABC, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,

Royement en quorum ALV (Noeroel Islam)

Rechtbank Den Haag 22 juni 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:7111


ALV wordt gehouden op verzoek van een groep leden, deze leden worden tijdens de ALV geroyeerd. ALV is daartoe bevoegd. Echter, de artikel 19 van de statuten bepaalt dat:
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.” 
Op de eerste vergadering op 28 december is aan geen van beide eisen voldaan. De statuten bepalen voor dat geval:
” 3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.” 

Op 18 januari wordt een tweede vergadering gehouden, waar ook niet 67% van de leden aanwezig is. Volgens de kortgedingrechter is ook de tweede vergadering dus ongeldig, er zou nog een tweede vergadering als bedoeld in lid 3 moeten worden gehouden. M.i. valt de ALV van 18 januari reeds als een geldige vergadering als bedoeld in lid 3 aan te merken. 
Vervolgens is de vraag of lid 3 nu beoogt een afwijkend quorum te geven of een lagere meerderheid, maar dat komt in de uitspraak niet aan de orde. 

Vonnis in kort geding van 22 juni 2015
in de zaak van
1[A] – 4. [D], eisers, tegen:

de verenging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam”(Ahle Soennat Wal Jamaat Hanafie),
gedaagde,

Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [A] c.s. en de Vereniging.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met producties;
– de door gedaagde overgelegde producties;
– de op 8 juni 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

In de statuten van de Vereniging (hierna: de statuten) is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
DOEL.
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)
LEDEN
Artikel 6.
De vereniging bestaat uit:
a. leden;
(…)
Alleen leden hebben stemrecht en elk lid heeft één stem.
(…)
Artikel 8.
Leden zijn zij die een bij huishoudelijk reglement vastgestelde maandelijkse contributie aan de verenigingvoldoen.
(…)
LIDMAATSCHAP.
(…)
Artikel 13.
Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
d. royering (ontzetting)
(…)
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. Blijft de goedkeuring achterwege of wordt de goedkeuring geweigerd dan wordt die bestuursdaad geacht nooit te zijn verricht.
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
7. In geval van royement door het bestuur zijn de desbetreffende personen gerechtigd om binnen een maand nadat zij daarvan schriftelijk in kennis zijn gesteld, daartegen schriftelijk in verzet te komen bij de Algemene ledenvergadering, die alsdan in hoogste instantie beslist.
8. Gedurende deze verzetsprocedure wordt de werking der royering opgeschort totdat omtrent in hoogste instantie finaal is beslist.
9. Tegen royement door de Algemene ledenvergadering is geen verzet mogelijk.
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door de bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaald in artikel 17. lid 1.
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
2. (…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.
(…)”

2.2.

Bij brief van 5 december 2014 hebben [A] c.s., namens meer dan vijfentwintig stemgerechtigde leden van de Vereniging, het bestuur van de Vereniging verzocht een buitengewone ledenvergadering uit te schrijven omdat, blijkens die brief, “zij zich geruime tijd ernstige zorgen maken op het voor hun op feiten gebaseerde signalen van onverantwoord besturen van de vereniging.” In de brief staat voorts vermeld dat “een belangrijk onderdeel van deze argumenten zijn gebaseerd op feiten m.b.t. financieel wanbeheer van de vereniging en bestuursbesluiten die zonder statutaire draagvlak genomen worden.” [A] c.s. verzoeken het bestuur een aantal concrete, in de brief genoemde, agendapunten te agenderen.
2.3.

Bij brief van 11 december 2014 heeft het bestuur een “Oproep BLV 28 december 2014” verzonden. In die brief staat, voor zover nu relevant, vermeld:
“(…)
U bent hierbij uitgenodigd voor een Bijzondere Ledenvergadering (BLV) die op zondag 28 december 2014 zal worden gehouden (…).

Deze BLV wordt georganiseerd n.a.v. een verzoek tot BLV van onze leden waarbij bepaalde aantijgingen zijn gedaan naar het bestuur, haar leden en vrijwilligers.

De agenda:

1. Opening / Dua
2. Vaststelling Agenda
3. Inhoudelijke punten conform ingekomen brief d.d. 09-12-2014 (Bijlage 1)
4. Ingekomen stuk d.d. 24-11-2014 en daarbij behorende maatregel (Bijlage 2)
5. Rondvraag
6. Sluiting / Dua

(…)”

2.4.

Tijdens de ledenvergadering van 28 december 2014 is een voorstel besproken om [A] c.s. als leden van devereniging te royeren. Dit voorstel is in stemming gebracht en 47 leden hebben voor royement gestemd, 30 tegen en 1 lid heeft zich van stemming onthouden.
2.5.

Op 18 januari 2015 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden. Het voorstel om tot royement van [A] c.s. over te gaan stond in de oproep voor die vergadering vermeld.
2.6.

Bij brief van 23 januari 2015 hebben de voorzitter en secretaris van de Vereniging [A] c.s. geïnformeerd over de uitslag van de stemming over het royement tijdens de ledenvergadering van 18 januari 2015. In die brief staat vermeld dat 68 leden van de Vereniging voor het royement en 32 leden van de Vereniging tegen het royement hebben gestemd. Voorts is in die brief aan [A] c.s. medegedeeld dat zij met ingang van 18 januari 2015 zijn geroyeerd als lid van de vereniging, dat zij niet meer actief kunnen deelnemen aan verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging, maar dat zij wel nog welkom zijn als gebedsparticipant.

3Het geschil

3.1.

[A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
II. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Verenging;
III. (het bestuur van) de Verenging te gebieden [A] c.s. onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Vereniging in gebreke is, tot een maximum van € 100.000,= en met veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.

3.2.

Daartoe voeren [A] c.s. samengevat het volgende aan. Het besluit tot royement dat op de vergadering van 18 januari 2015 is genomen (hierna: het besluit) is op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig, althans op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar, wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid krachtens welke de leden en de algemene ledenvergadering zich jegens elkaar moeten gedragen. Het besluit heeft verstrekkende gevolgen voor [A] c.s., omdat zij daardoor worden uitgesloten van de faciliteiten die de Vereniging hen biedt en waarvan [A] c.s. al jarenlang gebruikmaken. [A] c.s. worden rechtstreeks geraakt in hun geloofsbeleving. [A] c.s. voelen zich verknocht met de Vereniging en hebben er een spoedeisend belang bij om als volwaardig lid van de Vereniging te worden toegelaten.
3.3.

De Vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

De Vereniging heeft allereerst betwist dat [A] c.s. een spoedeisend belang bij hun vordering hebben, omdat zij een andere moskee in de buurt kunnen bezoeken en ook nog bij de Vereniging welkom zijn om (passief) deel te nemen aan de dagelijkse gebeden en verenigingsactiviteiten. [A] c.s. hebben echter hun spoedeisend belang bij de vordering voldoende aannemelijk gemaakt en kunnen daarom worden ontvangen in hun vorderingen. De voorzieningenrechter acht hierbij relevant dat [A] c.s. hebben gesteld dat hun gehele families (kleinkinderen, kinderen, ouders, grootouders) lid zijn van de Vereniging en dat het uiterst pijnlijk is als hun band met de Vereniging wordt doorbroken. Dit zou, volgens onweersproken stelling, namelijk als gevolg hebben dat zij (bijvoorbeeld) dan niet meer deel kunnen nemen aan de rituelen die binnen de Vereniging plaatsvinden bij overlijden van een naast familielid.
4.2.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de statuten kan een ledenvergadering alleen besluiten nemen indien (i) tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en (ii) slechts over onderwerpen die in de oproeping worden vermeld. Dit artikel geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel voor de algemene ledenvergadering als bedoeld in artikel 17 van de statuten, als voor de buitengewone ledenvergadering als bedoeld in artikel 18 van de statuten. In artikel 19 wordt immers uitsluitend gesproken over “een ledenvergadering” en wordt de toepassing van deze bepaling niet beperkt tot de algemene of de bijzondere ledenvergadering. Nu een royement van [A] c.s. niet in de oproeping voor de vergadering van 28 december 2014 stond vermeld, staat vast – voor zover dat tussen partijen nog in geschil is – dat op die vergadering geen besluit genomen kon worden over dat royement.
4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het royement van [A] c.s. in de oproeping voor de vergadering van 18 januari 2015 stond vermeld, zodat aan één van de twee vereisten voor het nemen van een besluit over het royement op die vergadering is voldaan. [A] c.s. hebben echter onweersproken gesteld dat de Verenging ongeveer 1000 leden heeft. Nu blijkens de door de Vereniging overgelegde notulen van de vergadering van 18 januari 2015 bij die vergadering 111 leden zijn verschenen (waarvan – gezien de inhoud van de brief van 23 januari 2015 – kennelijk slechts 100 leden hebben gestemd) staat vast dat op die vergadering niet tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig was. Derhalve kon de ledenvergadering ook tijdens de vergadering van 18 januari 2015 geen geldig besluit nemen over het royement van [A] c.s. Teneinde alsnog een rechtsgeldig besluit te kunnen nemen over het royement, had ingevolge lid 3 van artikel 19 van de statuten nogmaals een ledenvergadering bijeen geroepen moeten worden. Dat is niet gebeurd.
4.4.

Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd met de statuten tot stand is gekomen en dientengevolge, op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Derhalve komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het litigieuze besluit niet in stand zal laten en dat er in beginsel geen grond is [A] c.s. te belemmeren in de uitoefening van de rechten die zij als lid van de Verenging hebben. Dit zou anders kunnen zijn indien, gezien de feitelijke situatie, in redelijkheid van de Vereniging niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. tot verenigingsactiviteiten toelaten. Het had op de weg van de Vereniging gelegen om dat aannemelijk te maken. Daarin is zij niet geslaagd. Gebleken is weliswaar dat er sprake is van onenigheid binnen de Vereniging tussen, in elk geval, [A] c.s. en het bestuur van de Vereniging, maar – mede nu [A] c.s. nog wel worden toegelaten als gebedsparticipant – geenszins gebleken is dat de aard van dit conflict van zodanige aard is dat van de Vereniging in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. nog langer toe laat tot Verenigingsactiviteiten. Een kritische benadering van het bestuur door [A] c.s. is voor dergelijke zwaarwegende maatregelen ontoereikend.
4.5.

Het voorgaand leidt, in ogenschouw nemend het onder 4.1. weergegeven belang van [A] c.s., tot de slotsom dat de vordering van [A] c.s. moet worden toegewezen. Alle overige door [A] c.s. aangevoerde gronden voor toewijzing van het gevorderde kunnen onbesproken blijven. De omstandigheid dat, zoals de Vereniging stelt, een nieuw besluit tot royement zal worden genomen indien het besluit in onderhavige procedure wordt aangetast kan, tot slot, niet leiden tot afwijzing van de gevorderde ordemaatregelen, reeds omdat niet vooruitgelopen kan worden op een eventueel toekomstig besluit van een ledenvergadering, met een mogelijk grotere opkomst of andere samenstelling van de opkomst. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de thans te nemen ordemaatregelen betrekking hebben op de huidige situatie en dat die niet in de weg staan aan toekomstige, rechtsgeldig genomen beslissingen van een ledenvergadering van de Vereniging.
4.6.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.7.

De Vereniging zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
5.2.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Vereniging;
5.3.

gebiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
5.4.

bepaalt dat de Verenging een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag bij overtreding van voormelde verboden en gebod, te maximeren op een bedrag van € 20.000,-;
5.5.

bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.6 is vermeld;
5.6.

veroordeelt de Vereniging in de kosten van dit geding

Feitelijk bestuur kan in omstandigheden ALV bijeenroepen (VAHON)

Gerechtshof Den Haag 20 januari 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:1123 (online 16 juni 2015)




In dit geval proberen de leden het bestuur van een slapende vereniging nieuw leven in te blazen en besluiten een ALV te organiseren. De zittende maar na een conflict niet actieve bestuursleden worden ontslagen. Het hof houdt dit in stand in het licht van art. 2:8 BW. 

Arrest d.d. 20 januari 2015
in de zaak van
1-4 [appellant sub 1-4], appellanten, hierna gezamenlijk te noemen [appellanten], tegen
1 STICHTING VOORUITSTREVEND ALGEMEEN HINDOE ONDERWIJS NEDERLAND,
hierna te noemen VAHON,
2-8. [geïntimeerde sub 2-8], geïntimeerden, hierna gezamenlijk te noemen: VAHON cs,

Het geding

Bij exploot van 29 mei 2012 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 maart 2012 dat de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] tegen dat vonnis dertien grieven aangevoerd die VAHON cs bij memorie van antwoord (met twee producties) heeft bestreden. Daarna heeft [appellanten] zich bij akte uitgelaten over de twee door VAHON cs overgelegde producties.
Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

1. In deze zaak kan – kort samengevat – van de volgende feiten worden uitgegaan.
  1. VAHON exploiteert sinds haar oprichting op 29 november 1991 een basisschool. VAHON had tot 11 oktober 2011 de rechtsvorm van een vereniging en was genaamd: Vereniging Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland. Op 11 oktober 2011 is die rechtsvorm omgezet in een stichting met de naam: Stichting Vooruitstrevend Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland (prod. 43 zijdens VAHON cs).
  2. [appellanten] en de geïntimeerden sub 2, 3 en 4 zijn door de algemene ledenvergadering van 10 december 1998 van VAHON, verder de ALV, (her)benoemd tot lid van het bestuur van VAHON (prod. 4 inl. dagv.). Op dat moment golden de statuten van 7 juli 1993 (prod. 1 inl. dagv.). Deze statuten zijn ook maatgevend voor de beoordeling van het onderhavige geschil, zoals de rechtbank, in hoger beroep onweersproken, heeft vastgesteld (vonnis rov. 4.3.).
  3. Binnen VAHON zijn op enig moment na 2005 bestuurlijke problemen ontstaan die uiteindelijk hebben geleid tot een tweedeling in het bestuur. [appellant sub 1] heeft wegens ziekte vanaf 2005 tot eind 2009, toen VAHON hem de ontslagbrief d.d. 30 december 2009 stuurde (cva, prod. 16), geen bestuursvergaderingen meer bijgewoond. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben in die periode op enig moment na 2005 de bestuursvergaderingen ook niet meer bijgewoond. Ook aan hen is ontslag dan wel schorsing aangezegd, evenals aan [appellant sub 3]. Het hof verwijst naar prod. 15 bij cva (ontslagbrief d.d. 25 november 2008 [appellant sub 4]), prod. 17 bij cva (schorsingsbrief d.d. 9 maart 2010 [appellant sub 2]) en prod. 18 bij cva (schorsingsbrief d.d. 23 maart 2010 [appellant sub 3]). VAHON heeft [appellanten] als bestuursleden in het handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven: [appellant sub 4] op 16 juli 2009, [appellant sub 1] op 2 maart 2010 en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op 24 maart 2010. Na 2005 heeft VAHON als bestuursleden in het handelsregister laten inschrijven geïntimeerde sub 5 (op 31 juli 2006), geïntimeerde sub 6 (op 1 november 2009) en geïntimeerden sub 7 en 8 (op 5 februari 2010).
  4. Op de bestuursvergadering van 9 maart 2010 is besloten tot het bijeenroepen van een ALV(prod. 7 inl. dagv.). Op die vergadering waren aanwezig geïntimeerden sub 2 tot en met 8 en [appellanten] met dien verstande dat [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zich lieten vertegenwoordigen door [appellant sub 2]. Ten aanzien van [appellanten] en de geïntimeerden sub 2, 3 en 4 was toen de statutair voorgeschreven maximale benoemingstermijn van 9 jaar (artikel 7, lid 3 statuten) verstreken en de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 waren toen (nog) niet door de ALV tot bestuurslid benoemd.
  5. Na deze bestuursvergadering hebben de geïntimeerden sub 2 tot en met 8 (hierna: het gepretendeerde bestuur) een kiescommissie benoemd, samengesteld uit leden van de ouderraad, de medezeggenschapsraad en de directie van de school. Voorzitter van de commissie was [A]. De commissie heeft op 28 april 2010 een ALV uitgeschreven (prod. 14, pag. 1, bij cva).
  6. Op 22 april 2010 heeft een voorvergadering plaatsgevonden in verband met de op 28 april 2010 te houden ALV waarop de – door het gepretendeerde bestuur uitgeschreven – bestuursverkiezing zou plaatsvinden (zie cva, prod. 12 (oproepingsbrief, verslag en besluitenlijst).
  7. Bij brieven van 28, respectievelijk 29 april 2010 (prod. 19 bij cva) heeft VAHON aan [appellanten] bericht dat de leden zich op 28 april 2010 erover hebben uitgesproken hen uit hun bestuursfunctie te ontslaan, respectievelijk de eerder genomen ontslagbesluiten van het bestuur te bekrachtigen.
2. [appellanten] heeft een reeks van verklaringen voor recht gevorderd.
A. In de eerste plaats verklaringen voor recht die – samengevat – ertoe strekken
(a) dat alle besluiten van het pretendeerde bestuur tot schorsing dan wel
ontslag van [appellanten] en tot benoeming van de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden niet rechtsgeldig zijn,
(b) dat ook niet rechtsgeldig zijn de beweerdelijke besluiten, genomen in de ALV van 28 april 2010 (en in de voorvergadering van 22 april 2010), strekkende tot ontslag van [appellanten] dan wel bekrachtiging van de desbetreffende ontslagbesluiten van het bestuur en tot benoeming van de geïntimeerden sub 5 tot en met 8 als bestuursleden van VAHON, en
(c) dat de uitschrijvingen van [appellanten] als bestuursleden van VAHON in het handelsregister onrechtmatig zijn.
B. In de tweede plaats verklaringen voor recht die – samengevat – ertoe strekken
(a) dat ook niet rechtsgeldig zijn de besluiten van (het gepretendeerde bestuur en/of de ALV van) VAHON die geleid hebben tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van 28 april 2010 (cva, prod. 34), tot de statutenwijzigingen van 25 mei 2011 en tot omzetting van de vereniging VAHON in een stichting, en
(b) dat geïntimeerden sub 2 tot en met 8 onrechtmatig hebben gehandeld
jegens [appellanten] door in 2011 aan de rechtbank ‘s-Gravenhage de voor omzetting vereiste machtiging te verzoeken (prod. 44 zijdens VAHON cs) en aan de notaris opdracht te geven de akte van omzetting en daarmee verband houdende statutenwijziging te passeren (prod. 43 zijdens VAHON cs) .

3. Bij vonnis van 7 maart 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
4. De afwijzing is door de rechtbank primair gegrond op haar oordeel dat [appellanten] geen redelijk belang heeft bij zijn vorderingen. Tegen dit oordeel is grief II gericht.
5. Het hof overweegt omtrent grief II als volgt.
a. [appellanten] heeft bij zijn vorderingen geen redelijk belang voor zover hij daarmee wil bewerkstelligen dat VAHON weer in de rechtstoestand komt te verkeren zoals die was op 22 april, respectievelijk 28 april, 2010, voorafgaande aan de op die data gehouden voorvergadering, respectievelijk ALV op welke vergaderingen is besloten tot het ontslag van [appellanten] en benoeming van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden. Een redelijk belang heeft [appellanten] daarbij niet omdat [appellanten] geen kinderen meer op de onderhavige school heeft en de maximale termijn voor (her)benoeming van hem als bestuurslid is verstreken, terwijl met toewijzing van de vorderingen opnieuw een rechtstoestand zou ontstaan waarin het bestuur wordt gevormd door bestuursleden die daarvoor statutair grotendeels (zie rov. 1, sub d) niet meer in aanmerking komen. Bovendien kan [appellanten] geen materiële schade hebben geleden als gevolg van de gewraakte handelingen van (het gepretendeerde bestuur en ALV van) VAHON, nu de bestuursfunctie in VAHON onbezoldigd was .
b. Het ideële belang dat [appellanten] stelt te hebben uit hoofde van zijn bestuurstaak (toelichting grief II punt 37 tot en met 41), te weten het belang dat de kinderen van leden van de Hindoestaanse gemeenschap een school wordt geboden waar zij op basis van de Karmavadische hindoe-levensbeschouwelijke grondslag goed en gedegen onderwijs ontvangen, levert evenmin een redelijk belang op voor [appellanten], nu de maximale termijn voor (her)benoeming als bestuurslid is verstreken en hij met toewijzing van de vorderingen dit belang dus niet (meer) kan behartigen.
c. [appellanten] heeft echter bij zijn vorderingen tot verklaring voor recht wel belang voor zover hij daarmee wil bewerkstelligen dat wordt vastgesteld dat (het gepretendeerde bestuur van) VAHON door de gewraakte handelwijze jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn ontslag cq schorsing als bestuurder van VAHON en uitschrijving uit het handelsregister door het gepretendeerde bestuur van VAHON is bewerkstelligd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in de statuten van VAHON opgenomen voorschriften en dat hij daardoor in zijn eer en goede naam kan zijn geschaad of op andere wijze in zijn persoon kan zijn aangetast. Daaraan doet niet af dat [appellanten] onvoldoende heeft gesteld omtrent de door hem geleden of te lijden immateriële schade en hij ter zake zelfs geen schadevergoeding heeft gevorderd. Voldoende is immers dat de mogelijkheid van immateriële schade aannemelijk is. Dat is het geval indien een of meer van de gevorderde verklaringen voor recht zouden kunnen worden toegewezen op de grond dat (het gepretendeerde bestuur van) VAHON onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door de wijze waarop de in rov. 2 genoemde besluiten zijn tot stand gebracht en uitgevoerd. Grief II slaagt dus gedeeltelijk. Het slagen van deze grief leidt echter niet tot vernietiging van het beroepen vonnis omdat de rechtbank, zoals hierna wordt overwogen, de vorderingen van [appellanten] terecht heeft afgewezen.

6. De grieven I, IV, V,VI, VII en X lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De belangrijkste bezwaren van [appellanten] omtrent de bijeenkomsten op 22 april, respectievelijk 28 april, 2010 komen – kort samengevat – op het volgende neer.
a. De bijeenkomst op 28 april 2010 is door het gepretendeerde bestuur geheel buiten [appellanten] om en daarom niet door het bevoegde bestuur als bedoeld in artikel 12 van de statuten georganiseerd. [appellanten] is bovendien niet voor die bijeenkomst opgeroepen evenmin als voor de voorvergadering van 22 april 2010. Hij heeft zijn standpunt niet ter vergadering kunnen toelichten, terwijl toch zijn ontslag aan de orde was.
b. Voor beide bijeenkomsten zijn niet alle leden van VAHON opgeroepen. Een groot aantal ouders en ex-ouders die nog formeel lid waren van VAHON heeft geen uitnodiging voor die bijeenkomsten ontvangen. Alleen die ouders zijn geïnformeerd van wie het gepretendeerde bestuur wist dat zij zouden stemmen in lijn met de wil van het gepretendeerde bestuur. Ook van ledenwerving onder alle ouders is geen sprake geweest.
c. Op 28 april 2010 is sprake geweest van een bijeenkomst van een aantal leden, maar niet van een algemene ledenvergadering (ALV) als bedoeld in de statuten. Daarvoor is immers nodig dat alle leden op statutair correcte wijze (namelijk schriftelijk aan hun adres) zijn opgeroepen en op hetzelfde moment onder leiding van een voorzitter aanwezig zijn. Daarvan is geen sprake geweest. De besluitvorming op die bijeenkomst heeft dan ook niet plaatsgevonden als vrucht van onderling overleg als bedoeld in HR 15 juni 1968, NJ 1969, 101. Het gepretendeerde bestuur heeft bovendien de op de bijeenkomst aanwezige ouders onjuist voorgelicht over de achtergrond van de verkiezing van nieuwe bestuursleden en andere relevante omstandigheden.
[appellanten] concludeert dat het gepretendeerde bestuur [appellanten] bewust
buiten spel heeft willen zetten zonder tegenspraak van [appellanten].

7. Het hof oordeelt als volgt.
a. Vaststaat dat in de bestuursvergadering van 9 maart 2010 het bestuur van VAHON heeft besloten tot het houden van een ALV. Vaststaat ook dat toen de tegenstellingen binnen het bestuur tussen [appellanten] enerzijds en de overige bestuursleden anderzijds hoog waren opgelopen met betrekking tot het in 2009 gestarte vernieuwingstraject waaromtrent Autar Consultancy het rapport d.d. 12 september 2009 (prod. 4 cva) had uitgebracht . Het hof verwijst dienaangaande naar het verslag van die vergadering (prod. 7 inl. dagv.) en de bijlage bij de aan [appellant sub 2] gerichte schorsingsbrief d.d. 9 maart 2010.
b. In die crisissituatie heeft het gepretendeerde bestuur terecht ervoor gekozen een breed samengestelde verkiezingscommissie in te stellen die – onder meer – tot taak kreeg gesprekken te voeren met alle gedingen van VAHON, inclusief het bestuur (waaronder [appellanten]), en het voorbereiden van een ouder/ledenbijeenkomst in de vorm van een ALV, waarbij ouders/leden hun mening kunnen geven over het vernieuwingstraject. Deze commissie heeft (namens het gepretendeerde bestuur) een ALV uitgeschreven op 28 april 2010. Deze besluiten van het gepretendeerde bestuur zijn toen genomen met medewerking van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 terwijl zij toen nog niet door de ALV tot bestuurslid waren benoemd en zonder medewerking van [appellanten]. Dat brengt echter niet mee dat die besluiten jegens [appellanten] onrechtmatig zijn.VAHON verkeerde in een situatie waarin enerzijds de in 1998 (her)benoemde leden van het bestuur statutair geen leden van het bestuur meer konden zijn wegens overschrijding van de maximale benoemingstermijn en geïntimeerden 5 tot en met 8 nog niet door de ALV tot bestuurslid waren benoemd, en waarin anderzijds drie van de in 1998 (her)benoemde bestuursleden, te weten [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4], al jarenlang geen bestuursvergaderingen meer hadden bijgewoond en dus feitelijk niet (meer) als bestuurslid fungeerden.


In deze situatie was het gepretendeerde bestuur als feitelijk functionerende bestuur genoodzaakt en gerechtigd het bestuur van VAHON weer “zo spoedig mogelijk” (zie artikel 7, lid 4 statuten) samen te stellen op een wijze die in overeenstemming is met de wet en de statuten en daartoe maatregelen te nemen die daartoe leiden. Daaraan doet niet af dat die besluiten mede door toedoen van geïntimeerden 5 tot en met 8 tot stand zijn gekomen. Aangenomen moet worden dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] door de bestuursvergaderingen jarenlang niet bij te wonen, het bestuur van VAHON (stilzwijgend) hebben overgelaten aan de feitelijk functionerende bestuursleden, en dat [appellant sub 3] ermee heeft ingestemd dat geïntimeerden sub 5 tot en met 8 aan bestuursvergaderingen deelnamen en daarin hun stem uitbrachten (zie bijv. prod. 41 cva: verslag bestuursvergadering van 25 februari 2010). Voor zover statutaire voorschriften niet in acht zijn genomen, kan [appellanten] zich daarop niet beroepen vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de organisatie van VAHON met die statuten in overeenstemming moest worden gebracht.
c. De door het gepretendeerde bestuur benoemde verkiezingscommissie heeft [appellanten] uitdrukkelijk uitgenodigd voor een gesprek op 22 april 2010. [appellanten] heeft te kennen gegeven geen gebruik te maken van deze uitnodiging (prod. 3 en 14 inl. dagv.) Daarmee heeft [appellanten] bewust ervoor gekozen geen medewerking te verlenen aan de gerechtvaardigde poging van het gepretendeerde bestuur om een uitweg te vinden in de bestuurscrisis en om voorstellen daartoe aan de ALV voor te leggen.
d. De stelling van [appellanten] dat de bijeenkomst van 28 april 2010 niet is aan te merken als een ALV verwerpt het hof. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat die bijeenkomst heeft te gelden als een ALV. De bijeenkomst kent, zoals de rechtbank concludeert, in voldoende mate de kenmerken van een ALV als bedoeld in de statuten, in aanmerking genomen dat ook het overleg dat plaatsvond op de bijeenkomst van 22 april 2010 onderdeel vormt van de ALV van 28 april 2010. De stelling dat de gang van zaken op bijeenkomst van 28 april 2010 niet voldeed aan de eis dat besluitvorming plaatsvindt als vrucht van onderling overleg verwerpt het hof dan ook. Uit het – in hoger beroep niet bestreden – oordeel van de rechtbank (vonnis rov. 4.4.) dat de voorvergadering van 22 april 2010 niet los kan worden gezien van de vergadering van 28 april 2010, volgt immers dat het overleg dat heeft plaatsgevonden op 22 april 2010 is aan te merken als (onderdeel van) het overleg dat tot besluitvorming heeft geleid.
Wat betreft de voorbereiding van de ALV overweegt het hof het volgende. De bijeenkomst van 28 april 2010 is door de verkiezingscommissie (prod. 7 inl. dagv.) en door het gepretendeerde bestuur (prod. 7 cva) aangekondigd als ALV en, na een ledenwerving onder de ouders van de leerlingen, zijn de ouders die zich tot uiterlijk 23 april 2010 als lid hadden opgegeven, uitgenodigd voor de voorvergadering van 22 april 2010 (waar de voorstellen zijn besproken) en de vergadering van 28 april 2010 (waar over de bewuste voorstellen is gestemd). Het hof verwijst naar rov. 2.14. tot en met 2.17 van het beroepen vonnis. De stelling van [appellanten] dat alle ouders van leerlingen (al) lid waren van VAHON (en lid bleven tot beëindiging van dat lidmaatschap op de voet van artikel 5, lid 1 van de statuten), verwerpt het hof, nu VAHON feitelijk niet beschikte over een conform artikel 4 van de statuten opgezette ledenadministratie waaruit zulks blijkt. De ledenwerving door het gepretendeerde bestuur was dus terecht.De stelling van [appellanten] dat het pretendeerde bestuur selectief leden heeft geworven en uitgenodigd voor de ALV van 28 april 2010, heeft VAHON cs gemotiveerd betwist, en is door [appellanten] niet feitelijk onderbouwd. Gelet op de schriftelijke verklaring d.d. 14 april 2014 van de directeur van de school, de administratief medewerkster en een OR-lid (prod. 1 mva), waarin dezen verklaren dat er voorafgaande aan de diverse bijeenkomsten ongeveer 500 brieven zijn gestuurd naar ouders en ex-ouders (onder wie [appellanten]), lijkt van een selectieve ledenwerving geen sprake te zijn geweest. [appellanten] betwist deze verklaring weliswaar, doch onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof zijn bewijsaanbod passeert. [appellanten] signaleert ten slotte terecht dat de statutaire voorschriften met betrekking tot een ALV niet in alle opzichten in acht zijn genomen, maar niet kan worden geconcludeerd dat de betrokkenen in de gegeven, bijzondere omstandigheden van dit geval zich niet hebben gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW wordt gevorderd. Voor zover statutaire voorschriften niet in acht zijn genomen, kan [appellanten] zich daarop niet beroepen vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de organisatie van VAHON met die statuten in overeenstemming moest worden gebracht.
e. Aantekening verdient wel dat [appellanten] niet heeft deelgenomen aan het overleg (tussen de leden) dat op 22 april 2010 heeft plaatsgevonden en op de vergadering van 28 april 2010 tot de gewraakte ontslagbesluiten heeft geleid. VAHON cs heeft ook niet betwist de stelling van [appellanten] dat hij de uitnodiging van 19 april 2010 (prod. 25 inl. dagv.) voor de voorvergadering van 22 april 2010 niet heeft ontvangen, en dat aan hem ook niet is bericht dat op die voorvergadering ontslagvoorstellen ter zake [appellanten] zouden worden besproken die op de ALV van 28 april 2010 in stemming zouden worden gebracht.

8. Hetgeen onder rov. 8, onder a tot met d, is overwogen leidt ertoe dat niet kan worden geconcludeerd dat VAHON en/of geïntimeerden sub 2 tot en met 8 het ontslag van [appellanten] op zodanige manier hebben voorbereid en de besluitvorming door de ALV, leidend tot het ontslag van [appellanten] als bestuurders van VAHON, in zodanige mate hebben gemanipuleerd dat zij daarmee jegens deze onrechtmatig hebben gehandeld. [appellanten] is de kans geboden zijn standpunt bij de verkiezingscommissie kenbaar te maken. Er zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die meebrengen dat VAHON of het gepretendeerde bestuur [appellanten] in een kwaad daglicht hebben gesteld of willen stellen dan wel anderszins diens eer en goede naam bij de ouders van de leerlingen van de school of in de Hindoestaanse gemeenschap hebben aangetast. Hetgeen in de brief van 8 april 2010 (prod. 7 cva) onder het kopje “Moeilijke tijden” wordt opgemerkt valt een dergelijke opzet of aantasting niet te lezen, te meer nu vaststaat dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] al meerdere jaren niet aanwezig waren (geweest) op bestuursvergaderingen.
Wel kan worden geconstateerd dat de uitschrijving van [appellanten] als bestuurders uit het handelsregister niet terecht was nu die uitschrijving zonder vooroverleg met betrokkenen en prematuur heeft plaatsgevonden. Daaraan doet niet af dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] jarenlang niet op bestuursvergaderingen waren verschenen en de maximale termijn voor (her)benoeming was verstreken. Dit laatste gold overigens ook voor geïntimeerden sub 2, 3 en 4. Het gepretendeerde bestuur was immers, zoals blijkt uit artikel 9 van de statuten, niet bevoegd [appellanten] te ontslaan cq te schorsen. [appellanten] had voor de datum van uitschrijving ook niet conform artikel 8, lid 2 van de statuten bedankt voor het bestuurslidmaatschap. Deze uitschrijving is op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat [appellanten] in zijn eer of goede naam is geschaad dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast, nu [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] al jarenlang niet meer deelnamen aan het bestuur van VAHON en de ALV van 28 april 2010, zoals te verwachten was, de uitschrijving van [appellanten] achteraf legitimeerde nu de termijn voor herbenoeming was overschreden.
Ook het feit dat [appellanten] niet expliciet in verband met het voorgenomen ontslag als bestuurder is uitgenodigd voor de voorvergadering van 22 april 2010 en de ALV van 28 april 2010 bij te wonen om aldaar zijn standpunt kenbaar te maken, was niet terecht. Ook deze omstandigheid is echter onvoldoende om te concluderen dat [appellanten] in zijn eer of goede naam is geschaad dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [appellanten] wist dat op 28 april 2010 een ledenvergadering zou plaatsvinden (zie inl. dagv. punt 41). Nu aan [appellanten] voorts bekend was dat hij op grond van de statuten niet meer herbenoeming in aanmerking kwam en inmiddels als bestuurder van VAHON was uitgeschreven uit het handelsregister (zie prod. 22 inl. dagv.), lag een besluit van die vergadering tot ontslag in de lijn der verwachtingen, hetgeen te meer geldt voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] nu zij, om wat voor reden dan ook, meerdere jaren toch al niet deelnamen aan het bestuur.
De conclusie is dat de grieven I, IV, V, VI en VII falen.

9. Grief VIII is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit omtrent de contributiebijdragen van de leden, genomen tijdens de voorvergadering van 22 april 2010, geen onderdeel uitmaakt van het geschil.
Volgens [appellanten] maakt dit besluit wél onderdeel uit van het geschil.
[appellanten] heeft met betrekking tot dit besluit gesteld dat dit besluit, nu dit op de voorvergadering van 22 april 2010 genomen, door een onbevoegd orgaan is genomen en voorts nietig, althans vernietigbaar is, onder meer omdat het is genomen zonder statutaire grondslag.
Deze grief kan geen doel treffen, nu [appellanten] niet toelicht waarom hij als gevolg van een en ander in zijn eer en goede naam is geschaad. Voor het overige heeft hij geen belang heeft bij deze grief (zie rov. 5).

10. Grief IX is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uitschrijving van [appellanten] als bestuurder van VAHON uit het handelsregister niet onrechtmatig is. Deze grief faalt op de gronden vermeld in rov. 8.
11. Grief X is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geïntimeerden niet onrechtmatig hebben gehandeld door de rechtbank te verzoeken om een machtiging tot omzetting van de rechtsvorm van VAHON in een stichting en de notaris te verzoeken de akte van omzetting en statutenwijziging te passeren.
Deze grief faalt. Het gepretendeerde bestuur heeft, na het ontslag van [appellanten] en de benoeming van geïntimeerden sub 5 tot en met 8 tot bestuursleden door de ALV van 28 april 2010, als bevoegd bestuur (zie rov. 7) rechtsgeldig een ALV, te houden op 15 december 2010 en 28 januari 2011, bijeengeroepen, deze ALV’s hebben rechtsgeldig besloten tot omzetting en statutenwijziging en het gepretendeerde bestuur heeft vervolgens rechtsgeldig deze besluiten uitgevoerd. [appellanten] heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat hij in zijn eer en goede naam is geschaad vanwege het feit dat hij door het gepretendeerde bestuur bij de besluitvorming omtrent deze omzetting is gepasseerd. [appellanten] was immers geen bestuurslid meer en had ook geen kinderen meer op de onderhavige school en was geen lid meer van de vereniging VAHON.
12. Nu de grieven IV tot en met X falen, kunnen ook de grieven XI en XII geen doel treffen. Hetgeen [appellanten] voor het overige aanvoert, kan niet leiden tot het oordeel dat VAHON cs jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Derhalve kan ook niet worden geconcludeerd dat als gevolg van onrechtmatig handelen van het gepretendeerde bestuur van VAHON de vetes en het uiteindelijke ontslag van [appellanten] bij de ouders van de leerlingen van de school en de rest van de Hindoestaanse gemeenschap te ’s-Gravenhage bekend zijn geworden. De bewijsaanbiedingen van [appellanten] passeert het hof als niet ter zake dienend.
13. Grief III is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat [appellanten] immateriële schade lijdt en heeft geleden.
Deze grief faalt. [appellanten] heeft zijn stelling dat zijn eer of goede naam is beschadigd dan wel psychisch letsel heeft opgelopen, feitelijk onvoldoende onderbouwd.
14. Nu alle grieven falen, dient het beroepen vonnis te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit geding.

Beslissing
Het hof:

bekrachtigt het vonnis d.d. 7 maart 2012 waarvan beroep;

Wie zijn er het bestuur (Shaan-E-Islam)

Gerechtshof Den Haag 26 mei 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:1211


Zaak met alles erop en eraan. Voorzitter treedt af. “Bezorgde leden”  verzoeken om ALV, bestuur geeft geen gehoor, organiseert eigen ALV. De bezorgde leden organiseren een ALV op kennelijk dezelfde plaats en tijd. Een nieuw interim bestuur wordt gekozen, echter naar het hof oordeelt, is deze verkiezing ongeldig omdat de brief met het verzoek tot bijeenroeping door slechts één lid was ondertekend.
Nog een ALV, na een kort geding, waarbij de vergadering door beide kampen als geldige ALV wordt beschouwd, maar waarbij betwist wordt wat er besloten is. Het hof hakt de knoop door: de leden hebben de stellingen van de vereniging niet voldoende betwist en het hof volgt de lezing van de vereniging. Nog een ongeldige ALV bijeengeroepen door het interimbestuur. Door het (zittende) bestuur bijeengeroepen ALV is tot slot wel geldig ondanks enkele mogelijke schoonheidsfouten. 

Voor de praktijk is rov. 4.2 van belang: 

Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene vergadering worden genomen door het bestuur (art. 2:41 lid 1 BW; art. 12 lid 2 van de statuten van de Vereniging) of, onder in de wet genoemde voorwaarden, door een groep leden die ten minste een tiende gedeelte van de stemmen in de algemene vergadering vertegenwoordigt (art. 2:41 lid 3 BW). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in art. 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt, is geen algemene (leden)vergadering. Besluiten, genomen in een zodanige vergadering, zijn nietig (art. 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als ‘oproeping’). Niet-naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (art. 2:15 lid 1 onder a BW). De bevoegdheid tot het vorderen van vernietiging vervalt een jaar na bekendmaking van de besluiten (art. 2:15 lid 5 BW).


arrest van 26 mei 2015
inzake
[naam], […]
hierna te noemen: [appellant 1] c.s.,
tegen

Vereniging Nederlandse Moslim Associatie Shaan-E-Islam, geïntimeerde,

hierna te noemen: de Vereniging,

Het geding

Bij exploot van 26 juni 2013 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Rotterdam, Afdeling privaatrecht, Team handel, tussen partijen gewezen vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013. Bij exploot van 15 juli 2013 heeft de Vereniging aan [appellant 1] c.s. een vroegere roldatum aangezegd. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant 1] c.s. dertien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft de Vereniging de grieven bestreden.

Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de rechtbank vastgestelde feiten niet zijn weersproken, neemt ook het hof deze tot uitgangspunt. [appellant 1] c.s. heeft in (de toelichting op) zijn grief 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bepaalde feiten onvermeld heeft gelaten. Voor zover relevant zal het hof met die feiten in het navolgende rekening houden.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1.

Tussen (groepen van) leden van de Vereniging bestaat al enige jaren onenigheid (mede) naar aanleiding van bouwplannen voor een nieuwe moskee en de verkoop in september 2007 van de appartementsrechten [adres] te [plaats], waarvan de Vereniging rechthebbende was. Over de (on-)geldigheid van deze verkoop is een procedure gevoerd bij de rechtbank Rotterdam onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622. In dit geding, waarin de Vereniging als eiseres optrad, heeft de rechtbank op 18 september 2013 vonnis gewezen. Daartegen is hoger beroep bij het hof ingesteld (zaaknummer 200.141.155/01).
2.2.

Op 2 september 2007 is [B] afgetreden als voorzitter van het bestuur van de Vereniging.
Op 6 november 2007 is in naam van het bestuur van de Vereniging een algemene ledenvergadering (ALV) bijeengeroepen op 18 november 2007, om 10 uur. Op de agenda stond onder meer “05 verkiezing voorzitter cq andere leden van het bestuur”.
Bij brief van 13 november 2007 aan de secretaris van de Vereniging heeft [K] namens een aantal (niet bij naam genoemde) “verontruste leden” (verder: de Actiegroep) de geldigheid van de oproeping voor de ALV bestreden op een aantal in de brief genoemde gronden. In de brief is voorts melding gemaakt van een 29 oktober 2007 “door de leden” aan de voorzitter en het bestuur van de Vereniging gerichte brief waarin “een Algemene Ledenvergadering is aangevraagd” en is gevraagd om toezending van de namen van de bestuursleden van de Vereniging. Op deze brief is geen reactie gekomen van het bestuur van de vereniging.
In een 14 november 2007 gedateerde brief heeft de Actiegroep de leden uitgenodigd tot het bijwonen van een ALV van de Vereniging, te houden op 18 november 2007. In de brief is uitsluitend vermeld dat “inloop” plaatsvindt van 09.30 – 10.30 uur. Op de agenda die in deze brief is opgenomen is onder meer vermeld:
“5 Ontslag alle huidige bestuursleden (…)
7 Benoeming bestuursleden/Voorzitter (…)”.
Op 18 november 2007 zijn beide agenda’s behandeld en is een besluit genomen tot ontslag van het zittende bestuur en van de beleidscommissie, en is een nieuw bestuur (ook wel genoemd: “interim-bestuur”) gekozen.
2.3.

De Vereniging heeft een kort geding aangespannen tegen vier personen die meenden het bestuur van deVereniging te vormen. Bij vonnis van 18 februari 2008 (zaak- en rolnummer 301496 / KG ZA 08-129) heeft de voorzieningenrechter in dat kort geding het volgende geoordeeld:
“Op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting is voorshands binnen de reikwijdte van dit kort geding niet duidelijk geworden bij wie het bevoegd gezag van de vereniging ligt. Mitsdien kan niet worden vastgesteld of aan de vordering zoals thans door eiseres is geformuleerd een rechtsgeldig besluit van (het bevoegde gezag van) de vereniging ten grondslag ligt, hetgeen door gedaagden gemotiveerd wordt betwist. Derhalve zal eiseres niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het in de rede ligt dat de algemene vergadering als hoogste orgaan van de vereniging hierover duidelijkheid verschaft.”

2.4

Het interim-bestuur heeft op 9 maart 2008 een ALV belegd. Op 9 maart 2008 heeft mr. [M], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:
“Voorts stelt de dagvoorzitter het voorstel aan de orde het bestuur en de beleidscommissie van de vereniging te kiezen. (…). De heren [appellant 1], [naam], [naam], [appellant 2] en [appellant 4] stellen zich verkiesbaar als bestuurslid. Voorts stellen de heren [appellant 3], [naam] en [naam] zich verkiesbaar als lid van de beleidscommissie. (…) De voorzitter brengt het voorstel (…) in stemming (…). Aan het slot van de vergadering constateert de voorzitter dat alle voorstellen zijn aangenomen (…).”

2.5.

Op 22 juni 2008 heeft mr. [R], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:
“De voorzitter brengt in herinnering de vergadering van achttien november tweeduizend zeven (…).
Daar is een interimbestuur uit voortgekomen. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de inmiddels ingestelde verzoeningscommissie welke geen enkel resultaat hebben opgeleverd.
Vervolgens is de vergadering van negentien februari tweeduizend acht uit geroepen door de heer [appellant 1] voorafgaande aan welke vergadering een kort geding procedure is aangespannen waarbij de rechter heeft beslist dat de vergadering moest doorgaan maar gebruik moest worden om een adempauze in te lassen en in feite terug te gaan naar de situatie van voor achttien november tweeduizend zeven.
In de vergadering van negentien februari tweeduizend acht is over geen van de door de heer [appellant 1] ingebrachte voorstellen een besluit genomen en indachtig de tussen de advocaten van betrokkenen uigewisselde standpunten door de algemene vergadering een verkiezingscommissie ingesteld die de volgende algemene ledenvergadering moest voorbereiden en daarvoor de agenda moest vaststellen. (…)
Daarna (…) is besloten een informatieve ledenvergadering te houden op negen maart tweeduizend acht. (…) In de tussentijd had de heer [appellant 1] zelfstandig op diezelfde dag negen maart tweeduizend acht zonder de verkiezingscommissie een vergadering bijeengeroepen waarbij onder voorzitterschap van hem zelf een nieuw bestuur is gevormd. (…)
Vervolgens gaat de voorzitter over tot het in stemming brengen van de voorstellen zoals vermeld op de agenda.
Nadat de verkiezingscommissie de stembiljetten heeft gecontroleerd deelt de voorzitter mede dat er zes en negentig stemmen zijn uitgebracht en de uitslag van de stemming als volgt is:
1. [naam] bestuurslid/voorzitter; vier en negentig stemmen voor en twee tegen
2. [naam] vier en negentig stemmen voor en twee blanco
3. de heer [naam] vijf en negentig stemmen voor en een stem blanco
4. de heer [naam] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
5. de heer [naam] zes en negentig stemmen voor
6. de heer [naam] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
7. De heer [naam], zes en negentig stemmen voor.
De voorzitter constateert dat alle bestuursleden zijn verkozen.”
2.6.

Verschillende personen beschouwen zichzelf thans als bestuurder van de Vereniging en beleggen uit dien hoofde algemene ledenvergaderingen waar besluiten worden genomen.
2.7.

[appellant 1] c.s. heeft in eerste aanleg nietigverklaring dan wel vernietiging gevorderd van de volgende besluiten van de Vereniging, met veroordeling van de Vereniging in de proceskosten:
– het besluit van 22 juni 2008 tot ontslag van het tot dan zittende bestuur;
– het besluit van 22 juni 2008 tot benoeming tot bestuurslid en inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de volgende personen:
[naam], voorzitter;
[naam], secretaris;
[naam], penningmeester;
[naam], bestuurslid;
[naam], bestuurslid;
[naam], bestuurslid;
– het besluit van het nieuwe bestuur tot beëindiging van de procedures die door mr. [X] en mr. [Y] werden gevoerd en waarvan kennis werd gegeven op 1 juli 2008 (de procedure bij de rechtbank Rotterdam onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622);
– de beslissing tot benoeming van bestuursleden buiten de ALV om (dit betreft [naam]);
– de beslissing om een algemene ledenvergadering voor 12 oktober 2008 uit te schrijven en andere algemene ledenvergaderingen, met name nadien;
– de beslissing tot omzetting van de vereniging in een stichting (voor zover deze beslissing is genomen, al dan niet op de voor 12 oktober 2008 uitgeschreven algemene ledenvergadering);
– de beslissing tot weigering van de toegang aan de leden van de vereniging tot de ruimte aan de [adres].
2.8.

De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank was van oordeel dat [appellant 1] c.s. zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd en voorts dat nu de gang van zaken voorafgaand en tijdens de algemene ledenvergadering van 22 juni 2008 in de toen gegeven omstandigheden het maximaal haalbare was, mede in het licht van art. 2:8 BW, de tijdens die algemene ledenvergadering genomen beslissingen rechtmatig zijn genomen.
3. In hoger beroep vordert [appellant 1] c.s. dat het hof de vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013 vernietigt en, naar het hof begrijpt, de in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog toewijst, met veroordeling van de Vereniging in de kosten van beide instanties.

4.1

Partijen houdt in de kern verdeeld of rechtsgeldige en onaantastbare benoemingen tot bestuurder hebben plaatsgevonden op 9 maart 2008 dan wel op 22 juni 2008. Volgens [appellant 1] c.s. was dit wel het geval op 9 maart 2008 maar niet op 22 juni 2008, terwijl volgens de Vereniging de benoemingen op 22 juni 2008 geldig en onaantastbaar zijn en die van 9 maart 2008 niet. Het hof ziet aanleiding om, alvorens specifiek op de grieven in te gaan, de geldigheid van de benoemingen op 9 maart 2008 en 22 juni 2008 te onderzoeken. Omdat daarvoor mede van belang is de geldigheid van de besluitvorming in vergaderingen op 18 november 2007 en 19 februari 2008, zal het hof ook daarop ingaan.
4.2

Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene vergadering worden genomen door het bestuur (art. 2:41 lid 1 BW; art. 12 lid 2 van de statuten van de Vereniging) of, onder in de wet genoemde voorwaarden, door een groep leden die ten minste een tiende gedeelte van de stemmen in de algemene vergadering vertegenwoordigt (art. 2:41 lid 3 BW). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in art. 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt, is geen algemene (leden)vergadering. Besluiten, genomen in een zodanige vergadering, zijn nietig (art. 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als ‘oproeping’). Niet-naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (art. 2:15 lid 1 onder a BW). De bevoegdheid tot het vorderen van vernietiging vervalt een jaar na bekendmaking van de besluiten (art. 2:15 lid 5 BW).
De vergadering op 18 november 2007
4.3

Tijdens de op 18 november 2007, op initiatief van de Actiegroep gehouden vergadering is besloten tot ontslag van het bestuur van de Vereniging en benoeming van het interim-bestuur, waarvan [appellant 1] deel uitmaakte. Binnen de Vereniging is discussie ontstaan over de vraag of de vergadering door het vereiste aantal leden was bijeengeroepen en de oproep correct was gedaan. De vraag of de oproepingstermijn in acht was genomen is niet meer van belang, aangezien niet binnen een jaar een vordering tot vernietiging van de benoeming is ingesteld. Indien evenwel de bijeenroeping niet door het vereiste aantal leden is geschied, is de benoeming van het interim-bestuur nietig. [appellant 1] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijeenroeping in overeenstemming met art. 2:41 lid 3 BW heeft plaatsgevonden. De Vereniging betwist dit.
Het hof stelt vast dat [appellant 1] c.s. het bestuur bij aangetekende brief van 29 oktober 2007 heeft gevraagd een ALV bijeen te roepen. In deze brief vroeg [appellant 1] c.s. om een opgave van het minimaal vereiste aantal leden om een verzoek als bedoeld in art. 2:41 lid 2 BW (rechtsgeldig) te kunnen doen. De brief zelf behelsde dus nog geen ALV-verzoek, temeer niet waar de brief alleen is ondertekend door [K] namens niet bij naam genoemde “verontruste leden”. Toen het bestuur niet op de brief reageerde, heeft voornoemde [K] op 18 november 2007, wederom namens “verontruste leden”, een oproep doen uitgaan voor een ALV op 18 november 2007.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van deze gang van zaken niet de conclusie worden getrokken dat door [K] in overeenstemming met art. 2:41 lid 2 en 3 BW een rechtsgeldige bijeenroeping heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat het toenmalige bestuur niet heeft gereageerd op de brief van 29 oktober 2007 geeft geen grond de bijeenroeping door [K] wel – eventueel met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 lid 2 BW) rechtsgeldig te achten. Uit de brief van 29 oktober bleek immers geenszins hoe groot de groep “verontruste leden” was en wie daartoe behoorden. 
De omstandigheid dat het toenmalige bestuur eveneens op 18 november 2007 een algemene ledenvergadering heeft bijeengeroepen brengt niet mee dat de besluitvorming op basis van de agenda, vermeld in de brief van [K] van 14 november 2007, wel tot (in beginsel rechtsgeldige) besluiten in een ALV heeft geleid. [appellant 1] c.s. heeft weliswaar gesteld dat [appellant 1] c.s. en een groep leden rond (oud)-voorzitter [B] “op de ALV besloten samen te gaan en één ALV te vormen”. In de kennelijk door [appellant 1] c.s. opgemaakte notulen van de vergadering op 18 november 2007 is echter het navolgende vermeld:
“Om 11.00 uur besluiten het zittend bestuur en de beleidscommissie hun vergadering te beëindigen. Dit wordt officieel bekend gemaakt door de secretaris op een vraag van (…). De secretaris zegt tevens dat de leden nu hun vergadering kunnen beleggen.”
Tegen deze achtergrond is [appellant 1] c.s. zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet te volgen in zijn stelling (zoals het hof die begrijpt) dat op 18 november 2007 in wezen van één en dezelfde vergadering sprake is geweest. De conclusie is daarom dat besluiten die op 18 november 2007 zijn genomen op initiatief van de Actiegroep, nietig zijn en dat derhalve het toen zittende bestuur niet is ontslagen en geen nieuw (interim-)bestuur is verkozen. Nadien genomen besluiten van dit interim-bestuur zijn evenzo nietig.

De vergaderingen op 19 februari 2008 en 9 maart 2008
4.4

Op 19 februari 2008 vond een vergadering plaats waarvan in deze procedure niet in geschil is dat deze als een (geldige) ALV heeft te gelden. Naar het hof begrijpt, was naar aanleiding van het in r.o. 2.3 bedoelde kort geding bij alle betrokkenen de bereidheid ontstaan om te proberen gezamenlijk een uitweg uit de impasse te vinden.
4.5

Tussen partijen staat vast dat de vergadering op 19 februari 2008 op verzoek van het interim-bestuur is bijgewoond door notaris [R] en voorts dat de vergadering tumultueus is verlopen en dat geen besluiten zijn genomen over hetgeen geagendeerd was. De Vereniging heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat de notaris in de vergadering de suggestie heeft gedaan om een verkiezingscommissie te benoemen onder zijn voorzitterschap teneinde uit de impasse te raken en de agendapunten voor een volgende vergadering vast te stellen. Die suggestie is met algemene stemmen aangenomen, aldus de Vereniging, waarna met algemene stemmen de vier leden van de verkiezingscommissie, waaronder [appellant 1], zijn gekozen. Deze stellingen vinden steun in de pleitaantekeningen van mr. Rammeloo in een tegen notaris [R] gevoerd kort geding (productie 14 bij conclusie van antwoord). Naar aanleiding hiervan heeft [appellant 1] c.s. over notaris [R]opgemerkt: “Hij heeft (…) ingegrepen in het proces door zich te bemoeien met (…) wat er op de volgende bijeenkomst van de leden aan de orde zou komen en bemoeienis gehad met de vorming van een commissie” (memorie van grieven, p. 9). Daarmee heeft [appellant 1] c.s. de stellingen van de Vereniging omtrent de op 19 februari 2008 genomen besluiten niet gemotiveerd betwist, zodat de gestelde feiten ten processe vaststaan.
4.6

[appellant 1] c.s. heeft gesteld dat aan het eind van de vergadering van 19 februari 2008 uitdrukkelijk is aangegeven door het interim-bestuur en ook door de notaris zelf, herhaald door de aanwezigen, dat er op 9 maart 2008 een ALV gehouden zou worden (memorie van grieven, p. 9). De Vereniging heeft daarentegen betoogd dat [appellant 1] de vergadering van 9 maart 2008 “geheel op eigen initiatief en buiten medeweten van de leden en zelfs in strijd met hetgeen met algemene stemmen tijdens de vergadering van 19 februari 2008 is besloten” heeft gepland (conclusie van antwoord, nr. 41). Uit de stellingen van [appellant 1] c.s. volgt naar het oordeel van het hof niet dat op 19 februari 2008 (of nadien) door een daartoe bevoegd orgaan bijeenroeping van een ALV, te houden op 9 maart 2008, heeft plaatsgevonden. Het interim-bestuur was daartoe niet bevoegd, de notaris evenmin. In dit licht kan in het midden blijven of de notaris – die dat zelf blijkens de pleitnota van zijn advocaat, gebruikt in het kort geding op 3 februari 2009, betwist – op 19 februari 2008 heeft verklaard dat op 9 maart 2008 een ALV zou plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat de vergadering van 9 maart 2008 is te beschouwen als een voortzetting van de ALV van 19 februari 2008. Integendeel, blijkens de oproepingen voor de vergadering van 9 maart 2008 door het interim-bestuur (prod. 19 en prod. 21, bijlage, bij memorie van grieven) was sprake van een nieuwe vergadering met een nieuwe agenda. Besluiten, genomen op 9 maart 2008, zijn om die reden als nietig aan te merken.
De vergadering van 22 juni 2008.
4.7

[appellant 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat de bijeenroeping van de vergadering van 22 juni 2008 niet op de voorgeschreven wijze – door het bestuur – had plaatsgevonden terwijl ook niet alle leden zijn opgeroepen. Voorts ontbrak volgens [appellant 1] c.s. een vooraf toegezonden agenda, was de voorzitter geen lid van de Vereniging en is in strijd met de statuten over personen niet schriftelijk gestemd. Volgens de Vereniging is de vergadering van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeengeroepen en zijn in die vergadering rechtsgeldige besluiten genomen. De vergadering is, naar het hof begrijpt, een uitvloeisel van de werkzaamheden van de op 19 februari 2008 – met algemene stemmen – ingestelde verkiezingscommissie om uit de impasse te raken, waartoe de verkiezingscommissie had samengewerkt met de beleidscommissie als bedoeld in art. 13 van de statuten.
4.8

Met betrekking tot de bezwaren van [appellant 1] c.s. overweegt het hof als volgt. Tot de taken die in art. 13 van de statuten aan de beleidscommissie zijn toegekend behoort het organiseren, alsmede toezicht houden op verkiezingen, alsmede (via artikel 13, kopje Beleidscommissie, onder i, juncto artikel 12 lid 2 van de statuten) het uitschrijven van een algemene vergadering in het geval het bestuur, door welke omstandigheden ook, wegvalt. De beleidscommissie was daarom in de gegeven omstandigheden, waarin binnen de Vereniging grote onenigheid bestond over de vraag door welke personen het bestuur werd gevormd en de Vereniging vleugellam was, bevoegd tot het bijeenroepen van de vergadering van 22 juni 2008. Dat geldt te meer waar de bijeenroeping plaatsvond door de beleidscommissie en de op 19 februari 2008 benoemde verkiezingscommissie gezamenlijk. Dat een vooraf toegezonden agenda ontbrak heeft [appellant 1] c.s. onvoldoende onderbouwd in het licht van de door hem als productie 18 bij memorie van grieven overgelegde nadere oproeping van 16 juni 2008, die wel degelijk een agenda bevat, terwijl die brief voorts verwijst naar een eerdere oproep van 6 juni 2008. Met betrekking tot de stelling dat in de vergadering over personen niet schriftelijk is gestemd, heeft [appellant 1] c.s. niet duidelijk gemaakt waarom dat zou moeten leiden tot vernietigbaarheid, nu hij niet heeft gesteld, althans onderbouwd, dat stemming uitsluitend schriftelijk mogelijk was, hetgeen naar het oordeel van het hof op zijn weg had gelegen, gelet op de omstandigheid dat volgens art. 18 lid 5 van de statuten besluitvorming (kennelijk ook bij stemming over personen) ook mogelijk is bij acclamatie. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat ter vergadering de personen over wier kandidatuur werd gestemd of de aanwezige stemgerechtigden hebben verlangd dat schriftelijk zou worden gestemd.
4.9

Dat de oproep voor de vergadering niet alle leden heeft bereikt en dat op de vergadering ook niet-leden aanwezig waren, zoals [appellant 1] c.s. heeft aangevoerd, acht het hof niet voldoende zwaarwegend voor een beroep op vernietigbaarheid, indien voldoende aannemelijk is dat de Vereniging, zoals zij gemotiveerd heeft gesteld, zo goed als mogelijk was heeft geprobeerd om vast te stellen wie haar leden waren en iedereen van wie vermoed werd dat zij lid was, is aangeschreven met de vraag of hij/zij zich als lid beschouwde. [appellant 1] c.s. heeft dienaangaande aangevoerd dat geen oproep is ontvangen door een groot aantal van de leden die zich achter hem hebben geschaard en in ieder geval niet door de leden van het interim-bestuur. Het hof acht deze betwisting, voor zover deze betrekking heeft op “een groot aantal van de leden” in de gegeven omstandigheden onvoldoende specifiek en zal daaraan om die reden voorbijgaan. Als de leden van het interim-bestuur geen oproep hebben ontvangen, zoals de Vereniging op zichzelf niet heeft weersproken, is de oproeping in zoverre gebrekkig. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ligt, naar het hof begrijpt, evenwel besloten dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de besluiten die zijn genomen in de vergadering van 22 juni 2008 op grond van dit gebrek zouden worden vernietigd. Uit de stelling van de Vereniging dat de oproeping voor de vergadering rechtmatig heeft plaatsgevonden, leidt het hof af dat volgens de Vereniging in de verenigingsruimte overeenkomstig art. 12 lid 5 van de statuten een duidelijke aankondiging van de vergadering was gedaan, zodat ook [appellant 1] c.s. van de vergadering van 22 juni 2008 op de hoogte konden zijn. Gesteld noch gebleken is dat [appellant 1] c.s. van de vergadering niet tevoren op de hoogte waren. Het gebrek in de oproeping acht het hof daarom, gelet op de omstandigheden van het geval waaronder in het bijzonder de impasse die al geruime tijd bestond en waardoor de Vereniging stuurloos was geworden en de onduidelijkheid over de identiteit en het aantal van haar leden, van zodanig beperkt gewicht dat vernietiging op die grond van de besluiten die in de vergadering van 22 juni 2008 zijn genomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Bespreking van de grieven
4.10

Grief 1 klaagt dat de rechtbank ten onrechte bepaalde feiten niet heeft vastgesteld en daardoor onvoldoende heeft onderbouwd. Nu het hof de relevante feiten zelfstandig heeft vastgesteld en rekening heeft gehouden met hetgeen [appellant 1] c.s. heeft aangevoerd, heeft [appellant 1] c.s. bij deze grief geen belang. Volgens grief 2 had de rechtbank aan het ontbreken van een conclusie van repliek niet de conclusie mogen verbinden dat de vorderingen van [appellant 1] c.s. onvoldoende waren onderbouwd. Deze grief faalt bij gebrek aan belang, nu [appellant 1] c.s. zijn vorderingen in hoger beroep nader heeft kunnen onderbouwen. Grief 3 houdt in dat de rechtbank niet had mogen voorbijgaan aan het door [appellant 1] c.s. gedane bewijsaanbod. Deze grief faalt omdat de rechtbank niet gehouden was om [appellant 1] c.s. toe te laten tot bewijs van stellingen die onvoldoende waren onderbouwd en, voor zover [appellant 1] het oog heeft op andere stellingen, onvoldoende duidelijk is op welke feiten hij doelt.
4.11

Grief 4 klaagt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat [B] gerechtigd was om de algemene ledenvergadering op 22 juni 2008 uit te schrijven en de oproep te versturen en voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de oproep niet is verzonden door [B] maar door […] en […]. Zoals het hof in r.o. 4.10 heeft vastgesteld, is de vergadering van 22 juni 2008 bijeengeroepen door de verkiezingscommissie en de beleidscommissie en derhalve niet door [B]. Om die reden heeft [appellant 1] c.s. bij de grief geen belang. De oproep is inderdaad verzonden door […] namens de verkiezingscommissie en […], namens de beleidscommissie. Grief 5 houdt in dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de stelling van de Vereniging dat teruggegaan moest worden naar de situatie van voor 18 november 2007. Het is het hof niet duidelijk tegen welke overweging of beslissing van de rechtbank de grief is gericht. Om die reden faalt de grief.
4.12

Grief 6 houdt in dat de rechtbank ten onrechte impliciet ervan is uitgegaan dat voor de vergadering van 18 november 2007 op niet rechtsgeldige wijze is opgeroepen en dat geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen. De grief faalt op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de bijeenroeping door de Actiegroep en de (nietigheid van de) op initiatief van deze groep genomen besluiten.
4.13

[appellant 1] c.s. klaagt met grief 7 dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de algemene ledenvergadering van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze is bijeengeroepen. Deze grief faalt omdat, zoals in r.o. 4.9-4.11 is overwogen, de algemene ledenvergadering op 22 juni 2008 wel rechtsgeldig is bijeengeroepen en de aan de oproeping klevende gebreken zodanig beperkt zijn dat vernietiging van de in de vergadering genomen besluiten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Grief 8 houdt in dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van door notaris [R] van de vergadering van 22 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal. De grief faalt, omdat uit de toelichting niet blijkt dat het proces-verbaal volgens [appellant 1] c.s. een onjuiste of onvolledige weergave van de vergadering inhoudt. Grief 9 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat degenen die hebben opgeroepen voor de vergadering van 22 juni 2008 zo goed mogelijk hebben geprobeerd alle hun bekende leden aan te schrijven. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.11 is overwogen, volgt dat deze grief niet kan slagen.
4.14

Grief 11 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat art. 2:8 BW kan meebrengen dat [appellant 1] c.s. zich erbij neerlegt dat sprake is van een feitelijke splitsing. Deze grief faalt, omdat de bedoelde overweging niet onjuist is. Daaraan doet niet af dat, zoals in de toelichting op de grief wordt betoogd, ook de Vereniging zich had te gedragen overeenkomstig hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Volgens grief 12 voert de rechtbank ten onrechte ten voordele van de Vereniging aan dat zij een aantal lijsten met handtekeningen in het geding heeft gebracht. De grief faalt bij gebrek aan belang, nu de rechtbank aan de lijsten slechts de gevolgtrekking verbond dat een aanmerkelijk deel van de leden van oordeel is dat de op 22 juni 2008 genomen besluiten rechtmatig zijn en die gevolgtrekking als zodanig door [appellant 1] c.s. niet wordt bestreden. Grief 13 houdt in dat de rechtbank ten onrechte impliciet ten voordele van de Vereniging heeft overwogen dat het op 22 juni 2008 benoemde bestuur sedertdien staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze grief faalt, omdat uit het vonnis van 27 maart 2013 niet blijkt dat de rechtbank de bedoelde inschrijving ten voordele van de Vereniging heeft doen strekken.
Slotsom
4.15

Nu geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst zouden leiden, zal het hof aan het bewijsaanbod van [appellant 1] c.s. als niet ter zake dienend voorbijgaan.
4.16

De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant 1] c.s. zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als hierna te melden.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt de vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013;
– veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Vereniging tot op heden begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
– verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Uitingen in ALV onrechtmatig? (Ajax)

Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2448


De bekende Ajax-zaak. Zie verder de krantenberichten. Verzoek om retificatie van in de Ledenraad van Ajax gedane uitingen. De rechter oordeelt dat dit geen publucatie van gegevens is, als vereist is voor een rectificatie o.g.v  art. 6:167 BW. Gelukkig ook een overweging dat aan onrechtmatigheid in de weg staat, dat de uitspraken werden gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC, en dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden was deze vragen te beantwoorden.

Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
[eiser] , eiser,
tegen [gedaagde] , gedaagde, (voorzitter RvC Ajax N.V.)

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014
  • de comparitie na antwoord van 24 november 2014 waarvan aantekening is gehouden
  • de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiser] is directeur van diverse ondernemingen waaronder een investeringsmaatschappij die de Slowaakse voetbalclub A.S. Trecin financiert en waarvan de investeringsmaatschappij aandeelhouder is. [eiser] is in het verleden profvoetballer geweest, onder andere bij Ajax.
2.2.

[gedaagde] was gedurende de periode van 30 maart 2011 tot en met 26 maart 2012 voorzitter van de Raad van Commissarissen (RvC) van Ajax N.V., een structuurvennootschap en beursgenoteerde onderneming. De Vereniging Ajax houdt 73% van de aandelen in Ajax N.V. De leden van de Vereniging Ajax werden in die periode dat [gedaagde] voorzitter van de RvC was vertegenwoordigd door de Ledenraad van de vereniging als delegatie van de algemene ledenvergadering.
De RvC bestond destijds uit de volgende commissarissen: [gedaagde] (voorzitter), de oud-voetballers [A] en [B] en de heer [C] en mevrouw mr. [D].

2.3.

Medio 2011 heeft [eiser] zich kandidaat gesteld voor de functie van algemeen directeur van Ajax. Zijn kandidatuur werd ondersteund door [A]. De overige leden van de RvC waren van mening dat [eiser] niet voor die functie in aanmerking kwam.
2.4.

Op 17 november 2011 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden in het supportershome van Ajax waarbij onder meer vier supportersverenigingen van Ajax en [gedaagde] aanwezig waren. Tijdsens deze bijeenkomst heeft [gedaagde] een toelichting gegeven op het besluit om [eiser] niet als algemeen directeur aan te stellen. Van deze bijeenkomst zijn notulen gemaakt die – voor zover van belang – als volgt luiden:
“(…)
[gedaagde][lees: [gedaagde], toevoeging rechtbank] legt vervolgens uit waarom [A] [lees: [A], toevoeging rechtbank] en de rest van de RvC botsten:
De pertinente en permanente weigering van [A] om iemand anders dat [eiser] als directeur naar voren te schuiven. [gedaagde]legt uit dat de RvC een onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusies in het nadeel van [eiser]spreken. Maar belangrijkste is dat [eiser]op grond van eerde prestaties en ervaring niet kwalificeert als directeur van Ajax en er naar mening van RvC betere kandidaten te vinden zijn. Verder kaart [gedaagde]aan dat er nog enkele andere redenen zijn waarom [eiser]wordt afgeserveerd, maar hier wil hij verder niet op ingaan. (…)”

2.5.

Op 20 november 2011 heeft een Ledenraadvergadering plaatsgevonden. Bij toetreding tot de Ledenraad dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend. Van de betreffende Ledenraadvergadering is heimelijk een geluidsopname gemaakt. Blijkens van deze geluidsopname gemaakte transcriptie heeft [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende gezegd:
[…]
(…)

2.6.

De kwestie, inclusief de uitlatingen van [gedaagde], is uitvoerig aan de orde geweest in de media.
2.7.

Bij brief van 24 november 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd te bevestigen dat de tijdens de Ledenraadvergadering gedane uitlatingen onwaar zijn.
2.8.

[eiser] heeft een kort geding tegen [gedaagde] aangespannen waarin hij rectificatie en schadevergoeding vordert. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 25 januari 2012 afgewezen omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde] heeft gezegd of gesuggereerd dat [eiser] betrokken was bij omkooppraktijken. De onder 2.5 geciteerde transcriptie was op dat moment niet beschikbaar.
2.9.

Vervolgens heeft [eiser] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij deze rechtbank. In het kader daarvan zijn twee getuigen gehoord.

3De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] en dientengevolge aansprakelijk is voor de vergoeding van de schade die [eiser] door de op 20 november 2011 tijdens de ledenraadvergadering van Ajax gedane uitlatingen heeft geleden;
  2. [gedaagde] zal verplichten om binnen 3 dagen na betekening van het toewijzende vonnis de volgende rectificatie te doen publiceren in De Telegraaf, De Volkskrant, Het Parool en het Algemeen Dagblad:
“Op 20 november 2011 heb ik in de hoedanigheid van Voorzitter van de Raad van Commissarissen van Ajax N.V. tijdens de ledenraadvergaderingen van Ajax N.V. grievende uitlatingen gedaan en verdachtmakingen geuit over [eiser]die de indruk vestigen dat hij betrokken is bij omkoping en andere criminele activiteiten. De Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht heeft bij vonnis van … (nader in te vullen) bepaald dat ik moet rectificeren, aangezien voor deze uitlatingen en verdachtmakingen onvoldoende feitelijke grondslag is aan te wijzen en in rechte niet aannemelijk is gemaakt dat [eiser]bij omkoping en andere criminele activiteiten betrokken zou zijn” ;
[…]
3.2.

[eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
  • [gedaagde] heeft door de mededelingen in de ledenraadvergadering inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en het recht op goede naam. De gedane uitlatingen hebben een beschuldigend en diffamerend karakter.
  • Subsidiair zijn de uitlatingen te kwalificeren als een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
  • [eiser] heeft door de handelwijze van [gedaagde] schade geleden die voor rekening van [gedaagde] komt.
3.3.

[gedaagde] heeft daartegen het volgende verweer gevoerd.
  • Van een publicatie als bedoeld in artikel 6:167 BW is geen sprake. [gedaagde] heeft de betreffende uitlatingen gedaan in de beslotenheid van de Ledenraad. De leden van de Ledenraad dienen geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles dat in de Ledenraadvergadering wordt besproken en hebben daartoe een geheimhoudingsverklaring getekend. Dat de geheimhoudingsverplichting klaarblijkelijk door een van de aanwezigen is geschonden, doet daaraan op zichzelf niet af.
  • De transcriptie is waarschijnlijk niet volledig. [eiser] dient de bandopname over te leggen.
  • De mededelingen die [gedaagde] heeft gedaan, deed hij in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC.
  • De uitlatingen kunnen niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
  • [eiser] heeft door de uitlatingen geen schade geleden.

4De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of [gedaagde] tijdens de Ledenraadvergadering op 20 november 2011 onrechtmatige uitlatingen over [eiser] heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 BW dienen te worden gerectificeerd.
4.2.

Artikel 6:167 BW bepaalt dat de rechter tot rectificatie kan veroordelen, indien sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het hier genoemde begrip ‘publicatie’ dient ruim te worden uitgelegd en kan zien op iedere openbaarmaking, ook indien deze niet in de media heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de betreffende uitlatingen hebben plaatsgevonden binnen de Ledenraadvergadering van Ajax.
4.3.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of uitlatingen in de Ledenraadvergadering als uitlatingen in het openbaar of als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. In het laatste geval is van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de Ledenraad uit circa 30 personen bestaat die als zodanig zijn benoemd. Voorafgaand aan hun benoeming hebben zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen waarin zij hebben verklaard dat zij informatie die onder voorwaarde van vertrouwelijkheid wordt gedeeld in de Ledenraadvergadering strikt vertrouwelijk zullen behandelen en dat zij alle maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen lekken. Voorts vermeldt de geheimhoudingsverklaring dat slechts de voorzitter van de Ledenraad naar buiten treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. De omstandigheid dat sprake is van een beperkte kring van personen die gehouden is tot geheimhouding omtrent het aldaar besprokene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat in de praktijk geen geheimhouding wordt betracht en dat hetgeen in de Ledenraadvergadering wordt besproken vrijwel direct ‘op straat’ ligt. Dit laatste is door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en de verplichting een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling, dat van een besloten karakter feitelijk geen sprake is en dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering daarom als ‘openbaar’ moeten worden aangemerkt, nader te onderbouwen. Nu deze onderbouwing ontbreekt, moet worden geoordeeld dat van uitlatingen in het openbaar geen sprake is. Dat een of meer van de aanwezigen zich niet aan de geheimhoudingsverplichting heeft gehouden en mededelingen omtrent het aldaar besprokene heeft gedaan aan De Telegraaf doet op zichzelf niet af aan de constatering dat de uitlatingen in beslotenheid zijn gedaan en deze niet aan [gedaagde] kunnen worden tegengeworpen.
4.4.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake is. De daarop gebaseerde vordering om [gedaagde] tot rectificatie te veroordelen is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.5.

Afgezien van het voorgaande wordt geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Daarbij is van belang dat [gedaagde] de uitspraken heeft gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC. [gedaagde] was in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden deze vragen te beantwoorden. Blijkens de onder 2.5 weergegeven transcriptie heeft [gedaagde] geen beschuldigingen jegens [eiser] geuit maar slechts gewezen op verdenkingen die jegens hem bestonden waardoor de benoeming van [eiser] een verhoogd risico voor Ajax zou zijn. Daarbij heeft hij zich niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Gelet op de gang van zaken kunnen deze uitlatingen niet als onrechtmatig worden bestempeld.
4.6.

[]

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten