Uitnodigen ALV per email

Rb. Gelderland 25 juni 2018
ECLI:NL:RBGEL:2018:2793

De rechtbank oordeelt dat een lid geldig is opgeroepen voor een ALV per email, omdat het lid zich  niet heeft verzet tegen communicatie via email.
” [De vereniging heeft [het lid] per e-mail opgeroepen voor de algemene ledenvergadering. De statuten sluiten deze handelwijze niet uit. [Het lid] heeft zich niet tegen de communicatie met haar via e-mail verzet. In de rede ligt dan dat zij ook instemde met oproeping per e-mail. Een andersluidend standpunt heeft [het lid] in deze procedure niet ingenomen. Bij deze stand van zaken voldoet de oproeping aan de eisen die in art. 2:41 lid 5 BW aan bijeenroeping langs elektronische weg worden gesteld. Anders dan [het lid] betoogt levert de wijze van oproeping geen grond op voor vernietiging van de opzegging. ” 

Ik denk dat deze uitspraak van de rechtbank wel praktisch is, maar niet juist is. Artikel 2:41 lid 5 BW bepaalt niet voor niets dat een lid kan worden opgeroepen voor een ALV via email ” indien een lid […] hiermee instemt”. Dat is duidelijk iets anders dan “tenzij het lid bezwaar maakt”. (Artikel 2:41 lid 5 bepaalt overigens dat de ‘bijeenroeping’ kan geschieden via email (“langs elektronische weg”), maar het is toch echt de oproeping van het betreffende individuele lid, waar de bepaling op ziet.
Dan over een lid dat brieven niet aanneemt: “Ter zitting heeft [het lid] verklaard dat zij de deur niet open doet voor vreemden, zoals de postbode. Aldus is aannemelijk dat de brieven van [de vereniging] [het lid] niet hebben bereikt als gevolg van een eigen handeling van [het lid]. Gelet op art. 3:37 lid 3 BW hebben deze brieven dan werking tegenover [het lid], zij wordt met de inhoud bekend verondersteld.”
Tot slot, de rechter wijst de vordering van het lid, om toegelaten te worden tot haar volkstuin toe, hoewel er geen duidelijk bewijs is of de betreffende volkstuin nu wel of niet goed onderhouden was. Het lijkt mij dat in het algemeen, een gevorderde voorlopige voorziening zal worden afgewezen als de door de eiser gestelde feiten niet bewezen kunnen worden. Maar ik ben geen expert op het gebied van procesrecht.

Vonnis in kort geding van 25 juni 2018

in de zaak van

[Eiser] ,
tegen

de vereniging
VOLKSTUINVERENIGING [naam],
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam], haar voorzitter.

Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] worden genoemd.


2De feiten

2.1.

[Gedaagde= vereniging]] exploiteert 36 volkstuinen, gelegen op een perceel grond achter de [straatnaam] te Nijmegen die [Gedaagde] huurt van de gemeente Nijmegen. In de statuten van [Gedaagde] is vermeld dat een lid recht heeft op het gebruik van een tuin, dat per gezin of andere samenlevingsvorm slechts één tuin wordt uitgegeven, dat het lidmaatschap eindigt bij opzegging namens de vereniging en bij royement, en voorts dat de leden verplicht zijn hun tuin goed en regelmatig te onderhouden. Opzegging namens de vereniging is mogelijk als het lid niet meer voldoet aan de eisen door de statuten voor het lidmaatschap gesteld en geschiedt schriftelijk door het bestuur, met goedkeuring van de algemene vergadering, tegen het einde van het verenigingsjaar met een opzegtermijn van vier weken, zo is eveneens in de statuten bepaald.
2.2.

[Eiser] is op dit moment 76 jaar oud. Zij is meer dan 25 jaar lid geweest van [Gedaagde]. [Eiser] had de tuinen met nummers 13 en 29 in gebruik. Vanwege gezondheidsproblemen en ziekenhuisopnamen kon [Eiser] gedurende enige tijd niet meer zelf het onderhoud van haar tuinen verzorgen. In de loop van 2017 is tuin nummer 13 grotendeels bedekt met zwart landbouwplastic, dat er nu nog ligt.
2.3.

Op 2 juni en 9 oktober 2017 heeft [Gedaagde] de volkstuinen, waaronder die van [Eiser], door leden van haar schouwcommissie laten inspecteren.
2.4.

[Gedaagde] heeft onder meer e-mails en brieven in het geding gebracht met de volgende data en strekking:
• 18 oktober 2016, brief aan [Eiser], met het bericht dat geconstateerd is dat [Eiser] haar tuinen niet onderhoudt en dat het huren van twee tuinen niet is toegestaan.
• 27 juni 2017, brief aan [Eiser], waarin is vermeld dat de schouwcommissie heeft geconstateerd dat haar tuinen niet in gebruik zijn als moestuin omdat de een is bedekt met plastic en de ander is overwoekerd met onkruid en geen sprake is van teelt van gewassen, en waarin voorts wordt aangegeven dat de tuinen bij de volgende tuinschouw medio september weer op orde moeten zijn, bij gebreke waarvan de tuinhuur na accordering door de ledenvergadering zal worden opgezegd.
• 6 juli 2017, e-mailbericht gericht aan [Eiser] met als bijlage een Word-document en twee pdf’jes.
• Een ongedateerd e-mailbericht gericht aan [Eiser], met vijf bijlagen, waarin aan de brief van 27 juni 2017 is gerefereerd en waarin is aangegeven dat de bevindingen van de schouwcommissie en het verzoek om de tuinen op orde te brengen worden meegestuurd.
• 26 oktober 2017, brief bericht aan [Eiser], inhoudende dat de schouwcommissie op 9 oktober 2017 de tuinen voor de tweede keer heeft bekeken, dat de tuin van [Eiser] overwoekerd is met onkruid en daarom nog steeds niet in gebruik is als moestuin, en dat het bestuur van [Gedaagde] daarom, zoals aangekondigd in de brief van 27 juni 2017, op de ledenvergadering van 22 november 2017 goedkeuring zal vragen voor opzegging van de huur.
• Een brief aan [Eiser], gedateerd op 26 november 2017, met een inhoud gelijk aan de hierboven bedoelde brief, met dien verstande dat deze ziet op tuin 13 en daarin wordt gewezen op bedekking met plastic in plaats van overwoekering.
• 27 oktober 2017, e-mailbericht aan onder anderen [Eiser], waarin een ledenvergadering wordt aangekondigd op 22 november 2017, waarvoor een uitnodiging met een agenda zullen volgen.
• 15 november 2017, e-mail aan onder anderen [Eiser], met een uitnodiging en een agenda voor de ledenvergadering van 22 november 2017, met als een bijlage een Word-document met als titel, voor zover leesbaar, ‘uitnodiging ledenverg 22…’
• Een ongedateerde brief waarin het bestuur de leden van [Gedaagde] uitnodigt voor de algemene ledenvergadering van 22 november 2017, tevens bevattende de agenda, waarop als agendapunt is vermeld: ‘stemming opzeggen tuinhuur tuin 12, tuin 13 en tuin 29’.

2.5.

Tijdens de ledenvergadering van [Gedaagde] op 22 november 2017 is het bestuursbesluit tot opzegging van de huur van de tuinen 13 en 29 door de vergadering goedgekeurd.
2.6.

Bij e-mail van 30 november 2017 heeft [Gedaagde] twee, op het tuinnummer en de beschrijving van de feitelijke toestand van de tuin na, identieke brieven, gedateerd op 29 november 2017, aan [Eiser] verzonden met de volgende inhoud.
Het bestuur van [Gedaagde] heeft u in 2017 meerdere keren per brief dd. 27-06-2017 en 26-10-2017 en per verschillende mails opgedragen uw tuin nummer [13, respectievelijk 29, vzr] in gebruik te nemen als moestuin en als zodanig te onderhouden.
Helaas moeten wij constateren dat u hieraan geen gehoor hebt gegeven.
Het doel van onze vereniging is om als amateur- tuinier (sier)gewassen ,groenten en fruit te kweken in de gehuurde tuin.
Uw perceel is [sinds maart 2017 bedekt met landbouwplastic, respectievelijk overwoekerd met onkruid, vzr] en voldoet dus niet aan de regels zoals vastgelegd in het huishoudelijk reglement (Punt 05.01): De leden zijn verplicht de hun tot gebruik aangewezen tuin en opstallen goed en regelmatig te onderhouden.
Tijdens de ledenvergadering van 22 november jl. hebben de aanwezige leden ingestemd met het opzeggen van de huur per 01-01-2018 voor tuin nummer [13, respectievelijk 29, vzr] op het volkstuinencomplex [Gedaagde].
Met deze brief zeggen wij de huur per 01-01-2018 op. Dit betekent dat de tuin op deze datum zwart opgeleverd moet worden. (Bouwsels en planten moeten verwijderd zijn.)

2.7.

Sinds begin 2018 laat [Gedaagde] [Eiser] feitelijk niet meer toe tot de volkstuinen. Bij brief van 17 mei 2018 heeft [Eiser] [Gedaagde] bericht dat zij het opzeggingsbesluit vernietigt.

3Het geschil

3.1.

[Eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [Gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad en versterkt met een dwangsom, zal gebieden de overeenkomst met [Eiser] na te komen door haar toegang te verlenen tot de door [Eiser] gehuurde tuinen 13 en 29 aan de [straatnaam] in Nijmegen, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten.
3.2.

[Gedaagde] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

In dit kort geding kan over de rechtsverhouding tussen partijen geen definitieve uitspraak worden gedaan. Of rechtsgeldig is opgezegd staat ter beoordeling van de rechter die over de zaak ten gronde zal hebben te oordelen. Nu is aan de orde of [Eiser] feitelijk toegang moet kunnen krijgen tot de tuinen 13 en 29 totdat de bodemrechter over de opzegging definitief heeft beslist. Daarbij is in de eerste plaats van belang of in deze procedure voldoende aannemelijk is geworden dat de opzegging in rechte zal standhouden. De voorzieningenrechter gaat er met partijen vanuit dat tuinhuur en lidmaatschap onlosmakelijk zijn verbonden, en voorts dat onvoldoende onderhoud een afdoende grond vormt voor opzegging. In dit laatste verband geldt ten aanzien van tuin 29 het volgende.
4.2.

[Gedaagde] heeft twee foto’s in het geding gebracht die volgens haar een goed beeld geven van de toestand van deze tuin in 2017. Met name de foto bij productie 4 geeft de indruk dat deze tuin niet goed wordt onderhouden. Op deze foto zijn hoog opgeschoten gewassen te zien, ogenschijnlijk in toevallige ordening, die niet, althans niet op de foto zijn te herkennen als gekweekt en waartussen bovendien verdorde bladeren liggen. Deze indruk wordt, blijkens de schouwformulieren, door de schouwers van de tuin onderschreven. Hier staat tegenover dat [Eiser] foto’s van de tuin heeft overgelegd waarop volgens haar de staat van de tuin in 2017 blijkt, en waarop de tuin in florissantere staat is afgebeeld. De indruk van onvoldoende onderhoud geven deze foto’s niet, zoals wordt ondersteund door de schriftelijke getuigenverklaringen die [Eiser] heeft ingebracht. Partijen hebben over en weer betwist dat de foto’s van de wederpartij een representatief beeld geven van de tuin in de relevante periode. De voorzieningenrechter kan in deze procedure niet vaststellen wat de toestand van de tuin in de tweede helft van 2017 precies is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een foto een momentopname is. Denkbaar is bijvoorbeeld dat op de foto’s de tuin is te zien vlak voor ([Gedaagde]) en vlak na ([Eiser]) de onderhoudsbeurt die de tuin volgens [Eiser] heeft genoten. Hoe dan ook, bewijslevering is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de tuin niet goed en regelmatig werd onderhouden.
In kort geding bestaat daarvoor in beginsel geen ruimte. Bij deze stand van zaken is onvoldoende komen vast te staan dat de tuin in 2017 niet goed werd onderhouden. In deze procedure kan dan niet worden aangenomen dat het lidmaatschap van de vereniging en de huur van tuin 29 terecht zijn opgezegd. [Gedaagde] zal [Eiser] tot deze tuin moeten toelaten totdat de bodemrechter definitief over de opzegging zal hebben beslist. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd op de hieronder vermelde wijze.
4.3.

Wat betreft tuin 13 is het volgende van belang. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de statuten van de vereniging bepalen dat per gezin of andere samenlevingsvorm slechts één tuin wordt uitgegeven. [Eiser] heeft dus op grond van haar lidmaatschap geen recht op deze tweede tuin. Te dien aanzien geldt de gewone opzeggingsbevoegdheid van voor onbepaalde tijd aangegane huur van een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is (art. 7:228 lid 2 BW), zij het dat daarbij een opzeggingstermijn in acht genomen moet worden, hetgeen is gedaan. Daar komt nog bij dat bij deze tweede tuin wel voldoende aannemelijk is geworden dat er ook inhoudelijk een goede grond voor opzegging was.
4.4.

Vast staat immers dat deze tuin in de loop van 2017 grotendeels is bedekt met zwart landbouwplastic. [Eiser] heeft aangegeven dat dit plastic daar enige maanden moest blijven liggen, zodat alle onkruid onder dat plastic vanzelf zou verdwijnen. Hoewel [Gedaagde] chemische onkruidbestrijding niet toestaat en [Eiser] een milieuvriendelijk alternatief heeft aangewend, heeft [Gedaagde] deze manier van onderhoud plegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter als onvoldoende kunnen bestempelen. Een volkstuin is bestemd om in te tuinieren, niet om braak te laten liggen zodat niet hoeft te worden gewied. Op de zitting heeft [Eiser] toegegeven dat deze tuin nog steeds met landbouwplastic was bedekt toen zij de tuin per 1 januari 2018 moest opgegeven. Dit betekent dat dat plastic daar meer dan een half jaar moet hebben gelegen. Het lag er immers in ieder geval al ten tijde van de schouw in juni 2017. Meer dan een half jaar braak laten liggen en geen onderhoud plegen aan de tuin kwalificeert niet als regelmatig onderhoud, zoals in de statuten van [Gedaagde] is voorgeschreven. Bedekt onder plastic ziet de tuin er bovendien niet uit als tuin; zij biedt een verwaarloosde aanblik. Dit raakt ook de belangen van de andere volkstuinders die [Gedaagde] zich heeft aan te trekken en ten opzichte van wie [Gedaagde] ook terecht beducht is voor precedentwerking. Hier komt bij dat [Gedaagde] en haar leden bij goed onderhoud van alle tuinen belang hebben omdat anders de huurovereenkomst met de gemeente op het spel kan komen te staan. Naar voorlopig oordeel is de huur van tuin 13 dan ook terecht opgezegd.
4.5.

Dan is aan de orde of [Gedaagde] [Eiser] zo tijdig van de dreigende opzegging op de hoogte heeft gebracht dat [Eiser] deze nog kon afwenden door het plastic te verwijderen en de tuin weer als volkstuin in te richten. Uitgaande van de hierboven in 2.4. bedoelde correspondentie moet die vraag bevestigend worden beantwoord, zoals [Eiser] op zichzelf ook niet weerspreekt. [Eiser] betwist wel de ontvangst van de brieven. Zij is door de e-mail van 30 november 2017 verrast, aldus [Eiser]. In dit verband geldt het volgende.
4.6.

Volgens [Gedaagde] zijn de brieven aangetekend verzonden naar de bij haar bekende postadressen van [Eiser], maar zijn brieven niet afgehaald van het postkantoor of retour ontvangen met de aantekening dat de ontvangst geweigerd was.
Ter zitting heeft [Eiser] verklaard dat zij de deur niet open doet voor vreemden, zoals de postbode. Aldus is aannemelijk dat de brieven van [Gedaagde] [Eiser] niet hebben bereikt als gevolg van een eigen handeling van [Eiser]. Gelet op art. 3:37 lid 3 BW hebben deze brieven dan werking tegenover [Eiser], zij wordt met de inhoud bekend verondersteld.
[Eiser] heeft haar handelwijze verklaard door te wijzen op een vervelende ervaring met een ongenode gast. Dat is gezien de leeftijd en gezondheidstoestand van [Eiser] wellicht voorstelbaar, maar gaat [Gedaagde] niet aan en doet daarom aan het voorgaande niet af. De ontvangst van de in 2.4. bedoelde e-mails heeft [Eiser] niet meer concreet betwist. In deze procedure moet dan worden aangenomen dat [Eiser] voldoende gelegenheid heeft gehad om opzegging af te wenden, en dat zij deze gelegenheid niet heeft benut.
4.7.

[Gedaagde] heeft [Eiser] per e-mail opgeroepen voor de algemene ledenvergadering. De statuten sluiten deze handelwijze niet uit. [Eiser] heeft zich niet tegen de communicatie met haar via e-mail verzet. In de rede ligt dan dat zij ook instemde met oproeping per e-mail. Een andersluidend standpunt heeft [Eiser] in deze procedure niet ingenomen. Bij deze stand van zaken voldoet de oproeping aan de eisen die in art. 2:41 lid 5 BW aan bijeenroeping langs elektronische weg worden gesteld. Anders dan [Eiser] betoogt levert de wijze van oproeping geen grond op voor vernietiging van de opzegging. De opzegging is ook overigens naar voorlopig oordeel regelmatig geschied. Een rechterlijk gebod tot toegang tot tuin 13 is dan ook in beginsel niet aan de orde.
4.8.

Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande zal [Eiser] feitelijk toegang moeten krijgen tot tuin 29. Met het gebruik van één tuin wordt aan de statuten voldaan. Aan de emotionele verbondenheid van [Eiser] met haar tuinen en de levensvreugde die het tuinieren haar biedt wordt met dit gebruik voldoende tegemoetgekomen. Wat tuin 13 betreft zal het gevorderde worden afgewezen.
4.9.

Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

gebiedt [Gedaagde] om [Eiser] toegang te verlenen tot tuin nummer 29, gelegen aan de [straatnaam] te Nijmegen, totdat ten gronde over de opzegging zal zijn beslist,

Twee ALV’s , twee besturen

Rechtbank Midden-Nederland 22 december 2017


In deze zaak gaat het om een kleine vereniging met een bestuurscrisis. Er ontstaan twee kampen in het bestuur. Dan doen een aantal leden een verzoek om een ALV. Zowel de voorzitter, als één van de andere bestuursleden schrijft een (aparte) ALV uit. Beiden ALV’s worden gehouden op dezelfde dag, maar in een andere stad. Op de ALV georganiseerd door de voorzitter blijft de voorzitter in functie en wordt het andere bestuurslid ontslagen. Op de andere ALV wordt juist de voorzitter ontslagen. 
In deze zaak oordeelt de rechter dat de ALV georganiseerd door het medebestuuurslid ongeldig is, omdat een individueel bestuurslid niet zelfstandig een ALV bijeen kan roepen.  
De rechter spreekt zich  niet uit over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de voorzitter, zodat (voor mij) onduidelijk blijft wie nu rechtsgeldig bestuurslid van de vereniging is. 
Vonnis in kort geding van 22 december
2017
in de zaak van
1. de vereniging 
[de vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,          
tegen [gedaagde] ,
De feiten
2.1.
[de vereniging] is een kleine politieke
partij met ongeveer 40 leden.
2.2.
In de statuten van [de vereniging] is
bepaald dat het bestuur uit ten minste drie leden moet bestaan en dat drie
bestuursleden gezamenlijk of de voorzitter samen met een ander bestuurslid de
partij in en buiten rechte vertegenwoordigen. In het huishoudelijk reglement
van [de vereniging] is bepaald dat bestuursleden door de algemene
ledenvergadering (“het congres” ) worden benoemd voor de duur van maximaal twee
jaar. Vanaf oktober 2015 bestond het bestuur uit [gedaagde] , in de rol van
voorzitter, met [eiser sub 2] , mevrouw [medebestuurder 1] en de heer
[medebestuurder 2] als medebestuurders.
2.3.
In mei 2016 zijn er conflicten ontstaan
binnen het bestuur. [medebestuurder 1] heeft tijdens het congres van 25
september 2016 haar bestuursfunctie neergelegd, omdat zij niet langer kon
samenwerken met [gedaagde] . [medebestuurder 2] heeft in verband met de afloop
van zijn zittingstermijn besloten af te treden als bestuurslid. [gedaagde]
heeft [medebestuurder 1] en [medebestuurder 2] na het congres bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid. [gedaagde] wilde doorgaan als tweehoofdig
bestuur. [eiser sub 2] wilde de benoeming van een derde bestuurslid door het
congres afwachten.
2.4.
In december 2016 is er tussen
[gedaagde] en [eiser sub 2] een bestuursconflict ontstaan. Vanwege de ontstane
bestuurscrisis hebben vijf leden, onder wie [eiser sub 2] , [medebestuurder 2]
en de heer [bestuurslid 1] , het bestuur verzocht een extra congres bijeen te
roepen ter benoeming van een (interim)bestuur. Daarop heeft [gedaagde] een
congres uitgeroepen op 21 januari 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] , op
dezelfde datum, een congres in Utrecht.



2.5.
Op het in Amsterdam gehouden congres,
waarbij elf leden aanwezig waren met vier machtigingen, is besloten tot
benoeming van de heer [bestuurder] als bestuurder naast [gedaagde] en tot
bevestiging van de besluiten tot schorsing en ontslag van [eiser sub 2] als
bestuurslid.
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij vijf leden aanwezig waren, is besloten tot schorsing van [gedaagde] als
voorzitter en bestuurslid tot het congres op 4 maart 2017 en tot benoeming van
[medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] als medebestuurders naast [eiser sub
2] . De Kamer van Koophandel heeft geweigerd deze besluiten in te schrijven
(dus zowel de Utrechtse als de Amsterdamse besluiten) vanwege twijfel of aan de
vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag en daarmee
aan de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. De Kamer van Koophandel heeft de
hiertegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.6.
[gedaagde] heeft een congres
uitgeroepen op 4 maart 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] een congres op
dezelfde datum in Utrecht.
Op het in Amsterdam gehouden congres, waarbij negen
leden aanwezig waren met zes machtigingen, is besloten tot bevestiging van de
besluiten tot benoeming van [bestuurder] tot bestuurslid en tot schorsing en
ontslag van [eiser sub 2] als bestuurslid. 
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] , [medebestuurder 3] ,
[medebestuurder 2] en [bestuurslid 1] aanwezig waren met een machtiging van
[bestuurslid 2] , is besloten tot ontslag van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid en ook tot het verlenen van mandaat aan het nieuwgekozen bestuur
bestaande uit [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] , om “de
nodige stappen te kunnen zetten om volwaardig te functioneren als vereniging”.
2.7.
Tijdens een door [gedaagde]
bijeengeroepen congres op 23 september 2017 is besloten tot benoeming van
[bestuurder] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [gedaagde]
als bestuurslid. Deze besluiten zijn wel ingeschreven door de Kamer van
Koophandel. Verder heeft [gedaagde] [eiser sub 2] bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid vanwege de afloop van zijn zittingstermijn
op 15 oktober 2017.
2.8.
[eiser sub 2] heeft bij deze rechtbank
een bodemprocedure opgestart tegen [de vereniging] waarin hij vordert dat alle
onder het voorzitterschap van [gedaagde] genomen besluiten vanaf 1 december 2016
worden vernietigd.

3Het geschil
3.1.
Eisers vorderen in deze procedure –
kort gezegd – dat [gedaagde] wordt veroordeeld:
1.  
om zich bij de Kamer
van Koophandel te laten uitschrijven als bestuurder van [de vereniging] ,
2.  
om de website
[website] en de daarbij behorende inlogcodes ter beschikking te stellen aan [de
vereniging] en de domeinnaam op naam van [de vereniging] te stellen,
3.  
om het gebruik van de
website [website] te staken,
4.  
om zich niet langer
te gedragen als bestuurder van [de vereniging] ,
5.  
om bij wijze van
rectificatie de inhoud van dit vonnis op te nemen in [naam] ,
alles op straffe van een dwangsom en
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[de vereniging] legt primair aan haar
vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich
te presenteren als zijnde de vereniging, terwijl hij daarvan geen deel meer
uitmaakt. Daardoor ontstaat verwarring bij leden en aspirant leden. In dat
verband maakt [gedaagde] ook onrechtmatig gebruik van de website, aldus [de
vereniging] .
Subsidiair legt [de vereniging] aan
haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met het
bepaalde in artikel 2:9 BW.
Voor het geval het oordeel luidt dat de
vereniging bevoegdheid ontbeert om de vordering in te stellen, dan wil [eiser
sub 2] in hoedanigheid van bestuurder of als verenigingslid ageren, op dezelfde
grondslagen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1.
De vorderingen van eisers zullen worden
afgewezen. Voor wat betreft [de vereniging] is dat, omdat zij naar het
voorshands oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet bevoegd
is vertegenwoordigd, zodat niet kan worden aangenomen dat het de vereniging is
die de voorzieningen vordert. [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk. Echter ook op vordering van [eiser sub 2] zullen de
gevraagde voorzieningen worden afgewezen. In het hiernavolgende worden deze
beslissingen toegelicht.

Procesbevoegdheid [de vereniging]
4.2.
Eisers gaan ervan uit dat tijdens het
op 21 januari 2017 in Utrecht gehouden congres rechtsgeldig is besloten tot
benoeming van een nieuw bestuur, bestaande uit [medebestuurder 3] als
voorzitter, [eiser sub 2] als secretaris en [medebestuurder 1] als
penningmeester. Op het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden congres is
vervolgens door de ledenvergadering aan dit bestuur mandaat verleend om volgens
een bepaald stappenplan de bestuurscrisis aan te pakken, onder meer door het
inschakelen van een advocaat voor het starten van een (kort geding)procedure
namens de vereniging. Dit maakt volgens eisers dat dit bestuur bevoegd was om
namens [de vereniging] de rechtsvorderingen in te laten stellen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt eisers
hierin niet. Besluiten tot het bijeenroepen van een vergadering worden genomen
door het bestuur, of – onder in de wet genoemde voorwaarden – door een bepaald
aantal leden. Als aan een ledenvergadering niet een rechtsgeldig besluit tot
bijeenroeping door het bestuur of een groep leden ten grondslag ligt, zijn de
besluiten die in die ledenvergadering worden genomen nietig.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat op 22
december 2016 een aantal leden een verzoek aan het bestuur heeft gedaan tot
bijeenroeping van een vergadering en dat [eiser sub 2] op 28 december 2016 tot
de vergadering van 21 januari 2017 heeft opgeroepen. [eiser sub 2] kon dit niet
zonder zijn medebestuurder [gedaagde] doen en ook niet namens deze leden, nu de
in artikel 2:41 lid 3 BW genoemde reactietermijn van veertien dagen voor het
bestuur nog niet was verstreken. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat het
congres op 21 januari 2017 in Utrecht rechtsgeldig bijeen is geroepen
en
daarmee dus ook niet dat de in deze ledenvergadering genomen besluiten tot
benoeming van [medebestuurder 3] en [medebestuurder 1] als medebestuurdersleden
naast [eiser sub 2] en tot schorsing van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid rechtsgeldig zijn. Ook het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden
congres is zelfstandig door [eiser sub 2] opgeroepen in plaats van door
[gedaagde] en [eiser sub 2] gezamenlijk. Dit alles maakt dat evenmin
aannemelijk is dat het congres op 4 maart 2017 op juiste wijze bijeen is
geroepen en dat het in deze ledenvergadering door het congres aan het bestuur
verleende mandaat rechtsgeldig is.
4.5.
Daarbij komt dat de dagvaarding in deze
procedure op 17 november 2017 is uitgebracht. Op dat moment was de
zittingstermijn van [eiser sub 2] verstreken, zonder dat hij was herbenoemd tot
bestuurder, zodat de conclusie moet zijn dat hij op dat moment en ook ten tijde
van de mondelinge behandeling, geen bestuurslid meer was.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat niet
aannemelijk is geworden dat de voorzieningen moeten worden geacht te zijn
gevraagd door [de vereniging] . [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk.

De vorderingen van [eiser sub 2]
4.7.
Subsidiair zijn de vorderingen
ingesteld door [eiser sub 2] in hoedanigheid van bestuurder en verenigingslid
van [de vereniging] . Nog daargelaten of [eiser sub 2] dat in die hoedanigheid
kan (hiervoor in 4.5 is overwogen dat niet aannemelijk is dat [eiser sub 2] nog
bestuurslid is van [de vereniging] en een vordering gebaseerd op artikel 2:9 BW
komt slechts de rechtspersoon zelf toe), moeten de vorderingen worden afgewezen
omdat het aan de vorderingen ten grondslag gelegde feitencomplex niet
aannemelijk is geworden.
4.8.
[eiser sub 2] neemt tot uitgangspunt
dat [gedaagde] zich vanaf december 2016 van de partij heeft afgesplitst en
feitelijk een eigen partij is begonnen, maar met gebruikmaking van de middelen,
materialen en aanduidingen van [de vereniging] . Zo heeft [gedaagde] zich
volgens [eiser sub 2] feitelijk de website van [de vereniging] en de daaraan
gekoppelde e-mailadressen toegeëigend en op deze website teksten van de
officiële nieuwsbrieven van [de vereniging] geplaatst, waarvan de inhoud door
hem is bewerkt. Verder presenteert [gedaagde] zich op social media en naar
derden toe ten onrechte als enige en officiële spreekbuis van [de vereniging] .
Door dit handelen van [gedaagde] ontstaat er imagoschade voor [de vereniging]
en gevaar voor verwarring tussen de schaduwpartij van [gedaagde] en de
vereniging.
4.9.
De aldus geschetste feitelijke gang van
zaken is echter niet aannemelijk geworden. Wat wel duidelijk is geworden, is
dat er conflicten zijn ontstaan binnen het bestuur van [de vereniging] en dat
na het bestuursconflict tussen [gedaagde] en [eiser sub 2] in december 2016 de
situatie is ontstaan dat beide bestuurders afzonderlijk van elkaar meerdere
ledenvergaderingen bijeen hebben geroepen en hebben geprobeerd de
bestuurscrisis vlot te trekken door de benoeming van nieuwe bestuursleden. Uit
niets blijkt echter, dat [gedaagde] met de vereniging en/of de partij heeft gebroken
en doelbewust een schaduwpartij heeft gecreëerd met gebruikmaking van activa
van de vereniging.
4.10.
[eiser sub 2] zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarnaast biedt
artikel 245 Rv die grondslag, nu [de vereniging] ten gevolge van zijn opdracht
niet rechtsgeldig in rechte is opgetreden, zodat het niet past haar in de
kosten te veroordelen.
4.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde]
worden begroot op € 287,00 aan griffierecht, het tarief voor een kort geding
met vorderingen van onbepaalde waarde dat bij de handelsrechter is aangebracht.
Dat deze zaak ook bij de kantonrechter had kunnen worden aangebracht, vormt
geen reden om het lagere tarief voor een kanton kort geding toe te passen. De
kantonrechter is in zulke zaken náást de handelsrechter bevoegd. Het is ter
keuze aan de eisende partij waar het geding wordt aangebracht en in dit geval
is dat gebeurd bij de voorzieningenrechter. De gedaagde partij kan geen
verwijzing naar de kantonrechter vragen. De voorzieningenrechter ziet verder
geen aanleiding om alleen [eiser sub 2] in de proceskosten te veroordelen,
zoals door [gedaagde] is verzocht.

De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [de vereniging]
niet-ontvankelijk,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 2]
af,

Opzegging en geen beroep bij ALV (D.V.O.)

Rechtbank Overijssel 3 augustus 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:3113 




In deze zaak is het lidmaatschap van een lid opgezegd. Het lid ziet (de facto) af van het recht op beroep bij de ALV, omdat hij inschat dat een meerderheid van de leden het bestuur zal steunen.


De rechtbank: ” het antwoord op de onderhavige vraag [of het besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW] wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. (…) Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.” 

Vonnis van 3 augustus 2016
in de zaak van
[X] , tegen
de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O.,

[] De feiten

Tussen partijen is op 24 juni 2015 vonnis in kort geding gewezen door de
voorzieningenrechter in deze rechtbank. Het vonnis is door [X] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht. In dat vonnis zijn de feiten onder 2.1 tot en met 2.11 op juiste wijze samengevat. De rechtbank neemt die samenvatting hier dan ook integraal over.
2.1

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als
voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda
stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.

2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij
heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken.
[X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.

2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over
de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt
destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten,). Nadat er een eerste stemming is
gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door
een unanieme stemming (lees: 7 leden] de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor
zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in
de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van
groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees: 19 aanwezigen,) kan zich
hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees:
alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde
statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van
de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij
brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.

2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X]
[X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur
werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te
trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief
tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de
statuten.

2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens
[X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten
aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.

2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde
brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten.
Voor zover nodig werd opnieuw de vemietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen
en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te
laten op het terrein van DVO.

2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers)
in Doetinchem.

3Het geschil

3.1

[X] vordert in deze bodemprocedure – in het kort gezegd – een verklaring voor recht dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap nietig is dan wel de vernietiging van dat besluit alsmede te verklaren dat DVO door de opzegging onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien vordert hij de veroordeling van DVO om hem weer ongehinderd tot de baan en het complex van DVO toe te laten, zodat hij aldaar zijn trainingen kan hervatten, en dit alles met veroordeling van DVO tot betaling van een schadevergoeding en van de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2

DVO voert gemotiveerd verweer. Het bestuur heeft binnen haar statutaire bevoegdheid gemotiveerd besloten om het lidmaatschap van [X] te beëindigen.
3.3

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie om, indien en voor zover wordt geoordeeld dat [X] weer als lid moet worden toegelaten, hem te verplichten om zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen op de wijze als bij dagvaarding geformuleerd.
3.4

[X] heeft in reconventie verweer gevoerd.

4De beoordeling

4.1

[X] is van oordeel dat het bestuursbesluit van 20 januari 2015 tot een onmiddellijke beëindiging van zijn lidmaatschap op diverse gronden als nietig dan wel vernietigbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank rubriceert die gronden als volgt:
a. Het bestuur bestond ten tijde van het besluit niet meer uit het statutaire voorgeschreven aantal van tenminste drie personen;
b. Het bestuur heeft in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 7 van de statuten geen Algemene Leden Vergadering ( ALV) uitgeschreven waar in beroep over het opzeggingsbesluit zou kunnen worden geoordeeld;
c. Het besluit is jegens [X] niet redelijk en billijk en mitsdien op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW juncto artikel 2:8 BW vernietigbaar.
4.2

De brief van 20 januari 2015 waarin het ontslagbesluit is neergelegd is ondertekend door drie (interim) bestuursleden, waaronder het bestuurslid [B] . Volgens [X] blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 (productie 2 bij dagvaarding) dat [B] per 31 december 2014 zou aftreden. Mitsdien kan [B] niet meer rechtsgeldig de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 hebben ondertekend. Door DVO is als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegd een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [B] per 27 januari 2015 als secretaris is uitgeschreven. DVO heeft er op gewezen dat de commotie in de vergadering van 3 november 2014 tot een vertraagde uittreding van [B] heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers als bepalend heeft te gelden. [B] is, naar daaruit blijkt, tot 27 januari 2015 in functie geweest. Verworpen wordt derhalve het standpunt van [X] dat het beëindigingsbesluit door een bestuur is genomen dat niet voldeed aan de statutair voorgeschreven minimale omvang.
4.3

a. In artikel 4 lid 7 van de statuten is bepaald dat van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging door betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van dat besluit, beroep openstaat op de algemene vergadering. De beëindigingsbrief dateert van 20 januari 2015. Bij brief van 18 februari 2015 is door DAS rechtsbijstand namens [X] onder meer gemeld dat die brief moet worden aangemerkt als een beroepschrift zoals bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten. In de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 is op correcte wijze gemeld dat [X] een maand de tijd had om tegen de beslissing in beroep te gaan. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit beroep niet door [X] binnen de gestelde termijn van een maand is ingesteld.
b. Tussen partijen staat vast dat er uiteindelijk geen ALV is uitgeschreven waar over het beroep van [X] is geoordeeld. DVO stelt dat zij aanvankelijk niet door heeft gehad dat de brief namens [X] van 18 februari 2015 ook als een beroepschrift moest worden aangemerkt. Toen dat wel duidelijk werd aan het bestuur, is de bereidheid uitgesproken om alsnog een ALV bijeen te roepen. [X] heeft daarvan vervolgens, naar het bestuur stelt, afgezien. Hij zou inmiddels naar zijn mening kansloos zijn op een ALV. [X] betwist dat het bestuur in de periode voor het kort geding van 24 juni 2015, ook maar op enig moment van plan is geweest om alsnog een ledenvergadering uit te schrijven.
c. Wat daarvan ook zijn moge, de rechtbank stelt vast dat [X] na de brief die namens hem op 18 februari 2015 werd verzonden, niet meer heeft aangedrongen op een ledenvergadering, derhalve ook niet nadat hij vaststelde dat die vergadering na de brief van 18 februari 2015 door het bestuur niet werd uitgeschreven. Tussen het bestuur van DVO en de rechtshulpverlener van [X] is na de brief van 18 februari 2015 verder gecorrespondeerd. Door [X] is als productie 6 bij dagvaarding overgelegd de brief van DAS rechtsbijstand aan DVO van 10 april 2015. In die brief wordt namens [X] opgemerkt dat geen ledenvergadering is uitgeschreven en dat het bestuur derhalve haar eigen statuten terzijde schuift, door haar besluit zonder die ledenvergadering te handhaven. Nadrukkelijk eist [X] in die brief niet alsnog het uitschrijven van een ledenvergadering, hetgeen op dat moment nog steeds rechtsgeldig zou kunnen geschieden. De rechtbank leest bovendien in overweging 4.10 van het vonnis in kort geding dat ook tijdens die zitting [X] heeft laten weten geen prijs te stellen op een ledenvergadering.
d. De rechtbank oordeelt dat het bestreden bestuursbesluit door een bevoegd bestuur en binnen de grenzen die door de statuten en de wet ( zie onder meer artikel 2:35 lid 2 BW) zijn bepaald, is genomen, zodat in zoverre van een rechtsgeldig besluit sprake is. Dat geen algemene ledenvergadering is uitgeschreven maakt dat besluit niet nietig of vernietigbaar, gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Kennelijk had ook [X] zelf geen vertrouwen meer in het oordeel van de ledenvergadering waar het ging om zijn positie. Ook in deze bodemprocedure heeft [X] verklaard dat hij, gezien het verloop van de algemene ledenvergaderingen op 3 november 2014 en 26 januari 2015, ervan overtuigd was dat geen meerderheid van de leden tegen het besluit van het bestuur zou stemmen (zie onder meer onder punt 8 repliek). De rechtbank oordeelt derhalve dat het debat tussen partijen over het ontbreken van de algemene ledenvergadering niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] nietig of vernietigbaar is.
4.4

Waar het gaat om het beroep van [X] op het bepaalde in de artikelen 2:15 juncto 2:8 BW overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in dit vonnis reeds is overwogen is met name nog van belang het antwoord op de vraag of het besluit van DVO vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2: 8 BW worden geëist. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat partijen zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (lid 1) en dat een tussen hen geldend besluit niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (lid 2).
4.5

Het antwoord op de onderhavige vraag wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.6

De rechtbank oordeelt dan ook dat, nu het bestuur rechtsgeldig heeft besloten en de ledenvergadering achterwege is gebleven, van een evidente strijd met redelijkheid en billijkheid sprake moet zijn om toch in het concrete geval te vernietigen. Daarvan is echter op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld in het onderhavige geval niet gebleken. [X] werpt op dat hij op de ledenvergadering van 3 november 2004 slechts gebruik heeft gemaakt van zijn stemrecht en daarover tevoren met diverse andere leden overleg had gevoerd. Met [X] stemt de rechtbank in dat het louter gebruik maken van een stemrecht, ook als de uit te brengen stem niet conform de wens van het bestuur is, in zijn algemeenheid niet behoort te leiden tot beëindiging van het lidmaatschap. Door DVO is daartegen opgemerkt dat de gang van zaken op de ledenvergadering slechts een druppel was die de emmer deed overlopen. De vader van [X] is vele jaren voorzitter/penningmeester van DVO geweest en is, zo begrijpt de rechtbank, niet in alle harmonie uit het bestuur vertrokken. DVO legt uit dat niet slechts de kennelijk teleurgestelde vader van [X] , maar ook [X] zelf daarna obstructief en niet bij een loyaal lidmaatschap behorend gedrag is gaan vertonen. De rechtbank treedt niet in een onderzoek naar de vraag tot welk gedrag dit over en weer heeft geleid, wie wat op zeker moment heeft gezegd of gedaan en aan wie en in welke mate daarover verwijten zouden kunnen worden gemaakt. Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.
4.7

De rechtbank acht derhalve onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat het bestuursbesluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Van onrechtmatigheid, waarvoor geen andere gronden zijn aangevoerd dan de hiervoor verworpen gronden, is mitsdien ook geen sprake. De rechtbank begrijpt dat [X] , als sportman, de afgelopen 1,5 jaar zijn niveau bij een anderevereniging heeft kunnen handhaven. Bovendien valt het de rechtbank op dat DVO, naar zij althans zelf heeft gesteld, door het verstrijken van de tijd wellicht mogelijkheden ziet om weer met elkaar in gesprek te gaan opdat een hernieuwd lidmaatschap mogelijk zou kunnen worden.
4.8

De eindconclusie is derhalve dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] noch nietig, noch vernietigbaar, noch onrechtmatig is, zodat de vorderingen van [X] die van het tegendeel uitgaan niet voor toewijzing vatbaar zijn. Als in het ongelijk gestelde partij zal [X] de kosten van deze procedure tot na te melden omvang moeten dragen.

5In reconventie

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen is de voorwaarde waaronder de re-conventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vordering in reconventie. Voor een kostenveroordeling in reconventie is naar het oordeel van de rechtbank (dan ook) geen grond.

6De beslissing

De rechtbank:
In conventie
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de kosten van deze procedure tot na te melden omvang. De kosten van DVO worden begroot op € 1.909,- aan verschotten (griffiegeld) en € 904,-aan advocaatkosten (twee punten maal € 452,-).
III. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de wettelijke rente over de hiervoor ad II genoemde proceskosten, zodra 14 dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken zonder dat binnen die termijn betaling heeft plaatsgevonden.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Rekening en verantwoording (Noeroel)

Rechtbank Den Haag 3 maart 2016
ECLI:NL:RBDHA:2016:2163

“Gelet op het karakter van een vereniging kan het niet zo zijn dat [eisers] cs en hun medestanders – als minderheid – hun wil aan (het bestuur van) de Vereniging opleggen.”
“Het [bestuur] is in ieder geval niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen [aan de ALV].”

“De ALV controleert het bestuur van een vereniging en het is aan haar om te bepalen of daartoe voldoende informatie is verstrekt. Daarbuiten heeft een (individueel) lid niet het recht om van het verenigingsbestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijke informatie verstrekt.” 


Vonnis in kort geding van 3 maart 2016

in de zaak van
1. [eiser 1] – 6. [eiser 6] , eisers,

tegen:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HAAGSE MOSLIM-VERENIGING “NOEROEL ISLAM”(AHLE
SOENNAT WAL JAMAAT HANEFIE),

(…) 8. [gedaagde 8] ,
gedaagden,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als enerzijds ‘ [gedaagden] cs’ [noot: bedoeld is: eisers, dit heb ik tot op zekere hoogte aangepast] en anderzijds ‘de Vereniging‘ (gedaagde sub 1) en ‘het Bestuur’ (gedaagden sub 2 tot en met 8). Voor zover gedaagden gezamenlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als ‘gedaagden’.

De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. Voor zover hier van belang luiden haar huidige statuten (hierna ‘de Statuten’):
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)

Artikel 16
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie,
bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts
eenmaal herkiesbaar.
c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
(…)
6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.
(…)
Artikel 17.
1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
(…)
3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:
(…)
c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;
d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;
(…)
(…)
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
(…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”
2.2.

Gedaagden sub 2 tot en met 8 vormen het bestuur van de Vereniging.
2.3.

[gedaagden] cs zijn lid van de Vereniging.
2.4.

Op 18 mei 2015 zijn de leden van de Vereniging uitgenodigd voor de jaarlijkse Algemene ledenvergadering (‘ALV’) van 7 juni 2015. Voor zover hier van belang vermeldt de uitnodiging, waarbij geen bijlagen zijn gevoegd:
“De agenda:
(…)
8. Boekjaar 2014
a. Toelichting Kascommissie boekjaar 2014
b. Financiële verantwoording over 2014
c. Decharge penningmeester
(…)

De bijbehorende documenten, welke gedurende de ALV besproken zullen worden, zijn beschikbaar op de ALV dag en zijn tevens op verzoek eerder te verkrijgen. Indien u wenst deze eerder te ontvangen verzoeken wij u contact op te nemen met het secretariaat via noeroelislam@gmail.com.”

2.5.

Naar aanleiding van de uitnodiging heeft eiseres sub 3 op 20 mei 2015 aan de Vereniging verzocht om toezending van stukken met betrekking tot onder andere agendapunt 8.
2.6.

In reactie daarop heeft de Vereniging – bij e-mailbericht van 21 mei 2015 – onder meer bericht dat de controle over 2014 nog niet is afgerond en dat helaas geen informatie kan worden vertrekt over de financiën.
2.7.

Tijdens de ALV van 7 juni 2015 is aan de aanwezige leden uitgereikt:
( i) een verslag van de kascommissie over het boekjaar 2014;
(ii) een verslag van de secretaris en de penningmeester over het jaar 2014;
(iii) de balans per 31 december 2014, zijnde pagina 5 van het 87 pagina’s tellende Financieel jaarverslag 2014;
(iv) de winst- en verliesrekening over 2014, zijnde pagina 6 van het Financieel jaarverslag 2014;
( v) de winst- en verliesrekening over 2014-2013, zijnde pagina 87 van het Financieel jaarverslag 2014.
2.8.

Nadat [eisers] cs, althans één of meer van hen, (het bestuur van) de Vereniging hadden verzocht deugdelijk rekening en verantwoording af te leggen en een begroting ter goedkeuring voor te leggen, heeft hun advocaat – bij brief van 28 september 2015 – gedaagden gesommeerd om rekening en verantwoording af te leggen en – in het kader van de rekening en verantwoording – een twintigtal vragen, met subvragen, te beantwoorden. Op 19 oktober 2015 hebben gedaagden daarop afwijzend gereageerd.

3Het geschil

3.1.

Al dan niet op straffe van verbeurte van een dwangsom vorderen [gedaagden] cs, zakelijk weergegeven:
I. gedaagden te veroordelen om (i) een ondertekend jaarverslag uit te brengen aan de ledenvergadering met betrekking tot de gang van zaken in 2014 binnen de Vereniging en over het in 2014 gevoerde beleid, waarin tevens wordt ingegaan op de kwesties die in de – onder 2.8 vermelde – brief van 28 september 2015 aan de orde zijn gesteld en (ii) een door het Bestuur ondertekend volledig Financieel jaarverslag 2014 van 87 pagina’s, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (telkens) voorzien van een ondertekende toelichting, ter goedkeuring voor te leggen aan de ledenvergadering;
II. gedaagden te veroordelen de twintig vragen, met subvragen, zoals gesteld in de brief van 28 september 2015 naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk te beantwoorden;
III. de Vereniging te veroordelen haar begroting voor het verenigingsjaar 2016 ter goedkeuring voor te leggen aan haar ledenvergadering;
IV een deskundigenonderzoek te gelasten door een onafhankelijke accountant met betrekking tot – kort gezegd – de financiële toestand van de Vereniging, onder veroordeling van gedaagden om aan dat onderzoek mee te werken;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

Daartoe voeren [eisers] cs – samengevat – het volgende aan.
Tussen enerzijds [eisers] cs en hun achterban van ruim 120 leden en anderzijds gedaagden bestaat al geruime tijd een gespannen verhouding, omdat de Vereniging niet behoorlijk wordt bestuurd en haar besluitvorming niet rechtsgeldig tot stand komt. Er is onvoldoende openheid en transparantie binnen de Vereniging, terwijl het in financieel opzicht al meer dan tien jaar een rommeltje is. [gedaagden] cs ventileren hun bezwaren regelmatig, maar er verandert niets. Tijdens de ALV van 7 juni 2015 is – ondanks de wettelijke en statutaire verplichting daartoe – geen rekening en verantwoording afgelegd met betrekking tot het jaar 2014, althans heeft de besluitvorming dienaangaande op een ondeugdelijke wijze plaatsgevonden aangezien het vereiste quorum niet aanwezig was en de leden niet beschikten over de daarvoor noodzakelijke stukken. Bovendien is op die vergadering niet de begroting betreffende 2016 voorgelegd, wat wel had gemoeten. Teneinde de democratie binnen de Vereniging te herstellen en meer openheid te creëren hebben [[eisers]] cs – via hun advocaat – bij brief van 28 september 2015 een twintigtal vragen (met subvragen) gesteld aan gedaagden, maar deze worden – ondanks de gehoudenheid daartoe – ten onrechte niet, althans verre van volledig, beantwoord. Op grond van de opgedane ervaringen in het verleden hebben [eisers] cs er geen vertrouwen meer in dat gedaagden nog openheid van zaken zullen geven. In verband hiermee en nu de kascommissie, waarvan de leden overigens niet rechtsgeldig zijn benoemd, haar taken niet goed uitoefent, moet – met het oog op de financiële toestand van de Vereniging, de getrouwheid van de stukken, de juistheid en volledigheid van de afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en de beantwoording van de vragen in de brief van 28 september 2015 – een deskundigenonderzoek worden bevolen door een onafhankelijke accountant.

3.3.

Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat – voor zover nodig – hierna zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.

Vooropgesteld wordt dat de Vereniging ruim 1000 – stemgerechtigde – leden heeft, zodat [eisers] cs slechts een kleine minderheid van de leden vormen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat zij mede hun achterban – van naar zij stellen ruim 120 leden – vertegenwoordigen, is sprake van kleine minderheid. Gelet op het karakter van een vereniging kan het niet zo zijn dat [eisers] cs en hun medestanders – als minderheid – hun wil aan (het bestuur van) de Vereniging opleggen.
4.2.

Mede gelet op het voorgaande komen de vorderingen van [eisers] cs slechts voor toewijzing in aanmerking, indien met een grote mate van waarschijnlijk moet worden aangenomen dat de bodemrechter deze zal toewijzen. Dat geldt – op grond van hetgeen hierna nog zal worden overwogen – in het bijzonder voor de onder 3.1 sub I tot en met III vermelde vorderingen.
4.3.

Voorts wordt – bij wijze van inleiding – opgemerkt dat een groot aantal stellingen van [eisers] cs betrekking heeft op de – zich volgens hen voordoende – omstandigheid dat al geruime tijd geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen binnen de Vereniging, omdat het daarvoor – ingevolge artikel 19 lid 1 van de Statuten – vereiste quorum niet aanwezig was op de ledenvergaderingen en evenmin een ‘opzettelijk bijeengeroepen volgende ledenvergadering’ in de zin van artikel 19 lid 3 van de Statuten heeft plaatsgevonden. Die stellingen kunnen echter buiten beschouwing blijven, nu de vorderingen in dit kort geding niet strekken tot de ongeldigheid van bepaalde besluiten op die grond en de toewijsbaarheid van de vorderingen van [eisers] cs niet (mede) afhankelijk is van het niet voldoen aan artikel 19 van de Statuten. Overigens lenen vorderingen tot ongeldigverklaring van besluiten zich – in beginsel – niet voor behandeling in kort geding.
De vordering sub I

4.4.

De onder 3.1 sub I vermelde vordering baseren [eisers] cs op het bepaalde in de artikelen 2:48 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) en 16 van de Statuten, voor zover daarin de door het Bestuur af te leggen rekening en verantwoording is geregeld. [eisers] cs stellen zich op het standpunt dat de door het Bestuur op de ALV van 7 juni 2015 afgelegde rekening en verantwoording betreffende 2014 niet door de beugel kan. Naast de afwezigheid van het vereiste quorum – welke eventuele omstandigheid verder buiten beschouwing kan blijven gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen – voeren [eisers] cs daartoe aan dat de leden over onvoldoende stukken beschikten om dienaangaande een besluit te kunnen nemen; in het bijzonder heeft het Bestuur verzuimd de door [eisers] cs gevorderde stukken te overleggen. Nog los van de vraag of het alsnog verstrekken van die stukken de besluitvorming betreffende de afgelegde rekening en verantwoording op de ALV nog kan beïnvloeden, strandt de vordering reeds op grond van het navolgende.
4.5.

Aan een jaarverslag worden geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. Dat ligt slechts anders in geval van een vereniging in de zin van artikel 2:49 BW. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging daartoe behoort. [eisers] cs kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag.
Verder is van belang dat het Bestuur op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de Statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de ALV te verstrekken. Hieraan is voldaan nu op de ALV de balans per 31 december 2014 en de winst- en verliesrekeningen betreffende 2014 zijn uitgereikt aan de leden, terwijl het verstrekte verslag van de secretaris en de penningmeester over het jaar 2014 kan worden aangemerkt als de “toelichting” in de hiervoor bedoelde zin. Tot uitreiking van meer stukken is het bestuur niet gehouden.
Het is in ieder geval niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen. Daar komt bij dat de kascommissie – blijkens het door haar opgemaakte verslag, dat op de ALV is uitgereikt aan de leden – de rekening en verantwoording, ofwel de balans, de staat van baten en lasten (lees: de winst- en verliesrekeningen), alsmede de toelichting daarop heeft onderzocht.
4.6.

Een en ander betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat gedaagden hebben voldaan aan hun onderhavige verplichtingen en dat – in het kader van de af te leggen rekening en verantwoording – niet behoeft te worden ingegaan op de vragen, zoals geformuleerd in de brief van 28 september 2015. Gelet hierop zal de hier besproken vordering worden afgewezen.
De vordering sub II

4.7.

Volgens [eisers] cs zijn gedaagden op grond van het bepaalde in de artikelen 2:8 BW, 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de Statuten gehouden om de 20 vragen, inclusief subvragen, zoals gesteld in de brief van 28 september 2015, te beantwoorden.
4.8.

Voor zover de vordering is gebaseerd op artikel 2:48 lid 1 BW en/of artikel 16 lid 2 van de Statuten, strandt deze op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vordering sub I.
4.9.

[eisers] cs kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat uit de in artikel 2:8 BW voorgeschreven redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat gedaagden jegens hen verplicht zijn de vragen te beantwoorden. Een dergelijke vergaande informatieplicht van (het bestuur van) een vereniging ten opzichte van één of meer individuele leden volgt in ieder geval niet uit artikel 2:8 BW. Zoals gedaagden terecht hebben aangevoerd, kent het in Boek 2 van het BW neergelegde verenigingsrecht – anders dan ten aanzien van de naamloze en de besloten vennootschap (zie artikelen 2:107 lid 2 en 2:217 lid 2 BW) – niet expliciet aan (individuele) leden een recht op informatie toe. De ALV controleert het bestuur van een vereniging en het is aan haar om te bepalen of daartoe voldoende informatie is verstrekt. Daarbuiten heeft een (individueel) lid niet het recht om van het verenigingsbestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijke informatie verstrekt.
4.10.

Ook de vordering sub II komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering sub III

4.11.

Bij de hiervoor onder 1.1 vermelde brief van 16 februari 2016 is de begroting voor wat betreft het boekjaar 2016 in het geding gebracht. Gelet hierop en nu gedaagden – onweersproken – hebben aangevoerd dat die begroting tijdens de eerstvolgende vergadering van de Vereniging zal worden behandeld, moet worden geoordeeld dat [gedaagden] cs geen belang meer hebben bij hun vordering om de begroting voor het verenigingsjaar 2016 voor te leggen aan de ledenvergadering, zodat deze zal worden afgewezen.
De vordering sub IV

4.12.

De vorderingen betreffende een door een onafhankelijke accountant te verrichten deskundigenonderzoek zal eveneens worden afgewezen, aangezien een kort gedingprocedure zich daarvoor niet leent. [gedaagden] cs erkennen dat ook tot op zekere hoogte. Mede gelet op al hetgeen hiervoor al is overwogen, brengen – anders dan [gedaagden] cs hebben aangevoerd – de, in hun ogen, bijzondere omstandigheden van het geval niet mee dat daarop in de onderhavige situatie een uitzondering moet worden gemaakt.
Afronding

4.13.

De slotsom is dat alle vorderingen van [gedaagden] cs zullen worden afgewezen.
4.14.

[gedaagden] cs zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen van [gedaagden] cs af;

Beroep op ALV is achteraf (Schelforst)

Rechtbank Overijssel 8 februari 2016

Conflict bij volkstuinvereniging. Bestuur zegt lidmaatschap van lastige leden op. Statuten geven recht op beroep daartegen bij ALV. Bestuur weigert dit omdat het “het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de [voorafgaand aan de opzegging] gehouden ALV.” De rechter maakt korte metten met dit argument. Als de statuten recht geven op beroep tegen opzegging, dat maakt het niet of en hoe de voorgenomen opzegging op ALVs is besproken en dat toen een ruime meerderheid van de leden voor was.

” Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2 = het lid] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 [] is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.”


Vonnis in kort geding van 8 februari 2016
in de zaak van1 [eiser 1] – 3. [eiser 3], eisers,tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging
VOLKSTUINVERENIGING SCHELFORST, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser 2] c.s. en de Volkstuinvereniging genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Eisers zijn lid van de Volkstuinvereniging. Deze vereniging is in 2010 opgericht, nadat het Volkstuincomplex ‘Schelfhorst’ failliet was gegaan. Eisers waren lid van de tuintechnische commissie, die onder meer tot haar taak had het adviseren van het bestuur inzake de verhuur van tuinen.

2.2.

In de statuten van de Volkstuinvereniging is onder meer het volgende opgenomen.

Einde lidmaatschapArtikel 51. Het lidmaatschap eindigt:(…)c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten of reglementen gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen ook die uit hoofde van een tussen de vereniging en het lid gesloten huurovereenkomst jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van devereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.(…)2. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging geschiedt door het bestuur.(…)7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, (…) staat de betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit schriftelijk beroep open op de eerstvolgende algemene ledenvergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid in voorkomend geval geschorst.(…)Toegang en stemrechtArtikel 141. Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben alle leden van de vereniging. Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden, behoudens indien en voor zover in die vergadering hun schorsing aan de orde komt.(…)2. Ieder lid van de vereniging, voor zover niet geschorst, heeft het recht het woord te voeren, het recht van initiatief, het recht van amendement en het recht van interpellatie. Hij heeft voorts het recht tot het uitbrengen van een stem.(…)Besluitvorming van de algemene ledenvergaderingArtikel 16(…)1. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene ledenvergadering genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.7. Alle stemmingen over personen geschieden schriftelijk (…). Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.Het Huishoudelijk reglement Volkstuinvereniging ‘Schelfhorst’ luidt onder meer als volgt.Artikel 1Elk lid dient het bepaalde in de statuten in acht te nemen, zich op het tuincomplex zodanig te gedragen dat niemand enige overlast ondervindt.

2.3.

Tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur van de Vereniging is een verschil van inzicht ontstaan over het zich al dan niet discriminerend uitlaten van de bestuursvoorzitter tijdens een op 25 augustus 2014 gehouden vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie, in die zin dat hij gezegd zou hebben dat buitenlanders van de wachtlijst moesten. [eiser 2] heeft de bestuurssecretaris verzocht deze (beweerdelijke) uitlatingen van de voorzitter in de notulen op te nemen. Op de volgende vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie op 13 oktober 2014 heeft [eiser 2] gevraagd waarom de bewuste uitlating niet in de notulen is opgenomen. Het bestuur heeft vervolgens ontkend dat de voorzitter zich aldus zou hebben uitgelaten. Daarop hebben [eiser 2] c.s. hun lidmaatschap van de tuintechnische commissie per direct opgezegd en hebben zij de vergadering verlaten.
2.4.

Bij brief van 19 oktober 2014 heeft het bestuur [eiser 2] laten weten dat zij van verschillende tuinders heeft vernomen dat [eiser 2] leden heeft benaderd over het tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur ontstane verschil van inzicht. Gebleken is dat [eiser 2] een lijst heeft laten rond gaan onder de leden om handtekeningen te verzamelen tegen ‘discriminatie’ binnen het tuincomplex. Daarbij heeft het bestuur [eiser 2] aangezegd dat dit in het algemeen belang van de vereniging door het bestuur niet kan worden geaccepteerd. Daarbij heeft het bestuur gewezen op artikel 1 van het huishoudelijk reglement.
2.5.

Op 24 oktober 2014 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan het bestuur en de leden van de Volkstuinvereniging gestuurd, waarin zij eisen dat het bestuur excuses aanbiedt voor de (vermeende) discriminerende opmerkingen en belooft zich te distantiëren van elke vorm van discriminatie.
2.6.

Op 13 november 2014 hebben [eiser 2] c.s. een klacht tegen het bestuur ingediend bij Artikel 1 Overijssel, een antidiscriminatievoorziening die in opdracht van alle 25 gemeenten van de Provincie Overijssel de wet op de gemeentelijke anti-discriminatievoorziening uitvoert.
2.7.

In februari 2015 heeft het bestuur de leden van de Volkstuinvereniging schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken.
2.8.

Bij brief van 24 maart 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. meegedeeld dat zij met inachtneming van artikel 6 juncto artikel 5 lid 1 c van de statuten en artikel 1 van het huishoudelijk reglement, met onmiddellijke ingang in afwachting van nadere besluitvorming zijn geschorst als leden van de Volkstuinvereniging.
2.9.

Bij brief van eveneens 24 maart 2015 heeft het bestuur de leden uitgenodigd voor een extra ledenvergadering op 13 april 2015. Op de agenda staat onder meer de bespreking van maatregelen van het bestuur naar aanleiding van de situatie op het tuincomplex en stemmen hierover. Als toelichting is het volgende in de brief opgenomen:
Tijdens de algemene jaarvergadering van 2 maart j.l. is het bestuur gevraagd of het niet tijd werd maatregelen te nemen tegen een aantal onruststokers binnen de vereniging. Het bestuur heeft aldus gewenste maatregelen getroffen en [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] geschorst in afwachting van het oordeel van de ledenvergadering. (…) De thans door het bestuur genomen beslissing doet naar ons oordeel recht aan wat op de algemene ledenvergadering is gevraagd, namelijk het herstellen van de rust en de sfeer op het tuincomplex.
Het bestuur acht het van het grootste belang u als leden van de vereniging te raadplegen of u het bestuursbeleid in deze ondersteunt en zal zich op basis van de uitslag van deze raadpleging beraden op vervolgstappen’.

2.10.

Bij brief van 6 april 2015 verzoeken [eiser 2] c.s. het bestuur de schorsing ongedaan te maken.
2.11.

Het bestuur laat daarop bij brief van 10 april 2015 weten dat [eiser 2] c.s. voorbij zien aan artikel 6 van de statuten, waarin expliciet de bevoegdheid van het bestuur om tot schorsing van leden over te gaan is neergelegd. Tevens wordt [eiser 2] c.s. meegedeeld dat het bestuur tijdens de ledenvergadering aan de leden slechts de vraag zal voorleggen of zij het bestuur steunen in haar beleid om in gevallen als deze tot het opzeggen van het lidmaatschap over te gaan. De schorsing van [eiser 2] c.s. zal geen onderwerp van gesprek zijn. Daarom hebben [eiser 2] c.s. als geschorste leden ingevolge de statuten geen recht om de vergadering bij te wonen.
2.12.

In de notulen van de op 13 april 2015 gehouden extra ledenvergadering is verwoord dat het bestuur het voornemen heeft om op de schorsing het opzeggen van het lidmaatschap (van [eiser 2] c.s.) te laten volgen en hen daarmee duurzaam uit de vereniging te weren.
Opgemerkt is dat, om de procedure zuiver te houden, er nu niet gediscussieerd zal worden over de schorsingen.
Tevens vraagt het bestuur de leden schriftelijk te laten weten of zij het geformuleerde beleid van het bestuur, ondersteunen. Dit beleid is in de notulen als volgt verwoord:
Het bestuur op geen enkel wijze en van geen enkel lid grensoverschrijdend gedrag waarbij bestuursleden beticht worden van discriminatie en al helemaal niet wanneer dat – zoals in het onderhavige geval – ook nog eens zeer breed gedragen tot zelfs een aanklacht bij het College Rechten van de Mens toe.
Evenmin aanvaarden wij:
  • Het bewust negeren van bestuursbesluiten
  • Een gedrag waarbij tweedracht wordt gezaaid tussen leden van de vereniging
  • Aantasting van een rustig en genoegzaam tuinieren
  • Intimidatie van leden om iets te doen wat zij beslist niet wensen
  • Met gerichte acties grote onrust veroorzaken in de vereniging
  • Provocerend gedrag, zoals het brengen van de Hitlergroet in de richting van de tuin van een bestuurslid
Een dergelijk handelen van leden kunnen en willen wij niet accepteren en zullen dan ook niet ongestraft kunnen passeren. Onze verantwoordelijkheid en zorg bestaat uit het adequaat besturen van de vereniging en daarbij hoort een respectvol leden gedrag.
Gedragingen van het kaliber als hiervoor genoemd tasten in zodanige ernstige mate de verenigingsbelangen aan dat geen enkel bestuur ontkomt aan drastische maatregelen, zoals het opzeggen van het lidmaatschap.
Zijn bovengenoemde punten als ernstig genoeg, in de nu lopende zaak komt daar nog bij:
  • Het bestuur onthouden van de nodige informatie, zodat niet bekend wie zich aangemeld heeft als lid en wanneer
  • Tuinen toewijzen zonder rekening te houden met datum van aanmelden
  • Het niet op de gebruikelijke wijze aansnijden van een onderwerp. Alleen aan de orde stellen door te ‘eisen’ en wel ‘onmiddellijk’ en vervolgens weg te lopen’.
2.12.

Op 23 juni 2015 heeft het College voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan inzake de door [eiser 2] c.s. jegens de Volkstuinvereniging ingediende klacht. Het oordeel luidt:
– niet is gebleken dat verweerster onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door bij haar toewijzingsbeleid van volkstuinen personen met een buitenlandse naam uit te sluiten;
– verweerster wel onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door voor asielzoekers een afwijkend toewijzingsbeleid ten opzichte van overige geïnteresseerden toe te passen;
– Niet is gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het verbod van intimidatie;
– Verweerster in strijd heeft gehandeld met het victimisatieverbod van artikel 8a AWGB.
2.13.

Op 24 juni 2015 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan de leden van de Volkstuinvereniging geschreven, waarin zij toelichten waarom zij zijn vertrokken als leden van de tuintechnische commissie. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij van mening zijn dat als gevolg van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, het vertrouwen in het bestuur en de twee nog zittende leden van de tuintechnische commissie opgezegd dient te worden.
2.14.

Bij brief van 21 juli 2015 heeft het bestuur van de Volkstuinvereniging de aan eisers opgelegde schorsing opgeheven.
2.15.

Op 2 september 2015 nodigt het bestuur de leden uit voor een extra ledenvergadering op 21 september 2015. Als punt 2 op de agenda staat vermeld ‘Uitleg van de voorzitter over de stand van zaken en uitspraken rond de klachten en aangiftes van enkele leden tegen het bestuur. Na deze uitleg is er de mogelijkheid voor het stellen van vragen’. Als punt 3 staat op de agenda: ‘Stemming over visie van het bestuur en voornemens bestuur zoals aangegeven in de brief van 20 juli 2015. Het bestuur vraagt de leden steun voor haar beleid en de te nemen maatregelen.
2.16.

Bij brief van 5 november 2015 beëindigt het bestuur het lidmaatschap van de Volkstuinvereniging van [eiser 2] c.s. per 1 januari 2016. Daarbij heeft het bestuur tevens aangetekend dat [eiser 2] c.s. uiterlijk op 31 december 2015 de tuinen schoon dienen op te leveren en de sleutels van het tuincomplex dienen in te leveren bij een van de bestuursleden.
2.17.

Op 1 december 2015 tekent de raadsman van [eiser 2] c.s. beroep aan tegen het besluit tot opzegging van het lidmaatschap.
2.18.

Bij brief van 8 december 2015 heeft het bestuur het verzoek van [eiser 2] c.s. ingewilligd om de gevorderde ontruiming op te schorten, en wel tot 1 februari 2016.
2.19.

Bij brief van 16 december 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. onder meer meegedeeld dat en waarom het besluit van 5 november 2015 tot opzegging van het lidmaatschap onverkort wordt gehandhaafd en dat zij geen beroep meer kunnen instellen bij de Algemene Ledenvergadering (ALV), omdat zij die gelegenheid hebben laten passeren. Het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de op 21 september 2015 gehouden ALV.

3Het geschil

3.1.

Samengevat weergegeven vorderen [eiser 2] c.s.:
Primair:
I. vernietiging van het besluit tot het opzeggen van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. van de Volkstuinvereniging;
II. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
III. veroordeling van de Volkstuinvereniging inde kosten van deze procedure;
Subsidiair:
IV. de Volkstuinvereniging te veroordelen tot het bijeen roepen van een ALV waarin het beroepschrift van [eiser 2] c.s. inhoudelijk zal worden behandeld, waarbij [eiser 2] c.s. de mogelijkheid krijgen om – al dan niet door een door hen te benoemen gemachtigde – het beroepschrift toe te lichten;
V. te bepalen dat er tijdens de ALV een stemcommissie wordt benoemd waarbij het bestuur twee leden benoemt en [eiser 2] c.s. twee leden benoemen;
VI. te bepalen dat op de betreffende vergadering terzake de stemming over de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. slechts één stem per gehuurde volkstuin kan worden uitgebracht, ongeacht de grootte van de volkstuin;
VII. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
VIII. veroordeling van de Volkstuinvereniging in de kosten van deze procedure.

3.2.

De Volkstuinvereniging voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang is uit het gestelde en het gevorderde voldoende aannemelijk geworden en wordt door de Volkstuinvereniging ook niet betwist.
4.2.

Voorop dient te worden gesteld dat voor de primair sub I gevorderde vernietiging van het besluit van het bestuur van de Volkstuinvereniging geen plaats is in een procedure als de onderhavige. Het oordeel van de voorzieningenrechter draagt immers naar de aard van een kort-gedingprocedure een voorlopig karakter, terwijl vernietiging van het besluit van het bestuur een principaal en constitutief karakter heeft, welke beslissing in beginsel aan de bodemrechter is voorbehouden. Ter zitting hebben [eiser 2] c.s. te kennen gegeven dat als de voorzieningenrechter van oordeel is dat in feite met het sub I gevorderde een declaratoire uitspraak wordt gevraagd, zij deze vordering zullen intrekken. Gelet op het vorenstaande beschouwt de voorzieningenrechter het sub I gevorderde als ingetrokken.
4.3.

Het vorenstaande laat onverlet dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of bij de besluitvorming van het bestuur de juiste procedurele weg is bewandeld. Alvorens dat te toetsen overweegt de voorzieningenrechter dat de omvang van dit kort geding daarin haar beperking kent. Door partijen is uitgebreid gedebatteerd over de vraag of het bestuur al dan niet zou hebben gediscrimineerd bij het aannemen van nieuwe leden dan wel zodanige discriminatie van plan zou zijn geweest. De reacties over en weer van [eiser 2] c.s en het bestuur zijn door partijen inzichtelijk gemaakt en deels van een kwalificatie voorzien. Uit diverse geproduceerde stukken en uit hetgeen partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard meent de voorzieningenrechter te kunnen afleiden dat de discussie over al dan niet discriminatie de onderliggende problematiek enigszins toedekt. Duidelijk is immers ter zitting geworden dat het bestuur kennelijk niet tevreden was over de wijze waarop [eiser 2] c.s invulling gaven aan hun functioneren als tuintechnische commissie en dat [eiser 2] c.s. op hun beurt het optreden en de houding van het bestuur bij hun taakuitoefening beneden de maat vonden. Uit de uitspraak van de Commissie voor de Rechten van de Mens van 23 juni 2015 kan in ieder geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat er van daadwerkelijke discriminatie bij de invulling van het ledenbeleid sprake is geweest.
4.4.

Niet ter toetsing in dit kort geding ligt dan ook voor de vraag of [eiser 2] c.s door hun opstelling en gedrag redenen hebben gegeven tot opzegging door het bestuur van hun lidmaatschap. In beginsel komt zodanige opzeggingsbevoegdheid aan het bestuur toe zoals blijkt uit artikel 5 lid 1 sub c juncto lid 2 van de statuten. Noch uit de statuten, noch uit het huishoudelijk reglement blijkt dat het bestuur een dergelijk besluit eerst kan nemen als de leden vooraf zijn geconsulteerd en de meerderheid van de leden daarmee heeft ingestemd. Of een meerderheid van de leden zich op de ALV van 21 september 2015 heeft uitgesproken voor de opzegging van het lidmaatschap is in zoverre derhalve niet doorslaggevend. Het is aan [eiser 2] c.s om tegen een uiteindelijke opzegging al dan niet in een bodemprocedure op te komen.
4.5.

De statuten kennen derhalve niet een procedure die het bestuur voorafgaande aan haar besluit moet volgen. Daarentegen kennen de statuten wel een procedure die moet worden gevolgd als het opgezegde lid tegen het bestuursbesluit tot opzegging beroep instelt bij de ALV. Artikel 5 lid 7 noodzaakt het bestuur in dat geval haar besluit aan de ALV voor te leggen, terwijl in casu [eiser 2] c.s het recht toekomt om tijdens die ALV zelf of via een gemachtigde hun beroep toe te lichten.
4.6.

Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 ( zie productie 12 bij dagvaarding) is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.
4.7.

De conclusie is derhalve dat alsnog een ALV moet worden bijeengeroepen teneinde invulling te geven aan het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten. Het subsidiair sub IV gevorderde is dan ook voor toewijzing vatbaar. Het spreekt vanzelf dat de Volkstuinvereniging, indien en zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog niet is afgerond, niet van [eiser 2] c.s mag verlangen dat reeds tot ontruiming wordt overgegaan. Het subsidiair onder VII gevorderde is in zoverre dan ook eveneens voor toewijzing vatbaar. Voor het toewijzen van het subsidiair sub V en VI gevorderde ziet de voorzieningenrechter geen reden aanwezig. Niet is onderbouwd de stelling dat er redenen zouden moeten zijn om te twijfelen aan de oprechtheid van een stemcommissie die ter ALV zal moeten worden benoemd, terwijl de statuten in artikel 14 lid 2 al voorschrijven dat ieder lid het recht heeft tot het uitbrengen van 1 stem zodat niet duidelijk is waarom er ter vergadering anders zou worden gehandeld.
4.8.

De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde dwangsom in navolgende zin matigen en maximeren.
4.9.

De Volkstuinvereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 100,12
– griffierecht 288,00
– salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.204,12
4.10.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de Volkstuinvereniging in haar conclusie van antwoord een aantal vorderingen heeft neergelegd. De Volkstuinvereniging kan in deze vorderingen, die de voorzieningenrechter kwalificeert als reconventionele vorderingen, niet worden ontvangen, aangezien artikel 7.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie bepaalt dat alleen de gedaagde die die bij advocaat ter zitting verschijnt, een eis in reconventie kan instellen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt de Volkstuinvereniging om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis een ALV bijeen te roepen en op de agenda te plaatsten de behandeling van het door [eiser 2] c.s. d.d. 1 december 2015 tegen het besluit tot opzegging van hun lidmaatschap ingediende beroepschrift en hen tijdens de ALV de mogelijkheid te bieden – al dan niet bij monde van een gemachtigde – om hun beroepschrift toe te lichten,
5.2.

verbiedt de Volkstuinvereniging om de door [eiser 2] c.s. gehuurde volkstuinen te ontruimen tot in ieder geval twee weken nadat de ALV op het beroep van [eiser 2] c.s. heeft beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,– voor iedere dag dat de Volkstuinvereniging hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 25.000,– is bereikt,
5.3.

veroordeelt de Volkstuinvereniging in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 1.204,12,
5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.