- Een persoon (eiser) stelt te zijn afgetreden als bestuurslid van een vereniging.
- De voorzitter (gedaagde 2) blijft die persoon aanduiden als bestuurslid.
- De rechtbank: “Ter zitting is
gebleken dat [gedaagde 1] als bestuurslid van [de vereniging] eind november
2020 heeft bevestigd dat [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij geen bestuurslid
meer wil zijn; het is duidelijk dat [eiser] aldus is afgetreden. Er is ook een
registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt
dat [eiser] daadwerkelijk met ingang van 30 november 2020 uit het
Handelsregister is uitgeschreven als bestuurslid. In elk geval vanaf 30
november 2020 is [eiser] niet meer betrokken bij het bestuur van [de vereniging]
en [gedaagde 1] en [de vereniging] handelen onrechtmatig door uitlatingen te
doen dat [eiser] tot de ALV wel bestuurslid is. Anders dan [gedaagde 1] en [de
vereniging] mogelijk menen is instemming met een verklaring tot aftreden van
een bestuurder niet vereist.” - De rechtbank gebiedt gedaagde 2 om ” op de website van [de
vereniging] voorafgaand aan ALV en direct na opening van die ALV te melden dat
[eiser] uiterlijk op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van de
vereniging.”
De gronden van de beslissing
1.1.
[de vereniging] is
een verenging met als doel het vormen van een politiek partij. [de vereniging]
is op 15 juni 2020 opgericht door (onder andere) [gedaagde 1] . [gedaagde 1] is
sindsdien voorzitter van [de vereniging] . In de statuten van [de vereniging]
is opgenomen dat [eiser] zal optreden als lid van het bestuur. In het
Handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat [eiser] van 15
juni 2020 tot 30 november 2020 bestuurslid van [de vereniging] is geweest.
1.2.
Op 23 augustus
2022 om 20.00 uur is een algemene ledenvergadering van [de vereniging] gepland
(hierna: de ALV).
1.3.
Tussen partijen is
kort samengevat in geschil of [eiser] nu nog bestuurder van [de vereniging] is
en of hij in communicatie van ( [gedaagde 1] als voorzitter van) [de vereniging]
als zodanig kan worden genoemd en verantwoordelijk kan worden gehouden.
1.4.
[eiser] vordert in
deze procedure, zakelijk weergegeven:
A. voor zover dit kort geding
niet tijdig kan worden behandeld en niet tijdig een beslissing op de andere
vorderingen genomen kan worden, [gedaagde 1] en [de vereniging] te bevelen de
geplande ALV niet te houden voordat in dit kort geding een beslissing is
genomen;
B. [gedaagde 1] en [de vereniging]
te gebieden:
1. [eiser] niet
meer te betrekken in correspondentie;
2. [eiser] niet
meer te betrekken in enige communicatie met derden betreffende zijn
(bestuurs-)lidmaatschap van [de vereniging] ;
3. op de website
van [de vereniging] voorafgaand aan de ALV en direct na de opening daarvan te
berichten dat [eiser] op 29 november 2020 zijn lidmaatschap en het
bestuurslidmaatschap rechtsgeldig heeft opgezegd en dat [gedaagde 1] en [de
vereniging] de uittreding uit het bestuur per 30 november 2020 heeft bevestigd
door inschrijving van het einde van zijn bestuurslidmaatschap in het Handelsregister.
4. op de website
van [de vereniging] voorafgaand aan de ALV en tijdens de ALV direct na opening
daarvan te berichten dat [eiser] niet behoort tot de oprichters van de partij;
5. aan [eiser] en
de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de
ALV te berichten dat de stelling dat de oprichters van de vereniging
bestuursverantwoordelijkheid dragen tot de eerstkomende jaarvergadering, voor
zover zij voordien zijn uitgetreden een onjuiste bewering is;
6. op de website
van [de vereniging] voorafgaand aan de ALV en tijdens de ALV direct na de
opening daarvan te bevestigen dat de stelling dat oud-bestuursleden, doch in
ieder geval [eiser] tot in lengte van jaren aansprakelijk kunnen zijn omdat nog
geen decharge aan het bestuur is verleend onjuist is.
7. aan [eiser] en
de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de
ALV te berichten dat de dreiging met civielrechtelijke, strafrechtelijke of
bestuursrechtelijke misplaatst en onjuist is en niet had mogen gebeuren.
8. aan [eiser] en
de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de
ALV te berichten dat de stelling in de mail van 16 augustus 2022 luidende:
“Hou er dan wel rekening mee, dat het zeer waarschijnlijk niet zal komen
tot een décharge van bestuur met mogelijk vervelende gevolgen voor eenieder. En
jullie dus betrokken kunnen gaan worden in vervolgprocedures (civiel, straf of
bestuursrechtelijk)”, niet juist is en dat uitgetreden bestuursleden
alleen maar aansprakelijk kunnen zijn voor hetgeen zij in de periode van hun
bestuurslidmaatschap hebben gedaan;
9. opgave te doen
van de persoonsinformatie zoals [eiser] bij brief van 5 augustus 2022 heeft
verzocht;
alles op straffe
van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en [de vereniging] in de
kosten van dit geding.
1.5.
[gedaagde 1] en [de
vereniging] voeren verweer tegen het gevorderde.
1.6.
Het gevorderde is
deels toewijsbaar en zal deels worden afgewezen. Dat licht de
voorzieningenrechter als volgt toe.
1.7.
De vorderingen van
[eiser] zijn, zo begrijpt de voorzieningenrechter, gebaseerd op de stelling dat
[gedaagde 1] en [de vereniging] onrechtmatig handelen jegens [eiser] . [eiser]
stelt dat hij door toedoen van [gedaagde 1] nog wordt bestempeld als
bestuurslid van [de vereniging] , met bijbehorende verantwoordelijkheden,
terwijl hij volgens hem al is afgetreden. [eiser] stelt dat hij niet meer
gepresenteerd mag worden als bestuurder van [de vereniging] , dat hij er hinder
van ondervindt dat dat wel gebeurd en dat hij wil dat dat eindigt.
1.8.
Ter zitting is
gebleken dat [gedaagde 1] als bestuurslid van [de vereniging] eind november
2020 heeft bevestigd dat [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij geen bestuurslid
meer wil zijn; het is duidelijk dat [eiser] aldus is afgetreden. Er is ook een
registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt
dat [eiser] daadwerkelijk met ingang van 30 november 2020 uit het
Handelsregister is uitgeschreven als bestuurslid. In elk geval vanaf 30
november 2020 is [eiser] niet meer betrokken bij het bestuur van [de vereniging]
en [gedaagde 1] en [de vereniging] handelen onrechtmatig door uitlatingen te
doen dat [eiser] tot de ALV wel bestuurslid is. Anders dan [gedaagde 1] en [de
vereniging] mogelijk menen is instemming met een verklaring tot aftreden van
een bestuurder niet vereist.
1.9.
Omdat voorafgaand
aan de ALV een beslissing genomen wordt op de vorderingen van [eiser] , heeft
hij geen belang bij toewijzing van de vordering onder A. Die vordering zal
daarom worden afgewezen.
1.10.
De vordering onder
B2 en B3 worden aldus toegewezen dat het [gedaagde 1] en [de vereniging] wordt
verboden [eiser] te noemen in enige communicatie met derden als bestuurder van
de vereniging en dat het hen wordt geboden op de website van [de vereniging]
voorafgaand aan ALV en direct na opening van die ALV te melden dat [eiser]
uiterlijk op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van de vereniging.
Gezien hetgeen onder 1.8 is overwogen, heeft [eiser] belang bij die beslissing.
1.11.
Alle overige
vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Ten aanzien van al die vorderingen
geldt dat [eiser] het belang bij die vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd,
de vorderingen onvoldoende bepaald zijn om tot een veroordeling te kunnen
leiden en ook onvoldoende is gebleken of ten aanzien hetgeen wordt gevorderd
door [gedaagde 1] / [de vereniging] onrechtmatig wordt gehandeld. Ten aanzien
van het gevorderde onder 9 geldt bovendien dat reeds is toegezegd dat de gevraagde
informatie zal worden verstrekt en dat [eiser] in zijn brief van 5 augustus
2022 had gevraagd die informatie binnen één maand te verstrekken. Die termijn
is nog niet verstreken.
1.12.
Oplegging van een
dwangsom, als stimulans tot nakoming van het te geven verbod en gebod, is
aangewezen.
1.13.
[gedaagde 1] en [de
vereniging] zullen, als de – op het meest wezenlijke onderdeel van het
gevorderde – in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten
van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de
kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl.
HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).