Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)

  • Deze uitspraak is belangrijk omdat hij het laat zien dat het belang van informele verenigingen soms groot kan zijn. Een informele vereniging hoeft namelijk niet officieel te zijn opgericht en hoeft geen op schrift gestelde statuten te hebben. Toch kan ze wel eigenaar zijn van goederen, en dus rechthebbende op het saldo een bankrekening.

De feiten

  • ” Club Sam is een activiteitenclub waar op zaterdagmiddag activiteiten worden georganiseerd voor kinderen met een beperking. De Brusjesclub is een activiteitenclub voor de broertjes en zusjes van kinderen met een beperking. Bij “Op vakantie met je vriendjes” worden vakanties voor kinderen met een beperking georganiseerd.”
  • ” [eiser sub 1] is jarenlang actief geweest binnen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. In eerste instantie als vrijwilliger binnen Club Sam, vervolgens als assistent coördinator binnen Club Sam en in 2011 is hij coördinator geworden van Club Sam en later ook van De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes.”
  • ” [Stichting] Struikske heeft voor alle drie de clubs een “inzake”-bankrekening geopend. [eiser sub 1] en de penningmeesters van de betreffende clubs hadden ieder een machtiging voor die rekeningen.”
  • ” Na de op non-actief stelling van [eiser sub 1] is de relatie tussen partijen verslechterd. [eiser sub 1] heeft op 24 januari 2020 drie eigen stichtingen opgericht te weten: Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”
  • ” [eiser sub 1] heeft op 2 maart 2020 de banktegoeden op de “inzake”-bankrekeningen van de drie clubs (in totaal een bedrag van € 18.600,00) overgeboekt naar de bankrekeningen van [de stichtingen met de namen] Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”

De juridische vraag: wanneer is een club een informele vereniging?

  • Stichting Struikske wil dat de bedragen worden terugbetaald.
  •  De uitkomst van de zaak op dat punt ”  is onder meer afhankelijk van het antwoord op de vraag of de clubs gezien moeten worden als informele verenigingen. [eisers] heeft aangevoerd dat de clubs voldoen aan de eisen die de Hoge Raad geformuleerd heeft in het Bandidos-arrest (Hoge Raad 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:797 [blogpost]).”
  • ” Bij de beantwoording van de vraag of de clubs als informele vereniging gezien moeten worden neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. Een vereniging kan ontstaan door oprichting bij notariële akte, maar ook op andere wijze. In dat laatste geval wordt vaak gesproken over een informele vereniging.”
  • ”  Voor het bestaan van een informele vereniging is niet noodzakelijk dat er een rechtshandeling is verricht waarbij zij is opgericht. Ook is niet noodzakelijk dat het doen ontstaan van een rechtspersoon door de samenwerkenden uitdrukkelijk is gewild.”
  • ”  Voor het ontstaan van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of in een concreet geval sprake is van dit organisatorisch verband, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad kunnen dergelijke omstandigheden zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is. Daarbij is nog opgemerkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen gesteld moeten worden “

Toepassing op de zaak: clubs zijn informele vereniging

  • ” De rechtbank is, gelet op voornoemd toetsingskader, van oordeel dat Club Sam gezien moet worden als een informele vereniging. Hiervoor is het volgende redengevend. Partijen zijn het erover eens dat Club Sam is opgericht door [mevrouw A] . Hoewel [mevrouw A] wel enige band had met KansPlus – zij was secretaris van VOGG (de rechtsvoorganger van KansPlus) – blijkt verder uit de stellingen van partijen dat KansPlus geen inhoudelijke bemoeienis had met Club Sam. Club Sam functioneerde zelfstandig en trad zo ook naar buiten toe op. Club Sam organiseerde zelf activiteiten, namelijk op zaterdagmiddag voor gehandicapte kinderen. Ook werden er bijeenkomsten georganiseerd voor de ouders en vrijwilligers. [eiser sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat er vier keer per jaar een bijeenkomst georganiseerd werd. Door KansPlus c.s. is dit niet gemotiveerd weersproken. Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat Club Sam een eigen coördinator en penningmeester had. KansPlus c.s. heeft ter zitting erkend dat zij geen enkele bemoeienis had bij de benoeming van een nieuwe coördinator of van (mogelijke) bestuursleden. De opvolgers werden door Club Sam zelf aangedragen en aangesteld. Club Sam had eigen leden en hield zelf ledenlijsten bij. De leden werden elk jaar door de penningmeester van Club Sam aangeschreven voor de betaling van contributie. De hoogte van de contributie werd door Club Sam zelf bepaald.. Daarnaast blijkt uit de stukken dat Club Sam zelf contracten sloot op haar eigen naam. Dit geldt bijvoorbeeld voor de huurovereenkomst van de gebruiksruimte [], de huurovereenkomsten van vakantieverblijven ([] en huurovereenkomsten met betrekking tot auto’s []. “
  • ” Verder geldt voor alle clubs dat weliswaar Het Struikske bankrekeningen heeft geopend, maar wel voor elke club afzonderlijk een “inzake”-bankrekening op naam van de clubs. Naar eigen zeggen stortte Het Struikske daarop alleen de subsidies, die zij bij de betrokken gemeentes aanvroeg conform haar eigen taak, en deed zij verder niks met de rekeningen. Daarover beschikten de clubs zelfstandig. Desgevraagd heeft KansPlus c.s. niet kunnen aangeven dat de saldi van de bankrekeningen verantwoord werden op de balans van Het Struikske. De rechtbank volgt dan ook [eisers] in de stelling dat de gelden toebehoorden aan de clubs. Ook dit draagt bij aan het oordeel dat de clubs zelfstandig opereerden en aangemerkt moeten worden als zelfstandige verenigingen.”

Gevolgen van de kwalificatie als informele vereniging

  • De rechtbank overweegt het niet expliciet, maar informele verenigingen zijn rechtspersonen (impliciet in art. 2:30 lid 1 BW)
  • ” De rechtbank is van oordeel dat het vermogen op de “inzake-bankrekeningen” toebehoorde aan de informele verenigingen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. Hoewel vaststaat dat die bankrekeningen zijn geopend door Het Struikske, blijkt uit het feit dat het gaat om “inzake-bankrekeningen” dat het geld daarop door Het Struikske voor een ander, en wel voor de specifieke clubs, werd gehouden. Het Struikse heeft ook nooit zelf over enig saldo op die rekeningen beschikt. Zij heeft daarop alleen subsidiegelden gestort die voor die clubs bestemd waren. In de verhouding tussen partijen heeft het Struikske zich niet als eigenaar van de gelden gemanifesteerd. Er is ook niet gebleken dat Het Struikske de gelden verantwoord heeft op haar eigen balans.”
  • ” Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes informele verenigingen waren met een eigen vermogen dat bestaan heeft uit de banktegoeden op de “inzake-bankrekeningen” geopend door Het Struikske”
De overboekingen
  • De hoofdregel is dat je als bestuurslid niet zomaar het vermogen van een vereniging mag overmaken naar een andere stichting (laat staan naar jezelf).
  • De rechtbank gaat echter niet inhoudelijk in op de vraag of de overboekingen legitiem waren, omdat, kort gezegd, Stichting Het Struikske met die vraag   niets te maken heeft, althans zelf geen recht heeft op terugbetaling van het geld zelfs als het bestuurslid het geld niet had mogen overmaken.
  • ” In de rechtsverhouding tussen [eiser sub 1] en KansPlus c.s. kan in het midden blijven waarop exact de bevoegdheid van [eiser sub 1] gebaseerd is om overboekingen naar andere clubs te doen. Nu KansPlus c.s. geen aanspraak kan maken op de gelden, moeten de overboekingen in die rechtsverhouding als rechtsgeldig worden gezien.”

Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5

Lees verder “Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)”

Geen lid, en lidmaatschap ook opgezegd

 In deze zaak (over een volkstuinvereniging) betwist het (nieuwe) bestuur dat de ‘huurder’ van een volkstuin lid is van de vereniging. Het bestuur zegt het lidmaatschap ook op.

De rechtbank overweegt dat: “De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.”

En over het belang van hoor en wederhoor voordat het bestuur besluit om het lidmaatschap op te zeggen: “Verder heeft [gedaagde = de vereniging] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.”

De rechter waarschuwt de leden echter wel:  ‘” [eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.”

Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7729

En verder:


Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] lid is geworden van [gedaagde] in plaats van [eiser] . Daarom dient beoordeeld te worden of het lidmaatschap van [eiseres] is beëindigd door middel van de brief van 18 juli 2022. Daarbij wordt vooropgesteld dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.

4.7.

Aan die zorgvuldigheid heeft het in dit geval ontbroken. De voorzieningenrechter noemt de volgende voorbeelden.

4.8.

[eiser] en [eiseres] waren volgens de brief van 26 april 2022 niet bekend als lid bij [gedaagde] . Weliswaar kregen zij gelegenheid hun lidmaatschap te bewijzen, maar in de tussentijd werd hen al direct een betredingsverbod opgelegd. [gedaagde] heeft destijds en ook nu niet duidelijk gemaakt waarom deze – naar zijn aard verstrekkende – maatregel nodig was. Dit klemt te meer, nu [gedaagde] zelf heeft benadrukt dat er geen deugdelijke bestuursoverdracht had plaatsgevonden. Niet is gebleken dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het ontbreken van stukken in de administratie daardoor is veroorzaakt.

4.9.

Hoewel [eiser] en [eiseres] vervolgens bewijsstukken hebben toegestuurd aan (het bestuur van) [gedaagde] , werd hun bij brief van 5 mei 2022 onder verwijzing naar artikel 9.6 van de statuten en artikel 5 van het huishoudelijk reglement meegedeeld dat hun (nog te bewijzen) lidmaatschap per direct werd beëindigd. Ingevolge artikel 5 van het huishoudelijk reglement wordt een lid echter geschorst en in de eerstvolgende ledenvergadering voorgedragen voor royement. Hoe de verwijzing naar artikel 5 van het huishoudelijk reglement zich verhoudt tot de directe beëindiging van het lidmaatschap van zowel [eiser] als [eiseres] , terwijl bovendien slechts een van beiden lid kan zijn, is onduidelijk. [gedaagde] heeft ook toegegeven dat een en ander “een zekere verwarring” kan hebben veroorzaakt.

4.10.

Verder heeft [gedaagde] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.

4.11.

In het licht van deze omstandigheden kon [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot het besluit komen om het lidmaatschap van [eiseres] te beëindigen, noch door onmiddellijke opzegging, noch door ontzetting. [eiseres] heeft er dan ook een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van haar lidmaatschap worden gestaakt. Het voert in dit kort geding te ver om [gedaagde] te gelasten de beëindiging van het lidmaatschap in te trekken omdat in deze kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven [gedaagde] zal dan ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.12.

In haar brief van 18 juli 2022 aan [eiser] heeft [gedaagde] op zichzelf terecht voorop gesteld dat hij geen lid meer is. De brief houdt echter ook het besluit in om een eventueel lidmaatschap van [eiser] , voor zover dat later zou blijken toch te bestaan, met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, die ook op [eiser] van toepassing zijn, kon [gedaagde] in redelijkheid evenmin tot dat besluit komen. Ook [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van zijn lidmaatschap worden gestaakt. In het geval van [eiser] zal [gedaagde] daarom ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.13.

De vordering om [gedaagde] te gelasten zich te onthouden van maatregelen die het ongestoord en rustig gebruik van tuin [tuinnummer A] verhinderen wordt ook toegewezen. Aan de sommaties in de brieven van 18 juli 2022 als gevolg waarvan [eiser] en [eiseres] tuin [tuinnummer A] niet ongestoord en rustig kunnen gebruiken liggen immers dezelfde, niet onderbouwde verwijten ten grondslag als aan de beëindiging van het lidmaatschap. [eiser] en [eiseres] hebben voldoende belang bij deze vordering, nu [gedaagde] bij eerdere gelegenheden een “betredingsverbod” heeft uitgevaardigd. Ook in het geval wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter doet, dat [eiser] geen lid meer is, heeft hij voldoende belang bij de vordering. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat een lid bevoegd is om gasten op zijn of haar tuin te ontvangen.

4.14.

Vanwege het lidmaatschap van [eiseres] dient zij (onder meer) contributie te voldoen. Daarvoor dient [gedaagde] een factuur aan [eiseres] te versturen (partijen noemen deze factuur de “jaarrekening”). Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat aan [eiseres] nog geen jaarrekening 2022 is toegestuurd, wordt de daartoe strekkende vordering toegewezen.

4.15.

De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen sommige leden van [gedaagde] en haar bestuur, zou een eventuele executie van een dwangsom tot nodeloze escalatie leiden.

[…]

[eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.

Geen eerlijke procesgang bij KNVB

 De rechtbank oordeelt snoeihard over de beroepsprocedure van de KNVB: die biet geen eerlijke procesgang.

  •  “Omdat [eiser = het lid] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. “
  • “Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.”
  • “Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.”

Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. De voorzieningenrechter licht haar oordeel in de volgende alinea’s toe.

4.7.

Vast staat dat de commissie bij het nemen van haar beslissing de camerabeelden niet heeft bekeken, terwijl deze wel op aanvraag voor de KNVB beschikbaar waren. De beelden zijn bovendien als bewijsmateriaal door AFC AJAX aangeboden en [eiser] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd betwist dat hij zou hebben gescholden of fysiek geweld zou hebben gebruikt.

Ook staat vast dat de melding van AFC AJAX (productie 3 van de KNVB) niet aan [eiser] is toegestuurd. Evenmin is [eiser] tijdig in kennis gesteld van de (inhoud van de) bij de melding horende verklaringen, terwijl uit de motivering van de in dit kort geding bestreden beslissing blijkt dat de commissie doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaring van (één van) de stewards. De KNVB heeft niet weersproken dat [eiser] voor het eerst van de melding van AFC AJAX en van de bijbehorende verklaringen heeft kennis kunnen nemen, na indiening door de KNVB van de producties in het kader van deze kortgeding procedure. Indiening heeft plaatsgevonden 2 dagen voor de mondelinge behandeling.

4.8.

Omdat [eiser] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. [eiser] heeft zich daartegen dus slechts in algemene zin kunnen verweren in zijn beroepschrift van 4 mei 2022. terwijl voor deze baldadigheid wel een stadionverbod voor de duur van 18 maanden (anderhalf jaar) is opgelegd. De voorzieningenrechter vindt dit niet getuigen van zorgvuldigheid.

Anders dan de gemachtigde van de KNVB meent, bevat het beroepschrift een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die [eiser] heeft tegen het opgelegde stadionverbod, in aanmerking genomen dat [eiser] zich enkel heeft kunnen baseren op de informatie die hem bij deurwaardersexploot is verschaft. Voor de commissie had de betwisting van de gestelde baldadigheid aanleiding behoren te zijn om op zijn minst de camerabeelden te bekijken en [eiser] te horen, althans hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit is niet gebeurd. Omdat er geen mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] pas na ontvangst van de beslissing van de commissie kennis heeft kunnen nemen van de verklaring die voor de commissie – blijkens de motivering – van doorslaggevend belang is geweest. Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.

4.9.

Ter zitting heeft de KNVB aangevoerd dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zich tijdens de beroepsfase niet heeft kunnen uitlaten over de verklaring van de stewards en/of daarover niet is gehoord omdat [eiser] geen stukken heeft opgevraagd en niet heeft verzocht om een hoorzitting. Deze stelling treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.

Conflict en opzegging

 “Alleen de achterstallige contributie is gezien voorgaande geen grond op basis waarvan van de Vereniging niet meer gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap in stand houdt. De overige pas in de procedure aangevoerde gronden zijn door de vereniging niet aan haar opzegging van 9 juni 2021 ten grondslag gelegd en kunnen daarom niet dienen als grondslag voor die opzegging. Bovendien acht de voorzieningenrechter deze redenen ook geen grond voor opzegging. Vooralsnog blijkt vooral dat er tussen partijen een langdurig conflict is over diverse punten. Een conflictsituatie op zichzelf is echter geen reden voor opzegging. ‘

Niet is gebleken dat Hidden Village zich in het conflict zo onbehoorlijk heeft gedragen dat voortzetting van haar lidmaatschap niet van de Vereniging gevergd kan worden. Net zo min is aannemelijk geworden dat Hidden Village als lid haar positie misbruikt om de belangen van Hidden Village als exploitant te behartigen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom voldoende aannemelijk dat de opzegging in een bodemprocedure op grond van artikel 2:14 BW, dan wel 2:15 BW, aangetast kan worden en niet in stand blijft. De voorzieningenrechter kan de Vereniging niet volgen in haar standpunt dat het besluit onaantastbaar is geworden omdat Hidden Village haar niet eerder in rechte heeft betrokken, dan wel dat Hidden Village tijdens de daarna gehouden ALV’s niet tegen het besluit is opgekomen. De Vereniging heeft haar standpunt daarover niet onderbouwd. “


Rechtbank Gelderland 3 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6395

Geen royement, wel opzegging

Deze uitspraak laat zien dat soms royement (ontzetting) een te zware sanctie is, maar dat het lidmaatschap van leden wel opgezegd kan worden.

“[De leden] [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] hebben allereerst schorsing van het royementsbesluit gevorderd. WSV [de vereniging] heeft in haar brief van 27 oktober 2022 (zie 3.9.) laten weten dat het royement als geschorst kan worden beschouwd. WSV heeft dat in haar verweerschrift en desgevraagd ter zitting nogmaals bevestigd en zij heeft het royement ingetrokken. “

“De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] voldoende aannemelijk gemaakt hebben dat de bodemrechter, later oordelend, zal beslissen dat het besluit van het bestuur van WSV tot opzegging van hun lidmaatschap van de vereniging rechtsgeldig is genomen en in stand kan blijven. Het besluit is nietig als het in strijd is met de wet of met de statuten (artikel 2:14, eerste lid, BW). Het besluit is vernietigbaar wegens strijd met wettelijke bepalingen of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of wegens strijd met een reglement (artikel 2:15, eerste lid, BW). Artikel 2:35, eerste lid, BW bepaalt dat de vereniging het lidmaatschap mag opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap door de statuten gesteld te voldoen en wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. De statuten van WSV (productie 6 bij dagvaarding) vermelden dat opzegging kan geschieden indien redelijkerwijs niet van de vereniging gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren of indien het lid niet meer voldoet aan het vereiste genoemd in artikel 4, tweede lid, derde volzin van de statuten (inwoner zijn van de gemeente Kampen). Het bezwaar van [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] is dat het opzeggingsbesluit niet, althans niet voldoende gemotiveerd is. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de bodemrechter zal moeten onderzoeken of het bestuur het opzeggingsbesluit gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft kunnen nemen omdat redelijkerwijs niet van WSV gevergd kon worden het lidmaatschap van [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 4] te laten voortduren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doorstaat het besluit die toets.”

De redenen voor de opzegging hebben te maken met een conflict tussen een stichting en de vereniging. De personen 2, 3, 4 waren vroeger het bestuur van zowel de vereniging als de stichting, en nu alleen van de stichting (niet valt uit te sluiten dat ze zijn ontslagen door de ALV van de vereniging of dat de ALV een nieuw bestuur heeft gekozen terwijl de personen nog niet wilden aftreden). Het heeft ook iets te maken met het beheer van twee delen van een haven en een contract met de gemeente. 

Rechtbank Overijssel 22 november 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3455