Uittreden afdeling-vereniging (KBO Brabant I)

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 6-12-2010, LJN BO 6577 (Unie KBO/ KBO Brabant)

Unie KBO is een vereniging van provinciale ouderenbonden, die elk vereniging met volledige rechtsbevoegdheid zijn. KBO Brabant is de grootste provinciale ouderenbond en heeft het lidmaatschap per 1 januari 2011 opgezegd. 

Vonnis in kort geding van 6 december 2010

in de zaak van

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KATHOLIEKE BOND VAN OUDEREN IN NOORD-BRABANT,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
UNIE VAN KATHOLIEKE BONDEN VAN OUDEREN,

Partijen worden “KBO Brabant” en “Unie KBO” genoemd.

[] 4. De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1. Men mag de zaak zo ingewikkeld maken als men wil, maar het is in dit geval toch beter om de problemen enigszins te stroomlijnen om tot uitvoerbare beslissingen te komen.


4.2. De voorzieningenrechter stelt – met partijen – de belangen van de leden van KBO Brabant voorop. Hij streeft naar zodanige voorzieningen dat de leden zo min mogelijk last hebben van de problemen tussen de beide organisaties. De leden hebben niets te winnen bij “gedonder” tussen Unie KBO en KBO Brabant. De voorzieningenrechter streeft ook naar voorzieningen die met zo gering mogelijke ingrepen zoveel mogelijk positief effect geven.

4.3. Het gaat om een conflict tussen partijen die de problematiek vanuit verschillende invalshoeken bekijken, zonder dat voorshands het overwegende gelijk bij de ene partij of bij de andere kan worden gelegd. De voorzieningenrechter heeft gelet op de aard van het conflict gedacht aan mediation maar er toch niet op aangestuurd. Er is immers al een eerder bemiddelingstraject geweest onder leiding van de heer F. Slangen, zonder dat partijen tot een vergelijk zijn gekomen. Op een gedeeltelijke doublure zit niemand waarschijnlijk te wachten. De datum 1 januari 2011 nadert ook snel en de praktische problemen die partijen moeten overwinnen zijn deels urgent. De rechter moet nu doen waar hij voor is: beslissen.

4.4. Partijen onderkennen dat de breuk tussen hen per 1 januari 2011 definitief is. Met ingang van 1 januari 2010 zal KBO Brabant geen lid meer zijn van Unie KBO. Tot en met 31 december 2010 is dat nog wel het geval. De rechtsverhouding wordt in 2010 nog bepaald door de regels die in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn gegeven voor de verhouding tussen een vereniging en haar leden en daarna in beginsel niet meer.

4.5. Vast staat dat KBO Brabant zelf heeft gekozen voor beëindiging van het lidmaatschap vanUnie KBO. Dat heeft tot gevolg dat KBO Brabant en haar leden vanaf 1 januari 2011 geen gebruik meer kunnen maken van faciliteiten die Unie KBO verzorgt. KBO Brabant zal in het vervolg haar eigen zaken moeten regelen. Belangrijk is ook de nadrukkelijke stelling van KBOBrabant dat zij vanaf 1 januari 2011 de voorzieningen voor haar leden heeft gewaarborgd. Zo zijn er volgens KBO Brabant goede afspraken gemaakt op het gebied van ziektekostenverzekeringen en de collectiviteitskortingen, zullen de leden een nieuw blad ontvangen in plaats van het blad Nestor dat door Unie KBO wordt verzorgd, en zal KBOBrabant ook zelf advisering aan haar leden organiseren. Unie KBO blijkt zeer te twijfelen aan de mogelijkheden van KBO Brabant om adequaat in de behoeften van haar leden te voorzien. De voorzieningenrechter neemt in dit verband echter als uitgangspunt dat het aan KBOBrabant zelf is om waar te maken wat zij zegt te kunnen bieden. Vanaf 1 januari 2011 behoeft dat niet meer de zorg van Unie KBO te zijn.

4.6. De IE-aspecten zijn volgens partijen nog onvoldoende belicht. Zo meende Unie KBO zich nog onvoldoende te hebben kunnen verdiepen in nieuwe bewijsstukken van KBO Brabant. Er is tot eind 2010, zolang het lidmaatschap van KBO Brabant voortduurt, op dit punt nog geen acuut probleem. Alle vorderingen op het gebied van intellectuele eigendomsrechten (merkenrecht, handelsnaam) worden met instemming van beide partijen pro forma aangehouden tot 31 januari 2011. De meest gerede partij kan zonodig om voortzetting van de behandeling van dit kort geding vragen. Ter terechtzitting hebben beide partijen toegezegd over de periode tot een eventuele voortzetting van de behandeling van dit kort geding geen schadeclaims over en weer op het gebied van intellectuele eigendomsrechten tegen elkaar geldend te zullen maken. Enig uitstel geeft partijen de mogelijkheid om zich te beraden op een schikking. Denkbaar is namelijk dat partijen meer gebaat zijn in een investering in een “nieuwe jas” dan in een kostbare procedure over de vraag wie de oude mag gebruiken.

4.7. Het in conventie gevorderde onder 2.1.9. geeft de voorzieningenrechter ruimte om die voorzieningen te treffen die hem thans geraden voorkomen. De voorzieningenrechter heeft die ruimte, na enig hardop denken ter zitting, deels in samenspraak met maar ook deels zonder instemming van partijen, benut. Gelet op het besprokene ter zitting, het zeer spoedeisende karakter van dit kort geding en de hiervoor onder 4.1. tot en met 4.5. vermelde uitgangspunten, zullen de hierna te melden voorlopige ordemaatregelen worden gegeven.

4.8. De rectificaties zoals gevorderd onder 2.1.2. en 2.1.3. zullen worden afgewezen vanwege het feit dat de voorzieningenrechter deze voorzieningen niet opportuun acht. Niet alles wat in de gewraakte publicaties staat is naar de letter onjuist. Belangrijker is dat het denkbaar is dat deze rectificaties juist tot meer verwarring bij de leden zullen leiden. Er is wel aanleiding UnieKBO te verplichten de uitnodiging tot het “Brabants Nestor lidmaatschap”- zoals aangeboden door Unie KBO op haar website (prod. 20 van KBO Brabant) – uiterlijk op dinsdag 7 december 2010 te 17:00 uur van de website te verwijderen. Een reden daarvoor is ook dat met het gebruik van de term “lidmaatschap” waar in feite een abonnement wordt bedoeld onjuiste informatie wordt verstrekt, terwijl de gekozen term er toe bijdraagt dat KBO Brabant zich, vanuit haar invalshoek gezien wel begrijpelijk, aangevallen voelt.

4.9. De gevorderde voorziening onder 2.1.1. om Unie KBO te verbieden in het blad Nestor een folder bij te voegen waarin leden van KBO Brabant de mogelijkheid wordt geboden om Nestorlid te worden, zal worden afgewezen. Het blad Nestor mag verspreid worden op de wijze zoals het thans is vormgegeven, te weten mét het inlegvel. Het gaat te ver om de verspreiding van dit reeds geproduceerde en kostbare blad nog langer op te houden. Daarmee zouden ook de KBO-leden in de elf overige provincies die part noch deel hebben aan dit geschil onevenredig worden gedupeerd. Hierbij wordt echter wel bepaald dat KBO Brabant tot woensdag 8 december 2010 te 12:00 uur de gelegenheid heeft om de inlegvellen in de voor Noord-Brabant bestemde exemplaren te verwijderen. KBO Brabant heeft zich hiertoe bereid en (grotendeels) in staat verklaard. Daarna moet de Nestor ook in Noord-Brabant worden verspreid. Dat moet uiterlijk vóór vrijdag 10 december 2010 te 08:00 uur zijn voltooid.

4.10. Aan KBO Brabant wordt de gelegenheid gegeven om zelf de inlegvellen te verwijderen in het Brabantse deel van de oplage van de Nestor. KBO moet tevens de uitnodiging om Brabants “nestor lid” te worden van haar website halen. Hieronder zal worden bepaald dat Unie KBOvoorshands alleen met de leden van KBO Brabant zal mogen communiceren in overleg met KBOBrabant. De voorzieningenrechter acht daarom geen verdere voorzieningen nodig om te voorkomen dat Unie KBO in Brabant “leden” werft.

4.11. De voorzieningen gevorderd onder 2.1.5. en 3.1.4. tot nakoming van verplichtingen c.q. voortzetting van activiteiten van Unie KBO uit hoofde van de lidmaatschapsverhouding acht de voorzieningenrechter onvoldoende concreet en zal derhalve worden afgewezen. Dat geldt ook voor de veroordeling zoals gevorderd onder 2.1.6. en 3.1.5. tot medewerking aan de feitelijke ontvlechting. Bovendien gaan deze vorderingen een beoordeling in kort geding te buiten. De in reconventie voorwaardelijk ingestelde spiegelbeeldige vorderingen van Unie KBO behoeven niet aan de orde te komen.

4.12. Ten aanzien van het gevorderde onder 2.1.7. geldt dat Unie KBO wordt veroordeeld om zich tot 31 december 2010 slechts in overleg met KBO Brabant tot de leden van KBO Brabant te richten. De voorzieningenrechter verheelt niet dat hij door deze voorziening mede beoogt te bevorderen dat partijen zich gezamenlijk tot de Brabantse leden kunnen wenden om het einde van de lidmaatschapsverhouding met Unie KBO te markeren, terwijl “communicatie in overleg”dwingt tot overleg. Er valt tussen partijen nog het een en ander te bespreken. IndienUnie KBO door de leden van KBO Brabant (telefonisch) wordt benaderd met vragen, dient zij deze leden door te verwijzen naar KBO Brabant. KBO Brabant heeft immers gesteld haar leden van dienst te kunnen zijn en aan die stelling mag zij worden gehouden. Mochten leden vanKBO Brabant zich met interesse in een lidmaatschap van/contract met Unie KBO melden, dan dient Unie KBO deze leden te berichten dat zij zich hiervoor pas vanaf 2 januari 2011 tot UnieKBO kunnen wenden.

4.13. Thans worden geen dwangsommen opgelegd. Aangezien de behandeling van dit kort geding in conventie en in reconventie deels zal worden aangehouden hebben partijen zonodig een ingang om zich tot de voorzieningenrechter te wenden en om uitbreiding van de dwangmiddelen verzoeken indien één der partijen in gebreke blijft aan de veroordelingen te voldoen. Voorlopig biedt het besprokene ter zitting aanknopingspunten voor de hoop dat partijen zich ook zonder dwang constructief zullen opstellen bij het afbreken van hetgeen zij gezamenlijk hebben.

4.14. Voor zover in dit vonnis niet is beslist wordt de beslissing op het gevorderde PRO FORMA aangehouden tot 31 januari 2011. Uiterlijk op die datum verneemt de voorzieningenrechter graag van partijen of voortzetting van het kort geding wordt gewenst. Bij gebreke van bericht zal de zaak als ingetrokken worden beschouwd.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

5.1. veroordeelt Unie KBO de uitnodiging tot “Brabants Nestor lidmaatschap” (prod. 20 dagvaarding) uiterlijk op dinsdag 7 december 2010 te 17:00 uur van haar website te verwijderen;

5.2. bepaalt dat het aan KBO Brabant tot woensdag 8 december 2010 te 12:00 uur is toegestaan om de inlegvellen uit de Nestor-bladen die bij de leden in Noord-Brabant bezorgd zullen worden te verwijderen en dat uiterlijk op vrijdag 10 december 2010 te 08:00 uur ook in het gebied Noord-Brabant de Nestor-bladen bezorgd moeten zijn;

5.3. gebiedt Unie KBO om indien zij zich tot en met 31 december 2010 op enigerlei wijze wenst te richten tot leden van KBO Brabant, zulks uitsluitend te doen in overleg met KBO Brabant;

5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. houdt de behandeling van het overige in conventie pro forma aan tot 31 januari 2011;

in reconventie

5.6. houdt de behandeling pro forma aan tot 31 januari 2011.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2010.

Opzegging lidmaatschap (tuindersvereniging)

Rb. Rotterdam, 21-9-2011, LJN  BT2394 (X  / Rotterdamse Bond van Volkstuinders)
Hoger beroep afgewezen.
Uitspraak over het opzeggen van het lidmaatschap. Onduidelijke uitspraak, rechter hanteert zowel “royement” als “opzegging”.
Daarnaast enigszins onduidelijke overwegingen over de ‘overeenkomst van lidmaatschap’ en art. 6:248 BW als beoordelingskader. Het blijft onduidelijk of lidmaatschap ook een overeenkomst is, en of daarvoor van belang is dat er een contract is ondertekend.







Vonnis van 21 september 2011

in de gevoegde zaken van
[eiseres], ..3

tegen

de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
ROTTERDAMSE BOND VAN VOLKSTUINDERS, …
en tegen

de de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
AMATEURTUINDERSVERENIGNG ATV “KWEEKLUST”,

Partijen worden hieronder aangeduid als “[eiseres]”, “de Bond” en “Kweeklust”.

1. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

2. Vaststaande feiten

2.1 Kweeklust is een amateurtuindersvereniging. Zij stelt zich ten doel de bevordering van het volkstuinwezen in het algemeen en de behartiging van de belangen van haar leden dienaangaande.

2.2 Kweeklust is als lid aangesloten bij de federatieve vereniging Rotterdamse Bond van Volkstuinders (verder: de Bond). Het lidmaatschap staat alleen open voor die natuurlijke personen die tevens lid zijn/worden van de Bond. Het lidmaatschap van de Bond vereist het lidmaatschap van een bij de Bond aangesloten vereniging, zoals Kweeklust. Het lidmaatschap van Kweeklust eindigt in ieder geval indien en zodra het lidmaatschap van de Bond eindigt en andersom.

2.3 [eiseres] is per 1 juni 2007 lid geworden van Kweeklust en de Bond.

2.4 Partijen sluiten een overeenkomst welke zowel door [eiseres] als door de Bond en Kweeklust op 1 juni 2007 wordt ondertekend. Op grond van deze overeenkomst wordt aan [eiseres] tegen betaling van een vergoeding ter beschikking gesteld een deel van het complex van de tuinvereniging Kweeklust aan het [straat] te Rotterdam ter grootte van 276 m2 , plaatselijk aangeduid met huisnummer [nummer].

Éen van de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden luidt als volgt:

De gebruiker verbindt zich de statuten, het huishoudelijk reglement en overige reglementen van de RBvV (lees: de Bond) en van de tuinvereniging ATV Kweeklust alsmede de gemeentelijke voorschriften ten aanzien van volkstuinen, stipt na te leven op straffe van opzegging van de overeenkomst door de RBvV. (…)

2.5 In de brief van 31 juli 2007 van Kweeklust aan [eiseres] staat onder meer:
“Van diverse kanten en bij herhaling wordt het bestuur erop aangevallen dat wij niets doen aan het feit dat u onbevoegd gebruik maakt van uw fiets op ons complex” (……) “Teneinde verdere klachten te voorkomen en de lieve vrede te bewaren verzoeken wij u zich stipt aan de regels te houden”

2.9 Naar aanleiding van bovengenoemde brieven is tussen partijen uitvoerig gecorrespondeerd en zijn er door Kweeklust vele schriftelijke reacties van [eiseres] ontvangen.

2.10 Bij aangetekend schrijven van 25 januari 2009 van Kweeklust werd [eiseres] in kennis gesteld van het bestuursbesluit tot opzegging van haar lidmaatschap per 1 mei 2009 op grond artikel 7, lid a, lid 2c, d, f en h. van het huishoudelijk reglement.
Deze brief vermeldt onder meer: “(….) Het zal duidelijk zijn dat wij niet zonder reden tot ons besluit zijn gekomen. Aan ons besluit is een periode van ruim 1.5 jaar voorafgegaan, die werd gekenmerkt door verergerende conflicten tussen u, een aantal leden en ons bestuur. De ergernis over uw houding, uw gedragingen en weigeringen te voldoen aan de normaal geldende regels en voorschriften voor onze leden, uw persisterende en krenkende wijze van het beantwoorden van brieven van ons bestuur, waarin u bij herhaling personen uit onze ledenkring en ondergetekende persoonlijk beschuldigde van discriminatie en zelfs racisme, culmineerden ten slotte in het bestuursbesluit, “tot hiertoe en niet verder”. (……….).”

2.11 In artikel 7 lid 2 van het huishoudelijk reglement staat:

“ opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging en de Bond als bedoeld in lid 1 sub a van dit artikel kan geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden ingeval leden, na daartoe op één of meer van de volgende punten bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand:
a) de tuin verwaarlozen;
b) (….)
c) de jaarnota niet op de gestelde tijd hebben voldaan;
d) anderen bij voortduring zonder noodzaak hinderen en/of overlast veroorzaken;
e) (….)
f) de belangen van de vereniging en/of van de Bond niet naar behoren behartigen;
g) (…)
h) op welke andere wijze dan ook ophouden te voldoen aan de vereisten welke door of krachtens de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging en/of van de Bond voor het lidmaatschap gesteld zijn of te eniger tijd gesteld mochten worden.

2.12 Bij brief van 30 januari 2009) heeft de Bond het lidmaatschap van [eiseres] van de Bond, alsmede de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2009.

2.13 [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden beslissing tot opzegging van het lidmaatschap bij de Commissie van Geschillen van de Bond.

2.14 Bij beslissing van 23 april 2009 heeft de Commissie van Geschillen het bezwaarschrift van [eiseres] ongegrond verklaard.

2.15 Bij brief van 30 april 2009 (abusievelijk gedagtekend: 30 januari 2009) heeft de Bond het besluit bekrachtigd en de datum van ontruiming nader bepaald op 1 juni 2009.

3. Het geschil

In conventie:

In de zaak van [eiseres] tegen de Bond:

De vorderingen van [eiseres] tegen de Bond

3.1 [eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat het besluit van 30 april 2009 van de Bond, waarin het bezwaar van [eiseres] tegen de beslissing haar lidmaatschap van de Bond op te zeggen, ongegrond is verklaard, te vernietigen en de Bond te veroordelen in de kosten van dit geding’

3.2 [eiseres] voert daartoe aan dat het bestreden besluit van de Bond in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 2:8 BW en 6:248 lid 2 BW. [eiseres] betwist de haar verweten gedragingen en/of tekortkomingen.

In conventie

4.1 Centraal in de gevoegde zaken staat de vraag of het lidmaatschap van [eiseres] van Kweeklust en de Bond rechtsgeldig is opgezegd. Indien dat het geval is, wordt toegekomen aan de vraag of [eiseres] gehouden is haar tuinhuis op de door de Bond gevorderde wijze te verkopen.

4.2 Een rechtspersoon, zoals in deze zaak een vereniging, en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zoals [eiseres] als lid van de verenigingen, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 lid 1 BW).

4.3 Het besluit van een orgaan van een rechtspersoon is vernietigbaar op gronden als genoemd in artikel 2:15 lid 1 BW, waaronder het geval indien sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 lid 1 BW worden geëist. Het toetsingskader wordt niet alleen bepaald aan de hand van de wettelijke bepalingen van titel 2, boek 2 BW, de statutaire bepalingen, het huishoudelijk reglement en de overige overeengekomen bepalingen, maar ook door de aard van de vereniging, te weten een samenwerkingsverband van leden met als doel het bevorderen van het op recreatieve en natuurlijke wijze tuinieren.

4.5 Aan de hand van deze criteria zal de rechtbank toetsen of er grond is voor toewijzing van de gevorderde vernietiging van de besluiten, waarbij het aankomt op de vraag of Kweeklust en de Bond, bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder die van [eiseres], maar ook die van de overige leden, in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit hebben kunnen komen.

4.6 Kweeklust heeft haar schriftelijk besluit van 25 januari 2009 op vijf pagina’s uitvoerig en aan de hand van een aantal voorbeelden gemotiveerd, waarbij verwezen werd naar eerdere schriftelijke sommaties (o.a. 31 juli 2007 over fietsen binnen het complex, 4 maart 2008 en 18 maart 2008 over het niet afsluiten van het toegangshek en overnachten in het tuinhuis). In zoverre is sprake van een bevoegd en na herhaalde schriftelijke waarschuwingen genomen gemotiveerd besluit van de vereniging.

4.7 De Bond heeft in zijn schriftelijk besluit van 30 januari 2009 zijn beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar het in overeenstemming met de statuten en reglementen genomen besluit van Kweeklust om het lidmaatschap op te zeggen en heeft [eiseres] daarin gewezen op de mogelijkheid van beroep bij de Geschillencommissie. Bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft de Geschillencommissie zowel [het lid] als het bestuur van Kweeklust het woord gegeven om hun standpunt nader toe te lichten en heeft daarop een gemotiveerd advies gegeven.Ten slotte heeft de Bond zijn eerder op 30 januari 2009 besluit op 30 april 2009 na bestudering van het advies van de Geschillencommissie schriftelijke bekrachtigd. De slotsom is dat de bestreden besluiten in formele zin en naar de wijze van totstandkoming geen strijd opleveren met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Beoordeeld dient vervolgens te worden of de besluiten ook naar de inhoud aan de toets van artikel 2:8 lid 1 BW voldoen.

4.8 Een besluit tot royement welk niet steunt op een voldoende feitelijke grondslag is onredelijk en daardoor vernietigbaar. Daarom dient onderzocht te worden of en hoe vaak feitelijk sprake is geweest van een overtreding van een verboden handeling alsmede de ernst van die overtreding, alle afzonderlijk én in samenhang met eerdere overtredingen en waarschuwingen beschouwd. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten worden uiteraard slechts die gedragingen en omstandigheden in de beschouwing betrokken die in tijd voorafgingen aan de bestreden besluiten.

4.9 Blijkens de dagvaarding heeft [eiseres] begrepen dat haar een veelheid aan gedragingen verweten wordt. [eiseres] noemt in dit verband de volgende verwijten:
-ze heeft gefietst op de paden;
-ze overnacht;
-ze sluit het hek van het tuincomplex niet af;
-ze sluit het eigen tuinhuisje niet af;
-haar tuin zou gekenmerkt worden door achterstallig onderhoud;
-ze zou werkzaamheden door derden laten verrichten;
-ze betaalt hij naar rekeningen niet op tijd;
Daarenboven heeft [eiseres] begrepen dat Kweeklust haar verwijt dat zij zou provoceren en zich lijdelijk zou verzetten, dat zij onverbeterlijk recalcitrant zou zijn en opzettelijk een aanrijding zou hebben veroorzaakt en in verband daarmee de verzekeraar opdracht zou hebben gegeven niet tot uit betaling over te gaan aan de wederpartij.

Kweeklust verwijt [eiseres] (cva sub 10 tot en met 14):
– het niet tijdig betalen van contributies en retributies;
– het anderen bij voortduring zonder noodzaak hinderen en/of overlast bezorgen;
– de belangen van de vereniging of de Bond te schaden;
– niet langer te voldoen aan de voorwaarden voor het lidmaatschap;
– onbetamelijk gedrag jegens de bestuurders en de tuincommissie van de vereniging.

In dit verband heeft Kweeklust aangevoerd dat [eiseres]:
– stelselmatig fietste op de wandelpaden;
– feitelijk permanent woonachtig was op het tuincomplex;
– zich niet hield aan de sluiting tijdens de winterperiode;
– katten (onaangelijnd) los liet lopen;
– regulier onderhoud van de tuin door derden liet uitvoeren

4.10 [eiseres] heeft enkele van de haar verweten overtredingen erkend, zij het dat het daarbij naar zij stelt ging om een eenmalige overtreding, overige overtredingen gerelativeerd aan de hand van de omstandigheden waaronder deze werden verricht en andere gemotiveerd weersproken.

4.11 De contractuele rechtsverhouding wordt, behalve door hetgeen partijen zijn overeengekomen, mede bepaald door – onder meer – de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). Daarom dient de opzegging niet uitsluitend getoetst te worden aan de expliciet genoemde verplichtingen in de overeenkomst, de statuten, het huishoudelijk reglement en overige reglementen van Kweeklust, maar ook aan de meer algemene vraag of [eiseres] zich gedragen heeft als een behoorlijk lid van deze vereniging. Kortom, [eiseres] is niet alleen houden tot naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst met de Bond (waaronder die zich te gedragen zoals het een goed huurder betaamt) en de verplichtingen die verbonden zijn aan het lidmaatschap van Kweeklust en de Bond (het huishoudelijk reglement van Kweeklust), maar óók tot naleving van de verplichtingen die uit de aard van de overeenkomst van lidmaatschap, en de redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
4.12 In dit verband wordt overwogen dat van een lid redelijkerwijs gevergd kan worden dat hij zich conformeert aan de regels en rekening houdt met de belangen van de overige leden op het tuincomplex. Dit volgt uit de statutaire doelstelling van de Bond en Kweeklust en de wijze waarop zij die wensen inhoud te geven. Weliswaar lijkt het lidmaatschap weinig gemeenschappelijke activiteiten te vereisen en komt het de rechtbank voor dat tuinieren een vrij individuele aangelegenheid is, dit neemt niet weg dat een lid deel uitmaakt van een samenwerkingsverband waarin hij rekening dient te houden met de redelijke belangen van de andere leden op het tuincomplex. Tot die redelijke belangen is niet alleen te rekenen dat het lid zich conformeert aan de geldende regels, maar ook het belang bij een ontspannen en ongestoorde relatie met de overige leden/gebruikers van het tuincomplex omdat, naar wordt aangenomen, het tuinieren als een ontspanning in de recreatieve sfeer bedoeld is. Eentuindersvereniging zoals Kweeklust, heeft ontegenzeggelijk belang bij een goede sfeer op het complex en bij een normale en werkbare verstandhouding tussen haar leden onderling en met het bestuur.

4.13 Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de door beide partijen overgelegde stukken voldoende vast komen te staan dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds het bestuur en een groot aantal leden van Kweeklust. De rechtbank komt voorts tot het oordeel dat de verstoring van de verstandhouding in overwegende mate te wijten is aan de reacties van [eiseres] op de al dan niet terechte verwijten van de zijde van het bestuur. De toonzetting en inhoud van de vele brieven van [eiseres] gericht aan het bestuur kunnen door het bestuur als provocerend, denigrerend en daardoor als grievend ervaren worden. Die aldus verstoorde verstandhouding is van dien aard dat het van Kweeklust in redelijkheid niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [eiseres] te laten voortduren. Daarom kan in het midden blijven of naast de erkende of gerelativeerde overtredingen, alle
overige door Kweeklust gestelde, doch door [eiseres] betwiste overtredingen feitelijk hebben plaatsgevonden.

4.14 Kweeklust en de Bond hebben er een evident belang bij dat leden de voorschriften naleven, zeker die tot doel hebben de leefbaarheid op het tuincomplex te waarborgen. Bij de beslissing of ingeval van overtreding van die voorschriften na herhaaldelijke waarschuwingen, de niet naleving van de voorschriften in de gegeven omstandigheden voldoende ernstig is om een besluit tot royement te rechtvaardigen, heeft het bestuur van de vereniging een zekere ruimte voor een eigen beleid. Het royementsbesluit is immers slechts vernietigbaar voor zover het in strijd komt met de in artikel 2:8 BW genoemde norm.

4.15 In de afweging van de belangen die de vereniging dient te maken bij het nemen van het besluit, dient mede betrokken te worden het zwaarwegend belang van [eiseres] bij een voortzetting van het lidmaatschap en de huurovereenkomst, reeds omdat zij eigenaresse is van het op het gehuurde bevindende tuinhuisje, welke zij in beginsel slechts aan een door Kweeklust aan te wijzen koper tegen een door de Taxatiecommissie van Kweeklust, of, eventueel in beroep, door de Technische Commissie van de Bond, te bepalen koopprijs dient te verkopen. Gelet echter op alle overige feiten en omstandigheden van het geval konden en mochten Kweeklust en de Bond, ook indien rekening gehouden wordt met het zwaarwegend belang van [eiseres] bij voortzetting van het lidmaatschap, naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid de bestreden besluiten nemen.

Hoger beroep ontzetting lid (Royement)

Hof Arnhem, 11-10-2011, LJN BT7495 (Wildbeheer / lid)


Tamelijk zeldzame uitspraak in hoger beroep over ontzetting uit het lidmaatschap. Hoger beroep van Rb. Zwolle, 13-10-2010, LJN BR3090 (eiser /Wildbeheer).


De vereniging probeert het lid te royeren, omdat hij de schadelijke ganzen in zijn beheersgebied niet afschiet. Het juridische probleem is dat er geen statutaire bepaling is op grond waarvan leden daartoe verplicht zijn. Het feit dat het beleid is, blijkt niet voldoende. Het hof zegt op dat punt niet veel meer dan dat ze het eens is met de rechtbank.

Het hof geeft wel aan dat het niet uitmaakt als een lid per ongeluk bezwaar maakt bij het bestuur in plaats van beroep instelt bij de ALV.


Het onderliggende, feitelijke geschil, staat het duidelijkst in r.o. 4.7 van de rechtbank: “[eiser] erkent dat hij in het broedseizoen schadelijke ganzen liever verjaagt door met zijn scooter en jachthond het veld in te gaan dan door afschot.” en “[eiser] stelt voorts dat een conflict is ontstaan nadat de jachtschappen 3 en 4 zijn samengevoegd. (…) Na de samenvoeging zijn problemen ontstaan tussen [eiser], die verantwoordelijk was voor de activiteiten van jachtschap 4 en [E], die verantwoordelijk was voor jachtschap 3 en die tevens secretaris was van de WBE.”


HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

Wildbeheerheid Jachtvereniging Kampen,
appellante, in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: WBE,

tegen [geïntimeerde], geïntimeerde, in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],

Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 13 oktober 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, hierna te noemen de rechtbank, aan welk vonnis het 
LJN -nummer BR3090 is toegekend.

Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 december 2010 is door WBE hoger beroep ingesteld van het genoemd vonnis, hierna te noemen het beroepen vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 januari 2011.


De beoordeling




2. De vaststaande feiten zijn de volgende:
(i) De WBE is conform de Flora- en Faunawet belast met het wildbeheer op aan haar toegewezen gronden in de gemeente Kampen.
(ii) [geïntimeerde] was van 1975 tot 31 maart 2009 lid van de WBE.
(iii) In de statuten van de WBE is onder meer bepaald:

‘EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 9
(…)
8. Ontzetting van het lidmaatschap geschiedt door het bestuur. Betrokkene wordt van een besluit tot ontzetting bij aangetekende brief in kennis gesteld.
9. Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniginghandelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
10. Als grond voor ontzetting geldt in ieder geval overtreding van de bepalingen van de Jacht- of Vogelwet, het niet handelen conform de jachtafspraken of het anderszins onduldbare schade toebrengen aan de belangen van de vereniging.
11. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen vier weken na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het bestuur bevoegd de betrokkene te schorsen. De schorsing vervalt indien een algemene vergadering niet binnen twee maanden na datum van de schorsing, de opzegging of ontzetting heeft bekrachtigd en kanniet worden verlengd.
(…)

5. Leden zijn tot op dit moment noch statutair noch op andere wijze verplicht om naast het genot van de jacht ook schade te bestrijden via een door de WBE verstrekte ontheffing.
(…)
Afspraken
(…)
c. De heer [geïntimeerde] zal in ieder geval op dinsdag en woensdag in het veld zijn om actief schade te bestrijden.
(…).’

(v) Bij brief van 25 februari 2009 is namens het bestuur van de WBE aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:

‘Hierbij delen wij u mede dat het bestuur op 21 februari jl. in haar vergadering heeft besloten, u per 31 maart 2009 te ontzetten uit het lidmaatschap van de WBE-jachtvereniging kampen (hierna te noemen WBE).
Dit besluit is genomen op grond van artikel 9, leden 8. 9 en 10 van de statuten van de WBE.
Het bestuur is van mening dat u in redelijkheid niet langer lid kunt blijven van de vereniging, omdat u haar belangen schaadt en de gemaakte afspraken met het bestuur niet nakomt.

Enkele feiten
1. U weigerde in eerste instantie, zoals u aangaf op 21 juli, schade te bestrijden. Dit is uw goed recht, mits u dat vooraf kenbaar maakt aan het bestuur. Uw argumentatie dat niet de grondgebruiker maar u zelf bepaalt wat u doet betreffende schadebestrijding van overzomerende ganzen, is een totaal ongegrond argument.
2. Op of rond 14 juli jl. hebt u de jachtopziener, die in opdracht van het bestuur wel schade bestreed, op zeer onheuse wijze bejegend, alsook een lid van de WBE dat de jachtopziener vergezelde.
3. Door uw handelen de laatste jaren wilden drie grondgebruikers u de toegang weigeren op door hen in gebruik zijnde landerijen, ook voor de jacht in het kader van de Flora&Faunawet (F&F-wet). De voorzitter van de WBE heeft naar deze grondgebruikers toe aangegeven dat dit op voorhand niet mogelijk was.
4. Drie grondgebruikers hebben middels een schrijven in januari jl. aangegeven u niet meer in het veld te willen hebben om schade te bestrijden (…).
5. Op 21 juli jl. hebben we afspraken gemaakt. U beloofdedat u actief twee keer per week alsnog ganzenschade zou bestrijden. Zowel het signaal van de grondgebruikers als uw verplichte rapportage van de FBE Overijssel geven er geen blijk van dat u dit ook inderdaad gedaan hebt (…).
6. Op 4 oktober jl. heeft u gemeld aan de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat u de hele periode van 1 april tot 1 oktober 2008 geen gans heeft geschoten. Uw rapportageformulier gaf aan dat u toen niet de waarheid sprak.


De vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiser:
3. [geïntimeerde]heeft als oorspronkelijk eiser gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van hem uit het lidmaatschap van WBE te vernietigen en WBE te veroordelen deze vernietiging te gehengen en te gedogen, met veroordeling van WBE in kosten van het geding

De beslissing in eerste aanleg:
4. De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis overeenkomstig het gevorderde beslist (royement vernietigd).

Met betrekking tot grief 1:
5. Blijkens de toelichting op grief 1 tracht WBE met deze grief in de eerste plaats ingang te doen vinden de redenering dat [geïntimeerde] in zijn vorderingen als oorspronkelijk eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op de grond dat [geïntimeerde] in plaats van in beroep te gaan bij de algemene vergadering van het litigieuze besluit tot ontzetting, als voorzien in art. 9 lid 11 van de statuten van WBE, bij het bestuur daartegen bezwaar heeft gemaakt.

6. Het hof kan WBE in die gedachtegang niet volgen. In de eerste plaats kan immers worden vastgesteld dat het gebruik van de term ‘bezwaar’ in plaats van ‘beroep’ blijkens de verdere gang van zaken op dit punt niet tot enig misverstand aanleiding heeft gegeven. Aangezien het bestuur blijkens art. 22 lid 1 eerste zin van de statuten in beginsel de algemene vergadering bijeenroept en blijkens art. 20 lid 1 eerste zin in beginsel de voorzitter van het bestuur van WBE haar leidt, is het aanvaardbaar dat [geïntimeerde] van het litigieuze besluit tot ontzettting beroep aantekende op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.

7. Voorts stelt WBE zich – naar het hof begrijpt – op het standpunt dat [geïntimeerde] niet de bevoegdheid toekomt om vernietiging van het eerder genoemde besluit tot ontzetting te vorderen, maar, zo daar gronden voor zouden bestaan, enkel van het besluit van de algemene vergadering van 6 april 2009 tot bekrachtiging van het ligieuze besluit tot ontzetting.

8. Het hof is van oordeel dat de tot vernietiging strekkende vordering van [geïntimeerde] aldus is te verstaan – en naar het oordeel van het hof ook zo door WBE kan en moet worden verstaan en bovendien is verstaan – dat zij strekt tot vernietiging tot het litigieuze besluit tot ontzetting en – als sequeel daarvan – het eerder genoemde besluit van de algemene vergadering tot bekrachtiging ervan. Het hof acht zulks ook in de toewijzing door de rechtbank van het door [geïntimeerde] op dit punt gevorderde besloten.

9. Grief 1 faalt derhalve.

Met betrekking tot grief 2 (gedeeltelijk):
10. Met deze grief wordt in hoger beroep onder meer aan de orde gesteld de aard van de rechterlijke toetsing bij een beroep op de vernietigbaarheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon op grond van het bepaalde in art. 2:15 lid 1 onder b BW. Art. 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW houdt in dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 2:8 BW.

11. Hof overweegt daaromtrent het volgende.

12. De rechterlijke toetsing van besluiten aan de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in art. 2:15 lid 1 onder b BW, dient een marginale toetsing te zijn. Het gaat daarbij om de vraag of, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het beroepen vonnis terecht heeft overwogen, het bestuur bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen.

13. Voor zover WBE met de grief wenst te betogen dat de rechtbank een verkeerde toetsingsmaatstaf tot uitgangspunt zou hebben genomen, faalt het derhalve.

Met betrekking tot de grieven 2 (voor het overige), 3 en 4:
14. Deze grieven stellen aan de orde de vraag of het litigieuze besluit tot ontzetting al dan niet vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door art. 2:8 BW worden geëist. Het daaromtrent in de statuten bepaalde is overeenstemming met deze bepaling. 

15. Voorop gesteld moet worden dat ingevolge art. 2:35 lid 3 BW ontzetting van een lid uit diens lidmaatschap van een vereniging alleen kan worden uitgesproken, wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.

16. Het hof constateert dat WBE niet alleen in eerste aanleg, zoals ook de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van het beroepen vonnis heeft geoordeeld, maar ook in hoger beroep niet, althans niet voldoende heeft geconcretiseerd, in welk opzicht [geïntimeerde] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van WBE zou hebben gehandeld. WBE heeft geen bepalingen van de statuten of van enig reglement genoemd en evenmin bepaalde besluiten, in strijd waarmee [geïntimeerde] zou hebben gehandeld. Ook bij pleidooi is desgevraagd geen verduidelijking in dit opzicht gegeven.

17. Resteert te onderzoeken of [geïntimeerde] de vereniging onredelijk heeft benadeeld. Het hof stelt vast dat in hoger beroep geen wezenlijk andere gezichtspunten aan de orde zijn geweest dan die de rechtbank in eerste aanleg te licht heeft bevonden om tot de gevolgtrekking te komen dat [geïntimeerde] de vereniging onredelijk heeft benadeeld, zodat het hof de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 van het beroepen vonnis gegeven motivering tot de zijne maakt. Het hof voegt daaraan nog toe dat ook desgevraagd bij pleidooi de inhoud van de afspraak van 21 juli 2008 niet zodanig is verduidelijkt dat de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat [geïntimeerde] zich bij die afspraak heeft verbonden om uitsluitend of bij voorkeur het middel van afschot te hanteren.

18. De grieven 2 (voor het overige), 3 en 4 treffen derhalve evenmin doel.

Met betrekking tot grief 5:
19. Met grief 5 komt WBE op tegen het oordeel van de rechtbank dat de overige in het onderhavige geval spelende omstandigheden met betrekking tot de ontzetting van [geïntimeerde] gemotiveerd zijn weersproken en dat WBE heeft nagelaten heeft andere feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat WBE onduldbare schade heeft geleden.

20. Het hof leest in grief 5 en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 van het beroepen vonnis gemotiveerd zijn verworpen. Het hof neemt daarom die motivering over.

21. Grief 5 leidt derhalve ook niet tot het beoogde doel.

De slotsom.
22. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van WBE als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde]. De kosten zullen wordenberekend naarhet liquidatietarief voor de hoven (tarief II, 1 pt.à € 894).De beslissing
Het gerechtshof:

bekrachtigt het beroepen vonnis;

Onterechte ontzetting uit lidmaatschap (royement)

Rb. Zwolle, 13-10-2010, LJN BR3090 (eiser /WBE)

Vonnis van 13 oktober 2010
in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging WILDBEHEEREENHEID JACHTVERENIGING KAMPEN,

Partijen zullen hierna [eiser] en de WBE genoemd worden.

2. De feiten
2.1. De WBE is conform de Flora- en Faunawet belast met het wildbeheer op aan haar toegewezen gronden in de gemeente Kampen.

2.2. [eiser] was van 1975 tot 31 maart 2009 lid van de WBE.

2.3. In de statuten van de WBE is onder meer bepaald:

“EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 9
[…]
8. Ontzetting van het lidmaatschap geschiedt door het bestuur. Betrokkene wordt van een besluit tot ontzetting bij aangetekende brief in kennis gesteld.
9. Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
10. Als grond voor ontzetting geldt in ieder geval overtreding van de bepalingen van de Jacht- of Vogelwet, het niet handelen conform de jachtafspraken of het anderszins onduldbare schade toebrengen aan de belangen van de vereniging.”

2.4. De voorzitter van het bestuur van de WBE heeft in een brief aan de leden van 4 augustus 2008 onder meer het volgende geschreven:

“Algemeen
[…]
1. Het genot van de jacht wordt door de WBE gehuurd van de NV Kampereiland (gemeente Kampen) en aan de leden volgens de regels van de statuten verdeeld.
2. Het schadebestrijden, van dieren die nietbejaagd mogen worden volgens de F&F wet, kan alleen gebeuren door jachtaktehouders op basis van een grondgebruikersverklaring. Onze WBE heeft van de meeste grondgebruikers op Kampereiland zulk een verklaring en geeft door middel van een ontheffing van de FBE (Prov. Overijssel) aan haar leden en zonodig de jachtopziener toestemming om de overzomerende- en overwinterende ganzen, met ondersteuning van het geweer, deze te verjagen om landbouwschade te voorkomen.
3. […]
4. […]
5. Leden zijn tot op dit moment noch statutair noch op andere wijze verplicht om naast het genot van de jacht ook schade te bestrijden via een door de WBE verstrekte ontheffing.

[…]
Afspraken
[…]
c. De heer [eiser] zal in ieder geval op Dinsdag en Woensdag in het veld zijn om actief schade te bestrijden.
[…]”

2.5. Bij brief van 25 februari 2009 is namens het bestuur van de WBE aan [eiser] het volgende geschreven:
“Hierbij delen wij u mede dat het bestuur op 21 februari jl. in haar vergadering heeft besloten, u per 31 maart 2009 te ontzetten uit het lidmaatschap van de WBE-jachtvereniging kampen (hierna te noemen WBE).
Dit besluit is genomen op grond van artikel 9, leden 8. 9 en 10 van de statuten van de WBE.
Het bestuur is van mening dat u in redelijkheid niet langer lid kunt blijven van de vereniging, omdat u haar belangen schaadt en de gemaakte afspraken met het bestuur niet nakomt.

Enkele feiten
1. U weigerde in eerste instantie, zoals u aangaf op 21 juli, schade te bestrijden. Dit is uw goed recht, mitsu dat vooraf kenbaar maakt aan het bestuur. Uw argumentatie dat niet de grondgebruiker maar u zelf bepaalt wat u doet betreffende schadebestrijding van overzomerende ganzen, is een totaal ongegrond argument.
2. Op of rond 14 juli jl. hebt u de jachtopziener, die in opdracht van het bestuur wel schade bestreed, op zeer onheuse wijze bejegend, alsook een lid van de WBE dat de jachtopziener vergezelde.
3. Door uw handelen de laatste jaren wilden drie grondgebruikers u de toegang weigeren op door hen in gebruik zijnde landerijen, ook voor de jacht in het kader van de Flora&Faunawet (F&F-wet). De voorzitter van de WBE heeft naar deze grondgebruikers toe aangegeven dat dit op voorhand niet mogelijk was.
4. Drie grondgebruikers hebben middels een schrijven in januari jl. aangegeven u niet meer in het veld te willen hebben om schade te bestrijden (…).
5. Op 21 juli jl. hebben we afspraken gemaakt. U beloofde dat u actief twee keer per week alsnog ganzenschade zou bestrijden. Zowel het signaal van degrondgebruikers als uw verplichte rapportage van de FBE Overijssel geven er geen blijk van dat u dit ook inderdaad gedaan hebt (…).
6. Op 4 oktober jl. heeft u gemeld aan de heren [A] en [B] dat u de hele periode van 1 april tot 1 oktober 2008 geen gans heeft geschoten. Uw rapportageformulier gaf aan dat u toen niet de waarheid sprak.

Verder overwegende dat:
* u hebt gehandeld in strijd met de verleende ontheffing van de WBE/FBE;
* u de gemaakte afspraken met het bestuur niet bent nagekomen;
* u ons op basis van onwaarheden hebt geïnformeerd;
* terzijde ook is aangegeven dat u eerder een boete van de WBE hebt gehad wegens een overtreding van de ontheffingsvoorwaarden in het kader van de schadebestrijding, van overwinterende ganzen, waarvoor u ook bent veroordeeld, door de Rechtbank Zwolle-Lelystad maar dan in het kader van de F&F wet.
* tevens terzijde is aangegeven dat u in een geschil in de combinatie 3-4 niet constructief wilde meewerken bij de bemiddeling door een onafhankelijke persoon die door het bestuur daarvoor was gevraagd.
[…]”

2.6. [eiser] heeft in een brief van 19 maart 2009 bij het bestuur van de WBE bezwaar gemaakt tegen het besluit om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. 

2.7. In een brief van 27 maart 2009 heeft het bestuur van de WBE alle leden van de WBE opgeroepen voor een Algemene ledenvergadering op 6 april 2009 en voorts onder meer geschreven:
“Op deze Algemene ledenvergadering zal u nader worden ingelicht over het bestuursbesluit betreffende de ontzettinguit het lidmaatschap conform de statuten van
de heer [eiser] (…).
De heer [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen 4 weken na ontvangst in beroep te gaan bij de Algemene ledenvergadering.
Wel is er een brief gedateerd 19-03-2009, bij het bestuur binnengekomen van mevrouw
Mr. [C], waarin zij namens dhr. [eiser] het bestuursbesluit aanvecht. (…)
De inhoud van de brief is geen aanleiding geweest om als bestuur bij elkaar te komen en ons standpunt te veranderen. (…)
We doen een dringend beroep op u, om op deze ledenvergadering aanwezig te zijn, want de besluitvorming van de leden, of het bestuur dhr. [eiser] al dan niet terecht het lidmaatschap heeft ontzet, kan verregaande gevolgen hebben voor de toekomst van de WBE.”

2.8. Tijdens de Algemene ledenvergadering van de WBE op 6 april 2009 is [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar tegen het bestuursbesluit toe te lichten. Vervolgens hebben de leden gestemd over bekrachtiging van genoemd bestuursbesluit. 
Het proces-verbaal van de stemming vermeldt:

“Uitslag van de stemming
Aanwezig zijn 23 leden, waarvan er 23 aan de stemming deelnemen. Deze zijn allen stemgerechtigd. De heer [eiser] neemt geen deel aan de stemming. De stemming geschiedt schriftelijk.

De uitslag van de stemming is als volgt.
* Totaal uitgebracht stemmen: 23
* Voor bekrachtiging van het bestuursbesluit van 21 februari 2009 15
* Tegen bekrachtiging van het bestuursbesluit 6
* Blanco stemmen 2
De stemmingscommissie is unaniem over de uitslag van de stemming. De voorzitter heeft de adviseur van de heer [eiser], mevrouw [C], inzage gegeven in de stembriefjes. Zij heeft aangegeven dat zij instemt met de telling van de stemmen.”

3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de WBE zal vernietigen en de WBE zal veroordelen deze vernietiging te gehengen en te gedogen;
II. de WBEzal veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. [eiser] baseert zijn vordering op de stelling dat het bestuur van de WBE zijn besluit om hem te ontzetten uit het lidmaatschap op onjuiste feiten en omstandigheden heeft gebaseerd en een onjuiste afweging van belangen heeft gemaakt. [eiser] voert aan dat hij niet heeft gehandeld in strijd metde reglementen en statuten van de WBE en dat hij de WBE niet onredelijk heeft benadeeld. [eiser] beroept zich op artikel 2:15 lid 1 sub a. en b. BW. 

3.3. DeWBE voert primair aan dat het besluit om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten tot stand is gekomen overeenkomstig de formele regels uit de wet en statuten.
Subsidiair voert zij aan dat [eiser] herhaaldelijk heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen en besluiten van de WBE. Doel van de WBE is het wildbeheer op de haar toegewezen jachtgronden op het Kampereiland. De schadebestrijding is daarvan een wezenlijk onderdeel. Een goede verstandhouding met de grondgebruikers is noodzakelijk, aangezien schadebestrijding slechts is toegestaan indien de grondgebruikers een grondgebruikersverklaring afgeven waarin zij ontheffing verlenen om op de door hen gebruikte gronden schade te bestrijden. Doordat [eiser], ondanks gemaakte afspraken, niet op effectieve wijze aan schadebestrijding heeft gedaan, hebben drie grondgebruikers aan [eiser] geen ontheffing meer willen verlenen om aan schadebestrijding te doen. Het belang van de WBE is daardoor geschaad en de continuïteit van de jacht in gevaar gebracht.
Voorts voert de WBE onder meer aan dat [eiser] op 14 juli 2008 de jachtopziener, [D], onheus heeft bejegend en dat [eiser] (in 2002) door de rechtbank Zwolle-Lelystad schuldig is verklaard aan overtreding van de Flora- en Faunawet.

4. De beoordeling
artikel 2:15 lid 1 sub a. BW
4.1. Ingevolge artikel 2:15 lid 1 sub a. BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. 

4.2. [eiser] stelt dat op de ledenvergadering van de WBE op 6 april 2009 slechts 15 leden vóór de ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap hebben gestemd. Dat is nog geen 40% van de 38 verenigingsleden. Volgens [eiser] waren 13 leden niet aanwezig wegens gebrek aan vertrouwen in het bestuur en heeft een aantal van deze laatste leden schriftelijk aan het bestuur te kennen gegeven tegen de ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap te zijn. De WBE heeft dus besloten zijn ontzetting uit het lidmaatschap te handhaven in de wetenschap dat minder dan de helft van de leden daar daadwerkelijk achter stond, aldus [eiser].

4.3. Uit de stukken blijkt dat de gang van zaken rond het besluit tot ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap als volgt is geweest:
– Het bestuursbesluit tot ontzetting van 21 februari 2009 is schriftelijk, met vermelding van de gronden, aan [eiser] meegedeeld (bij brief van 25 februari 2009);
– [eiser] heeft (bij brief van 19 maart 2009) bij het bestuur bezwaar ingediend tegen voormeld besluit;
– Het bestuur heeft in een brief van 27 maart 2009 een Algemene ledenvergadering bijeengeroepen op 6 april 2009 met de aankondiging dat het bestuursbesluit betreffende de ontzetting uit het lidmaatschap door [eiser] wordt bestreden en een dringend verzoek aan de leden aanwezig te zijn;
– [eiser] is tijdens deze Algemene ledenvergadering in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar toe te lichten en zijn standpunt uiteen te zetten;
– Tijdens de ledenvergadering zijn 15 stemmen vóór, twee blanco en 6 tegenbekrachtiging van het bestuursbesluit van 21 februari 2009 uitgebracht.
Uit deze gang van zaken blijkt dat het bestuursbesluit met een meerderheid van stemmen door de Algemene vergadering is bekrachtigd. Niet is gebleken dat het besluit van de algemene ledenvergadering in strijd met de statuten tot stand is gekomen. Het beroep op vernietiging op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a. faalt derhalve.

artikel 2:15 lid 1 sub b. BW
4.4. Op grond van de wet alsmede op grond van de statuten van de WBE kan ontzetting uit het lidmaatschap slechts geschieden indien een lid (a.) in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of (b.) de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Toetsingsmaatstaf is de vraag of het bestuur bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

a. strijd met statuten, reglementen of besluiten van de vereniging
4.5. De WBE betoogt dat [eiser] herhaaldelijk heeft gehandeld instrijd met de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Uit hetgeen de WBE heeft aangevoerd blijkt dat zij [eiser] met name verwijt dat hij niet (voldoende effectief) de bestrijding van schadelijke diersoorten ter hand neemt. Echter, zowel in haar brief van 4 augustus 2008 aan de leden, als in haar brief van 25 februari 2009 aan [eiser] schrijft de WBE dat schadebestrijding geen verplichting is voor de leden. De enkele omstandigheid dat [eiser] – althans in de ogen van de WBE – niet op effectieve wijze aan schadebestrijding doet, kan dan ook geen grond vormen voor ontzetting uit het lidmaatschap van de WBE wegens strijd met statuten, reglementen of besluiten.
De WBE heeft verder in het geheel niet geconcretiseerd welke specifieke bepalingen in statuten, reglementen of besluiten [eiser] heeft geschonden. Voor zover het besluit van de WBE is gegrond op de stelling dat [eiser] daarmee in strijd heeft gehandeld, heeft de WBE dan ook niet in redelijkheid en billijkheid tot dit besluit kunnen komen.

b. onredelijke benadeling
4.6. De WBE heeft met name aan haar besluit ten grondslag gelegd dat [eiser], ondanks gemaakte afspraken om actief schade te bestrijden, wildschade (door met name ganzen) niet wil bestrijden door afschot. [eiser] heeft bovendien onjuiste mededelingen gedaan over door hem geschoten ganzen, althans die mededelingen komen niet overeen met hetgeen hij heeft vermeld op zijn rapportageformulier. Voorts zijn er klachten binnengekomen van grondgebruikers. Drie van de grondgebruikers hebben verklaard aan [eiser] geen ontheffing meer te verlenen om aan schadebestrijding te doen. Hierdoor kan de WBE haar doel, het wildbeheer, niet goed behartigen. Door de houding van [eiser] is de relatie met de grondgebruikers verstoord en het belang van de WBE geschaad, aldus steeds de WBE.

4.7. [eiser] erkent dat hij in het broedseizoen schadelijke ganzen liever verjaagt door met zijn scooter en jachthond het veld in te gaan dan door afschot. Na het broedseizoen, in de maanden juli tot en met september, mijdt hij naar zijn zeggen het middel van afschot niet. [eiser] betwist dat hij verplicht is schade te bestrijden door afschot. Hij stelt zich aan de afspraken omtrent de schadebestrijding te hebben gehouden, maar daarbij zoveel mogelijk het middel van verjagen – in plaats van bejagen – te hebben toegepast.
[eiser] stelt voorts dat een conflict is ontstaan nadat de jachtschappen 3 en 4 zijn samengevoegd. [eiser] heeft zelf in het verleden gejaagd op jachtschap 4, dat in 2003 is samengevoegd met jachtschap 3. Na de samenvoeging zijn problemen ontstaan tussen [eiser], die verantwoordelijk was voor de activiteiten van jachtschap 4 en [E], die verantwoordelijk was voor jachtschap 3 en die tevens secretaris was van de WBE. Volgens [eiser] hebben alleen grondgebruikers uit het voormalige jachtschap 3, het (voormalige) gebied van [E], over [eiser] geklaagd en zijn ontheffing voor de schadebestrijding ingetrokken en hebben de grondgebruikers uit jachtschap 4 – ook in het verleden – nooit over hem geklaagd. [eiser] stelt zelf nooit klachten te hebben ontvangen van grondgebruikers.

4.8. De rechtbank overweegt dat een zwaardere verenigingsrechtelijke sanctie dan een ontzetting niet denkbaar is. Ontzetting is een besluit met een disciplinair of tuchtrechtelijk en tevens onterend karakter. In dat licht zijn de omstandigheid dat drie grondgebruikers de ontheffing voor [eiser] voor schadebestrijding hebben ingetrokken alsmede de verstoorde verhouding met deze grondgebruikers naar het oordeel van de rechtbank niet vandien aard dat daardoor onduldbare schade is toegebracht aan de vereniging en dat een daarop gebaseerd besluit tot ontzetting – waardoor [eiser] zowel persoonlijk als in zijn hoedanigheid van jager ernstig in zijn belangen wordt geschaad – gerechtvaardigd is.
In dit oordeel weegt de rechtbank mee dat schadebestrijding door de leden op grond van de statuten van de WBE niet verplicht is en dat het bestuur (zoals het vermeldt in zijn brief van 4 augustus 2008) aan de jachtopzichter kan vragen om schade te bestrijden, indien in een bepaald jachtschap niets of te weinig wordt gedaan aan de schadebestrijding. Voorts wordt meegewogen dat de WBE erkent in (punt 8 van) de conclusie van antwoord dat de moeilijkheden binnen de samengevoegde jachtschappen 3 en 4 niet alleen zijn veroorzaakt door [eiser]. Deze problemen dienen dan ook niet uitsluitend [eiser] aangerekend te worden.

4.9. De WBE heeft verder nog aangevoerd: 
1. dat [eiser] de jachtopziener en een lid van de WBE op 14 juli 2008 onheus heeft bejegend,
2. dat [eiser] in strijd met de verleende ontheffing van de WBE/FBE heeft gehandeld,
3. dat [eiser] in 2002 een boete opgelegd heeft gekregen door de WBE wegens een overtreding van de ontheffingsvoorwaarden in het kader van de schadebestrijding (en hiervoor door de rechtbank Zwolle-Lelystad is veroordeeld in het kader van de F&F wet),
4. dat [eiser] een moeilijk persoon is die onhoudbaar is als lid van de WBE.
ad 1.
[eiser] betwist dat hij iemand onheus zou hebben bejegend. Hij stelt dat hij alleen zijn verbazing heeft uitgesproken over het feit dat de jachtopziener voornemens was schade te gaan bestrijden in aanwezigheid van een derde.
ad 2.
[eiser] heeft aangevoerd dat niet duidelijk is in strijd met welke ontheffing hij heeft gehandeld.
ad 3.
In verband met de boete in 2002 voert [eiser] aan dat hij destijds van de rechtbank Zwolle-Lelystad geen straf opgelegd heeft gekregen en dat de gebeurtenis inmiddels meer dan zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden.
ad 4.
[eiser] heeft aangevoerddat hij al sinds 1975, dus al 35 jaar, lid is van de WBE en dat de huidige problemen zijn ontstaan na samenvoegen van de jachtschappen 3 en 4. Volgens hem is de WBE op de hoogte van de verhoudingen van haar leden onderling sinds de samenvoeging van deze jachtschappen.

4.10. De rechtbank overweegt dat [eiser] de hiervoor in rechtsoverweging 4.9. genoemde punten gemotiveerd heeft weersproken. Het had derhalve op de weg van de WBE gelegen om met betrekking tot deze punten – wat daar ook verder van zij – nadere feiten of omstandigheden aan te voeren waaruit kan volgen dat daardoor onduldbare schade is toegebracht aan de WBE. Nu de WBE dat heeft nagelaten, heeft zij onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat onduldbare schade is toegebracht aan de vereniging.

4.11. Uit het vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank de WBE niet voldoende onderbouwd heeft gesteld dat haar belangen door [eiser] zo ernstig en onredelijk zijn benadeeld, dat daardoor de maatregel van ontzetting uit het lidmaatschap – die voor [eiser] niet alleen diffamerend is maar ook tot gevolg heeft dat hij niet meer kan jagen – gerechtvaardigd is. De WBE heeft derhalve bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid niet tot de maatregel van ontzetting kunnen komen.

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. vernietigt het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de WBE en veroordeelt de WBE deze vernietiging te gehengen en te gedogen;

Schorsting enig bestuurder door RvT

Rb. Den Bosch, 18-6-2010, LJN BM437, Huis & Erf

Feiten

Huis en Erf is een vereniging, … Het bestuur van de vereniging wordt gevormd door de statutair directeur, aan wie in devereniging alle bevoegdheden toekomen, die niet door de wet of de statuten aan andere organen zijn opgedragen (artikel 19 van de statuten).
[de heer X] is sedert 1 januari 2006 bij Huis en Erf in dienst in de functie van statutair directeur.

Huis en Erf kent een raad van toezicht, die tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van de statutair directeur en op de algemene gang van zaken binnen de vereniging en de met haar verbonden onderneming.

De statutair directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht (artikel 20 lid 1 van de statuten).

De statuten kennen met betrekking tot schorsing van de statutair directeur de volgende bepalingen:
artikel 20 lid 2:
“De statutair directeur kan worden geschorst of ontslagen bij een besluit van de voltallige Raad van Toezicht met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen. Verkeert één lid van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan niettemin een geldig besluit worden genomen door de aanwezige leden van de raad, mits de reden van het niet aanwezig zijn van het desbetreffende lid in het besluit wordt genoemd en het besluit unaniem wordt genomen. Verkeren meerdere leden van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan er niet tot besluitvorming worden overgegaan”.
artikel 20 lid 3:
“Blijkt ter vergadering het vereiste aantal leden om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen niet aanwezig te zijn, dan wordt – in afwijking van artikel 36, tweede lid, – uiterlijk binnen vijf dagen een nieuwe vergadering bijeen geroepen. Op die vergadering kan door de aanwezige leden een besluit worden genomen met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen”.
artikel 20 lid 4:
“Tot schorsing of ontslag van de statutair directeur kan slechts worden besloten, nadat deze in de gelegenheid is gesteld zich tegen over de Raad van Toezicht te verklaren”.
artikel 20 lid 5:
“Een schorsing van de statutair directeur, die niet binnen drie maanden wordt gevolgd door een ontslagbesluit, vervalt door het enkele verloop van die termijn”.
artikel 20 lid 6:
“Indien de statutair directeur is geschorst, is hij niet bevoegd de in deze statuten en in het huishoudelijk reglement aan de statutair directeur toegekende bevoegdheden uit te oefenen”.
artikel 20 lid 7:
“Een besluit tot schorsing of ontslag van de statutair directeur dient onverwijld aan de betrokkene schriftelijk en gemotiveerd te worden meegedeeld”.

Wijze van totstandkoming van het schorsingsbesluit

[de heer X] heeft gesteld dat het besluit tot zijn schorsing niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat op voet van artikel 20 lid 2 van de statuten een dergelijk besluit genomen moet worden door de voltallige raad van toezicht. Twee van de zeven leden waren niet aanwezig maar hadden een volmacht afgegeven aan een van de andere leden van de raad. Deze volmacht strekte tot het bijwonen van de vergadering van de raad van toezicht van 8 juni 2010 en aldaar het woord te voeren, alsmede te stemmen ten gunste van het voorstel tot schorsing van [de heer X] en de benoeming van een waarnemend statutair directeur.
[de heer X] heeft gesteld dat het op grond van artikel 17 lid 4 van de statuten niet is toegestaan bij schriftelijke volmacht of last te stemmen. Hij heeft ook aangevoerd dat geen oproep heeft plaatsgevonden voor de vergadering van 9 juni 2010 en dat de oproepingstermijn van zeven dagen niet in acht is genomen.

De kantonrechter stelt vast dat oproeping heeft plaatsgevonden tegen twee vergaderingen op 8 juni 2010 omdat voorzien was, dat de raad niet in volle samenstelling bijeen kon komen. Deze vergaderingen zijn op verzoek van [de heer X] uitgesteld tot 9 juni 2010. Dit zo zijnde kan [de heer X] er niet over klagen dat geen herhaalde oproeping voor de vergaderingen van 9 juni 2010 heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat [de heer X] kan worden toegegeven dat op grond van de statuten stemmen bij volmacht niet is toegestaan, maar dat dit nog niet hoeft te betekenen dat daarmee het besluit niet rechtsgeldig is genomen. Wanneer de bij volmacht uitgebrachte stemmen worden weggedacht is er nog altijd een voldoende meerderheid om tot een geldig besluit te kunnen komen.

Ook het bezwaar van [de heer X] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zich voor de voltallige raad van toezicht te verklaren is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet gegrond. Artikel 20 lid 4 van de statuten schrijft voor dat hem de gelegenheid moet worden geboden zich tegenover de raad van toezicht te verklaren. Uit deze statutaire bepaling vloeit nog niet voort dat dit de volledige raad van toezicht moet zijn.

Anderzijds vloeit uit het feit dat bij één oproep zowel een eerste als een tweede vergadering is uitgeschreven voort, dat de raad van toezicht niet erg haar best heeft gedaan in volledigheid bijeen te komen voor een toch zware beslissing als de onderhavige, zoals in de statuten is voorgeschreven. Dat zij hiertoe werd genoodzaakt door spoedeisende omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden. De verstoorde verhouding tussen [de heer X] en de raad van toezicht sleepte al enige maanden, de meest recente aan [de heer X] verweten handelingen vonden medio mei 2010 plaats. Niet valt in te zien dat de vergadering van de raad van toezicht niet nog enkele dagen kon worden uitgesteld totdat ten minste één van de afwezige leden uit het buitenland zou zijn teruggekeerd.
Wat hiervan zij, het antwoord op de vraag of dit moet leiden tot een formele nietigheid van het schorsingsbesluit kan vooralsnog in het midden blijven in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen.
Motieven schorsingsbesluit

De raad van toezicht van Huis en Erf heeft zijn motieven voor de schorsing neergelegd in de bijlage bij haar brief van 4 juni 2010.

Daarin meldt de raad dat hij zich al langere tijd zorgen maakt over het functioneren van [de heer X] in relatie tot de raad van toezicht. Het zou gaan om gebrek aan transparantie, ontijdige of gebrekkige informatievoorziening en onvoldoende oog voor en acceptatie van de rol en verantwoordelijkheid van de toezichthouder, terwijl pogingen om door middel van overleg tot structurele en wederzijds aanvaardbare oplossingen te komen niets hebben opgeleverd.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de tot zover beschreven verwijten aan het adres van [de heer X] te vaag.

De bijlage bij de brief van 4 juni 2010 verwijst naar een aantal “specifieke kwesties, voorvallen, incidenten” en “escalatie”.

De vervolgens genoemde gang van zaken rond de door de raad van toezicht verlangde opheldering over de arbeidsvoorwaarden van [de heer X] en de gang van zaken rond diens beoordeling over 2009 kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet bijdragen aan de conclusie, dat voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden bestaan om een schorsing te kunnen rechtvaardigen. Het is de (zelfs statutaire, artikel 20 lid 8) taak van de raad van toezicht het salaris en de overige arbeidsvoorwaarden van de statutair directeur vast te stellen. De onduidelijkheden hieromtrent zijn door Huis en Erf niet concreet geduid en niet is duidelijk geworden dat [de heer X] op dit punt een verwijt kan worden gemaakt. Dat het beoordelingsgesprek over 2009 niet is afgemaakt staat vast. Onduidelijk is of dit aan de raad van toezicht dan wel aan [de heer X] te verwijten is maar wat daarvan zij, reden voor schorsing kan hierin niet gelegen zijn.

De raad van toezicht van Huis en Erf verwijt [de heer X] voorts vertrouwelijkheid, geheimhouding en instructies daaromtrent te hebben geschonden.
Kennelijk doelt de raad van toezicht op het feit, dat [de heer X] de ondernemingsraad, de minister en het personeel heeft ingelicht over de inmiddels conflictueus geworden situatie. Naar het oordeel van de kantonrechter miskent de raad van toezicht hiermee dat [de heer X] bestuurder is en dienovereenkomstige verantwoordelijkheden draagt. De situatie is niet door [de heer X] extern bekendgemaakt. Dat de verhouding tussen de statutair directeur en de raad van toezicht problematisch is geworden is iets dat voor de geïnformeerde betrokkenen niet geheim zou kunnen blijven. [de heer X] heeft het in redelijkheid in het belang van devereniging noodzakelijk kunnen oordelen deze betrokkenen te informeren. Hem is in dit verband verweten de correspondentie van advocaten te hebben overlegd. [de heer X] heeft hiervan gezegd, dat hij hiermee de standpunten van beide partijen aan de betrokkenen kenbaar heeft gemaakt en ook dat komt de kantonrechter niet onredelijk voor.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] voorts zijn opstelling naar aanleiding van een onaangenaam telefoongesprek tussen diens echtgenote en de voorzitter van de raad van toezicht.
Dit gesprek had beter niet kunnen plaatsvinden. [de heer X] en zijn echtgenote hadden dit al vóór het schorsingsbesluit erkend en hun excuses aangeboden. Ter zitting heeft de raad van toezicht betoogd, dat de excuses te zuinig waren geformuleerd. Het ontgaat de kantonrechter waar in deze kwestie de belangen van de vereniging nog gelden.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] onvoldoende zorg te hebben gedragen voor de verslaglegging van vergaderingen.
[de heer X] plaatst dit verwijt in de sfeer van de veranderde verhouding tussen hem en de raad.
Kennelijk verschillende partijen van mening over de kwaliteit van de notulist en van het verslag, maar wat daarvan zij, een grond voor schorsing kan dit niet zijn.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] de gang van zaken rond de behandeling en verwerking van het verslag van de toezichthouder in de verantwoordingsstukken over 2009.
Partijen verschillen van inzicht over het antwoord op de vraag of melding gemaakt moest worden van tegenstrijdige belangen waarbij leden van de raad van toezicht en/of het bestuurbetrokken waren. [de heer X] stelt dat dit wel het geval was, waarmee hij kennelijk doelt op een door hem gesignaleerde belangenverstrengeling waarbij de voorzitter van de raad van toezicht betrokken zou zijn. Wie op dit punt gelijk heeft gaat het bestek van dit kortgeding te buiten. In normale verhoudingen zou dit tussen de betrokkenen uitgesproken moeten zijn, maar daar is kennelijk geen ruimte meer voor. Niet echter staat vast, dat [de heer X] een verwijt kan worden gemaakt.

Hoewel dit niet als zodanig in de bijlage bij de brief van 4 juni 2010 is vermeld, heeft de gemachtigde van Huis en Erf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling betoogd dat de schorsing gehandhaafd moet blijven, omdat inmiddels een forensisch onderzoek tegen [de heer X] zou zijn geëntameerd. Het ministerie vindt het van belang dat dit onderzoek in alle gevallen, ook als de raad van toezicht een andere samenstelling zou krijgen, zou moeten worden voortgezet.
[de heer X] heeft erop gewezen, dat al begin 2010 op initiatief van de raad van toezicht een onderzoek door de accountant heeft plaatsgevonden. Hij is daarover niet geïnformeerd. Kennelijk heeft het onderzoek niets opgeleverd. Huis en Erf heeft dit niet weersproken. Wel heeft Huis en Erf gesteld, dat een medewerker, die anoniem wenst te blijven, bezwaren over [de heer X] heeft geuit. Nergens is voldoende concreet geworden welke deze bezwaren zijn. Anoniem geuite en niet concreet gemaakte verwijten kunnen reden zijn een onderzoek te entameren. Hierin kan echter geen grond gevonden worden om de betrokkene, die zich niet heeft kunnen verdedigen, te schorsen.

Tenslotte heeft de raad van toezicht nog aangevoerd dat na het feitelijk vertrek van [de heer X] medewerkers hebben gezegd zich van druk bevrijd te voelen. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en in het geheel niet aannemelijk geworden tegenover de kennelijke opstelling van de ondernemingsraad en de schriftelijke steunbetuiging aan [de heer X] van de medewerkers van 20 mei 2010.

Conclusie

Wat er zij van de juistheid van de gevolgde procedure, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kunnen de aangevoerde gronden, noch elke afzonderlijk, noch in onderling verband, de beslissing van de raad van toezicht om [de heer X] te schorsen niet dragen. [de heer X] heeft een voldoende spoedeisend belang om in zijn functie te worden hersteld. Zijn daarop betrekking hebbende vorderingen zijn toewijsbaar.

Niet toewijsbaar is de vordering tot opschorting van het forensisch onderzoek. Deze vordering gaat te ver. Indien [de heer X], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, met deze vordering beoogt dit onderzoek volgens de regels en in het bijzonder volgens de regels van hoor en wederhoor te laten plaatsvinden, sluit de formulering van de vordering niet bij dit oogmerk aan. Uiteraard dient Huis en Erf, voor zover nog binnen het bereik van haar mogelijkheden, deze regels te respecteren en erop toe te zien dat de door haar ingeschakelde onderzoeker deze regels respecteert.

Omdat Huis en Erf voor het overgrote deel ongelijk krijgt zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding.