Verkoop vastgoed (Vereniging X)

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2013 LJN BZ6308  (Vereniging X)

Zie ook Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318

Voorzitter, tevens enig bestuurder, laat de vereniging het pand verkopen aan bv van zoon. Voorzitter is hiertoe niet bevoegd, bestaan van volmacht van ALV kan niet worden aangetoond (twee verschillende versies van de notulen). Echter, situatie met twee besturen. “Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.”


Vonnis van 27 maart 2013

in de zaak van [eiseres] (de vereniging),
tegen 1. [gedaagde sub 1], -7. [gedaagde sub 7],

Eiseres zal hierna de vereniging genoemd worden.

1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
– het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
– de akte uitlaten 11 juli 2011 zijdens de vereniging
– de brief d.d. 29 augustus 2011 met producties zijdens de vereniging
– de brief d.d. 2 september 2011 met producties zijdens de vereniging
– het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 16 september 2011
– de akte uitlaten 13 juni 2012 zijdens de vereniging
– de akte uitlaten 25 juli 2012 zijdens de vereniging

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank overwogen dat een vereniging die een vordering instelt als de onderhavige, waarbij de geldigheid van de verkoop van een van haar vermogensbestanddelen ter discussie wordt gesteld, in beginsel ontvankelijk is in haar vordering, tenzij – zoals gedaagden gemotiveerd hebben gesteld – vast staat dat de personen die opdracht hebben gegeven tot het entameren van deze procedure toen daartoe niet bevoegd waren, dan wel dat, gegeven de ontwikkelingen nadien, (de bevoegde organen binnen) de vereniging deze procedure niet langer wenst (wensen) voort te zetten (in welk geval overigens afwijzing van de vordering meer voor de hand ligt dan niet ontvankelijk verklaring). Op gedaagden rust de bewijslast in deze.

2.2. Gedaagden hebben in dit kader ter comparitie van partijen op 16 september 2011 aangevoerd dat op een door Alladien bijeengeroepen vergadering is besloten om de procedure te beëindigen. Bij conclusie van dupliek zijn notulen van een ALV van 12 oktober 2008 overgelegd waarin is gesproken en beslist over het beëindigen van de huidige procedure.

2.3. De vereniging betwist dat de ALV van 12 oktober 2008 op rechtsgeldige wijze is bijeengeroepen. Volgens haar kunnen daarom aan eventuele besluiten die daar zijn genomen geen rechtsgevolgen worden verbonden. Zij legt daartoe over de voor deze ALV geldende oproeping met agenda, waar niet als agendapunt staat vermeld de huidige procedure te beëindigen. Voorts zijn volgens de vereniging de notulen van de ALV van 12 oktober 2008 achteraf door gedaagden gefabriceerd en blijkt dit uit het feit dat deze notulen pas een jaar na dato in het geding zijn gebracht, de notulen niet op een volgende ALV aan de leden ter goedkeuring zijn overgelegd en uit de notulen blijkt dat deze op dezelfde dag zijn opgemaakt en ondertekend.

2.4. De rechtbank acht op zichzelf hetgeen gedaagden hebben geproduceerd onvoldoende voor het bewijs. Daarbij is het volgende meegewogen. Op de agenda ten behoeve van de ALV van 12 oktober 2008 staat niet vermeld dat beëindiging van de huidige procedure zal worden behandeld, hetgeen wel had gemoeten krachtens artikel 12 lid 5 van de statuten. Partijen zijn het erover eens dat notulen van een ALV in het algemeen niet ter vergadering werden besproken en vastgesteld; de status van de overgelegde notulen van 12 oktober 2008 staat daarmee ter discussie. Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.
Dat betekent dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat afwijking van het onder 2.1. bedoelde beginsel rechtvaardigt.

2.5. De rechtbank is evenwel ambtshalve bekend met het op 27 maart 2013 uitgesproken vonnis in de zaak met zaak- en rolnummer 339828 / HA ZA 09-2789, waarin de vordering om de besluiten van 22 juni 2008 en ook het besluit tot beëindiging van deze procedure nietig te verklaren is afgewezen. (Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318)

2.5.1. De in dat vonnis onder 2.2 genoemde, op 30 juni 2008 in het Handelsregister opgenomen, personen moeten geacht worden toen het wettig bestuur te hebben gevormd. Dit bestuur was bevoegd om de procedure te beëindigen. In die procedure is aangenomen dat een dergelijk besluit is genomen. Wat er ook van zij van de ALV op 12 oktober 2008, het bestuur moet blijkens de statuten (artikel 8 lid 2 jo artikel 9 lid 1 en 3) en bij gebreke van nadere regelingen geacht worden bevoegd te zijn tot het nemen van een dergelijk besluit. Als een dergelijk besluit is genomen, kan de vordering niet worden toegewezen.

2.5.2. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over (de consequentie van) dat vonnis, dat immers tussen andere partijen is gewezen en dan ook deze partijen niet bindt. Het komt de rechtbank, gelet op de materiële verbanden tussen de procedures, echter hoogst ongewenst voor als er met elkaar niet verenigbare beslissingen worden genomen. De zaak wordt dus naar de rol verwezen.

2.6. De rechtbank ziet aanleiding om voor het geval vorenstaand beletsel niet bestaat, het volgende ten aanzien van de geldigheid van de koopovereenkomsten en notariële leveringen op 7 september 2007 van het pand aan de [adres] vast te overwegen.

2.7. Volgens de transportakte heeft een persoon werkzaam op het notariskantoor “[gedaagde sub 7]” namens verkoper getekend. Hij handelde daarbij als schriftelijk gevolmachtigde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Deze personen handelden bij het geven van de volmacht “als gezamenlijk bevoegde bestuurders van de vereniging; als zodanig de vereniging bij het geven van de volmacht rechtsgeldig vertegenwoordigende”. De vraag is of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bij de verkoop van het pand als zodanig mochten optreden.

2.8. Volgens gedaagden is dat het geval. Zij hebben daartoe bij dupliek aangevoerd dat het bestuur op dat moment alleen nog bestond uit de voorzitter [gedaagde sub 3] die op grond van artikel 6 lid 4 van de statuten bevoegd was om de vereniging te vertegenwoordigen en op de ALV van 7 januari 2007 aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (conform artikel 9 lid 2 van de statuten) de machtiging is verstrekt tot verkoop van het pand aan een derde, dan wel als die transactie niet door zou gaan, aan [gedaagde sub 5].

2.9. De vereniging voert aan, onder overlegging van een versie van de notulen van de ALV van 7 januari 2007, die op cruciale punten afwijkt van de door gedaagden overgelegde notulen, dat op de ALV van 7 januari 2007 geen volmacht is verleend. Volgens de vereniging zijn de door de gedaagden overgelegde notulen van die datum achteraf en in strijd met de werkelijkheid opgesteld.

2.10. Partijen staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Er is geen concreet bewijsaanbod gedaan. Nu bovendien geen der partijen beschikt over de originele notulen van 7 januari 2007, kent de rechtbank aan de twee, onderling verschillende, in het geding gebrachte versies van de notulen van 7 januari 2007 geen bewijskracht toe. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de volmacht van de ALV als bedoeld in 2.8 niet rechtsgeldig was; gelet op het slot van artikel 9 lid 2 van de statuten werkt dit gebrek ook jegens derden. Voor de vraag of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] de vereniging mochten vertegenwoordigen bij het geven van de volmacht aan de bij het notariskantoor werkzame persoon, dient derhalve te worden teruggegrepen op de statuten.

2.11. Artikel 9 lid 3 van de statuten bepaalt dat de vereniging in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door het gehele bestuur of de voorzitter en secretaris tezamen, dan wel de voorzitter of de secretaris tezamen met een van de andere bestuursleden. [gedaagde sub 4] was noch secretaris, noch bestuurslid van de vereniging. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde sub 3], die naar aangenomen moet worden nog wel voorzitter was van de vereniging, en [gedaagde sub 4] niet bevoegd waren om samen namens de vereniging het pand te verkopen en te leveren en evenmin om de bij het notariskantoor werkzame persoon een volmacht te geven om als verkoper op te treden bij de verkoop van het pand. Dit brengt in beginsel nietigheid van de eerste koopovereenkomst van 7 september 2007 met zich mee.

2.12. Anders dan gedaagden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1], de derde die het pand van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen, niet wordt beschermd door artikel 3:88 BW. [gedaagde sub 1] wordt gecontroleerd door [gedaagde sub 2], de zoon van [gedaagde sub 3]. In het vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er voorshands zulke sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de gehele situatie, dat gedaagden bij wijze van tegenbewijs zullen moeten aantonen dat [gedaagde sub 1] wel te goeder trouw was. Gedaagden zijn daar tot dusver niet in geslaagd. Zelfs de redelijke twijfel die voor tegenbewijs nodig is, is niet aanwezig. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.

2.13. Ter zitting van 16 september 2011 is zijdens gedaagden in dit verband verklaard dat er geen serieuze andere bieders waren voor het pand aan de [adres] en dat het afgesproken bedrag van de koopprijs niet zozeer op de taxatie was gebaseerd, maar op de lening, die [gedaagde sub 2] met [gedaagde sub 5] wilde afwikkelen. Nu gedaagden niet hebben betwist dat [gedaagde sub 2] van een en ander op de hoogte was, komt [gedaagde sub 1] geen bescherming toe op grond van artikel 3:88 BW, hetgeen in beginsel zou leiden tot nietigheid van de tweede koopovereenkomst.

2.14. Het verdere verloop van deze procedure is afhankelijk van de onder 2.5.2. bedoelde uitlatingen, zodat elke beslissing wordt aangehouden.

3. De beslissing
De rechtbank

alvorens verder te beslissen,

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 april 2013 voor het nemen van een conclusie, eerst door de vereniging, waarin partijen zich uitlaten als onder 2.5.2. bedoeld.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.
615/106?

Opzegging (Hoger beroep Kweeklust)

Gerechtshof Den Haag 26 maart 2013 LJN BZ5323
hoger beroep van Rb. Rotterdam, 21-9-2011 (blogpost), LJN BT2394
arrest van 26 maart 2013 

Opzegging van lidmaatschap van een lid dat zich niet aan de (huis)regels wil houden blijft in stand. “Daarbij geldt, dat [het lid] zich bij het aangaan van haar lidmaatschap heeft gebonden aan de binnen de vereniging geldende regels. In het stellen van zodanige regels is een vereniging in hoge mate vrij. Ingevolge artikel 2:8, lid 2 BW blijft een interne verenigingsregel pas buiten toepassing voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. “

inzake [Appellante],  tegen

de rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen
1. Rotterdamse Bond van Volkstuinders,
2. Amateurtuindersvereniging ATV “Kweeklust”,

hierna te noemen: de Bond respectievelijk Kweeklust en gezamenlijk de Verenigingen,

Het geding

Voor de gang van zaken tot dat moment wordt verwezen naar het arrest van 27 december 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellante] haar bezwaren tegen het bestreden vonnis uiteengezet en haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord hebben de Verenigingen verweer gevoerd. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Kweeklust is een amateurtuindersvereniging. Zij is als lid aangesloten bij de Bond. Het lidmaatschap van Kweeklust staat alleen open voor natuurlijke personen die tevens lid zijn/worden van de Bond. Het lidmaatschap van de Bond vereist het lidmaatschap van een bij de Bond aangesloten vereniging, zoals Kweeklust. Het lidmaatschap van Kweeklust eindigt in ieder geval indien en zodra het lidmaatschap van de Bond eindigt, en andersom.

2. [appellante] is per 1 juni 2007 lid geworden van Kweeklust en de Bond. Op grond van een op 1 juni 2007 door partijen ondertekende overeenkomst is aan [appellante] tegen betaling van een vergoeding ter beschikking gesteld een deel van het complex van de tuinvereniging Kweeklust aan het […] te […] ter grootte van […] m², plaatselijk aangeduid met huisnummer […] (hierna: de tuin). Eén van de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden luidt als volgt: “De gebruiker verbindt zich de statuten, het huishoudelijk reglement en overige reglementen van de RBvV [lees telkens: de Bond] en van de tuinvereniging ATV Kweeklust alsmede de gemeentelijke voorschiften ten aanzien van volkstuinen, stipt na te leven op straffe van opzegging van de overeenkomst door de RBvV.”

3. In het Huishoudelijk reglement van de Bond, dat is vastgesteld in overeenstemming met artikel 29 van de Statuten van de Bond, is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 7
a. Bij beëindiging van het lidmaatschap wordt de waarde van de opstallen vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging.
(…)
c. Het lid dat het niet eens is met de waarde van de opstellen zoals vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging heeft recht van beroep bij het bestuur van de RBvV.
d. Het beroep ten aanzien van de waarde van de opstallen wordt behandeld door de Technische Commissie van de RBvV.
(…)
g. In geval van beroep is de uitspraak van de Technische Commissie bindend.”

4. In het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van de Statuten van Kweeklust, staat onder meer het volgende:
“beëindiging van het lidmaatschap
Artikel 6
(…)
5. Na ontvangst van het opzeggingsformulier wordt het tuinhuisje en overige opstallen getaxeerd door een taxatiecommissie (…). Het bestuur van de vereniging is, na ondertekening van het taxatierapport door het lid, gerechtigd de tuin aan te bieden aan een kandidaat-lid en het tuinhuis en de opstallen te verkopen.
(…)
Artikel 7
1. Het lidmaatschap eindigt voorts:
a. door opzegging namens de vereniging en de Bond (…).
2. Opzegging van lidmaatschap namens de vereniging en de Bond als bedoeld in lid 1 sub a van dit artikel kan geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden ingeval de leden, na daartoe op één of meer van de volgende punten bij herhaling schriftelijk zijn aangemaand:
a. de tuin verwaarlozen;
b. weigeren deel te nemen aan het algemeen werk;
c. de jaarnota niet op de gestelde tijd hebben voldaan;
d. anderen bij voortduring zonder noodzaak hinderen en/of overlast veroorzaken;
zich andermans goederen toe-eigenen;
e. de belangen van de vereniging en/of van de Bond niet naar behoren behartigen;
f. handelingen plegen in strijd met de goede zeden en gewoonten, waaronder in ieder geval dient te worden begrepen prostitutie, dealen en gebruik van drugs, openbare dronkenschap, agressief gedrag, bedreiging etc.;
g. op welke andere wijze dan ook ophouden te voldoen aan de vereisten welke door of krachtens de statuten reglementen en besluiten van de vereniging en/of van de Bond voor het lidmaatschap gesteld zijn of te eniger tijd gesteld mochten worden.
3. (…) De opzegging geschiedt bij aangetekende brief met opgave van reden(en).”

5. Bij aangetekend schrijven van 25 januari 2009 van Kweeklust is [appellante] in kennis gesteld van het bestuursbesluit tot opzegging van haar lidmaatschap per 1 mei 2009 op grond van artikel 7, lid a, lid 2c, d, f en h van het huishoudelijk reglement. Deze brief vermeldt onder meer: “Het zal duidelijk zijn dat wij niet zonder reden tot ons besluit zijn gekomen. Aan ons besluit is een periode van ruim 1.5 jaar voorafgegaan, die werd gekenmerkt door verergerende conflicten tussen u, een aantal leden en ons bestuur. De ergernis over uw houding, uw gedragingen en weigeringen te voldoen aan de normaal geldende regels en voorschriften van onze leden, uw persisterende en krenkende wijze van het beantwoorden van brieven van ons bestuur, waarin u bij herhaling personen uit onze ledenkring en ondergetekende persoonlijk beschuldigde van discriminatie en zelfs racisme, culmineerden ten slotte in het bestuursbesluit, “tot hiertoe en niet verder”.”

6. Bij brief van 30 januari 2009 heeft de Bond het lidmaatschap van [appellante] van De Bond, alsmede de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2009.

7. [appellante] heeft bezwaar gemaakt bij de Commissie van Geschillen van de Bond tegen de beslissing van 25 januari 2009. Op 23 april 2009 heeft deze commissie geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. De Bond heeft het besluit bij brief van 30 april 2009 (per abuis gedateerd 30 januari 2009) vervolgens bekrachtigd en de datum van ontruiming nader bepaald op 1 juni 2009.

8. [appellante] heeft vervolgens twee procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam, bekend onder voormelde zaaknummers respectievelijk tegen de Bond en tegen Kweeklust. Beide zaken zijn door de rechtbank gevoegd behandeld en hebben geleid tot het thans bestreden vonnis van 21 september 2011.

9. In conventie heeft [appellante] in de procedure tegen de Bond, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd het besluit van de Bond van 30 april 2009 te vernietigen. In de procedure tegen Kweeklust heeft zij gevorderd het besluit van 25 januari 2009 te vernietiging. Een en ander met veroordeling van de Bond respectievelijk Kweeklust in de proceskosten.

10. In reconventie is, voor zover thans nog van belang, door de Bond gevorderd om:
– [appellante] te veroordelen de tuin met tuinhuisje uiterlijk 14 dagen na het vonnis te ontruimen en in ontruimde en ordentelijke staat ter beschikking te stellen aan Kweeklust op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan dat [appellante] na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft;
– [appellante] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan taxatie van het zich op de tuin bevindende tuinhuisje, conform het bepaalde in artikel 7 van het huishoudelijk reglement van de Bond, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan, zolang [appellante] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan binnen 14 dagen na die betekening uitvoering te geven;
– [appellante] te veroordelen het op haar tuin geplaatste tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid van die vereniging, tegen een aan [appellante] te betalen passende financiële vergoeding, vast te stellen door de Taxatiecommissie van Kweeklust, of, in beroep, door de Technische Commissie van de Bond, met inachtneming van de daarbij binnen de Bond gehanteerde taxatienormen, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag te verbeuren aan de Bond, indien en voor zolang [appellante] aan het in deze zaak te wijzen vonnis in gebreke blijft medewerking te verlenen.

11. De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen met veroordeling van haar in de proceskosten aan de zijde van de Bond en Kweeklust. In reconventie heeft de rechtbank – voor het geval het tuinhuisje niet is afgebroken en afgevoerd – [appellante] veroordeeld tot ontruiming binnen vier weken na betekening van het bestreden vonnis, haar medewerking te verlenen aan taxatie van het tuinhuisje, conform artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond en het tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid tegen een passende vergoeding voor [appellante]. Daarbij is bepaald dat zij een dwangsom verbeurt van € 300,- per dag tot een maximum van € 10.000,-, indien en zolang zij nalaat aan één van deze veroordelingen te voldoen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten aan de zijde van de Bond.

12. De rechtbank heeft aan haar beslissing in conventie ten grondslag gelegd dat op grond van de door beide partijen overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen enerzijds [appellante] en anderzijds het bestuur en een groot aantal leden van Kweeklust. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de verstoring van de verstandhouding in overwegende mate te wijten is aan de reacties van [appellante] op de al dan niet terechte verwijten van de zijde van het bestuur. De toonzetting en inhoud van de vele brieven van [appellante] gericht aan het bestuur kunnen door het bestuur als provocerend, denigrerend en daardoor als grievend ervaren worden. Die aldus verstoorde verstandhouding is van dien aard dat het van Kweeklust in redelijkheid niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [appellante] voort te laten duren. In de afweging van belangen is vervolgens het belang van Kweeklust en de Bond bij naleving van de voorschriften afgewogen tegen het zwaarwegende belang van [appellante] bij voortzetting van het lidmaatschap en de huurovereenkomst, reeds omdat zij eigenaresse is van het op het gehuurde bevindende tuinhuisje. Na afweging van deze belangen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de bestreden besluiten zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud rechtmatig zijn. In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat, nu de lidmaatschappen rechtsgeldig zijn opgezegd, [appellante] gehouden is de tuin en het tuinhuisje ter beschikking te stellen ten behoeve van een nieuw kandidaat-lid. Wel heeft de rechtbank overwogen dat zij desgewenst gedurende vier weken in de gelegenheid zal worden gesteld om het tuinhuisje zelf af te breken en te verwijderen.

13. In haar memorie van grieven heeft [appellante] geen duidelijk omschreven grieven tegen het vonnis van de rechtbank naar voren gebracht. Naar het hof begrijpt komt zij op tegen de beëindiging van het lidmaatschap, de ontruiming en de (wijze van) taxatie en verkoop. In hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd zoals in de dagvaarding is gevorderd. Voorts heeft zij haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans tevens vordert dat het hof de Verenigingen zal veroordelen tot vergoeding van € 5.000,- aan schadevergoeding en Kweeklust zal verbieden het tuinhuisje te verkopen. De Verenigingen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, zodat op de gewijzigde eis zal worden beslist.

Beëindiging lidmaatschap
14. [appellante] heeft de vernietiging ingeroepen van het besluit van Kweeklust van 25 januari 2009 en van de Bond van 30 april 2009 tot opzegging van haar lidmaatschap. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, waarbij de rechtbank heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 2:15, lid 1 BW juncto 2:8, lid 1 BW. In hoger beroep is de door de rechtbank in conventie gehanteerde toetsingsmaatstaf niet bestreden, zodat in hoger beroep van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Bezien dient derhalve te worden of de bestreden besluiten naar hun inhoud en naar de wijze van totstandkoming geen strijd opleveren met de eisen van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 2:8, lid 1 BW.

15. Ingevolge artikel 2:8, lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degene die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Met betrekking tot een tuinvereniging, zoals de Verenigingen, geldt daarbij als uitgangspunt dat een dergelijke rechtspersoon gericht is op het bieden recreatie. Het vreedzaam en rustig naast elkaar leven op een tuincomplex is daarbij van groot belang. In dit licht bezien hebben de Verenigingen tot hun besluiten kunnen komen tot opzegging en beëindiging van het lidmaatschap van [appellante]. Daarbij is van belang dat [appellante] erkent dat zij zich niet altijd conform de door Kweeklust vastgestelde regels heeft gedragen. Bovendien wenst zij zich niet neer te leggen bij de op het tuincomplex geldende regels en verzet zij zich daartegen actief. Zo heeft zij, blijkens de notulen van de bestuursvergadering van 22 september 2008, – nadat zij is geconfronteerd met een videoregistratie van het door haar omver rijden van een geparkeerde motorfiets – opgemerkt dat ze een aantal regels, zoals het terugbrengen van een gebruikte kar of het in de winter ’s nachts op slot doen van het hek, niet begrijpt en niet ‘overgereguleerd’ wil leven. Bij een dergelijk actief verzet, dat ook blijkt uit de uitgebreide memorie van grieven, valt niet te verwachten dat gekomen kan worden tot een, voor een tuinvereniging noodzakelijke, positieve samenwerking. Daarbij geldt, dat zij zich bij het aangaan van haar lidmaatschap heeft gebonden aan de binnen de vereniging geldende regels. In het stellen van zodanige regels is een vereniging in hoge mate vrij. Ingevolge artikel 2:8, lid 2 BW blijft een interne verenigingsregel pas buiten toepassing voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is door [appellante] niet (voldoende onderbouwd) gesteld en ook overigens niet gebleken. Het standpunt van [appellante] dat zij niet overgereguleerd wil leven is daartoe niet voldoende. In dit licht bezien hebben de Verenigingen in redelijkheid kunnen beslissen het lidmaatschap van [appellante] op te zeggen.

Ontruiming en verbod tot verkoop althans taxatie tuinhuisje
16. [appellante] vraagt in het hoger beroep tegen de toegewezen reconventionele vorderingen Kweeklust te verbieden om het tuinhuisje in haar plaats te verkopen. Het huisje is subjectief waardevol en zij wenst het te verkopen aan een kandidaat die zij al lang kent. Zij heeft geen vertrouwen in taxatie door een taxateur van Kweeklust of de Bond.

17. Het tuinhuisje is aanwezig op een tuin waarvan het gebruiksrecht is gekoppeld aan het lidmaatschap van Kweeklust (en de Bond). Van een opstalrecht ten gunste van [appellante] is geen sprake. Weliswaar heeft [appellante] recht op een redelijke prijs voor het door haar geplaatste tuinhuisje, maar er is geen aanwijzing dat deze redelijke prijs niet tot stand kan komen via de verenigingsregels die hiervoor gelden. Nu [appellante] zich heeft gecommitteerd aan deze regels is het, analoog aan voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dan ook aan Kweeklust om een kandidaat-lid voor te dragen om aan dat lid het tuinhuisje te verkopen. Reeds om die reden gaat de stelling van [appellante] dat zij het huisje (naar het hof begrijpt, op de plaats waar het staat) wil verkopen aan een eigen kandidaat, niet op. Verder verwijst het hof naar hetgeen onder nummer 19 van dit arrest is overwogen.

18. Voor zover [appellante] heeft beoogd te stellen dat zij het huisje wenst af te breken en te verkopen aan een gegadigde, heeft zij krachtens het bestreden vonnis daartoe de gelegenheid gehad.

19. Uit voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust en artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond vloeit voort dat na beëindiging van het lidmaatschap de waarde van de opstallen wordt getaxeerd door een taxatiecommissie van Kweeklust. Daarbij is tevens voorzien in een vorm van beroep bij de Bond. Met deze procedure is normaliter voldoende zeker gesteld dat tot een juiste waardebepaling wordt gekomen. De bezwaren van [appellante], die met name zien op de door haar gering ingeschatte mate van professionaliteit van Kweeklust en de Bond, komen onvoldoende gewicht toe. Te meer nu niet is gebleken dat in het verleden daadwerkelijk verkeerde taxaties hebben plaatsgevonden dan wel dat de commissies van de Verenigingen jegens [appellante] niet langer bereid of in staat zouden zijn om hun taak naar eer en geweten te vervullen. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat toepassing van de terzake van verkoop en taxatie binnen de Verenigingen geldende regels in het onderhavige geval uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht de vordering in reconventie toegewezen, zoals zij heeft gedaan.

Schade
20. [appellante] heeft, na wijziging van eis, aangevoerd dat zij € 5.000,- aan schade heeft geleden wegens een afsluiting van de elektriciteit in oktober 2008, doorgestoken banden, het verbod tot toegang en genotsderving. De Verenigingen hebben aangevoerd dat de schade niet het gevolg is van enig besluit van de Verenigingen. [appellante] kan, aldus de Verenigingen, de schade beperken door mee te werken aan de ontruiming van haar tuin en verkoop van het tuinhuisje.

21. Met betrekking tot de schade als gevolg van de afsluiting van elektriciteit en doorgestoken banden, is onvoldoende gesteld om het gevorderde te kunnen toewijzen. Zowel de toedracht als de schade zijn onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde schade als gevolg van het verbod tot toegang en genotsderving geldt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen voortvloeit dat de Verenigingen terecht hebben besloten om het lidmaatschap te beëindigen. Daaruit volgt dat zij [appellante] ook terecht de toegang tot de tuin en het tuinhuisje hebben ontzegd. Daardoor geleden schade komt in beginsel voor rekening van [appellante]. Voor zover de schade een gevolg is van het feit dat [appellante] hoger beroep heeft ingesteld, waardoor nog steeds geen uitvoering is gegeven aan het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, en zij niet vrijwillig meewerkt aan ontruiming en verkoop, komt deze schade eveneens voor haar rekening. De gevorderde schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.

Afsluiting
22. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd met afwijzing van het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde. [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de Verenigingen, nu zij in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2011 en wijst af het door [appellante] in hoger beroep meer of anders gevorderde;

Vereniging X

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2013 LJN: BZ6318, vereniging X

Verdeelde vereniging, bestuur en tegenbestuur. Thans bij KvK ingeschreven bestuuur kan blijven zitten, mede in het licht van de feitelijke acceptatie van het bestuur door een grote meerderheid van de leden.

Vonnis van 27 maart 2013
in de zaak van 1. [eiser sub 1], c.s., eisers, tegen [vereniging] gedaagde,

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaardingen van 22 juni 2009 met producties;
– het herstelexploot van 21 september 2009 met producties;
– de conclusie van antwoord met producties;
– het tussenvonnis van 13 januari 2010;
– de brief d.d. 26 maart 2010 met (inventarislijst) producties zijdens de vereniging;
– het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2010 waarin de zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden in verband met mediation;
– het proces-verbaal van comparitie van 4 november 2011 waarin de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van repliek.

1.2. Voorts is op 30 mei 2012 een akte niet-dienen verleend in verband met het niet nemen van een conclusie van repliek.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1. In de vereniging bestaat al langer onenigheid. Aanleiding voor de onderhavige tweedeling is geweest de verkoop op 7 september 2007 van het pand aan de [adres] te [plaats] waarvan de vereniging eigenaar was. Over deze verkoop loopt een procedure bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622.

2.2. In 2007 is [persoon 1] afgetreden als voorzitter. Na de onder 2.1. bedoelde verkoop is onenigheid ontstaan over de vraag wie het bestuur is. Enige personen die zichzelf als bestuur beschouwden hebben op 9 maart 2008 een ALV belegd.

2.3. Vervolgens is door de vereniging een kort geding aangespannen tegen 4 personen die meenden deel van het bestuur uit te maken. Bij vonnis van 18 februari 2008 (zaak- en rolnummer 301496 / KG ZA 08-129) heeft de voorzieningenrechter in dat kort geding het volgende geoordeeld:

“Op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting is voorshands binnen de reikwijdte van dit kort geding niet duidelijk geworden bij wie het bevoegd gezag van de vereniging ligt. Mitsdien kan niet worden vastgesteld of aan de vordering zoals thans door eiseres is geformuleerd een rechtsgeldig besluit van (het bevoegde gezag van) de vereniging ten grondslag ligt, hetgeen door gedaagden gemotiveerd wordt betwist. Derhalve zal eiseres niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het in de rede ligt dat de algemene vergadering als hoogste orgaan van de vereniging hierover duidelijkheid verschaft.”

2.4. Op 22 juni 2008 heeft [persoon 2], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:

“De voorzitter brengt in herinnering de vergadering van achttien november tweeduizend zeven (…).
Daar is een interimbestuur uit voortgekomen. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de inmiddels ingestelde verzoeningscommissie welke geen enkel resultaat hebben opgeleverd.
Vervolgens is de vergadering van negentien februari 2008 uit geroepen door [eiser sub 1] voorafgaande aan welke vergadering een kort geding procedure is aangespannen waarbij de rechter heeft beslist dat de vergadering moest doorgaan maar gebruik moest worden om een adempauze in te lassen en in feite terug te gaan naar de situatie van voor achttien november tweeduizend zeven.
In de vergadering van negentien februari tweeduizend acht is over geen van de door [eiser sub 1] ingebrachte voorstellen een besluit genomen en indachtig de tussen de advocaten van betrokkenen uitgewisselde standpunten door de algemene vergadering een verkiezingscommissie ingesteld die de volgende algemene ledenvergadering moest voorbereiden en daarvoor de agenda moest vaststellen. (…)
Daarna (…) is besloten een informatieve ledenvergadering te houden op negen maart tweeduizend acht. (…) In de tussentijd had [eiser sub 1] zelfstandig op diezelfde dag [9 maart 2008] zonder de verkiezingscommissie een vergadering bijeengeroepen waarbij onder voorzitterschap van hem zelf een nieuw bestuur is gevormd. (…)
Vervolgens is schriftelijk kontakt gelegd met [eiser sub 1] door de notaris om de situatie te bespreken waarop [eiser sub 1] door de notaris om de situatie te bespreken waarop [eiser sub 1] niet heeft gereageerd. (…)
3. Bestuursverkiezing.
Vervolgens gaat de voorzitter over tot het in stemming brengen van de voorstellen zoals vermeld op de agenda.
Nadat de verkiezingscommissie de stembiljetten heeft gecontroleerd deelt de voorzitter mede dat er zes en negentig stemmen zijn uitgebracht en de uitslag van de stemming als volgt is:
1. [persoon 3] bestuurslid/voorzitter; vier en negentig stemmen voor en twee tegen
2. [persoon 4] vier en negentig stemmen voor en twee blanco
3. [persoon 5] vijf en negentig stemmen voor en een stem blanco
4. [persoon 6] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
5. [persoon 7] zes en negentig stemmen voor
6. [persoon 8] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
7. [persoon 9], zes en negentig stemmen voor.
De voorzitter constateert dat alle bestuursleden zijn verkozen.”

2.5. Verschillende personen beschouwen zichzelf thans als bestuurder van de vereniging en beleggen uit dien hoofde Algemene Leden Vergaderingen (hierna: ALV’s) waarop besluiten worden genomen.

3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen samengevat – de hierna onder 4.1. te noemen besluiten van de vereniging nietig te verklaren dan wel te vernietigen, met veroordeling van de vereniging in de kosten van de procedure.

3.2. De vereniging voert verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van eisers in de kosten van het geding en rente daarover, voor zover zij deze proceskosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, althans na betekening daarvan hebben voldaan.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is de vraag of de volgende besluiten van de vereniging op onregelmatige wijze – onbevoegd en in strijd met de statuten en met artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – tot stand zijn gekomen:
– het besluit van 22 juni 2008 tot ontslag van het tot dan zittende bestuur;
– het besluit van 22 juni 2008 tot benoeming tot bestuurslid en inschrijving in het
handelsregister van de Kamer van Koophandel van de volgende personen:
[persoon 3], voorzitter;
[persoon 7], secretaris;
[persoon 4], penningmeester;
[persoon 5], bestuurslid;
[persoon 9], bestuurslid;
[persoon 8], bestuurslid;
– het besluit van het nieuwe bestuur tot beëindiging van de procedures die door mr.
Nasrullah en mr. Tetteroo werden gevoerd en waarvan kennis werd gegeven op 1 juli
2008 (de procedure onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622);
– de beslissing tot benoeming van bestuursleden buiten de ALV om (dit betreft [persoon 6]);
– de beslissing om een ALV voor 12 oktober 2008 uit te schrijven en andere ALV’s, met
name nadien;
– de beslissing tot omzetting van de vereniging in een stichting (voor zover deze beslissing
is genomen, al dan niet op de voor 12 oktober 2008 uitgeschreven ALV);
– de beslissing tot weigering van de toegang aan de leden van de vereniging tot de ruimte
aan de [straat].

4.2. Eisers menen dat dit het geval is, op grond van het volgende.
Enige leden van de vereniging hebben op de voet van [artikel 2:41 lid 3 BW] een ALV op 18 november 2007 uitgeschreven. Toen zijn [eiser sub 1], [persoon 10], [persoon 11], [persoon 12] en [persoon 4] tot bestuursleden gekozen. Dat bestuur heeft een ALV belegd op 9 maart 2008.
Op 9 maart 2008 is een ALV gehouden waarop het bestuur, dat op de ALV van 18 november 2007 was gekozen, is ontslagen en een nieuw bestuur is gekozen, bestaande uit voornoemde leden [eiser sub 1], [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 12]. Deze ALV van 9 maart 2008 is op statutair juiste wijze belegd en alle leden van de vereniging zijn hiervoor uitgenodigd. De ALV vond plaats onder begeleiding van notaris [persoon 13].
De onder 4.1. genoemde besluiten van 22 juni 2008 zijn genomen op een ALV die door [persoon 1], een voormalig bestuurslid, buiten medeweten van het nieuwe bestuur van 9 maart 2008 is uitgeschreven en waarvoor de meeste leden van de vereniging geen oproep hadden ontvangen. Deze besluiten zijn dan ook op onregelmatige wijze tot stand gekomen.

4.3. Volgens de vereniging is dit niet het geval. Zij voert daartoe aan dat het bestuur van 18 november 2007 niet rechtsgeldig is gekozen. De oproep is te laat gedaan (minder dan 7 dagen voor 18 november 2007) en een tijdstip was niet vermeld. Voor wat betreft de vergadering van 9 maart 2008 geldt dat de beleidscommissie heeft geconstateerd dat niet alle leden van de vereniging voor de ALV van 9 maart 2008 zijn uitgenodigd en bovendien is gebleken dat [eiser sub 1] voorafgaande aan die vergadering onbevoegd diverse nieuwe leden heeft toegelaten, die ook hebben gestemd. De bevoegdheid om nieuwe leden toe te laten, komt immers toe aan het bestuur, waar [eiser sub 1] geen deel van uitmaakte. Om dezelfde reden was [eiser sub 1] ook niet bevoegd om de ALV van 9 maart 2008 bijeen te roepen.
Voorts voert de vereniging aan dat de ALV van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeen is geroepen en dat tijdens die vergadering rechtmatige besluiten zijn genomen. Zij biedt daarvoor bewijs aan.

4.4. Hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben eisers niet gerepliceerd. Dit betekent dat tegen de achtergrond van het gemotiveerde verweer van de vereniging, eisers de hiervoor onder 4.2. genoemde stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. Dit brengt bovendien mee dat (…), onvoldoende is weersproken dat de ALV van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeen is geroepen. Deze bijeenroeping is immers geschied door [persoon 1], die, naar tussen partijen vaststaat, voor 18 november 2007 rechtmatig bestuurder was. Voorts is een proces-verbaal van notaris [persoon 2] overgelegd die heeft geconstateerd als onder 2.4. geciteerd. Deze gang van zaken was, in de toen gegeven omstandigheden het maximaal haalbare, mede in het licht van artikel 2:8 BW. De enkele, niet onderbouwde, stelling dienaangaande van eisers ter zitting d.d. 4 november 2011, dat op dit moment niet vast te stellen is wie lid van de vereniging zijn en wie dat op 22 juni 2008 waren, omdat eisers niet over de complete administratie beschikken, is, tegenover de verklaring van de vereniging op die zitting, dat de vereniging zo goed mogelijk heeft geprobeerd om vast te stellen wie haar leden zijn en iedereen van wie vermoed werd dat deze lid was, is aangeschreven met de vraag of hij/zij zich als lid beschouwde, daartoe onvoldoende. Aangenomen moet dan ook worden dat de tijdens de vergadering van 22 juni 2008 genomen beslissingen rechtmatig zijn genomen.

4.5. De rechtbank heeft bij dit oordeel laten meewegen dat het in het belang van alle partijen is dat duidelijkheid wordt geschapen over de rechtstoestand. Artikel 2:8 BW brengt mee dat partijen zich jegens elkaar hebben te gedragen naar hetgeen redelijkheid en billijkheid vorderen. Daarbij kan horen dat eiseres zich erbij neerleggen dat sprake is van een feitelijke splitsing die ook juridisch niet genegeerd kan worden. De rechtbank stelt vast dat eisers, zoals zij ter zitting d.d. 4 november 2011 hebben verklaard, geen eigen bankrekening hebben, slechts beschikken over een deel van de administratie en zij de ruimte aan de [straat] niet meer gebruiken, terwijl de vereniging een formulier d.d. 20 september 2009 in het geding heeft gebracht waarop, naar moet worden aangenomen, een substantieel gedeelte van de leden van de vereniging (115 in totaal) hun handtekening hebben gezet onder de stellingen dat zij het bestuur dat thans (sinds 22 juni 2008) staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als wettig bestuur accepteren en dat zij samen met het huidige bestuur een stabiele en sterke organisatie willen creëren. Een formulier waar eisers dus niet meer op hebben gereageerd, waar dat wel mogelijk was (door het nemen van een conclusie van repliek). Op basis van die gegevens moet worden aangenomen dat ook een aanmerkelijk deel van de leden van oordeel is dat de besluiten van 22 juni 2008 rechtmatig zijn.

4.6. Het voorgaande brengt mee dat de vordering zal worden afgewezen. Dat betekent dat de bedoelde besluiten, waaronder het besluit tot het beëindigen van de procedure onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622, niet nietig worden verklaard, zodat deze besluiten geacht worden geldig te zijn.

4.7. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vereniging worden begroot op:
– griffierecht 262,00
– salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.166,00

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

Stemmen zonder beloofd onderzoek

Rechtbank Noord-Nederland 13 februari 2013 LJN BZ7190 (Cooperatie)

Vernietiging besluit ALV over extra bijdragen leden. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. (Zelfs nu 60 van de 67 leden voor stemmen).

Vonnis van 13 februari 2013 in de zaak van
1. [A], 2. [B], eisers,
tegen de coöperatie, [C],

Partijen zullen hierna [A] en de coöperatie genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het mondeling vonnis van 28 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
– het faxbericht d.d. 5 november 2012 van de zijde van [A], met bijgaand productie 14;
– het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 november 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2. De feiten
2.1. De coöperatie is op 6 april 2006 opgericht. De coöperatie heeft 67 leden. Deze leden zijn de standplaatshouders van camping “[D]” (hierna: de camping) te [plaats]. [A] is de houder van twee standplaatsen op de camping, genummerd 16 en 17 en genaamd “[Standplaats I]” en “[Standplaats II]”.

2.2. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de statuten van de coöperatie is het doel van de coöperatie:

“a. het behartigen van de stoffelijke belangen van de standplaatshuurders van de camping [D] te [plaats];
b. het beheren,instandhouden en onderhouden van de percelen grond, opstallen en de boerderij behorende tot de camping gelegen aan de [adrsgegevens];
c. het treffen van een voor haar leden uniforme regeling met betrekking tot het gebruik van de camping;
d. het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het vorenstaande in direct of indirect verband staat of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is.”

2.3. In de statuten van de coöperatie is voorts – voor zover van belang – bepaald:

“LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
(…)
7. Aan het lidmaatschap is verbonden het recht op een staanplaats op camping [D] en het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen van deze camping, een en ander bij huishoudelijk reglement nader te regelen.

(…)

LEDENKAPITAAL
Artikel 7.
1. De vereniging heeft een ledenkapitaal dat vastgesteld wordt door de algemene
vergadering.
2. Bij toetreding van een lid tot de vereniging is elk lid een eenmalige bijdrage
verschuldigd ten behoeve van het ledenkapitaal.
(…)

ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 13.
1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.
(…)

BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 16.
(…)
3. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene
vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.”

2.4. Tussen de coöperatie en de heer [X] (hierna: [X]) heeft een vennootschap onder firma bestaan. Deze vennootschap onder firma heeft de camping (inclusief woonboerderij, toiletgebouw, receptiegebouw en houten schuur) geëxploiteerd. De camping was in eigendom van [X] en werd door [X] verhuurd aan de coöperatie.

2.5. De leden van de coöperatie hebben ieder afzonderlijk een bedrag van € 5.500,- aanledenkapitaal ingebracht in de coöperatie.

De coöperatie heeft op een gegeven moment besloten tot aankoop van de camping van [X]. Zij heeft haar leden in dit kader verzocht om eenmalig een extra bijdrage van € 39.044,- aan haar te voldoen.

2.6. Op 2 oktober 2010 heeft er een Algemene Ledenvergadering van de coöperatie plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is uitgebreid gesproken over het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de inleg door de leden. In de notulen van deze vergadering wordt met betrekking tot het verzoek van de coöperatie tot een extra bijdrage in het ledenkapitaal vermeld:

“Dhr. [Z]: inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen, als identiek beschouwd. Waarom niet rekenen evenredig met oppervlakte van de standplaats en aan de hand daarvan een verdeling van inleg maken.
– vzr geeft aan dat het nu niet het juiste moment is om een differentiatie aan te brengen in
het ledenkapitaal, bovendien wordt de waarde van een standplaats niet alleen bepaald
door zijn grootte.
vzr stelt voor om na het sluiten van de koop dit op een later tijdstip aan de orde te stellen.”

2.7. In de notulen van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie, die op
30 oktober 2010 is gehouden, wordt – voor zover van belang – vermeld:

“3. Verslag vorige ledenvergadering d.d. 2 oktober 2010

Opmerkingen
Blz. 4: [Z] m.b.t. alinea Hr.[Z]: wenst daar nogmaals inhoudelijk op in te gaan e.e.a. ondersteund door [Y]. Na enige discussie verzoekt [Q] de discussie te beëindigen. Vz besluit dat dit onderwerp in deze vergadering niet aan de orde.”

2.8. De coöperatie heeft de camping op 17 december 2010 van [X] gekocht voor een bedrag van € 2.700.000,- kosten koper.

2.9. In een nieuwsbrief van de coöperatie van 27 december 2010 wordt met betrekking tot de aankoop van de camping onder meer vermeld:

“Om de aankoop te kunnen financieren is aan de leden van Coop verzocht extra ledenkapitaal te storten. Daarbij is het idee dat elk individueel lid 1/67 deel financiert. Omdat niet alle leden een dergelijk bedrag kunnen financieren is een bancaire financiering en een lening van [X] overeengekomen.”

2.10. De vennootschap onder firma tussen de coöperatie en [X] is op 31 december 2010 ontbonden.

2.11. Op 5 maart 2011 heeft er wederom een Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is onder meer opgenomen:

“13. W.v.t.t.k. (…)

Kleine standplaatsen. Er zijn 4 kleine standplaatsen. Er is een mogelijkheid om die te vergroten door het speelveldje in het midden op te offeren. Het speelveldje gaat dan naar het veld waar voorheen het volleybalnet stond. (= veld ZW).
Er wordt besloten met de desbetreffende caravanhouders en de caravanhouders grenzend aan het speelveldje te overleggen. Het idee om een grote plek meer te laten betalen wordt afgewezen. Kleine plekken zijn niet met geld af te kopen, men wil geen geld maar een grotere plek. Het idee om plekken op te meten ten behoeve van de standplaats grootte zou worden onderzocht. Er volgt een stemming om per vierkante meter te gaan betalen. Er zijn 2 stemmen voor, de rest van de vergadering is tegen. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid geen onderzoek hiernaar te doen. Met dient overeen te komen met de buren.”

2.12. In de concept notulen van de Algemene Ledenvergadering van 10 december 2011 staat – voor zover van belang – vermeld:

“Een lid van de coöperatie [[A]; toevoeging rechtbank] geeft aan dat het punt om per m2 gaan betalen uit het verleden een serieus aandachtspunt was. Hij geeft aan dat hij een serieus voorstel verwacht had van het bestuur waar men vervolgens over zou kunnen stemmen. Na de aankoop van de camping heeft het bestuur toegezegd dit met een voorstel te onderbouwen. De voorzitter geeft aan dat er in een eerdere vergadering met elkaar over gesproken is en dat er toen maar 2 leden voor betaling naar m2 waren. In de beleving van de voorzitter was het punt toen afgedaan. Omdat men er niet uitkomt wordt er voorgesteld dat het bestuur met een onderbouwd voorstel komt waarbij wordt aangegeven waarom het niet wenselijk is om standplaatsen naar m2 te betalen. Hier wordt mee ingestemd. Komt terug op de volgende vergadering.”

2.13. [A] heeft het bestuur van de coöperatie bij brief van 9 januari 2012 onder meer bericht:

“Onze standplaatsen 16 en 17 (Standplaats I en Standplaats II) behoren tot de kleinere standplaatsen van de camping op een veld dat ruimtelijk gezien ook het kleinst van opzet is. De waarde van onze standplaatsen is hierdoor aanzienlijk lager dan de meeste andere standplaatsen en zeer veel lager dan de grootste standplaatsen op de camping.

Wij stemmen daarom niet in met het besluit dat iedere standplaatshouder hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen. De coöperatie handelt met dit besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en hierdoor is het besluit vernietigbaar.

Graag ontvangen wij binnen zes weken van u een voorstel om differentiatie in het ledenkapitaal aan te brengen, zodat dit in overeenstemming is met de grootte en ligging van de standplaatsen, ofwel een voorstel om op andere wijze het ledenkapitaal en de waarde van de standplaatsen met elkaar in overeenstemming te brengen.”

2.14. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 16 januari 2012 – in reactie op zijn brief van 9 januari 2012 – onder meer geschreven:

“Wij hebben besloten het punt op de agenda van de eerstvolgende ledenvergadering te zetten.

Het bestuur zal een voorstel voorleggen aan de ledenvergadering.
Daarbij laat het bestuur op voorhand weten dat wij inwilligen van uw verzoek tot differentiatie zullen ontraden.”

2.15. [A] heeft de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bij e-mail van 13 februari 2012 – voor zover van belang – bericht:

“We hebben een rondje over de camping gemaakt en Standplaats II heeft de minste ruimte. (…)
Er zijn wat ons betreft verschillende oplossingen mogelijk. Het eerlijkste is dat de ruimte eerlijk wordt verdeeld. Een andere mogelijkheid is dat de ruimte van [Standplaats III], [Standplaats I] en [Standplaats II] eerlijk wordt verdeeld. Iedereen krijgt dan 10.10 m. Wij willen bij verkoop binnen drie jaar dan wel dat onze kopers worden vrijgesteld van betaling van € 5.000,- aan devereniging.
Als jullie andere opties zien, horen we dat ook graag.”

2.16. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mailbericht van 20 februari 2012 onder andere meegedeeld:

“Wij stellen voor bij onze eerdere afspraak te blijven:
Wij praten met [S], jullie met van [T]. Als zij bereid zijn om mee te werken kunnen we met elkaar proberen optie twee in te vullen.
Wij zien geen andere oplossing.

Jullie verzoek om bij verkoop binnen drie jaar de kopers vrij te stellen van betaling van € 5.000,– entreegeld kan naar onze mening niet worden gehonoreerd. (…)

Zaterdag a.s. zal jullie verzoek en onze reactie daarop op de agenda staan van de bestuursvergadering.”

2.17. [A] heeft op 23 februari 2012 telefonisch contact gehad met de voorzitter van het bestuur van de coöperatie. [A] heeft de inhoud van dit telefoongesprek per e-mailbericht van 23 februari 2012 aan de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bevestigd. In dit e-mailbericht staat onder meer:

“Oplossing 1
Voor ons een acceptabele oplossing is dat de erfgrens tussen [Standplaats I] en [Standplaats III] op 2 meter vanaf [Standplaats I] komt te liggen. De erfgrens tussen [Standplaats III] en caravan no. 14 ligt ook op 2 meter, dit is dus niet onredelijk. [Standplaats III] houdt dan nog 10,90 meter over; dit is ruim meer dan het gemiddelde op de rij van staanplaats 13 t/m 21. Bij verkoop van onze caravans willen wij de toezegging dat er geen € 5.000,- entreegeld wordt gevraagd van de kopers. Hiermee wordt dan de lagere waarde van onze standplaatsen enigszins gecompenseerd.
Oplossing 2
Zoals in onze eerdere mail aangegeven blijft een eerlijke verdeling van de ruimte tussen [Standplaats III], Standplaats I en Standplaats II ook een oplossing.
Wij ontvangen graag na afloop van de bestuursvergadering a.s. zaterdag instemming met één van beide oplossingen.
Als we niet tot een oplossing komen, zien wij ons helaas genoodzaakt via juridisch weg een eerlijke verdeling af te dwingen.”

2.18. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 28 februari 2012 onder meer bericht:

“Wij hebben zaterdag gesproken over jullie brief d.d. 9 januari over het ledenkapitaal in relatie tot de oppervlakte. Nu jullie hebben aangegeven naar de rechter te stappen zal het bestuur niet meer inhoudelijk ingaan op de zaak. De leden zal gevraagd worden de discussie te sluiten.

Ten aanzien van de mail van 23 februari : Wij blijven zoals afgesproken samen met jullie en de naastliggers proberen een oplossing te vinden voor een betere verdeling van de oppervlakte van de standplaatsen 15, 16 en 17.”

2.19. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] nadien telefonisch bericht dat het bestuur vasthoudt aan het besluit dat in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 is genomen, inhoudende dat elk lid van de coöperatie hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen en dat er geen betaling zal plaatsvinden per vierkante meter standplaats.

3. Het geschil
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering is genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standpunts die het betreffende lid gebruikt, vernietigt;

II. de coöperatie verplicht binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel te doen aan de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie waarin mogelijke oplossingen met betrekking tot het bedrag dat aan ledenkapitaal dient te worden ingelegd, worden voorgedragen om benadeling van leden met een kleine standplaats te voorkomen;

III. de coöperatie veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening en met € 258,00 in geval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2. De coöperatie voert gemotiveerd verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. [A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage aan de coöperatie niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standplaats die door het betreffende lid wordt gebruikt, zowel gelet op de totstandkoming als op de inhoud daarvan vernietigbaar is op grond van de artikelen 2:15 lid 1 sub b en 2:8 BW. Ter zitting is gebleken dat [A] onder de eenmalige bijdrage zowel het bedrag van € 5.500,- verstaat dat nieuwe leden aan de coöperatie dienen te betalen, als het bedrag dat de leden dienen bij te dragen in het kader van de aankoop van de camping.
[A] heeft allereerst gesteld dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het door haar leden in te brengen ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meter standplaats, maar dat het bestuur vervolgens zonder dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden op 5 maart 2011 een (niet onderbouwd) voorstel over de differentiatie in het ledenkapitaal in stemming heeft gebracht bij het agendapunt “Wat er verder ter tafel komt”.
[A] heeft tevens – kort gezegd – gesteld dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de leden met een grotere standplaats op de camping per vierkante meter standplaats een kleinere bijdrage betalen dan de bijdrage die hij – als houder van twee kleine standplaatsen – per vierkante meter dient te betalen, zodat hij door het besluit wordt benadeeld ten opzichte van de houders van grotere standplaatsen. Teneinde deze benadeling te voorkomen had de coöperatie naar de mening van [A] een degelijk onderzoek moeten laten doen naar de haalbaarheid van de mogelijkheid om de hoogte van de eenmalige bijdrage van de ledenafhankelijk te stellen van de grootte en ligging van de standplaats, dan wel naar mogelijke andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld de herverkaveling van de standplaatsen.

4.2. De coöperatie heeft – zo begrijpt de rechtbank – als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [A] aangevoerd dat [A] geen belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij niet wordt benadeeld door het besluit van 5 maart 2011. De coöperatie heeft daartoe allereerst aangevoerd dat vóór 5 maart 2011 reeds het besluit is genomen dat elk lid van de coöperatie voor een gelijk deel in het ledenkapitaal bijdraagt en dat de vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 dit eerder genomen besluit onverlet zal laten. De coöperatie heeft daartoe tevens aangevoerd dat de standplaatshouders van de camping niet eigenaar zijn van de standplaats die zij in gebruik hebben, maar dat iedere standplaatshouder voor 1/67e deel eigenaar is van de camping.

4.3. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat [A] een gerechtvaardigd belang heeft bij zijn vordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de coöperatie haar betoog dat reeds voorafgaand aan de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 het besluit is genomen dat ieder lid (definitief) voor 1/67e deel bijdraagt in het ledenkapitaal, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De coöperatie heeft ter onderbouwing van dit betoog namelijk enkel verwezen naar de notulen van de Algemene Ledenvergadering van 2 oktober 2010, waarin staat vermeld dat de heer [Z] tijdens deze vergadering heeft gezegd: “inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen”. Uit deze (onder rechtsoverweging 2.6. deels geciteerde) notulen volgt naar het oordeel van de rechtbank echter tevens dat nadere besluitvorming over de differentiatie in het ledenkapitaal op een later tijdstip aan de orde zal worden gesteld. Uit de notulen van de vergadering van 2 oktober 2010 kan veeleer worden afgeleid dat toen (slechts) aan de orde is geweest het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de vereiste inleg door de leden in meer algemene zin. De besluitvorming over een (nader af te spreken) differentiatie heeft toen niet plaatsgevonden, zo volgt uit de notulen van deze vergadering.

4.4. De rechtbank volgt de coöperatie evenmin in haar verweer dat haar leden voor 1/67e deel eigenaar zijn van de camping en dat de vordering reeds om die reden zou moeten worden afgewezen. De leden hebben weliswaar ieder voor 1/67e deel aan de koopsom bijgedragen, maar daaruit volgt niet (zonder meer) dat de leden ook voor 1/67e deel eigenaar zijn. Uit artikel 4 lid 7 van de statuten van de coöperatie kan veeleer worden afgeleid dat de leden slechts het gebruiksrecht op een standplaats en op de gemeenschappelijke voorzieningen op de camping hebben. Deze verdeling (1/67e eigenaar) strookt ook niet met de feitelijke situatie op de camping en de wijze waarop de leden zich gedragen. De feitelijke situatie is immers aldus, dat niet ieder lid een even grote standplaats in gebruik heeft. Dit volgt zowel uit het overzicht van de kavelgroottes die [A] als productie 14 heeft overgelegd, als uit het overzicht hiervan dat de coöperatie als productie 6 bij de conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. [A] heeft ook onweersproken gesteld dat het verschil in waarde van de standplaatsen al snel € 20.000,- bedraagt. Dit verschil in waarde rijmt ook met de verklaring die [F], de voormalig voorzitter van het bestuur van de coöperatie, ter comparitie d.d. 20 november 2012 heeft afgelegd, inhoudende dat standplaats nummer [..] op de camping voor een bedrag van € 90.000,- is verkocht en standplaats “[standplaats x]” voor een bedrag van € 110.000,-.

4.5. De coöperatie heeft tevens ten verwere aangevoerd dat het besluit van 5 maart 2011 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Algemene Ledenvergadering in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, nu het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaal te differentiëren uitvoerig in voorgaande vergaderingen aan de orde is geweest en het voorstel op 5 maart 2011 bij stemming door 60 van de 67 leden van de coöperatie is afgewezen. Omdat de overgrote meerderheid van de leden het voorstel heeft afgewezen, was een uitvoerig en kostbaar onderzoek naar differentiatie in het ledenkapitaal, zoals wellicht eerder door haar was toegezegd, volgens de coöperatie niet meer aan de orde.

4.6. De rechtbank overweegt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Ingevolge artikel 2:15 sub b BW vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Aan de rechtbank ligt derhalve de vraag voor of de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie bij afweging van alle bij het besluit van 5 maart 2011 betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid en billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. In dit verband gaat het zowel om de inhoud als om de totstandkoming van het besluit.

4.7. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat het besluit van 5 maart 2011 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu een dergelijk onderzoek wellicht van invloed had kunnen zijn op de besluitvorming, had het bestuur van de coöperatie het voorstel omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal niet eerst in stemming mogen brengen, om vervolgens bij de afwijzing daarvan door een meerderheid van haar leden – met een beroep op voortschrijdend inzicht – te concluderen dat een nader onderzoek niet meer aan de orde is. Bij gebreke van voornoemd onderzoek heeft de Algemene Ledenvergadering naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit van 5 maart 2011 kunnen komen. Dit besluit is dan ook vernietigbaar. De vordering van [A] tot vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 zal reeds om die reden worden toegewezen. De vraag of het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, welk beginsel – gelijk [A] heeft gesteld – een uitwerking is van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW (zie Asser/Rensen 2-III* 2012/45), behoeft derhalve geen bespreking meer. Overigens kan die vraag ook pas worden beantwoord indien door de coöperatie alle aspecten, die met deze kwestie samenhangen, afdoende en op zorgvuldige wijze in beeld zijn gebracht.

4.8. De vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 brengt – in acht nemende hetgeen in rechtsoverweging 4.3. is overwogen – met zich dat de discussie omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal weer openligt. De rechtbank zal de vordering van [A] tot het verplichten van de coöperatie om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel met een bepaalde inhoud aan de Algemene Ledenvergadering voor te leggen evenwel afwijzen, nu de toewijzing van deze vordering zich niet zou verhouden met de marginale toetsing van besluiten van de coöperatie door de rechtbank.

….
5. De beslissing
De rechtbank,

5.1. vernietigt het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie is
genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige
bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de
standplaats die het betreffende lid gebruikt;

Verklaring voor recht over voorgenomen royement (Golf Federatie)

Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2013 LJN BZ5780 (Golf Federatie)

Conflict tussen Golf Federatie (vereniging) en golfclub (stichting) welke lid is van de federatie. In conventie stelt de stichting dat de federatie misbruik maakt van economische machtspositie door een andere stichting, opgericht door de federatie voor te trekken. In reconventie opvallende vordering “te verklaren voor recht dat het bestuur van [de federatie] rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van [de stichting]”, dus vooraf. Verklaring voor recht wordt overigens afgewezen, te late betaling contributie is niet voldoende.

Vonnis van 27 maart 2013 in de zaak van
1. de stichting STICHTING VOOR ONAFHANKELIJK CLUBGOLF,
2. de stichting STICHTING NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR VRIJE GOLFERS (NOVVG),
tegen
1. de vereniging NEDERLANDSE GOLF FEDERATIE,
2. de stichting STICHTING TOT BEVORDERING VAN DE GOLFSPORT,

Partijen zullen hierna worden genoemd:
VOC c.s. (eiseressen in conventie / verweersters in reconventie),
VOC (eiseres sub 1 in conventie / verweerster sub 1 in reconventie),
NOVVG (eiseres sub 2 in conventie / verweerster sub 2 in reconventie),
NGF c.s. (gedaagden in conventie / eiseressen in reconventie),
NGF (gedaagde sub 1 in conventie / eiseres sub 1 in reconventie)
SBG (gedaagde sub 2 in conventie / eiseres sub 2 in reconventie).

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 17 oktober 2012
– het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2013.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. NGF is de overkoepelende organisatie van golfclubs in Nederland, waarvan golfclubs lid kunnen worden. De statutaire doelen van NGF zijn het bevorderen van de golfsport en het behartigen van de belangen van haar leden (hierna: de golfclubs).

2.2. De golfclubs leiden golfers op voor het golfvaardigheidsbewijs (het zogeheten Clubhandicap 54; hierna het GVB). Een golfer kan lid worden van een golfclub door zijn GVB bij die golfclub te laten registreren. Elke golfclub dient ieder jaar een bedrag van € 16,00 aan NGF af te dragen voor elk GVB dat op de peildatum van 1 juli bij de golfclub staat geregistreerd.

2.3. De golfclubs zijn onder te verdelen in golfclubs met een golfbaan, de A-, B- en C clubs, en in golfclubs zonder golfbaan, de D-clubs. VOC en NOVVG zijn D-clubs. Naast het opleiden van golfers voor het GVB bieden D-clubs andere diensten aan, zoals golfwedstrijden, golfclinics en golfreizen.

2.4. NGF heeft in het jaar 2000 SBG opgericht met als doel inactieve golfers te binden en te motiveren in de toekomst weer lid te worden van een golfclub. SBG biedt in dat kader uitsluitend het registreren van GVB’s en handicaps aan. Het registreren van een GVB kost bij SBG € 20,00 en het registreren van een handicap € 60,00. SBG neemt vanaf 1 april 2013 geen nieuwe leden meer aan.

3. Het geschil
in conventie
3.1. VOC c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1) te verklaren voor recht dat NGF heeft gehandeld in strijd met artikel 24 en/of artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) en aldus onrechtmatig jegens VOC c.s. heeft gehandeld,

3.2. NGF c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie
3.3. NGF vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat het bestuur van NGF rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van VOC als D-club,
2) VOC te veroordelen tot betaling van € 35.840,00, vermeerderd met rente,
3) VOC c.s. te veroordelen in de proceskosten.

3.4. VOC voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. VOC c.s. betoogt dat NGF in strijd met artikel 6 Mw handelt. …
4.4. … Het betoog van VOC c.s. dat NGF in strijd handelt met artikel 6 Mw volgt de rechtbank reeds hierom niet.

4.5. VOC c.s. betoogt dat NGF in strijd met artikel 24 Mw handelt. … NGF maakt misbruik van haar machtspositie door SBG allerlei voordelen te bieden die leiden tot een aanmerkelijk zwakkere concurrentiepositie van andere D-clubs, …


4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat NGF een onderneming in de zin van artikel 24 Mw is. Aan het eerste element is dus voldaan. Het tweede element is uitdrukkelijk in geschil tussen partijen. De vraag welke markt de relevante markt in dit kader is en de vervolgvraag of NGF een machtspositie op die markt heeft, kunnen echter onbeantwoord blijven, omdat, zoals hierna zal blijken, in ieder geval niet is gebleken dat aan het derde element is voldaan, namelijk dat NGF misbruik maakt van een machtspositie. …

4.11. Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 1 van de (primaire) vordering niet toewijsbaar is. Niet is gebleken dat NGF onrechtmatig handelt door inbreuk te maken op het verbod van artikel 6 Mw of het verbod van artikel 24 Mw. …

in reconventie
4.13. Ter comparitie is gebleken dat VOC het gevorderde bedrag van € 35.840,00 heeft betaald. Onderdeel 2 van de vordering is dan ook, met uitzondering van de gevorderde rente, niet toewijsbaar.

4.14. Onderdeel 1 van de vordering ziet op een verklaring voor recht dat het bestuur van NGF rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van VOC als D-club. NGF stelt in dat kader dat VOC zich moedwillig aan een deel van haar betalingverplichting jegens NGF heeft onttrokken door de ledenaantallen op de peildatum van 1 juli 2011 te manipuleren en dat zij op die wijze NGF op onredelijke wijze heeft benadeeld.

4.15. Een lidmaatschap van een vereniging kan eindigen door ontzetting van het lid als dat lid de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld (artikel 2:35 lid 1 onder d juncto lid 3 BW). In dit geval is van benadeling in de hiervoor bedoelde zin geen sprake. VOC heeft weliswaar in verband met de afdracht van registratiegelden naar de peildatum van 1 juli 2011 in eerste instantie € 35.840,00 te weinig aan NGF betaald, maar niet is gebleken dat VOC NGF daardoor op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dit zou anders kunnen zijn indien VOC, zoals NGF stelt, moedwillig de ledenaantallen heeft gemanipuleerd om minder aan NGF te hoeven af te dragen. VOC heeft ter comparitie echter verklaard dat de te lage ledenaantallen op de peildatum waren veroorzaakt door een softwareprobleem. NGF heeft in het licht van deze verklaring haar stelling dat VOC de ledenaantallen heeft gemanipuleerd, onvoldoende (nader) onderbouwd.

4.16. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer als de in het (on)gelijk gestelde partij moeten worden beschouwd. Hoewel beide onderdelen van de vordering (op enige rente na) niet toewijsbaar zijn, had NGF belang bij onderdeel 2 van de vordering; het gevorderde bedrag van € 35.840,00 is immers eerst na het instellen van de eis in reconventie betaald.

5. De beslissing