Vertegenwoordiging en handelsregister

Gerechtshof Amsterdam 8 januari 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:2068 (publicatie 17 juli 2013)

Klacht tegen notaris veroorzaakt door niet-actuele inschrijving bij het Handelsregister.

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 januari 2013 inzake:
[de vereniging], APPELLANTE, t e g e n
[de notaris], GEÏNTIMEERDE.


4. Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat hij in een door hem op 12 november 2010 verleden akte van vestiging opstalrecht waarbij klaagster partij was, een fout gemaakt heeft in de comparitie. Daarin heeft hij alleen de voorzitter en de penningmeester van het bestuur als klaagster rechtsgeldig vertegenwoordigende, vermeld en de secretaris niet als (mede-)vertegenwoordiger opgenomen. Daardoor is er sprake van een nietige akte omdat de statuten van klaagster in artikel 9 lid 3 voorschrijven dat de vereniging wordt vertegenwoordigd door de voorzitter, secretaris en penningmeester tezamen. De vereniging is derhalve niet rechtsgeldig vertegenwoordigd bij de voormelde rechtshandeling. Dientengevolge heeft de vereniging het beoogde recht van opstal niet verkregen. Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij weigert zijn fout te herstellen door alsnog een geldige akte te passeren.


5. Het standpunt van de notaris
De notaris stelt dat hem ter zake van de onderhavige akte geen verwijt kan worden gemaakt. Bij het openen van het dossier is onmiddellijk een uittreksel betreffende de vereniging uit het handelsregister opgevraagd. Uit dat uittreksel bleek dat er slechts twee bestuursleden waren ingeschreven in het handelsregister, te weten [H.] als voorzitter en [K.] als penningmeester, die volgens het uittreksel gezamenlijk bevoegd waren klaagster te vertegenwoordigen. De notaris beschikte voorts over een schriftelijke toestemming van de ledenvergadering van klaagster tot het vestigen van het onderhavige opstalrecht. De notaris heeft in zijn (ontwerp van de) akte van vestiging opstalrecht derhalve alleen de twee ingeschreven bestuursleden opgenomen en vermeld dat de twee bestuursleden gezamenlijk bevoegd waren en de vereniging rechtsgeldig vertegenwoordigden. De notaris heeft [D.], die, naar haar zeggen secretaris van het bestuur van klaagster was, niet laten compareren in de akte aangezien zij op dat moment niet was ingeschreven in het handelsregister en alstoen niet viel te controleren of zij wel ‘rechtsgeldig vertegenwoordigingsbevoegd’ is. De notaris heeft partijen hierop gewezen maar verder geen actie ondernomen omdat het de plicht is van het bestuur van klaagster om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van al haar bestuursleden. De vereniging is in de akte vestiging opstalrecht van 12 november 2010 dan ook rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar voorzitter en penningmeester. Tezamen met de schriftelijke toestemming van de ledenvergadering van klaagster was aan alle voorwaarden voor de vestiging van het beoogde opstalrecht voldaan. Er is geen sprake van dat de akte van vestiging opstalrecht nietig is, derhalve is een rectificatie van deze akte niet aan de orde.

6. De beoordeling

6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 2:6 lid 2 BW kan een beroep op eventuele statutaire onbevoegdheid van het bestuur ten tijde van het verlijden van de litigieuze akte tegen een onkundige wederpartij niet worden gedaan, indien de beperking of uitsluiting niet ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling op de door de wet voorgeschreven wijze was openbaar gemaakt. Statutaire onbevoegdheid van het bestuur kan alleen voorkomen bij de vereniging in de gevallen voorzien in artikel 2:44 BW in verbinding met artikel 2:45 BW. Het bestuur, zoals dat ten tijde van het verlijden van de akte wat zijn samenstelling betreft was gepubliceerd in het handelsregister, bestond uit twee personen te weten degenen die in de comparitie van de akte zijn vermeld. Dat ook [D.] ten tijde van het verlijden van de akte lid was van het bestuur bleek alstoen niet uit het handelsregister, noch uit een haar betreffend benoemingsbesluit. In verbinding met het bepaalde in artikel 9 lid 2, eerste zin, van de statuten van klaagster moet onder deze omstandigheden worden aangenomen dat in de omvang van het bestuur ten tijde van het verlijden van de akte van vestiging opstalrecht geen grond is gelegen die tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid van die akte aanleiding geeft. Van de notaris kan daarom niet worden verwacht dat hij kosteloos een herstelakte zou passeren.

6.2. Voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij verdere geen actie heeft ondernomen op het moment dat hem bekend werd dat er drie bestuursleden waren en dat dit niet in overeenstemming was met de inschrijving in het handelsregister, volgt het hof de kamer in haar overweging dat het de plicht van het bestuur zelf is om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van al zijn bestuursleden in het handelsregister. In dit geval heeft de notaris door de bestuursleden te wijzen op hun desbetreffende plicht, gedaan wat redelijkerwijs van hem in deze omstandigheden verwacht mocht worden. Bovendien is noch gesteld noch gebleken dat de notaris door klaagster is voorzien van een desbetreffend benoemingsbesluit, noch dat hem opdracht tot inschrijving van Dolk in het handelsregister als bestuurslid is gegeven.

6.3. Gezien het vorenstaande is het hof met de kamer van oordeel dat de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond is.

6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing

Het hof:

– bekrachtigt de bestreden beslissing.

….

Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht


2.6.

Ten tijde van het passeren van de akte stonden alleen de heren [H.] en [K.] als bestuurders van klaagster ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De notaris heeft na het passeren van de akte aan de heren [H.] en [K.] een inschrijvingsformulier verstrekt dat gebruikt kon worden voor de inschrijving van mevrouw [D.] in het handelsregister. Op 16 november 2010 vond deze inschrijving plaats.

3Klacht en het verweer
3.1.

De klacht strekt tot het treffen van de sanctie dat de notaris de akte van 12 november 2010 kosteloos dient te herstellen. Klaagster stelt daartoe dat die akte niet mede is ondertekend door haar secretaris, zodat klaagster daarin gelet op haar statuten niet op de juiste wijze is vertegenwoordigd. Volgens klaagster is de akte van 12 november 2010 daarmee nietig waardoor zij het beoogde recht van opstal niet heeft verkregen en weigert de notaris ten onrechte om de akte kosteloos te herstellen.
3.2.

De notaris betwist gemotiveerd de klacht. Op de stellingen van de notaris en de klaagster wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4Beoordeling van het geschil
4.1.

In de overgelegde machtiging (zie 1.4.) staat niet expliciet vermeld dat deze strekt tot het indienen van de onderhavige klacht. Nu daarin wel vermeld staat dat deze betrekking heeft op ‘onze klacht tegen [de notaris] ‘ leest de Kamer de machtiging als zodanig. Klaagster kan dan ook in haar klacht worden ontvangen.
4.2.

Tussen partijen staat vast dat ten tijde van het passeren van de akte alleen de heren [H.] en [K.] als bestuurders van klaagster in het handelsregister stonden ingeschreven en dat deze bestuurders in de akte van de notaris namens klaagster hebben opgetreden. Klaagster heeft niet betwist dat zij noch haar wederpartij in de akte, ingevolge artikel 2:6 BW, de kennelijke onvolledigheid van de in het handelsregister opgenomen gegevens jegens elkaar kunnen inroepen. Dat er sprake is van een nietige of vernietigbare akte blijkt dus niet.
4.3.

De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat op de e-mail van 18 oktober 2010 (zie 2.4.) van zijn kant geen actie is gevolgd in die zin dat hij klaagster vóór het passeren van de akte erop heeft gewezen dat blijkbaar niet al haar bestuursleden in het handelsregister stonden ingeschreven. Dit stilzitten op zichzelf is niet klachtwaardig. Het is immers de plicht van het bestuur van klaagster om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van haar bestuursleden in het handelsregister. De notaris heeft klaagster daartoe van dienst willen zijn door de heren [H.] en [K.] direct na het passeren van de akte een inschrijvingsformulier voor mevrouw [D.] te verstrekken.
4.4.

Het vorenstaande betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. Daarbij komt het de Kamer voor dat juist klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld. Behalve dat onderhavige klacht voorkomen had kunnen worden als klaagster ervoor had gezorgd dat haar gegevens volledig in het handelsregister waren opgenomen, constateert de Kamer dat klaagster onderhavige klacht aanhangig heeft gemaakt zonder op dat moment over de daarvoor vereiste volmacht van al haar bestuursleden te beschikken.
4.5.

Gelet op het vorenstaande behoeven de overige stellingen en verweren van partijen geen bespreking. Daarbij overweegt de Kamer dat zij kennis heeft genomen van de brief van de notaris van 4 oktober 2011, maar dat zij de inhoud van die brief niet in haar besluitvorming heeft betrokken.

5. Beslissing
De Kamer van toezicht:
verklaart de klacht ongegrond.

Discriminatie (Softbalvereniging Terrasvogels)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2013 (Softbalvereniging)
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3500

Discriminatie op EU nationaliteit mag niet bij amateursport.
“De voorzieningenrechter overweegt … dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France… heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport.”
“De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis … vallen sportinstellingen onder het begrip ‘instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn’. “

Vonnis in kort geding van 10 juni 2013in de zaak van
1. de vereniging s.v. TERRASVOGELS,
2. [eiseres sub 2], tegen
de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE BASEBALL EN SOFTBALL BOND (KNBSB),

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Terrasvogels c.s. genoemd worden. Eiseres sub 1 wordt hierna Terrasvogels genoemd. Eiseres sub 2 wordt hierna [eiseres sub 2] genoemd. Verweerster wordt hierna de KNBSB genoemd.

1. De procedure

2. De feiten

2.1. De KNBSB is een vereniging die zich ten doel stelt om de beoefening van honkbal en softbal als spel en sport in Nederland te regelen en te bevorderen.

2.2. Terrasvogels is lid van de KNBSB. Het eerste damesteam van Terrasvogels komt uit in de hoofdklasse softbal die door de KNBSB wordt georganiseerd.

2.3. [eiseres sub 2] heeft de Amerikaanse en de Italiaanse nationaliteit. Zij speelt bij Terrasvogels in de hoofdklasse softbal, in de positie van catcher.

2.4. In artikel 4.2 van het op de huidige competitie toepasselijke Reglement van Wedstrijden Topsport 2013 (hierna: het Reglement topsport) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“DEELNEMING AAN WEDSTRIJDEN

Artikel 4.2

1. Aan wedstrijden, uitgeschreven of goedgekeurd door het daartoe bevoegde orgaan van de bond voor teams ingeschreven voor deelneming aan seniorencompetities, mag slechts worden deelgenomen door personen die:

a. tenminste 16 jaar oud zijn voor zover het betreft honkbal en tenminste 14 jaar oud zijn voor zover het betreft softbal;

b. lid zijn van de aangesloten vereniging waartoe het team waarvan zij deel uitmaken behoort en als zodanig door het BB (bondsbestuur, toevoeging voorzieningenrechter) zijn geregistreerd;

(…)

d. Softbal

1. Softbalspeelsters worden verdeeld in 3 categorieën:

I. Speelsters met de Nederlandse nationaliteit;

II. Speelsters met een nationaliteit anders dan een van de bij de EU aangesloten lidstaten en zonder permanente verblijfsvergunning. Deze groep wordt aangemerkt als “buitenlander” voor deze speelsters zijn aanvullende regels;

III. Speelsters die niet in de twee bovenstaande categorie vallen. Dat zijn speelsters met een nationaliteit van een van de bij de EU aangesloten lidstaten of met een permanente verblijfsvergunning voor Nederland.

2. Een buitenlander mag deelnemen aan wedstrijden mits deze buitenlander zich uiterlijk twee werkdagen voor de eerste juli bij het BB heeft laten registreren en aan de overige daarvoor door het BB vastgestelde vereisten is voldaan, en met dien verstande dat voor een buitenlandse speler bovendien en onverminderd het in artikel 4.5 bepaalde geldt.

(…)”

2.5. In de competitiebepalingen seizoen 2013 is een regeling met betrekking tot buitenlanders hoofdklasse en overgangsklasse opgenomen (hierna: de Regeling buitenlanders). Deze luidt:

“Als aanvulling op artikel 4.2 d van het Reglement van Wedstrijden Topsport geldt voor buitenlandse spelers het volgende:

a. Tijdens een wedstrijd mogen niet meer dan 2 buitenlanders tegelijkertijd per team aan de wedstrijd deelnemen.
b. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gepitched worden door een Nederlandse speelster/s.
c. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s.
d. Wanneer een dubbel wordt opgesplitst in twee wedstrijden, moeten deze twee wedstrijden toch als dubbel gezien worden.
e. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als pitcher optreden.
f. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als catcher optreden.

g. Indien buitenlander heeft deelgenomen aan een of meer wedstrijden van de topsportcompetitie en daarna in hetzelfde jaar is uitgekomen voor een door een buitenlandse organisatie uitgeschreven competitie, is hij niet langer speelgerechtigd voor de topsportcompetitie in dat seizoen.

h. Voor speelsters met ‘bestaande rechten’ uit de vorige regelgeving zal voor 2013 een overgangsbepaling gelden. Voor 12 april 2013 wordt geïnventariseerd welke bestaande rechthebbenden er zijn.”

2.6. Bij brief van 23 mei 2013 schrijft [A] namens de KNBSB aan Terrasvogels als volgt:
“Uit de competitiecontrole en naar aanleiding van signalen van verenigingen is gebleken dat Terrasvogels-speelster [eiseres sub 2] (lidnummer 1003, nationaliteit Italiaans en Amerikaans) in vijf dubbelwedstrijden in de Softbal Dames Hoofdklasse in beide wedstrijden als catcher heeft opgetreden.(…)
Volgens de Competititiebepalingen 2013 lid c van de “Regeling met betrekking tot buitenlanders Hoofdklasse en Overgangsklasse” (pagina 20), een nadere uitwerking van artikel 4.2 lid 1d uit het Reglement van Wedstrijden Topsport, moet één volledige wedstrijd van een dubbel gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s. Aangezien speelster [eiseres sub 2] geen Nederlandse nationaliteit bezit, is zij een ongerechtigde speelster in elke tweede wedstrijd van de bovengenoemde dubbelwedstrijden.

Conform artikel 4.8 van het Reglement Wedstrijden Topsport verklaar ik de competitiewedstrijden S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048 ongeldig.

Tevens worden de reglementaire sancties op basis van genoemd artikel opgelegd:

In het belang van de voortgang in de Softbal Dames Hoofdklasse-competitie heeft een eventueel in te stellen beroep geen opschortende werking voor de over te spelen wedstrijden.”

2.7. Bij brief van 28 mei 2013 heeft Terrasvogels bij het bondsbestuur bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Op 31 mei 2013 heeft het bondsbestuur bericht vast te houden aan het besluit van 23 mei 2013.
2.8. Terrasvogels heeft bij brief van 31 mei 2013 vervolgens beroep ingesteld bij de Geschillencommissie op grond van artikel 18 van het Algemene Reglement KNBSB (hierna: het algemeen reglement).
In de leden 11, 12 en 14 van dat artikel is onder meer het volgende bepaald:
“11. De Adviescommissie Geschillen brengt aan het bondsbestuur advies uit binnen 4 weken (20 werkdagen) na ontvangst van de aanhangig gemaakte advies aanvraag. (…)
12. Het bondsbestuur besluit binnen 3 weken (15 werkdagen) opnieuw, na ontvangst van en in ogenschouw nemend het advies van de Adviescommissie Geschillen, over het door belanghebbende aanhangig gemaakte geschil. (…)
14. Tegen het in lid 12 bedoelde besluit is geen beroep binnen de KNBSB meer mogelijk.”
2.9. De procedure bij de Geschillencommissie loopt nog. Partijen zijn in afwachting van het door de commissie uit te brengen advies.
3. De vordering en het verweer
3.1. Terrasvogels c.s. vordert – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a) schorst dan wel opschort het besluit van 23 mei 2013, waar het betreft het overspelen van wedstrijden op 11 juni, 18 juni, 30 juli, 13 augustus en 27 augustus 2013 en het ongeldig verklaren van de wedstrijden met de kenmerken S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit van 23 mei 2013 blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

b) [eiseres sub 2] toe te laten deel te nemen aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

c) de KNBSB te veroordelen in de proceskosten.

3.2. Terrasvogels c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de Regeling buitenlanders onverenigbaar is met de definitie van “buitenlander” zoals omschreven in artikel 4.2 lid 1 sub d onder 1 punt II van het Reglement topsport. Het besluit van de KNBSB van 23 mei 2013 berust op een verkeerde interpretatie van de regeling topsport en kan daarom niet in stand blijven.

Daarnaast stelt Terrasvogels c.s. dat het door de KNBSB in de Regeling buitenlanders voorgestane onderscheid tussen een Nederlander en een EU-burger/niet-Nederlander in strijd is met artikel 45 EU-verdrag, waarin het vrije verkeer van werknemers wordt gewaarborgd.

Terrasvogels c.s. heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de eerste over te spelen wedstrijd is bepaald op dinsdag 11 juni 2013, terwijl de kosten daarvan voor rekening van Terrasvogels komen en [eiseres sub 2] bij die wedstrijd niet mag catchen.

Volgens artikel 18 van het algemeen reglement kan het 7 weken duren voor het bondsbestuur beslist op het beroep van Terrasvogels c.s. Die procedure kan daarom niet worden afgewacht.

3.3. De KNBSB voert als verweer kort samengevat ¬- aan dat Terrasvogels betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Regeling buitenlanders en dat het haar daarom, ondanks de mogelijk niet zo gelukkige formulering, duidelijk moet zijn geweest hoe die regeling moet worden begrepen. Terrasvogels dient zich aan de gemaakte afspraken omtrent het opstellen van niet-Nederlandse spelers te houden. De overige bij de KNBSB aangesloten verenigingen hebben dat wel gedaan. De sancties zijn terecht opgelegd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie laat ruimte voor uitzonderingen op de hoofdregel dat onderscheid naar nationaliteit verboden is. Van een dergelijke, toegestane uitzondering bij indirecte discriminatie naar nationaliteit is hier sprake. De KNBSB wijst voorts op de grote gevolgen die een toewijzing van de vordering heeft voor de organisatie van de competitie, die een zeer strak speelschema kent. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.

4. De beoordeling

4.1. Terrasvogels c.s. heeft omtrent haar spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening voldoende gesteld. Zij is ontvankelijk in haar vordering.

4.2. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Terrasvogels c.s. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.

4.3. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van Terrasvogels c.s. als hiervoor vermeld onder 3.1. sub a) aldus, dat die vordering kennelijk ook is gericht tegen de beslissing die het bestuur van de KNBSB op 31 mei 2013 heeft genomen op het bezwaar van Terrasvogels c.s. tegen het besluit van 23 mei 2013.

Uitleg Regeling buitenlanders

4.4. Terrasvogels c.s. heeft aangevoerd dat voornoemde besluiten van de KNBSB niet in stand kunnen blijven omdat de KNBSB daarbij is uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de Regeling buitenlanders. Die regeling verwijst uitdrukkelijk naar artikel 4.2 sub d van het Reglement topsport en is een nadere uitwerking daarvan. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het begrip “buitenlander” in de Regeling buitenlanders gelijk is aan het begrip “buitenlander” in artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport. Daarvan uitgaande is [eiseres sub 2], nu zij de Italiaanse nationaliteit bezit en dus EU-burger is, niet aan te merken als “buitenlander” in de zin van de Regeling buitenlanders. Het beroep van de KNBSB op de Regeling buitenlanders kan daarom in het geval van [eiseres sub 2] niet slagen. Terrasvogels c.s. concludeert dat zij het recht had [eiseres sub 2] onbeperkt op te stellen in de positie van catcher en dat de opgelegde sancties onterecht zijn.

4.5. De KNBSB betoogt dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlanders, anders dan in het Reglement topsport, moet worden verstaan: niet-Nederlander. Dit blijkt voldoende uit de bepalingen in de Regeling buitenlanders in onderling verband bezien: in de leden b en c is namelijk bepaald dat bij één volledige wedstrijd van een dubbel gepitcht respectievelijk gecatcht moet worden door een Nederlandse speelster. Daaruit volgt een beperking in de opstelling van alle niet-Nederlandse speelsters, zowel EU-burgers als niet EU-burgers. Voorts stelt de KNBSB dat het opstellen van een Regeling buitenlanders jarenlang gespreksonderwerp was binnen de KNBSB en dat Terrasvogels van de ontstaansgeschiedenis van die regeling op de hoogte is. Bij de vergadering waarbij de regeling is vastgesteld was ook Terrasvogels vertegenwoordigd. Terrasvogels heeft daarom begrepen althans had behoren te begrijpen hoe de Regeling buitenlanders geïnterpreteerd moest worden, zeker nu alle overige verenigingen die regeling wel juist hebben begrepen en daarnaar ook hebben gehandeld.

4.6. De voorzieningenrechter constateert dat de Regeling buitenlanders onvoldoende zorgvuldig is geformuleerd, waardoor diverse vormen van uitleg mogelijk zijn. Niet in geschil is dat de Regeling buitenlanders een uitwerking en aanvulling is op artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport en dat laatstgenoemd reglement van hogere orde is. Als de uitleg van de KNBSB juist is dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlander moet worden verstaan alle niet-Nederlanders, derhalve inclusief EU-burgers, dan is de aldus in het leven geroepen beperking voor buitenlanders verder strekkend dan op grond van het Reglement topsport is toegestaan. In het Reglement topsport zijn aanvullende regels immers alleen toegestaan voor buitenlanders die geen EU-burger zijn. Aan dit punt van uitleg kan in het kader van dit geding echter voorbij worden gegaan, gelet op het volgende.

Strijd met EU-recht?
4.7. Voldoende aannemelijk is geworden dat het doel van de Regeling buitenlanders is om een bepaalde mate van voorrang te geven aan speelsters met een Nederlandse nationaliteit boven speelsters zonder een Nederlandse nationaliteit als het gaat om de opstelling bij wedstrijden in de posities van pitcher en catcher. De KNBSB heeft ter zitting toegelicht dat de regeling is opgesteld met het doel om de Nederlandse speelsters in de nationale competitie de kans te geven in het eerste team te spelen en hun talent verder te ontwikkelen, zodat het nationale team internationaal een grotere rol kan gaan spelen. De belangrijkste posities in een softbalteam zijn die van pitcher en catcher, reden waarom aan de opstelling in die posities beperkingen zijn gesteld voor niet-Nederlandse speelsters, zo stelt de KNBSB. Terrasvogels c.s. heeft dit alles niet althans onvoldoende weersproken.

Het onderscheid als bedoeld in de Regeling buitenlanders is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als directe discriminatie naar nationaliteit. Er wordt immers expliciet op grond van nationaliteit onderscheid gemaakt tussen personen die in dezelfde situatie verkeren. Beoordeeld moet daarom worden of, zoals Terrasvogels c.s. heeft gesteld, de Regeling buitenlanders in strijd is met het geldend EU-recht. Als dat het geval is moet de regeling namelijk wegens strijdigheid met hoger recht buiten toepassing blijven, ook in het geval dat Terrasvogels zelf met die regeling heeft ingestemd en ongeacht of zij die regeling verwijtbaar verkeerd heeft begrepen en toegepast.

4.8. Uitgangspunt bij die beoordeling is dat volgens EU-recht directe discriminatie van EU-burgers naar nationaliteit verboden is. Dit betreft zowel de uitoefening van het recht van een EU-burger om te verblijven op het grondgebied van een lidstaat als de vrijheid van vestiging en dienstverlening en het vrij verkeer van werknemers (artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: het Handvest, en de artikelen 18, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna: VWEU).


In het arrest Bosman (C-414/93 Bosman, 1995, ECR I-4921, NJ 1996, 637) heeft het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit niet alleen ziet op wet- en regelgeving opgesteld door overheden, maar ook op andere collectieve regelingen met betrekking tot arbeid of diensten opgesteld door daartoe bevoegde organen, ook als dat private partijen zijn. Deze situatie doet zich hier voor.

4.9. Voorts is in het arrest Walrave (C36/74) Walrave and Koch, 1974, ECR 1405, NJ 1975, 148) door het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit geen betrekking heeft op regels omtrent de samenstelling van sportteams, in het bijzonder nationale teams, omdat die regels zien op de specificiteit van sport (“a question of purely sporting interest”) en in die zin geen verband houden met economische activiteit. In het arrest Bosman oordeelt het Europese Hof dat discriminatie naar nationaliteit door beperkingen te stellen aan het aantal niet-nationale spelers dat wordt opgesteld bij alle wedstrijden, dus ook bij wedstrijden waarbij het team niet als nationaal team, dat wil zeggen hun land vertegenwoordigend, optreedt, geen geoorloofde uitzondering is op het discriminatieverbod omdat niet is voldaan aan de vereiste dat de uitzondering beperkt blijft tot haar specifieke doel (“remain limited to its proper objective”).

Niet in geschil is dat de onderhavige Regeling buitenlanders niet ziet op de samenstelling van het nationale team, zodat de in de onderhavige regeling opgenomen beperking in de opstelling van het aantal niet-Nederlandse speelsters in alle competitiewedstrijden niet kan worden aangemerkt als een regel die enkel ziet op de specificiteit van sport en om die reden buiten de reikwijdte van artikel 39 EG-verdrag (thans artikel 45 VWEU) valt, als bedoeld in het arrest Walrave.

Daarnaast noemt artikel 45 VWEU een aantal gerechtvaardigde uitzonderingen op het discriminatieverbod naar nationaliteit, in het kader van het vrij verkeer van werknemers, namelijk beperkingen uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Ook die uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing.

4.10. Het Europese Hof heeft daarnaast in zijn jurisprudentie een aanvullende, open categorie van rechtvaardigingsgronden voor uitzonderingen aanvaard, gebaseerd op noodzakelijke vereisten in het algemeen belang, die restrictief moet worden uitgelegd. In sportzaken zijn als gerechtvaardigd aangemerkt de noodzaak om de opleiding en training van jonge spelers te bevorderen, het handhaven van een bepaalde sportieve en financiële balans tussen clubs en de noodzaak om een reguliere competitie en onzekerheid van de uitkomst te verzekeren. De betreffende beperking moet daarnaast geschikt zijn voor het te bereiken doel en niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is (proportionaliteit) (zie ook: “Study on the Equal Treatment of Non-Nationals in Individual Sports Competitions”, T.M.C. Asser Instituut, Edge Hill University, Leiden University, december 2010, pp. 22 en 23, op het internet te vinden via de link: [http://ec.europa.eu/sport/library/doc/f_studies/study_equal_treatment_non_nationals_final_rpt%20_dec_2010.pdf] .

Die open categorie van rechtvaardigingsgronden is door het Europese Hof echter alleen aanvaard als het gaat om indirecte discriminatie naar nationaliteit, zodat er vanuit moet worden gegaan dat die categorie in het onderhavige geval niet als rechtvaardigingsgrond kan dienen.

4.11. Uit het arrest Deliège (C-51/96 &C-191/97 Deliège, 2000, ECR I-2549, NJ 2000, 542) volgt dat sportbeoefening alleen dan onder het EU-recht valt als zij een economische activiteit is in de zin van het ten tijde van de door genoemde jurisprudentie geldende artikel 2 van het EG-verdrag. De KNBSB stelt in dit verband dat volgens de jurisprudentie van het Europese Hof amateursport niet in alle gevallen is aan te merken als een economische activiteit en zij stelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het EG-verdrag. Het beroep van Terrasvogels c.s. op de artikelen 45 of 56 VWEU (artikelen 39 of 49 EG-verdrag) en de daarop betrekkende hebbende jurisprudentie van het Europese Hof kan om die reden niet slagen, zo stelt de KNBSB.

4.12. De voorzieningenrechter overweegt dat ook als moet worden aangenomen dat de onderhavige amateursport niet is aan te merken als economische activiteit in de zin van het EG-verdrag. … dan geldt dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France (C-334/94 Commission v France, 1996, ECR I-307) heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport. Mede in aanmerking wordt genomen dat sportbeoefening en ontwikkeling uitdrukkelijk onderwerp is van het VWEU. Artikel 165 VWEU ziet (mede) op sportbeoefening, waaronder ook amateursport, en bepaalt onder meer dat de EU erop is gericht om de Europese dimensie van sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen.

Algemene wet gelijke behandeling

4.13. De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer 1990-1991 22014, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 21) vallen sportinstellingen onder het begrip “instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn”. Op grond van artikel 2 lid 5 Awgb geldt het verbod van onderscheid op grond van nationaliteit alleen niet indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is. Laatstgenoemde categorie wordt dwingend ingevuld door artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling, dat inhoudt dat onderscheid op grond van nationaliteit (alleen) mag worden gemaakt, indien het onderscheid ziet op (kort gezegd) het nationale team. Zoals hiervoor reeds is overwogen is van die situatie in dit geval geen sprake.

Slotsom

4.14. Geconcludeerd wordt dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de Regeling buitenlanders wegens strijd met hoger recht buiten toepassing moet blijven. Het besluit van de KNBSB van 31 mei 2013 kan in dat geval niet in stand blijven.

4.15. Terrasvogels c.s. vordert schorsing van dat besluit totdat de procedure bij de Geschillencommissie is afgerond dan wel totdat in de bodemprocedure is beslist. Laatstgenoemde vordering is niet toewijsbaar, omdat bij toewijzing daarvan aan het door de Geschillencommissie te geven advies en de nadere beslissing van het bestuur van de bond geen betekenis meer kan toekomen. Op het moment dat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. beslist, ontstaat een nieuwe situatie. Er bestaat geen aanleiding om op die nieuwe, nu nog onzekere situatie vooruit te lopen. De gevorderde schorsing zal daarom worden toegewezen totdat de procedure bij de Geschillencomissie is afgerond oftewel totdat het bestuur van de KNBSB op het beroep van Terrasvogels c.s. (opnieuw) heeft beslist.

4.16. De KNBSB heeft gewezen op de gevolgen van een toewijzing van de vordering, namelijk de complicaties die zullen optreden wegens het strakke speelschema. Gelet op het feit dat de schorsing zal worden uitgesproken alleen voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en mede in aanmerking genomen dat de KNBSB het in haar macht heeft om na ontvangst van het advies van de Geschillencommissie zo spoedig mogelijk een nieuw besluit te nemen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de gevolgen voor de organisatie van de competitie zo ingrijpend zijn dat dit belang aan de zijde van de KNBSB zwaarder moet wegen dan het belang van Terrasvogels c.s. bij de gevorderde schorsing, te weten haar belang bij het (vooralsnog) niet hoeven spelen van in elk geval de eerste twee, op zeer korte termijn door de KNBSB geplande over te spelen wedstrijden.

4.17. De gevorderde veroordeling om [eiseres sub 2] toe te laten tot de wedstrijden als catcher is eveneens toewijsbaar voor de periode tot aan het moment dat de procedure bij de Geschillencommissie is voltooid.


5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. schorst het besluit van het bestuur van de KNBSB van 31 mei 2013 …
5.2. veroordeelt de KNBSB om [eiseres sub 2] toe te laten tot deelname aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, totdat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van de Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. heeft beslist,

Auteursrechtconflict vereniging en voorzitter

Rb. Gelderland 17 mei 2013  ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 (Eiser / Amateur Wijnmakers)

De voorzitter stelt een boek samen (bewerkt cursusmateriaal tot boek), in het kader van de activiteiten van de vereniging. Conflict over auteursrecht.

Vonnis in kort geding van 17 mei 2013 in de zaak van
[voornaam] [eiser], eiser in conventie, tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE VAN AMATEUR WIJNMAKERS- EN BIERBROUWERS GILDEN,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
2. [gedaagde] – [.],

Partijen zullen hierna [eiser], de Federatie en [gedaagde] genoemd worden.

2 De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1.
De Federatie is een vereniging die blijkens haar statuten tot doel heeft ‘het behartigen van de belangen van de leden op het gebied van het zelf maken van wijn, het zelf brouwen van bier en het zelf bereiden van likeur als vrijetijdsbesteding, dit te bevorderen als vrijetijdsbesteding, zulks uitsluitend voor huishoudelijk gebruik’. In dit kader leiden ervaren keurmeesters andere aspirant-keurmeesters op, met name op het gebied van het maken van wijn en likeur.
2.2.
[gedaagde] is bestuurslid van de Federatie.
2.3.

[eiser] is een wijnmaker. Hij is van november 2000 tot het voorjaar van 2010 voorzitter geweest van de Federatie.
2.4.

Als productie 3 heeft [eiser] in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘Wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [voornaam] [eiser], uitgave maart 2012’ (hierna: de uitgave van maart 2012). Onderaan elke pagina van deze uitgave staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘samengesteld door [voornaam] [eiser]’.
2.5.

[eiser] verkoopt de uitgave van maart 2012 voor € 18,00 per hard-copy exemplaar.
2.6.

Bij e-mail van 18 december 2012 heeft de heer J. [betrokkene 1] van de Federatie (hierna: [betrokkene 1]) het stuk met als tekst op het titelblad ‘Wijnmaken en beoordelen, FAWBG, Voor amateurs, samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG, jaargang 2012’ als pdf-bestand met de titel ‘Boek FAWBG – Tinus – inhoud – 3e aanpassing okt 2012.pdf’ aan [eiser] en 37 andere geadresseerden toegezonden. Onderaan elke pagina van dit stuk, dat hierna zal worden aangeduid als ‘de uitgave van oktober 2012’, staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG’
2.7.
De hiervoor genoemde uitgave van oktober 2012 had [gedaagde], nadat zij deze had doorgestuurd gekregen van de heer T. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), bij e-mail van 23 november 2012 aan [betrokkene 1] doorgestuurd, met de opmerking:
[betrokkene 1], Hier bij alvast het boek voor de likeurkeurmeesters. Je kunt het doorsturen aan alle keurmeesters op je lijst.
2.8.
Bij e-mail van 18 december 2012 heeft [eiser] onder meer het volgende bericht aan de heer P.H.J. [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), de heer G.J. [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) en [gedaagde], allen bestuurslid van de Federatie:
Wie schetst mijn verbijstering dat de FAWBG het door mij samengestelde boek “Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs” heeft gekopieerd en digitaal beschikbaar stelt. Ik heb 6 jaar aan dit boek gewerkt, en nu wordt dit klakkeloos gekopieerd, zelfs zonder bronvermelding.

(…)
Het boek kost in gedrukte vorm 18 euro en kan normaal via mij worden besteld. Ik heb dit in september j.l. tijdens een presentatie aan het gilde in Ede ook nog aan uw cursusleider mevrouw [gedaagde] meegedeeld.
Ervan uitgaand dat de federatiegilden samen 1.200 leden tellen en het boek ook via via ter beschikking komt van het Wijngaardeniersgilde ook een dergelijk aantal, is de schade die ik hierdoor oploop snel 43.000 euro.
Dank u wel FAWBG!
Hierdoor stel ik de FAWBG aansprakelijk voor deze schade.
Ik vraag geen betaling voor 6 jaar werk, maar een tegemoetkoming van 20.000 euro voor deze illegale actie van de FAWBG.
Het vermelde bedrag ontvang ik graag voor 31 januari 2013 op mijn bankrekening (…).
Mocht de FAWBG hieraan niet voldoen, dan zal ik helaas genoodzaakt zijn bij de bevoegde rechtbank een procedure tegen de FAWBG, waarvan u de wettelijk vertegenwoordiger bent, aan te spannen.
2.9.

Eveneens op 18 december 2012, na voormelde e-mail van [eiser], heeft [betrokkene 2] het volgende bericht aan (nagenoeg) dezelfde personen als hiervoor onder 2.6 genoemd:
Het boek ‘Wijnmaken en beoordelen’ wat [betrokkene 1] jullie per circulaire rondgestuurd heeft, is niet de laatste editie. [.]heeft zich kennelijk vergist. De laatste editie is van 24 november 2012. Hierbij stuur ik jullie deze uitgave. Het pdf-bestand is niet beveiligd. Je kunt er dus gewoon uit kopiëren en elders plakken. Kan wel eens toepasselijk zijn. Gooi de uitgave van oktober maar weg. Daar staan een aantal fouten in.
Er staan wel nog onvolkomenheden in ons boek, daarom wil ik het in de toekomst ook gaan herschrijven c.q. wijzigen en/of aanvullen. Tijdens het digitaliseren ben ik nog zaken tegengekomen die fout, onvolledig of achterhaald zijn. Met name in de hoofdstukken 7 t/m 12. Her en der zijn er al aanpassingen en toevoegingen gedaan. (zie o.a. hoofdstuk 8, 17 en bijlage 12). Zeer zeker zullen jullie tijdens het lezen nog meer gebreken aantreffen c.q. ergens vinden. Je kunt ze altijd noteren en mij doormailen, dan controleer ik of die al in mijn notities voorkomen.
2.10.
Bij brief van 22 december 2012 heeft [betrokkene 3] namens de Federatie onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 18 december 2012 deel ik u hierbij het volgende mede:
(…)
Samenvatting
De inleiding van het gedigitaliseerde en geactualiseerde lesmateriaal is onverkort uit de oude versie overgenomen, inclusief uw naam onder de tekst.
Het opzetten van de commissies “Opleidingen en Kennis Centrum” en “Keurmeesterszaken en -Educatie” heeft plaatsgevonden in de periode dat u voorzitter van de federatie was. Het was aan de commissie Keurmeesterszaken en –Educatie opgedragen het lesmateriaal te ontwikkelen c.q. te verbeteren.
Uw bijdrage aan het tot stand komen van lesmateriaal voor de federatie is van grote waarde geweest en werd ook steeds zeer gewaardeerd.
Helaas heeft zich bij u de gedachte geworteld dat door uw sturende en coördinerende werkzaamheden ook het intellectueel eigendom aan u toebehoorde.
Het spijt het bestuur van de FAWBG zeer, dat u na een jarenlange zeer constructieve en collegiale samenwerking op deze wijze reageert.
Ondanks het feit dat het auteursrecht duidelijk bij de FAWBG ligt heb ik vooralsnog niet het voornemen om de inkomstenderving van de cursusboeken die u voor eigen rekening hebt verkocht op u te verhalen, voornamelijk vanwege het geringe aantal wat verkocht is.
Conclusie
De FWBG erkent uw vordering niet en wijst deze af op grond van bovenstaande argumenten.

2.11. Bij brief van 22 februari 2013 heeft (een kantoorgenoot van) de advocaat van [eiser] de Federatie en alle individuele bestuursleden gesommeerd om – kort gezegd – iedere inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van [eiser] te staken en gestaakt te houden.
2.12. In reactie hierop heeft [betrokkene 4] namens het bestuur van de Federatie bij brief van 25 februari 2013 aangegeven dat de Federatie het oneens is met de stellingname in de brief van 22 februari 2013 en dat zij niet is genegen aan de in die brief verwoorde eisen tegemoet te komen.
2.13. Bij brief van 23 april 2013 heeft de advocaat van de Federatie [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door de Federatie geleden en te lijden schade wegens het zonder toestemming en derhalve onrechtmatig verkopen, althans ter beschikking stellen van een boek, althans (digitale) uitgave getiteld ‘Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs’. Tevens heeft hij [eiser] gesommeerd iedere inbreuk op de aan de Federatie toebehorende auteursrechten op het cursusboek te staken en gestaakt te houden.

2.14. De Federatie en [gedaagde] hebben als productie 1 in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘FAWBG, Federatie van Amateur Wijnmakers-/ likeurbereiders- en Bierbrouwersgilden, cursus Wijnmaken en wijn beoordelen, geheel herziene uitgave (oktober 2006)’. Onderaan elke pagina van dit stuk, dat hierna zal worden aangeduid als ‘de uitgave van oktober 2006’, staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Hoofdstuk 1 van de uitgave van oktober 2006 luidt voor zover van belang als volgt:
“Er is al veel geschreven over wijn proeven, wijn beoordelen en wijn maken (…)

Inzichten zijn veranderd. Materialen en technieken zijn verbeterd.
Dat is gelukkig een doorgaand proces.
Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast.
Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde.

[voornaam] [eiser]
[woonplaats], oktober 2006  “
2.15. Verder hebben de Federatie en [gedaagde] als productie 2 in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘F.A.W.B.G., Federatie van Amateur Wijnmakers-/ likeurmakers- en Bierbrouwersgilden (in Nederland), wijnmaken voor gevorderden, uitgave maart 2007’ (hierna: de uitgave van maart 2007).
2.16. Ten slotte hebben de Federatie en [gedaagde] als productie 3 in het geding gebracht het voorblad van een stuk met als tekst op het titelblad ‘wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [voornaam] [eiser], oktober 2007’ (hierna: de uitgave van oktober 2007).

3 Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert na vermindering van eis bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:

Voorts vordert [eiser] dat de Federatie en [gedaagde] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. Ten slotte vordert [eiser] dat op basis van artikel 1019i Rv wordt bepaald dat de termijn waarbinnen een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt vier maanden zal zijn, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij maker van het werk ‘Wijnmaken en beoordelen voor amateurs’ was en is. Het auteursrecht kwam en komt dan ook enkel aan hem toe. De Federatie heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 1 juncto artikel 12 van de Auteurswet (hierna: Aw), aangezien zij het werk van [eiser] (althans een bewerking daarvan) zonder toestemming van [eiser] bij e-mail van 18 december 2012 heeft openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Daarnaast heeft de Federatie in strijd gehandeld met de persoonlijkheidsrechten van [eiser] als bedoeld in artikel 25 Aw. Zij heeft immers het werk openbaar gemaakt zonder [eiser] aan te duiden als maker daarvan en in plaats daarvan op iedere pagina van het werk ‘cursisten en gildeleden van de FAWBG’ als maker aangeduid. Als gevolg van deze inbreuken heeft de Federatie ook onrechtmatig gehandeld jegens [eiser], ten gevolge waarvan [eiser] schade lijdt en heeft geleden. [gedaagde] heeft het werk vanaf haar persoonlijke e-mailadres verveelvoudigd en openbaargemaakt aan [betrokkene 1], met het verzoek om voor verdere verveelvoudiging en openbaarmaking van het werk zorg te dragen. Daarmee heeft zij zelfstandig onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door inbreuk te maken op zijn intellectuele eigendomsrechten.

in voorwaardelijke reconventie
3.3.
De Federatie vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk uitsluitend indien en voor zover zou worden geoordeeld dat de Federatie auteursrechthebbende is van de litigieuze uitgave, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:
1. [eiser] wordt geboden iedere inbreuk op de aan de Federatie toebehorende auteursrechten

3.4. De Federatie legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de uitgave ‘Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs’ van [eiser] van maart 2012 vrijwel identiek is aan het cursuboek uit 2006 van de Federatie en ook vrijwel identiek is aan de uitgave ‘Wijnmaken voor Gevorderden’ uit maart 2007 van de Federatie. [eiser] verkoopt zijn uitgave voor € 18,00 per stuk, doch zonder dat de Federatie haar auteursrechten heeft overgedragen, of als licentiegever een licentieovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Aldus heeft [eiser] inbreuk gemaakt op de auteursrechten van de Federatie.

in conventie en voorwaardelijke reconventie
3.5. De Federatie, [gedaagde] en [eiser] voeren op de vorderingen van de ander gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.

4 De beoordeling
in conventie
4.1. Anders dan de Federatie en [gedaagde] stellen, vloeit het spoedeisend belang van de vorderingen van [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiser].
4.2. Bij de hierna te bespreken stellingen van partijen neemt de voorzieningenrechter de uitgave van oktober 2006 (productie 1 van de Federatie en [gedaagde]) tot uitgangspunt. Deze uitgave is van de overgelegde uitgaven de oudste. Alle latere uitgaven zijn slechts een afgeleide van de uitgave van oktober 2006 en/of borduren daarop voort. Voldoende aannemelijk is namelijk geworden dat de inhoud van die latere uitgaven in grote mate overeenstemt met de inhoud van de uitgave van oktober 2006. Dit geldt ook voor de uitgave van maart 2007, zij het in mindere mate dan de overige uitgaven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, maken de aanpassingen, aanvullingen en/of wijzigingen in de latere uitgaven niet dat er nieuwe, zelfstandige werken in de zin van de Auteurswet tot stand zijn gekomen. Het betreft telkens niet meer dan nieuwe edities van het oorspronkelijke werk uit 2006.
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de uitgave van oktober 2006 moet worden aangemerkt als werk in de zin van de Auteurswet en dat zij uit dien hoofde bescherming geniet, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.
4.4. Partijen verschillen wel van mening over de vraag wie als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 moet worden aangemerkt. De Federatie en [gedaagde] doen in dit verband een beroep op artikel 8 Aw. Ingevolge dit artikel wordt een openbare instelling, vereniging, stichting of vennootschap, wanneer zij een werk als van haar afkomstig openbaar maakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden, als de maker van dat werk aangemerkt, tenzij bewezen wordt dat de openbaarmaking onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was.
4.5. Volgens de Federatie en [gedaagde] heeft de Federatie de uitgave van oktober 2006 als van haar afkomstig openbaar gemaakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden. De naam van de Federatie staat immers pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven, op de omslag van de uitgave, direct onder het logo van de Federatie. De naam van [eiser] ontbreekt hier, terwijl de omslag de enige plaats is waar een eventuele – relevante – vermelding van een natuurlijk persoon zou kunnen staan. Aldus, zo stellen de Federatie en [gedaagde], is er geen sprake van vermelding van enig natuurlijk persoon als maker en dient de Federatie als maker en daarmee als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 te worden aangemerkt.
4.6. Dit betoog faalt. De vermelding van een natuurlijk persoon als maker van een werk kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam van die persoon op de omslag van dat werk plaats hebben. In het onderhavige geval staat onderaan elke pagina van de uitgave van oktober 2006 in de voettekst vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Het vermelden van het zogenaamde copyright symbool in combinatie met de naam van [eiser] kan moeilijk anders worden begrepen dan als aanduiding dat [eiser] de maker van het werk is. Bovendien is het voorwoord/de inleiding van de uitgave van oktober 2006 van de hand van [eiser]. Hij schrijft hierin onder meer dat bij de voorbereiding van de lessen voor de opleiding van enthousiaste wijnmakers tot FAWBG-wijnkeurmeester, die hij in het seizoen 2004/2005 samen met[betrokkene c] heeft gegeven, duidelijk werd dat het cursusmateriaal in de vorm van boeken niet meer alle gewenste informatie bevatte. [eiser] vervolgt: “Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast. Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde”.
4.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande in voldoende mate aannemelijk geworden dat [eiser] als maker van de uitgave van oktober 2006 is vermeld. Dat [eiser] niet als zodanig op de omslag is genoemd, maakt dit dus niet anders. Dit betekent dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt.
4.8.
Met het voorgaande is evenwel niet gezegd dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006. De enkele naamsvermelding met een copyright symbool in de voettekst is daarvoor in ieder geval niet doorslaggevend. Er zijn klemmende aanwijzingen dat anderen – leden van de Federatie – ook delen van de tekst van de uitgave van oktober 2006 hebben verzorgd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar de door de Federatie en [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen (zie productie 5).

Dit betreft allereerst een verklaring van [gedaagde] zelf, onder meer inhoudende:
Hierbij verklaar ik, [.][gedaagde], dat de teksten die ik heb gemaakt en aan [voornaam] [eiser], destijds voorzitter van de FAWBG, heb aangeleverd waren bedoeld om het lesmateriaal voor de opleiding van wijnkeurmeesters te maken en actueel te houden. [voornaam] [eiser] verzamelde die teksten namens de FAWBG, in opdracht van de Algemene Vergadering. (…) Ik heb nooit geweten dat deze teksten zouden worden gebruikt in een boek wat [voornaam] [eiser] als privépersoon zou uitgeven. Als ik dat zou hebben geweten zou ik hem nooit toestemming hebben gegeven mijn teksten te gebruiken. Ik behoud het auteursrecht van mijn teksten in de Hoofdstukken 8: Alcohol en reststoffen, 9: Ziekten en Gebreken, 13: Proeven en keuren nadrukkelijk voor.

4.9. Naast deze verklaringen valt te wijzen op de uitgave van maart 2007 (productie 2 van de Federatie en [gedaagde]), die, zoals hiervoor reeds is overwogen, een afgeleide is van de uitgave van oktober 2006 en/of daarop voortborduurt. Hierin is geen copyright symbool met de naam [voornaam] [eiser] opgenomen. Bovendien is in deze uitgave onder het kopje ‘verantwoording’ onder meer vermeld:
Bij de opzet van dit werk is door de OKC-redactie aan alle lesgevers verzocht om een hoofdstuk of een deel daarvan voor hun rekening te nemen.
Voor zover dit haalbaar is gebleken, worden daarom de samenstellers / schrijvers op de INHOUD-bladen vermeld. Ere wie ere toekomt!
De onderwerpen van deze gevorderdenstof zijn door alle aanwezigen van een lesgeverbijeenkomst aangereikt, verzameld en uitgewerkt. Bovendien is, evenals bij de beginnerscursus, het cursusmateriaal van diverse gilden gebruikt, voor zover dat bruikbaar was voor deze cursus.
(…)
De lesgevers die op verschillende manieren een inbreng hadden bij het tot stand komen van de gevorderdenlessen wil het OKC graag met hun naam vermelden, dit waren:
(volgt per hoofdstuk vermelding van namen, waaronder hier en daar ook die van [eiser]; de voorzieningenrechter)
Dank aan allen die meehielpen aan het tot stand komen van dit werk!
De redactie van het OKC.
4.10.
Vooralsnog kan gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en de uitgave van maart 2007 niet worden aangenomen dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006.
4.11. Niettegenstaande het mogelijke auteursrecht van [eiser] op de uitgave van oktober 2006 op grond van het zogenaamde ‘verzamelauteursrecht’ van artikel 5 Aw, heeft de Federatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gebruiksrecht heeft met betrekking tot de uitgave van oktober 2007, die de Federatie in 2012 heeft gedigitaliseerd en geactualiseerd en bij e-mail van 18 december 2012 heeft verspreid. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.12.
Uit de door de Federatie in het geding gebrachte stukken, met name productie 4, kan worden afgeleid dat in november 1999 de doelstellingen van de Federatie zijn geherformuleerd, waarna deze in de periode november 1999 tot en met november 2000 door het toenmalige interim-bestuur zijn uitgewerkt en vastgelegd in een notitie. [eiser] maakte deel uit van dit interim-bestuur en heeft ook meegewerkt aan bedoelde notitie. Ook blijkt daaruit dat als een belangrijk speerpunt van de geherformuleerde doelstellingen werd aangemerkt het opleiden en bewaken van de kennis en vaardigheden van de wijnkeurmeesters. In november 2000 is de notitie besproken tijdens de algemene ledenvergadering en heeft het nieuwe bestuur onder voorzitterschap van [eiser] de aanbeveling van het interim-bestuur overgenomen om werkgroepen voor keurmeesterzaken en educatie in te stellen. Dit heeft geresulteerd in het instellen van de commissies ‘Opleidingen en Kennis Centrum’ en ‘Keurmeesterzaken en -Educatie’. Een expliciete verantwoordelijkheid van laatstgenoemde commissie was het ontwikkelen en het actueel houden van lesmateriaal, bestemd om keurmeesters op te leiden conform de opleidingseisen van de Federatie. In dit verband zijn uiteindelijk ook de uitgave van oktober 2006 en de verschillende daarvan afgeleide uitgaven tot stand gekomen.
4.13.
Verder is van belang dat de verschillende uitgaven ter beschikking hebben gestaan van de Federatie. Dit volgt in de eerste plaats uit een aantal notulen van de algemene ledenvergadering van de Federatie. Zo is in de notulen van 29 maart 2008 onder het kopje ‘nieuws uit de diverse commissies’ opgenomen: “het cursusmateriaal over het wijnmaken voor beginners en gevorderden is beschikbaar. De aanpassingen zullen per nieuwsbrief verstuurd worden aan de lesgevers die deze informatie kunnen verwerken in het cursusmateriaal”(productie 7 van de Federatie). Ook in de notulen van 28 maart 2009 is onder het kopje ‘terugblik 2008’ opgenomen dat “het cursusmateriaal voor diverse opleidingen beschikbaar is voor leden” (productie 8 van de Federatie). In de notulen van 26 maart 2011 is onder het kopje ‘nieuws uit de diverse commissies’ opgenomen: “alle commentaren zijn verwerkt en het nieuwe cursusboek is inmiddels klaar en beschikbaar voor de leden” (productie 15 van de Federatie). In de tweede plaats volgt dit uit een e-mail van [eiser] van 17 november 2011. Hierin schrijft hij onder meer aan een aantal (bestuurs)leden van de Federatie (productie 10 van de Federatie): “Piet meldde dat de FAWBG een en ander zelf ging doen, maar wilde wel graag over powerpointpresentaties e.d. kunnen beschikken. Die hebben we niet, omdat we altijd de cursussen interactief m.b.v. flipovers deden. Wel kan de federatie over het door ons samengestelde boek ‘wijnmaken en beoordelen voor amateurs’ beschikken”.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de uitgave van oktober 2006 in opdracht van de algemene ledenvergadering van de Federatie tot stand is gebracht door [eiser] (al dan niet) tezamen met anderen in het kader van het nieuw leven inblazen van door de Federatie aan aspirant wijnkeurmeesters te geven cursussen, welke uitgave daarna telkens is geactualiseerd en beschikbaar gebleven voor de Federatie. In het kader van dit kort geding is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat er aldus sprake is geweest van een (stilzwijgende) overeenkomst van opdracht tussen de Federatie en [eiser] (en de andere leden van de Federatie die aan de tot stand brenging van het werk hebben meegewerkt). De Federatie en [gedaagde] hebben in dit verband terecht zich erop beroepen dat de Federatie in zo’n geval ook usantiële gebruiksbevoegdheden toekomen, die [eiser] heeft te dulden. Meer specifiek gaat het hier om de bevoegdheid van de Federatie tot het (digitaal) verstrekken van de uitgave van oktober 2007 (of een daarvan afgeleide actuelere versie) als leerboek en naslagwerk ter ondersteuning van de cursussen die de Federatie geeft aan aspirant wijnkeurmeesters. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden betreft dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebruik waartegen [eiser] niet handhavend kan optreden.
4.15.
De slotsom is dan ook dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, omdat ook indien hij (mede) auteursrechthebbende is, hij het hiervoor bedoelde gebruik door de Federatie moet dulden. In het midden kan verder blijven wat precies de positie van [gedaagde] is (geweest). In ieder geval moet worden aangenomen dat zij uitsluitend heeft gehandeld als bestuurslid van de Federatie.
..

in voorwaardelijke reconventie
4.17.

In conventie is overwogen dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt. Daarmee is de voorwaarde waaronder de onderhavige vorderingen zijn ingesteld, niet vervuld, zodat deze vorderingen geen (verdere) bespreking behoeven. Aangezien de vorderingen in voorwaardelijke reconventie ten nauwste samenhangen met die in conventie is er mede gezien het voorwaardelijke karakter geen grond voor een aparte proceskostenveroordeling in reconventie.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,

Verkoop vastgoed

Rb. Rotterdam 25 mei 2011, LJN BR7087

Blijven liggen. Verkoop vastgoed moskeevereniging aan (uiteindelijk) de voorzitter van het bestuur. Bestuur en tegenbestuur, ALV georganiseerd door bestuur en actiegroep (beide ongeldig).

Vonnis van 25 mei 2011
in de zaak van
de vereniging [eiseres], tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1]


2. [gedaagde 2 t/m 6],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 7].,
gedaagden,

Partijen zullen hierna de vereniging en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen, elk afzonderlijk, ook [gedaagde 1], [gedaagde 2]., [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6] en de notaris worden genoemd.

2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1.
De Statuten van de vereniging bepalen voor zover thans van belang:
“(…)
LEDEN
Artikel 3
1.Leden van de vereniging kunnen zijn alle soennie Moslims (…), die de achttienjarige leeftijd hebben bereikt en de doelstellingen van de vereniging onderschrijven.
2.Aanmelding voor het lidmaatschap geschiedt schriftelijk bij het bestuur.
3.Het bestuur beslist omtrent de toelating van leden;
(…)
5.Bij niet toelating tot lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.
6.Het bestuur houdt een of meer registers, waarin de namen en adressen van alle leden en donateurs zijn opgenomen.
E1NDE VAN HET LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
1. Het lidmaatschap eindigt:
(…)
b.door opzegging van het lid aan het bestuur van de vereniging;
c.door opzegging namens de vereniging; deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
(…)
JAARLIJKSE BIJDRAGE.
Artikel 5.
1.De leden als bedoeld in artikel 3 zijn verplicht jaarlijks – op voorstel van het bestuur – een door de algemene vergadering vast te stellen contributie in maximaal twaalf termijnen vooruit te betalen en kan maximaal een contributie-achterstand hebben van drie maanden.
(…)
BESTUUR.
Artikel 6.
I. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal van tenminste vijf en ten hoogste negen personen, die door de algemene vergadering worden benoemd.
2. De bestuursleden worden door de algemene vergadering uit de leden gekozen. De voorzitter wordt door de algemene vergadering in functie gekozen. De overige bestuursfuncties, waaronder de vice-voorzitter, secretaris, plaatsvervangend secretaris en penningmeester, worden in onderling overleg door het bestuur verdeeld.
Het bestuur kan voor elk van zijn leden een vervanger aanwijzen. De algemene vergadering bepaalt tevens het aantal bestuursleden met inachtneming van het bepaalde in lid 1.
3. Alleen op voordracht van de beleidscommissie kan een bestuurslid gekozen of benoemd worden. Passief kiesrecht krijgen alleen zij die langer dan twee jaar onafgebroken lid zijn van de vereniging, zoals bedoeld in artikel 3.
4. Indien het aantal bestuursleden beneden vijf is gedaald, blijft het bestuur bevoegd. Het is echter verplicht binnen twee maanden een algemene vergadering te beleggen, waarin de voorziening in de open plaats(en) aan de orde komt. De beleidscommissie ziet er op toe, dat binnen twee maanden in de vervulling van de open plaats(en) wordt voorzien.
(…)
Artikel 8.
1.Een bestuurslid kan niet meer dan een functie bekleden.
2.De voorzitter, secretaris en de penningmeester vormen tezamen het dagelijks (kennelijk is weggevallen het woord “bestuur” opm. rb). Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse leiding van de vereniging en met de uitvoering van de bestuursbesluiten.
3.Tenminste tweemaal per jaar worden bestuursvergaderingen gehouden en voorts zo vaak als de voorzitter of een meerderheid van het bestuur zulks wenselijk acht. Bestuursbesluiten worden genomen met een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is.
(…).
Artikel 9.
(…)
2. Het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene vergadering, bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan.
3. Onverminderd het in de laatste volzin van lid 3 bepaalde wordt de vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigd door:
– het gehele bestuur; of
– de voorzitter en secretaris tezamen, dan wel de voorzitter of de secretaris tezamen met een van de andere bestuursleden.
(…)
ALGEMENE VERGADERINGEN
Artikel 12.
(…)
2.Het bestuur roept de algemene vergadering bijeen, wanneer het dit wenselijk oordeelt of wanneer het daartoe volgens de wet of de statuten verplicht is.
3.Het bestuur is op een schriftelijk verzoek van tenminste een/tiende van de stemgerechtigdeleden verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken.
(…)
5. Bijeenroeping van een algemene vergadering geschiedt schriftelijk aan het adres van deleden die toegang hebben tot de vergadering, zoals bedoeld in artikel 3 en door duidelijke aankondiging in de verenigingsruimte.
Minimale termijn voor het bijeenroepen van een algemene vergadering bedraagt zeven dagen. Bij de oproeping worden alle te behandelen onderwerpen vermeld.
(…)
Artikel 15.
De vereniging kent de volgende organen:
a. de algemene vergadering;
b. het bestuur;
c. geschillencommissie,
d. verificatiecommissie;
e. beleidscommissie:
f. de Imaam.
Eenzelfde persoon mag niet in weer dan één van de in sub b tot en met f
genoemde organen zitting hebben.
(…)
Artikel 18
1. Voorzover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
(…)
7. Zolang in een algemene vergadering alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen, mits met algemene stemmen, omtrent alle aan de orde komende onderwerpen dus mede een voorstel tot statutenwijziging of tot ontbinding ook al heeft geen oproeping plaatsgehad of is deze niet op de voorgeschreven wijze geschied of is enig ander voorschrift omtrent het oproepen en houden van vergaderingen of een daarmee verband houdende formaliteit niet in acht genomen.
(…)”
2.2
De vereniging was eigenaar van de appartementsrechten [adres 1] (kadastraal bekend onder nummer [kadastraalnummer 1]) en [adres 2] (kadastraal bekend onder nummer [kadastraalnummer 2]) te Rotterdam en als zodanig vermeld in de openbare registers. Deze appartementsrechten worden hierna tezamen ook aangeduid als het pand.
2.3
De begane grond van het pand was ingericht als moskee, de bovenverdiepingen waren in gebruik als vergader- en kantoorruimten.
2.4
[gedaagde 3] was in elk geval tot 2 september 2007 voorzitter van de vereniging. [gedaagde 4] was vanaf november 2000 lid van de beleidscommissie.
2.5
Het pand is op 7 september 2007 verkocht aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] voor een bedrag van € 420.000,=. In de transportakte is opgenomen dat als verkoper optrad een persoon werkzaam op het notariskantoor “te dezen handelende als schriftelijk gevolmachtigde van a. [gedaagde 3](…) b. [gedaagde 4] (….) bij het geven van de volmacht handelende als gezamenlijk bevoegde bestuurders van de statutair te Rotterdam gevestigde vereniging [eiseres] (…) en als zodanig deze vereniging bij het geven van de volmacht rechtsgeldig vertegenwoordigende”.
2.6
Ca. 2 uur later op 7 september 2007 is het pand doorverkocht aan [gedaagde 1].

2.7
De enig aandeelhouder van [gedaagde 1] is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] een vennootschap waarvan [gedaagde 3] directeur/enig aandeelhouder is.
2.8
Met het oog op de bouw van een nieuwe moskee heeft de vereniging aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] het erfpachtsrecht op een perceel aan de [adres 3] verleend. In dat verband hebben [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan de vereniging een lening verstrekt en ter zekerheid een hypotheekrecht verkregen. Voor de lening heeft voorts [gedaagde 3] persoonlijk borg gestaan.
2.9
De bouwvergunning voor een nieuwe moskee is inmiddels ingetrokken.
2.10
Een brief d.d. 27 september 2007, ondertekend door [gedaagde 5] en [gedaagde 3]. luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van de koop van de [adres 4] is de totale afwikkeling van het pand een feit en heeft de feitelijk overdracht reeds plaatsgevonden.
Zoals eerder zal de gehele beheer en afspraken omtrent de [adres 5] via de heer [gedaagde 2] gaan (…)
Zoals de heer [gedaagde 3] al reeds besproken heeft met de voorzitter en de heer [gedaagde 4] zouden de bovenste twee etage’s leeg opgeleverd worden. Gezien er een verzoek is gedaan vanuit het bestuur om de eerste etage te huren bevestigen wij u hierbij dat het geen aan u verhuurd zal worden tot 31 oktober 2007.
(…)
Over de begane grond hebben wij u medegedeeld dat het de eerste jaar gratis is en het tweede jaar huur betaald dient te worden. De datum die hieraan werd gesteld was de datum van de betaling voor de [adres 6], want er werd door de vereniging geen kosten betaald en was de verkoop echter een feit.
(…)”
2.11
Binnen de vereniging is onenigheid ontstaan.
2.12
Op 18 november 2007 heeft een door het bestuur uitgeschreven Algemene LedenVergadering (hierna: ALV) plaatsgevonden. Op 18 november 2007 heeft voorts, direct aansluitend aan voormelde ALV een vergadering plaatsgevonden, waarvoor leden van de vereniging waren uitgenodigd door [persoon 1], in opdracht van de actiegroep [actiegroep 1] en [actiegroep 2] (hierna: de actiegroep) onder de vermelding dat het een ALV betrof. Bij gelegenheid van die vergadering is volgens de notulen een bestuur gekozen, bestaande uit [pe[persoon 2] (voorzitter, hierna [persoon 2]), [pe[persoon 3]] (secretaris, hierna [persoon 3]) [persoon 4] (penningmeester), [persoon 5], [persoon 6], [persoon 1], [persoon 7] en [persoon 8] (bestuursleden).
2.13
Bij brief d.d. 29 januari 2008 hebben [persoon 4], [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 6] aan [persoon 2] medegedeeld dat het bestuur van de vereniging op 29 januari 2008 conform art.4.1.c van de statuten heeft besloten zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang te beëindigen.

2.14
Er zijn van of namens (leden van) het onder 2.12 bedoelde bestuur – hierna ook: het nieuwe bestuur- oproepen voor ALVs op 10 februari 2008, op 19 februari 2008 en op 9 maart 2008 uitgegaan. De vergadering van 10 februari 2008 is niet doorgegaan. Op de vergadering van 19 februari 2008 hebben zich ongeregeldheden voorgedaan en is besloten op een volgende vergadering (die van 9 maart 2008) nader inhoudelijke onderwerpen te bespreken.
Op 9 maart 2008 zijn de benoemingen van het bestuur d.d. 18 november 2007 bekrachtigd.
2.15
[gedaagde 3] heeft eveneens vergaderingen, aangeduid als ALVs gehouden. Bij één van die vergaderingen is ook een bestuur gekozen, bestaande uit andere mensen dan het nieuwe bestuur.
2.16
Op 24 oktober 2007 was in het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [gedaagde 3] als voorzitter en M. (een andere persoon dan [gedaagde 3], opm. rb); als commissaris was ingeschreven [gedaagde 4], onder vermelding “lid van beleidscommissie”.
Op 3 april 2008 was in het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [persoon 3] (voorzitter) [persoon 9] [persoon 4], [persoon 10] en [persoon 11]
Op 30 juni 2008 is het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [persoon 12], als voorzitter, [persoon 13], [persoon 5], [persoon 14], [persoon 15] en [persoon 16]
Steeds is opgenomen bij bevoegdheid: “gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s) zie statuten”.
2.17
Na daartoe verkregen verlof heeft de vereniging in 2008 conservatoir (leverings)beslag gelegd op de appartementsrechten.

3. Het geschil
3.1.
De vereniging vordert samengevat –
I een verklaring voor recht dat de overdracht van de appartementsrechten [adres 1] en B door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] nietig is, subsidiair vernietiging van die overdrachten;
II een verklaring voor recht dat de overdracht van de appartementsrechten [adres 1] en B door [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan [gedaagde 1]gden] nietig is, subsidiair vernietiging van die overdrachten;
III een verklaring voor recht dat de eigendom van de appartementsrechten [adres 1] en B rechtens aan de vereniging toebehoort en steeds heeft toebehoord;
IV [gedaagde 1]gden] te gelasten hun medewerking te verlenen aan inschrijving van de appartementsrechten [adres 1] en B in de registers op naam van de vereniging;
V alles op straffe van een dwangsom
VI met veroordeling van [gedaagde 1]gden] tot betaling van een schadevergoeding in goede justitie dan wel nader bij staat te bepalen
Subsidiair:
VII veroordeling van [gedaagde 1]gden], hoofdelijk, tot betaling van een schadevergoeding in goede justitie dan wel nader bij staat te bepalen
Meer subsidiair:
VIII [gedaagde 1]gden] te veroordelen zich te houden aan door de rechtbank in goede justitie te treffen voorzieningen,
alles met veroordeling van [gedaagde 1]gden] in de kosten, inclusief de kosten van executie.

De vereniging legt daaraan, kort weergegeven, ten grondslag dat de onder 2.5 en 2.6 bedoelde verkopen en de daaruit voortvloeiende eigendomsoverdrachten nietig althans vernietigbaar zijn, omdat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet bevoegd waren de vereniging bij de onder 2.5 bedoelde transactie te vertegenwoordigen. De kopers wisten dat en de notaris had het moeten weten.

3.2.
[gedaagde 1]gden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1.
[gedaagde 1] heeft als eerste verweer aangevoerd, dat de vereniging niet ontvangen kan worden in haar vordering, omdat zij niet rechtsgeldig conform haar statuten wordt vertegenwoordigd. Zij stelt daartoe het volgende.
De bestuursleden van de vereniging die als eiseres optreedt zijn tijdens een onregelmatige vergadering d.d. 18 november 2007 gekozen. Het bijeenroepen van de vergadering was, in strijd met de statuten (art. 12), niet door het bestuur gedaan en evenmin door stemgerechtigde leden van de vereniging door middel van een plaatsing van een advertentie in een dagblad (conform art. 2:41 lid 3 BW), de minimale oproepingstermijn van 7 dagen is niet in acht genomen (art. 12 van de statuten) en personen die geen lid waren zijn opgeroepen en hebben gestemd, zonder dat de statuten daarin voorzien (als bedoeld in art. 2:38 lid 3 BW). Nu bij de ALV niet alle leden aanwezig of vertegenwoordigd waren kunnen deze formele gebreken ook niet gelden als geheeld zoals voorzien in art. 18 lid 7 van de Statuten.
Dat de niet rechtsgeldig gekozen bestuursleden zich gedragen als waren zij het bestuur en zich hebben laten inschrijven in het Handelsregister doet voor de vraag of de verenigingontvankelijk is in de vordering niet ter zake.

4.2
De vereniging heeft daartegenover aangevoerd dat zij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding rechtsgeldig werd vertegenwoordigd en daarom ontvankelijk is. De ALV van 18 november 2007 is slechts door leden bezocht; anders dan [gedaagde 1]gden] menen brengt art. 4 lid 1 sub c van de statuten niet mee dat contributieachterstanden zonder meer tot het einde van het lidmaatschap leiden. De aanvraag voor een ALV is gedaan door 68 leden, van wie er 35 hun contributie betaald hadden. Op 18 november 2007 was zowel sprake van een door het aanvankelijke bestuur uitgeschreven ALV als een door de leden bijeengeroepen ALV. Niet alleen geldt de termijn van 7 dagen niet voor een door de leden bijeengeroepen ALV, maar bovendien waren de leden feitelijk van dag en plaats van de vergadering op de hoogte, mede doordat oproep tot de vergadering ook via een algemeen beluisterde radio-omroep was gedaan. Omdat het aanvankelijke bestuur geen ledenlijst wilde verstrekken hebben de ledenhun oproep gericht aan degenen die vermeld waren op de contributielijst. Ter vergadering is aan de orde gesteld dat alle aanwezigen lid waren; nu daartegen niet is geprotesteerd moet ervan worden uitgegaan dat louter leden hebben gestemd.
De oproep voor de ALV van 18 november 2007 is daarmee deugdelijk gedaan en de besluiten van 18 november 2007 zijn dus rechtsgeldig.
In elk geval zijn eventuele gebreken, klevende aan de besluiten van 18 november 2007, gerepareerd door de bekrachtiging op 9 maart 2008. Daarnaast heeft de vereniging – en hebben ook de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ingeschreven bestuurders – een belang bij een beslissing, zodat de vereniging reeds om die reden ontvankelijk is.

4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
In beginsel is een vereniging, die een zelfstandige rechtspersoon is, ontvankelijk in een vordering als de onderhavige waarin zij de geldigheid van een verkoop van één van haar vermogensbestanddelen ter discussie stelt. Dat het belang van de vereniging gediend is met het vernietigen van (een) overeenkomst(en) waarbij zonder deugdelijke instemming van devereniging tegen een te lage prijs onroerende zaken zijn verkocht, zoals zij stelt, is immers evident. Aan die ontvankelijkheid doen interne problemen binnen de vereniging op zichzelf niet af, evenmin als een eventuele latere bestuurswisseling.
In het algemeen moet er daarom van worden uitgegaan dat, als de vereniging een dergelijke vordering instelt, zij daarin kan worden ontvangen. Dit is slechts anders als vast staat dat de personen die opdracht hebben gegeven tot het entameren van deze procedure toen daartoe niet bevoegd waren dan wel dat, gegeven de ontwikkelingen nadien, (de bevoegde organen binnen) de vereniging deze procedure niet langer wenst (wensen) voort te zetten; [gedaagden] , die gemotiveerd stellen dat daarvan sprake is, zullen dat hebben te bewijzen. Als zij slagen in dat bewijs moet de conclusie zijn dat de eisende partij niet de vereniging is, doch een aantal natuurlijke personen die de vereniging niet (meer) kunnen vertegenwoordigen. In dat geval zal eiseres niet ontvankelijk worden verklaard. Dat – wellicht – de vereniging en/of de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ingeschreven bestuurders belang hebben bij een beslissing doet daaraan dan niet af.

Bij conclusie van dupliek zijn notulen van een ALV op 12 oktober 2008 overgelegd waarin is gesproken over het beëindigen van de huidige procedure. De vereniging heeft zich daarover nog niet kunnen uitlaten, zodat zij in elk geval in die gelegenheid dient te worden gesteld. De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen gelasten; de vereniging wordt verzocht uiterlijk twee weken voor die zitting schriftelijk haar visie op dit punt aan de wederpartij en de rechtbank te berichten.

4.4
Met het oog op de comparitie overweegt de rechtbank reeds thans als volgt.
Anders dan de vereniging stelt brengt de statutaire regeling van artikel 4 jo. 5 niet mee, dat door het enkele bestaan van een contributie-achterstand van drie maanden of meer het lidmaatschap eindigt. Daartoe is, ingevolge art. 4 lid 1 c van de statuten een besluit van die strekking “namens de vereniging” noodzakelijk. De vereniging stelt dat op de ALV van 18 november 2007 (en, kennelijk, ook die van 9 maart 2008) is gestemd door niet-leden. Zij leidt, behoudens ten aanzien van één persoon, het ontbreken van het lidmaatschap louter -en dus ten onrechte- af uit de contributie-achterstand. Nu gesteld noch gebleken is dat besluiten tot beëindiging van hun lidmaatschap zijn genomen moet het standpunt van de vereniging daarom worden verworpen. Behoudens de ene persoon die zelf zijn lidmaatschap had opgezegd moeten de anderen dus beschouwd worden als leden.

ALV 18 november 2007
4.5
Partijen twisten over de geldigheid van de besluiten ter vergadering van 18 november 2007, met name het besluit waarbij het nieuwe bestuur is gekozen.

De rechtbank is van oordeel, dat, nu niet is gesteld of gebleken dat alle leden aanwezig waren en met algemene stemmen besluiten hebben aangenomen (art. 18 lid 7), deze ALV geen geldige besluiten heeft kunnen nemen, nu niet aan de aan de voor een ALV te stellen formele eisen was voldaan.
Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.

4.5.1
Partijen zijn het er – terecht – over eens dat de statuten ruimte geven aan de leden om, als tenminste 10 procent van hen dat verzoekt, aan het bestuur te vragen een ALV bijeen te roepen (art. 12 lid 3). Als het bestuur vervolgens niet binnen 14 dagen tot die bijeenroeping overgaat is, bij gebreke van een andere statutaire bepaling, de wettelijke regeling van art. 2:41 lid 3 BW van toepassing, die inhoudt dat de verzoekers zelf de vergadering bijeen kunnen roepen op de wijze waarop het bestuur een ALV bijeenroept of bij advertentie in een in Rotterdam veelgelezen dagblad. Aan die eisen is niet voldaan.


De oproep is niet in een dagblad gepubliceerd; anders dan de vereniging meent kan melding over de radio daarmee niet gelijk gesteld worden, nu de wet daarin niet voorziet.

4.5.2
De andere mogelijkheid betekent in dit geval, blijkens de statutaire regeling van art. 12 lid 5 als vermeld in 2.1 van dit vonnis, dat de oproep schriftelijk diende te geschieden aan het adres van de leden, met duidelijke aankondiging in de verenigingsruimte, met vermelding van alle te behandelen onderwerpen en dit alles 7 dagen voor de vergadering. Wat er ook zij van de overige punten, de oproep is in elk geval te laat gedaan nu deze, blijkens de overgelegde uitnodiging, dateert van 14 november 2007. Dat, zoals de vereniging stelt en ook blijkt uit de door haar bij conclusie van repliek overgelegde notulen, op 18 november 2007 ook een door het aanvankelijke bestuur uitgeschreven ALV plaatsvond doet daaraan niet af, nu de oproep voor deze ALV volgens de vereniging zelf niet aan de formele eisen voldeed, hetgeen in elk geval voor wat betreft de termijn juist is (die oproep dateerde van 13 november 2007).

Dat betekent dat ter vergadering van 18 november 2007 geen bindende besluiten genomen kunnen zijn.

ALV 9 maart 2008
4.6
De formele gebreken ten aanzien van de vergadering van 18 november 2007 zouden zonder belang zijn als de ALV van 9 maart 2008 wel naar behoren is bijeengeroepen en de besluitvorming daar volgens de regels is verlopen. De vereniging stelt dat wel, maar tot dusverre heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. De oproep die zij overlegt voor de vergadering van 9 maart 2008 rept van een “informatieve bijeenkomst”. Notulen van een ALV van 9 maart 2008 zijn niet overgelegd. Ter comparitie kan de vereniging dit punt nader toelichten. Relevante bescheiden (notulen, oproepingen etc) dient zij tenminste twee weken voor de zitting toe te zenden.

andere gebreken
4.7
[gedaagde 1] c.s heeft voorts gesteld dat, voor zover de oproepingsgebreken buiten beschouwing worden gelaten, ter vergadering van 18 november 2007 maar vijf bestuursleden met de ingevolge art. 2:37 lid 4 BW vereiste tweederde meerderheid verkozen, onder wie geen voorzitter. Bovendien waren van deze vijf personen 4 personen niet verkiesbaar omdat zij, gelet op het lange tijd niet betalen van contributie, niet de vereiste twee onafgebroken jarenlid geweest zijn. Alleen [persoon 5] was verkiesbaar. Nu het bestuur dus niet uit het door de statuten vereiste minimumaantal personen bestond had voor 18 januari 2008 een (nieuwe) ALV bijeengeroepen moeten worden, hetgeen niet is geschied.
Ook dit aspect kan ter comparitie aan de orde komen, waarbij hetgeen hiervoor is gesteld omtrent de gevolgen van het niet betalen van contributie vanzelfsprekend evenzeer geldt.
Dat betekent, dat uitsluitend aan de orde is of aan de – op zichzelf door de vereniging niet weersproken- omstandigheid dat geen voorzitter met tweederde meerderheid is gekozen voor deze procedure consequenties verbonden moeten worden. Daarbij kan art. 18 lid 1 jo. art.6 van de statuten worden betrokken.

verkopen
4.8
Inhoudelijk ziet de vordering op de geldigheid van de onder 2.5 en 2.6 bedoelde koopovereenkomsten en notariële leveringen. Gesteld wordt, dat de vereiste goedkeuring van de ALV ontbrak. Bij conclusie van dupliek hebben [gedaagden] (voor het eerst) stukken overgelegd die voor de beoordeling daarvan relevant kunnen zijn, in het bijzonder de notulen van de ALV d.d. 7 januari 2007, waarbij machtiging zou zijn verstrekt tot verkoop aan een derde dan wel, als die transactie niet zou doorgaan, aan [gedaagde 5]. Ook zijn, mede met een beroep op die stukken, nieuwe stellingen ontwikkeld aangaande zowel de eerste als de tweede overdracht.
Dat betekent, dat de vereniging in de gelegenheid gesteld dient te worden daarop te reageren.
Ook dit zal ter comparitie aan de orde zijn, waarbij de vereniging wordt verzocht om ook daaraan aandacht te besteden in de onder 4.3 bedoelde brief en daarbij voorts de eventuele bewijsstukken over te leggen.

de notaris
4.9
Partijen zijn nauwelijks ingegaan op de positie van gedaagde sub 7, de notaris. Kennelijk
– de vereniging stelt het impliciet en [gedaagden] hebben het niet betwist – is hun beider uitgangspunt dat, als de notaris voor wie de leveringsakte is gepasseerd een fout heeft gemaakt, gedaagde sub 7 daarvoor aansprakelijk is.
Dit aspect en, meer in het algemeen, de visie van partijen op de zorgplicht van de notaris, en de wijze waarop in dat kader de geclausuleerde vertegenwoordigingsbevoegdheid in het handelsregister moet worden geduid, zal ter zitting nader aan de orde komen. [gedaagden] dienen twee weken voor de zitting de onderhandse akten bedoeld in 3.8 van de conclusie van dupliek over te leggen.

4.10
De rechtbank hecht eraan reeds thans op te merken dat, als zou blijken dat de eerste verkooptransactie (de onder 2.5 bedoelde verkoop aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6]) nietig of vernietigbaar is, art. 3: 88 BW, anders dan [gedaagden] menen, niet zonder meer in de weg staat aan vernietiging van de tweede, onder 2.6 bedoelde verkoop. De tweede koper, [gedaagde 1], wordt immers gecontroleerd door gedaagde 3]. en er zijn, alles bijeengenomen, voorshands zulke sterke aanwijzingen dat [gedaagde 3] op de hoogte was van de gehele situatie en dus – ingeval die eerste transactie niet geldig is – niet te goeder trouw was, dat [gedaagde 1] bij wijze van tegenbewijs zal moeten aantonen dat hij wel te goeder trouw was.

verkoopprijs
4.11
Tenslotte zal ter zitting aan de orde komen wat de huidige situatie is en welke aanwijzingen er bestaan voor de kennelijke opvatting van de vereniging dat de verkoopprijs van de appartmentsrechten onder de marktwaarde lag. Eventuele taxatierapporten dienen twee weken voor de zitting overgelegd te worden.

5. De beslissing
De rechtbank,

alvorens verder te beslissen,

beveelt partijen, eiseres vertegenwoordigd door de volgens haar daartoe bevoegde perso(o)n(en), gedaagden 2 tot en met 6 in persoon en gedaagden 1 en 7 deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Hofmeijer-Rutten, op vrijdag 16 september 2011 van 9.30 tot 11.30 uur teneinde als voormeld;

bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.

Opzegging (VNT)

Rb. Utrecht 20 oktober 2004 LJN CA05248 (gepubliceerd 21 mei 2013) (Eiser / VNT)
en Rb. Utrecht 28 september 2005 LJN CA0517

Ook bij opzegging is motivering vereist. “Het enkele feit dat Eiser, anders dan bij ontzetting van het lidmaatschap, het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap niet door de ALV kan laten toetsen, geeft de opzegging tegen de achtergrond van het voorgaande niet het karakter van willekeur. Wel dient de VNT, anders dan zij stelt (punt 12 van de conclusie van antwoord), de reden van de opzegging te motiveren teneinde inzichtelijk te maken waarom zij kiest voor opzegging van het lidmaatschap in plaats van ontzetting en wat de redenen van de opzegging zijn. Deze motiveringsplicht volgt ook uit de statuten.”

VONNIS van de rechtbank Utrecht,
in de zaak van: [Eiser] tegen
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING VAN NATUURGENEESKUNDIG
THERAPEUTEN,

Partijen worden hierna genoemd: Eiser respectievelijk de VNT.

1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt in de eerste plaats uit de volgende processtukken:
– exploot van de inleidende dagvaarding met producties;
– akte aanvulling dagvaarding;
– conclusie van antwoord;
– proces-verbaal van comparitie op 18 februari 2004, door de rechtbank bij vonnis van 7 januari 2004 ambtshalve gelast;
– conclusie van repliek;
– conclusie van dupliek.

1.2. Eiser heeft pleidooi gevraagd. Mr. G.J.F.M. Linders, advocaat te Valkenburg aan heeft op september 2004 voor Eiser gepleit mede aan de hand van een pleitnota.

1.3. Mr. F.C. Kollen, advocaat te Bussum, heeft vervolgens voor de VNT gepleit, eveneens mede aan de hand van een pleitnota,

1.4. Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.

2. De vaststaande feiten

2.1. De VNT is een vereniging waarvan het lidmaatschap door sommige ziektekostenverzekeraars als voorwaarde wordt gesteld om consulten door patiënten van natuurgeneeskundige therapeuten voor vergoeding in aanmerking te doen komen. Eiser oefent een praktijk uit als natuurkundig therapeut en is verband daarmee lid geworden van de VNT.

2.2. Tussen Eiser en (het bestuur van) de VNT zijn de afgelopen jaren spanningen gerezen.
In verband daarmee hebben partijen bij deze rechtbank procedures tegen elkaar gevoerd. Een van die procedures heeft geleid tot een vonnis in een bodemprocedure van 8 november 2000 (bekend onder nr. 113279/HA ZA 00-682, verder: het vonnis van 8 november 2000). In die procedure stond de vraag centraal of de Algemene Ledenvergadering (ALV) van de VNT bij besluit van 12 februari 2000 Eiser uit het lidmaatschap van de VNT mocht ontzetten. Dit besluit was genomen nadat het bestuur van de VNT Eiser om uiteenlopende redenen uit het lidmaatschap van de vereniging had ontzet, welke beslissing de ALV had gevolgd.

2.3. Bij het vonnis van 8 november 2000 heeft de rechtbank het besluit van de ALV vernietigd,
alsook voor recht verklaard dat de VNT aansprakelijk is voor de door Eiser geleden en nog te lijden schade als gevolg van die ontzetting, dit alles met veroordeling van de VNT in de proceskosten. De in dat vonnis vastgestelde feiten en de dragende rechtsoverwegingen gelden hier verder als overgenomen.

2.4. De statuten van de VNT zijn in de loop van 2002 aangepast. In de voorheen geldende statuten was bepaald dat een lid wiens lidmaatschap namens de VNT is opgezegd tegen deze beslissing in beroep kon gaan bij de ALV. In de nieuwe statuten is deze mogelijkheid enkel nog aanwezig bij ontzetting uit het lidmaatschap. De statuten van de VNT, zoals deze sinds de laatste wijziging luiden, houden voorts onder meer in:

“Artikel 5. Mediation
1. Geschillen tussen leden onderling welke samenhangen met of voortvloeien uit de doelstelling van de vereniging worden beslecht door mediation volgens het mediation reglement.
( … )
2. Een geschil tussen een lid en de vereniging kan alleen door mediation worden beslecht indien naar het oordeel van het algemeen bestuur het belang van de vereniging daardoor niet wordt geschaad.

Artikel 6. Einde lidmaatschap
( … )
2. Het lid kan zijn lidmaatschap opzeggen tegen het einde van het boekjaar. (. .. )
Het lidmaatschap kan niet onmiddellijk worden opgezegd wanneer het een wijziging van rechten en verplichtingen betreft die nauwkeurig zijn omschreven of wanneer een verplichting van geldelijke aard wordt gewijzigd.
In andere gevallen kan een lid het lidmaatschap met onmiddellijke ingang door opzegging beëindigen, indien redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.

3. Opzegging door de vereniging geschiedt door het algemeen bestuur. De vereniging kan het lidmaatschap opzeggen tegen het einde van het boekjaar. Opzegging door de vereniging kan geschieden wanneer:

a. het lid zijn verplichtingen tegenover de vereniging niet of niet tijdig nakomt, waaronder – doch niet uitsluitend – die van artikel 4;
b. het lid de belangen van de vereniging of van die van natuurgeneeskundig therapeuten in het algemeen schaadt;
c. het lid niet voldoet aan de vereisten die de statuten voor het lidmaatschap stellen. Het lid voldoet in ieder geval niet meer aan de vereisten voor het lidmaatschap op de datum waarop het lid door een tuchtrechterlijke college dan wel door de overheidsrechter onherroepelijk de bevoegdheid is ontzegd als natuurgeneeskundig therapeut werkzaam te zijn.
Voorts kan de vereniging het lidmaatschap met onmiddellijke ingang door opzegging doen beëindigen indien redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden verlangd het lidmaatschap te laten voortduren.

2.5. Op 16 oktober 2002 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Eiser enerzijds, en de voorzitter en de penningmeester van de VNT anderzijds. Bij het gesprek waren ook de raadslieden van partijen aanwezig. Partijen hebben bij die gelegenheid onder meer gesproken over de wijze waarop Eiser al dan niet een verdere invulling aan zijn lidmaatschap zou geven, alsook over zijn schadeaanspraak die volgt uit het eerder genoemde vonnis van 8 november 2002. Na de bespreking heeft Eiser ‘s avonds telefonisch contact gehad met de penningmeester. De dagen daarna hebben de raadslieden van partijen gecorrespondeerd over de vastlegging van hetgeen tijdens de bespreking is afgesproken.

2.6. Bij brief van 27 november 2002 van de voorzitter van haar bestuur heeft de VNT aan Eiser onder meer meegedeeld:

“Naar aanleiding van de brief van mr Kollen ontvingen wij de brief van mr Otten van 26
november jl. die brief maakt duidelijk dat geen overeenstemming kan worden bereikt over een normale lidmaatschapsverhouding op een wijze zoals de vereniging die met al haar andere leden onderhoudt. De brief van 26 november jl. bevat onderwerpen die op 16 oktober jl. in het geheel niet aan de orde zijn geweest of op een geheel andere wijze. Duidelijk is wel dat wij niet tot overeenstemming zullen komen.
Het bestuur heeft u in het verleden – al dan niet via een raadsman – al herhaaldelijk doen weten dat uw (solistische) handelwijze in de vereniging een grote wissel trekt op de tijd en energie van bestuursleden, de bezetting van het verenigingsbureau en op de financiën van de vereniging vanwege de in te roepen rechtsbijstand. Bij brief van 17 juni 2002 heeft mr. Kollen namens ons bericht dat de maat voor ons vol was en dat niet kon worden voldaan aan de voorkeurspositie die u in de vereniging bedong.
De brief van mr Otten van 26 november jl. maakt duidelijk dat u de status aparte zelfs bevestigd wenst te zien door een ontheffing van de verplichting tot na- en bijscholing op gebieden waarop door u therapieën worden gepraktiseerd. Het is voor de vereniging volstrekt onbespreekbaar dat één lid wordt ontslagen van de verplichting tot bij- en nascholing. Nog daargelaten dat u geen enkele reden aanvoert waarom u een dergelijke ontheffing zou moeten worden verleend, wil het bestuur het niet voor zijn rekening nemen door voor u andere normen in de vereniging te hanteren dan voor andere leden, terwijl de belangen van uw patiënten evenmin kunnen zijn gebaat wanneer u zich niet laat bij- en nascholen. Al evenzeer vindt hetbestuur die ontheffing niet te verdedigen naar de zorgverzekeraars die er op vertrouwen dat de VNT er op toeziet dat haar leden patiënten op adequate – en derhalve telkens geschoold – wijze behandelen. Juist de zorgplicht die terzake op de VNT richting zorgverzekeraars rust, is voor hen aanleiding om behandelingen van patiënten van leden van de vereniging te vergoeden. Daarmee is niet alleen belang van alle leden gemoeid, maar hun belangen zouden kunnen worden geschaad indien zorgverzekeraars omwille van een verleende ontheffing voortaan niet meer bereid zijn behandelingen van leden te vergoeden.
De conclusie kan thans geen andere meer zijn dan dat uw lidmaatschap van onze vereniging niet langer kan worden gecontinueerd. Eens loopt de emmer over en de brief van mr. Otten van 26 november jl. was de druppel.
Het bestuur zegt u hierbij namens de vereniging het lidmaatschap van de vereniging op tegen 31 december 2002. U bent vanaf 1 januari 2003 geen lid meer van de vereniging, hetgeen na die datum aan de zorgverzekeraars zal worden doorgegeven.
Het bestuur meent u door uw handelswijze herhaaldelijk de belangen van de vereniging en van haar leden hebt geschaad, dat u niet aan de eisen die aan het lidmaatschap worden gesteld voldoet indien u niet bereid bent tot bij- en nascholingen en evenmin bereid bent uw diploma’s te tonen op basis waarvan u in het verleden tot de vereniging zou zijn toegelaten en dat meer in het algemeen naar een grote aanhoudende reeks van voorvallen redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden uw lidmaatschap van onze vereniging te laten voortduren.”

3. De vordering en het verweer
3.1. Eiser vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: te verklaren voor recht dat zijn lidmaatschap niet is geëindigd en vanaf 1 januari 2003 steeds heeft voortgeduurd, alsmede te verklaren voor recht dat de VNT aansprakelijk is voor alle door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het feit dat de VNT heeft gehandeld alsof zijn lidmaatschap met ingang van 1 januari 2003 zou zijn geëindigd, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair: te vernietigen c.q. nietig te verklaren het besluit van het algemeen bestuur van de VNT tot opzegging van zijn lidmaatschap met ingang van I januari 2003 en te verklaren voor recht dat de VNT aansprakelijk is voor alle door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van deze opzegging van het lidmaatschap, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; zowel ten aanzien van het primair als subsidiair gevorderde met veroordeling van de VNT in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.

3.2. De VNT heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. De rechtbank zal hierna, voorzover nodig, ingaan op de door de VNT gevoerde verweren.

4. De beoordeling van het geschil
4.1. In deze procedure staat de vraag centraal of Eiser thans, na de opzegging van zijn lidmaatschap, nog als lid van de VNT kan worden beschouwd. Eiser stelt in de eerste plaats dat de beslissing van de VNT om zijn lidmaatschap op te zeggen geen effect heeft gesorteerd, omdat geen sprake is van een rechtsgeldig besluit van het algemeen bestuur van deze vereniging.
Eiser stelt dat enkel de voorzitter het besluit tot opzegging heeft genomen.
De VNT heeft in reactie hierop bij dupliek de concept)notulen overgelegd van de bestuursvergadering op 27 november 2002. Daaruit blijkt dat het (algemeen) bestuur op die datum heeft besloten tot opzegging van het lidmaatschap van Eiser. Eiser heeft niet kunnen weerleggen dat dit besluit aldus is genomen door het algemeen bestuur van de VNT, alsook dat besluit op rechtsgeldige wijze is tot stand gekomen, en dat het bestuur aan de voorzitter heeft opgedragen, en ook mocht opdragen, dat besluit aan mede te delen. In overeenstemming hiermee is dat uit deze opzeggingsbrief van 27 november 2002 blijkt dat de voorzitter van de VNT de opzegging heeft gedaan namens het bestuur van de VNT (derhalve niet op eigen titel). Op grond van dit alles is voor de rechtbank komen vast te staan dat de besluitvorming over de opzegging en de wijze waarop dit besluit aan Eiser kenbaar is gemaakt niet in strijd is met enig wettelijk, statutair of ander voorschrift.

4.2. Eiser stelt in de tweede plaats dat ingevolge artikel 5 van de statuten van de VNT het geschil tussen partijen door middel van mediation had moeten worden beslecht. Dit betoog gaat uit van de noodzaak voor de VNT om, tenzij haar belangen zich daartegen verzetten,een mediation procedure te volgen. De noodzaak verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank echter niet met de tekst en de strekking van genoemd artikel, alsook niet met het karakter van een mediation, welke procedure zich juist kenmerkt door vrijwillige deelname.

De VNT heeft bovendien, mede gelet op de aard van het conflict en de door partijen daarover ingenomen standpunten, in redelijkheid kunnen besluiten dat mediation in dit geval geen reële mogelijkheid bood voor oplossing van de geschillen tussen partijen. Van een nietig of vernietigbaar besluit is, anders dan Eiser stelt, ook hierom geen sprake.

4.3. Evenmin treft het betoog van Eiser doel dat de statutenwijziging waardoor bij opzegging van het lidmaatschap door de VNT het “beroepsrecht” op de ALV is komen te vervallen, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die de VNT en haar bestuur ten opzichte van de leden in acht dienen te nemen. Hierbij is in de eerste plaats van belang, dat niet in geschil is dat het desbetreffende besluit rechtsgeldig is genomen, te weten overeenkomstig de geldende wettelijke en statutaire bepalingen, alsook nadat de ALV de wijziging had goedgekeurd.
Niet terzake doet dat, zoals Eiser oppert, mogelijk slechts een klein deel van de leden deze wijziging werkelijk steunt of zich daarover een juist beeld had gevormd. Dit doet immers niet af aan de rechtsgeldigheid van het besluit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de VNT ten aanzien van de inhoud van de statutenwijziging een informatieverplichting jegens haar leden heeft geschonden. Voorts geldt dat de VNT uitdrukkelijk heeft gesteld dat de werkelijke intentie van de statutenwijziging was de noodzaak om de statuten in overeenstemming met de wettelijke regeling op dit punt te brengen. Eiser heeft niet betwist dat het eindresultaat inderdaad spoort met de huidige wettelijke regeling, terwijl naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een wezenlijk slechtere rechtspositie aan de zijde van Eiser, te minder nu Eiser niet heeft gesteld, en ook is niet gebleken, dat de ALV de opzegging in zijn geval niet acceptabel zou achten. Daarbij verdient nog opmerking dat de ALV ten aanzien van het eerdere besluit van het bestuur van de VNT om Eiser uit zijn lidmaatschap te ontzetten het standpunt van het bestuur heeft overgenomen, zoals blijkt uit het vonnis van 8 november 2000.

4.4. Het enkele feit dat Eiser, anders dan bij ontzetting van het lidmaatschap, het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap niet door de ALV kan laten toetsen, geeft de opzegging tegen de achtergrond van het voorgaande niet het karakter van willekeur. Wel dient de VNT, anders dan zij stelt (punt 12 van de conclusie van antwoord), de reden van de opzegging te motiveren teneinde inzichtelijk te maken waarom zij kiest voor opzegging van het lidmaatschap in plaats van ontzetting en wat de redenen van de opzegging zijn. Deze motiveringsplicht volgt ook uit de statuten. Voorzover de VNT onder verwijzing naar artikel 6 lid 2 van haar statuten stelt dat zij zonder reden kan opzeggen, acht de rechtbank dit betoog derhalve onjuist. In de statuten wordt op dit punt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de opzegging door een lid en door de VNT.
Voor de opzegging door de VNT geldt niet de regeling in lid 2 van genoemd artikel, maar de regeling in lid 3. In het onderhavige geval heeft de VNT haar beslissing om Eiser uit het lidmaatschap te ontslaan uitgebreid gemotiveerd. Nu niets is gesteld of gebleken dat de VNT in plaats van een opzeggingsprocedure een ontzettingsprocedure had moeten volgen, kan worden volstaan met de onderzoeken of de redenen die de VNT in haar opzeggingsbrief noemt, dit besluit kunnen rechtvaardigen, rekening houdend met de beleidsvrijheid die in zoverre aan de VNT toekomt.

4.5. Uit de brief van 27 november 2002 blijkt dat de directe aanleiding voor de opzegging van Eiser’s lidmaatschap was diens weigering om diploma’s over te leggen en bij- en nascholingscursussen te volgen. De VNT stelt zich op het standpunt dat daardoor “niet alleen de emmer maar ook de maat vol”was. Voorzover de VNT in haar opzeggingsbrief nog andere redenen noemt voor de opzegging van het lidmaatschap, is de rechtbank van oordeel dat die redenen deze beslissing niet kunnen rechtvaardigen. Al deze kwesties zijn immers door partijen besproken tijdens het overleg op 16 oktober 2002, en vormden, totdat de discussie over de bij- en nascholing ontstond, voor de VNT geen aanleiding om het lidmaatschap van Eiser te beëindigen. Weergegeven in de bewoordingen van de VNT bestond tot dat moment een situatie waarin de emmer weliswaar tot de rand was gevuld, maar nog niet was overgelopen. Dit laatste gebeurde pas toen voor de VNT duidelijk was dat Eiser weigerde te voldoen aan haar opleidingseisen en het volgen van bij- en nascholingscursussen.

4.6. Indien zou blijken dat Eiser terecht stelt dat tijdens de bespreking op 16 oktober 2002 is afgesproken dat hem op laatstbedoelde punten volledige dispensatie was verleend, is geen sprake van een situatie waarin door zijn toedoen de relatie met de VNT verder is geëscaleerd. Eiser mocht in dat geval vasthouden aan hetgeen hij met de VNT heeft afgesproken. Zelfs indien zou gelden dat de overeenstemming de vorm moest hebben van een package deal, zoals de VNT stelt, en niet langer werd voldaan aan de voorwaarden van die package deal doordat partijen van mening verschillen over de het al dan niet door Eiser volgen van bijen nascholingscursussen, dient te worden geoordeeld dat een opzegging in de situatie dat het standpunt van Eiser juist is zozeer indruist tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat de VNT in redelijkheid niet kan vasthouden aan dit besluit. Het staat de VNT immers niet vrij haar besluit tot opzegging van het lidmaatschap alsnog te baseren op gronden die eerder voor haar op zichzelf genomen geen aanleiding waren voor de opzegging.

4.7. Dit laatste omvat overigens ook de kwestie van de retrograde erkenning. Uit de overgelegde correspondentie over de (reikwijdte van de) afspraken die op 16 oktober 2002 zijn gemaakt, volgt immers dat geen punt van discussie meer was dat Eiser in aanmerking zou komen voor retrograde erkenning. Dit volgt met name uit de brief van de raadsman van de VNT van 28 oktober 2002 die op dit punt onder meer inhoudt: “Uw cliënt dient een verzoek tot retrograde erkenning in, bij de formulering van welk verzoek het bestuurslid de heer X behulpzaam zal zijn. Het bestuur van cliënte zal op basis van eerder genoemde formulering het verzoek tot retrograde erkenning honoreren.” Op gelijke gronden als hiervoor vermeld staat het de VNT niet vrij de opzegging thans te baseren op de stelling dat Eiser niet voldoet aan de eisen voor de retrograde erkenning.

4.8. Gegeven het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestuur van de VNT, indien geen dispensatie heeft verleend aan Eiser, haar besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van Eiser enkel heeft mogen baseren op diens weigering om te voldoen aan de verplichting tot het volgen bij- en nascholingscursussen. Eiser heeft niet kunnen weerleggen dat de VNT, mede door het oog op de leden die bij haar aangesloten zijn, belang heeft bij het handhaven van de bij- en nascholingseis. De VNT mag van haar leden vergen dat deze de door haar noodzakelijk geachte cursussen bij de door haar gekozen instanties volgen. VNT heeft gemotiveerd betoogd dat zij bij dit alles niet willekeurig te werk gaat, en, integendeel, juist van al haar ledenverlangd dat deze de desbetreffende cursussen volgen. Voorzover Eiser een andere visie heeft omtrent het antwoord op de vraag of de cursussen die VNT verplicht stelt een wezenlijke bijdrage leveren aan het actueel houden van de kennis van de leden, en of daarvoor betere mogelijkheden bestaan, kan dit aan het voorgaande niet afdoen. Het betreft een standpunt dat Eiser destijds als lid had moeten verkondigen op een ALV, maar dat hem niet kan ontslaan van de verplichting bij- en nascholingscursussen te volgen. Wat daarvan verder ook zij, de VNT heeft de noodzaak van het volgen door haar leden van de door haar voorgeschreven bij- en nascholingscursussen voldoende aangetoond.

Bovendien heeft de VNT onweersproken gesteld dat de verplichting voor haar leden om bijen nascholingscursussen te volgen is verankerd in haar Huishoudelijk Reglement, dat onder meer de uitwerking bevat van de lidmaatschapseisen die haar statuten bevatten. Hierbij zijn met name de artikelen 2 en 9 van het Huishoudelijk Reglement 2002 van de VNT van belang die, voorzover hier relevant, als strekking hebben dat bij een retrograde erkenning een specifieke medische bijscholingsverplichting bestaat (artikel 2 lid 2), alsook dat een lid slechts voor een voortgezette praktijklicentie in aanmerking komt bij “verworven hebben van het aantal door het algemeen bestuur vastgestelde bij- en/of nascholingsdagen” (artikel 9). Het feit dat Eiser op voorhand aangeeft niet te zullen voldoen aan deze voorwaarden, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate de opzegging van zijn lidmaatschap.

4.9. Het voorgaande voert tot de slotsom dat Eiser verplicht was de door de VNT verlangde bij- en nascholingscursussen te volgen teneinde te voldoen aan de eisen voor het lidmaatschap.
Indien het bestuur van de VNT aan Eiser op dit punt geen dispensatie heeft
verleend, kon de VNT om die reden het lidmaatschap van Eiser opzeggen. De verdere
discussie op dit punt heeft zich vervolgens toegespitst op de vraag of partijen tijdens de
bespreking op 16 oktober 2002, of nadien, hebben afgesproken dat, in afwijking van het
voorgaande, Eiser was vrijgesteld van het volgen van bij – en nascholingscursussen. Eiser stelt uitdrukkelijk dat hij tijdens de bespreking op 16 oktober 2002 met de aanwezige bestuursleden van de VNT heeft afgesproken dat de enige communicatie in de toekomst tussen partijen zou zijn het toezenden van een nota door de VNT ter hoogte van de helft van de normaal geldende contributie. Hij zou daartegenover afzien van de door de VNT verschuldigde schadevergoeding uit hoofde van het vonnis van 8 november 2002. Volgens de afspraken mag de VNT volgens Eiser niet met hem communiceren over bij- en nascholingen. VNT heeft gemotiveerd betwist dat zij een afspraak heeft gemaakt in die zin, dat Eiser niet verplicht was om bij- en nascholing te volgen. De rechtbank oordeelt als volgt.

4.10. Partijen hebben ter staving van hun standpunten over en weer correspondentie in het geding gebracht. De rechtbank is van oordeel dat uit deze correspondentie niet blijkt dat partijen op 16 oktober 2002 afspraken over de bij- en nascholing hebben gemaakt in de door Eiser gestelde zin. Ook de door hem overgelegde transcriptie van een telefoongesprek dat hij later op die dag met de penningmeester van de VNT heeft gevoerd draagt nog onvoldoende aan dit bewijs bij. De VNT heeft immers de juistheid van de transcriptie betwist. Nu bewijslast op Eiser rust (dit vloeit voort uit het feit dat Eiser stelt dat afspraken zijn gemaakt waarbij hij dispensatie van gebruikelijke regeling heeft verkregen), zal de rechtbank hem toelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit de juistheid van zijn stelling volgt. Eiser dient dit bewijs toe te spitsen op hetgeen tijdens de bijeenkomst op 16 oktober 2002 is besproken. De rechtbank merkt overigens nog het volgende op.

4.11. Indien Eiser niet slaagt in het bewijs van zijn stelling dat op 16 oktober 2002 afspraken zijn gemaakt in de hiervoor bedoelde zin, rijst de vraag of hij tijdens het telefoongesprek dat hij later die dag met de penningmeester van het VNT heeft gevoerd alsnog dergelijke afspraken met de penningmeester heeft gemaakt, en zo ja, of de VNT daaraan is gebonden. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank Eider thans ook toelaten te bewijzen dat de transcriptie een juiste weergave is van hetgeen hij op 16 oktober 2002 telefonisch met de penningmeester van de VNT heeft besproken.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1 . laat Eiser toe te bewijzen dat hij tijdens de bespreking op 16 oktober 2002 met de aanwezige bestuursleden van de VNT afspraken heeft gemaakt die meebrengen dat hij, Eiser, geen bij- en nascholingscursussen hoeft te volgen;

5.2. laat Eiser voorts toe te bewijzen dat de door hem als productie 6 overgelegde transcriptie van een telefoongesprek van hem met de heer X, penningmeester van de VNT, een correcte weergave is van hetgeen zij op 16 oktober 2002 over en weer hebben verklaard;

5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak zaak/rolnr. 168694/HA ZA 03-2081 BL 28 september 2005 

VONNIS van de rechtbank Utrecht,
enkelvoudige kamer voor de behandeling
van burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiser,
procureur: mr. J. van Ravenhorst,

-tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VAN NATUURGENEESKUNDIG
THERAPEUTEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
gedaagde,
procureur: mr. C. Beijer.

Partijen worden ook in dit vonnis genoemd: [eiser] respectievelijk de VNT.

1. Het verloop van het geding
1.1. Voor het verloop van de procedure tot 20 oktober 2004 wordt verwezen naar het tussenvonnis
dat de rechtbank op die dag tussen partijen heeft uitgesproken, Het verdere procesverloop
blijkt uit de volgende stukken:
• proces-verbaal van getuigenverhoor op 21 januari 2005;
• proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor en tegenverhoor op 12 april 2005;
• conclusie na enquête aan de zijde van [eiser];
• conclusie van antwoord na enquête aan de zijde van de VNT.
1.2 Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.

2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 De rechtbank blijft bij de inhoud van het tussenvonnis van 20 oktober 2004 en bouwt daarop voort. Bij dat tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij tijdens de bespreking op 16 oktober 2002 met de aanwezige bestuursleden van de VNT afspraken heeft gemaakt die meebrengen dat hij, [eiser], geen bij- en nascholingscursussen hoeft te volgen. Tevens heeft de rechtbank [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de door hem als productie 6 overgelegde transscriptie van een telefoongesprek van hem met de heer [getuige 2], penningmeester van de VNT, een correcte weergave is van hetgeen zij op 16 oktober 2002 over en weer hebben verklaard.
2.2. [eiser] heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht zichzelf als getuige doen horen.
Voorts heeft [eiser] als getuigen voorgebracht:
• [getuige 1], wonende te [woonplaats]
• [getuige 2], wonende te [woonplaats].
De VNT heeft in het tegenverhoor als getuige doen horen [getuige 3] wonende te [woonplaats].
2.3. Ten aanzien van hetgeen [eiser] als getuige heeft verklaard, stelt de rechtbank voorop
dat hij als partij getuige dient te worden aangemerkt. Zijn verklaring dat – kort samengevat –
tijdens de bespreking op 16 oktober 2002 een packagedeal is tot stand gekomen die inhield
dat hij geen claim zou indienen en de VNT niets meer van hem zou horen, alsmede dat hij
daartegenover was ontslagen van de verplichting om na- en bijscholingscursussen te volgen,
kan daarom alleen dan bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij zijn verklaring voldoende geloofwaardig maken. Op grond daarvan komt het bij de beantwoording
van de vraag of [eiser] het van hem verlangde bewijs heeft geleverd in het bijzonder aan op
hetgeen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard.
2.4. De getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“ ( … )
2. Ik ben aanwezig geweest bij een bespreking van 16 oktober 2002 waarbij eveneens aanwezig waren: de heer [eiser], de heer [A], de voorzitter en de penningmeester van de VNT. Op uw vraag wat er toen besproken is antwoord ik dat er aan het einde van de bespreking een packagedeal uitkwam. Deze hield in dat de heer [eiser] lid bleef van de VNT, maar geen contact meer opnam met de VNT. Andersom gold precies hetzelfde, de VNT zou ook geen contact meer opnemen met de heer [eiser]. Het enige punt dat nog open stond betrof de contributie. Daarover hebben tijdens dat gesprek de heer [eiser] en de penningmeester over onderhandeld. Het resultaat hiervan was dat de heer [eiser] de helft
van de contributie moest betalen. Dat was het enige wat nog aan contact zou bestaan tussen de heer [eiser] en de VNT.
3. Op uw vraag of het niet volgen van bij -en nascholingscursussen door de heer [eiser] onderdeel uitmaakte van de voorgenoemde packagedeal, antwoord ik dat dat naar mijn mening wel het geval was.
4. Op uw vraag door wie expliciet is aangegeven dat de heer [eiser] geen bij -en nascholingscursussen hoefde te volgen antwoord ik dat ik dat niet meer precies weet. Er zijn bij die bespreking een heleboel punten aan de orde geweest Een van die punten betrof het volgen van bij -en nascholingscursussen. Het resultaat van die bespreking is geweest, ik geloof dat de penningmeester met voorstel kwam om alle punten met de packagedeal af te maken, dat alle punten die besproken waren in de packagedeal zijn meegenomen. Op deze manier werd getracht te voorkomen dat in de toekomst wederom een geschil tussen partijen zou ontstaan. Op de vraag of het volgen van bij- en nascholingscursussen expliciet uit de packagedeal is gehouden, antwoord ik dat het niet geval was.
5. Op uw vraag of ik verbaasd was over de brief van de heer [A] van 28 oktober 2002 (productie 2, conclusie van repliek) antwoord ik dat ik daar inderdaad verbaasd over was. Er werd een hele andere uitleg gegeven aan hetgeen wij in de bespreking van 16 oktober 2002 waren overeengekomen. Ik ben er vanuit gegaan dat we alles hadden besproken en met de packagedeal toekomstige problemen zouden worden. (…)
12. In mijn ogen zijn alle onderwerpen waarover wij tijdens die bespreking hebben gesproken, meegenomen in de packagedeal ten einde de geschillen tussen de heer [eiser] en de VNT te beëindigen alsmede problemen in de toekomst te voorkomen. Naar mijn mening zijn er geen voorwaarden aan de packagedeal verbonden. Alle besproken onderwerpen zijn meegenomen. (…)”
De getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard:
“ (… )
8. Op uw vraag of ik in dat telefoongesprek heb aangegeven dat de heer [eiser] niet zou worden aangesproken op bij -en nascholing antwoord ik dat ik dit inderdaad zo gezegd heb. Dit was mijn perceptie van hetgeen ‘s-middags onder meer was afgesproken.
– Op uw vraag hoe naar mijn mening het bezemkastmodel dat de heer [eiser] gebruikte luidde, antwoord ik als volgt: de VNT hoort niets meer van de heer [eiser] en de heer [eiser] hoort niets meer van de VNT en de heer [eiser] laat de claim vallen.
– Ik heb ‘s-avonds in het telefoongesprek aangegeven wat mijn perceptie was van het bezemkastmodel. (. .. ) “
2.5. De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat de partijgetuigenverklaring
van [eiser] op wezenlijke onderdelen wordt bevestigd door hetgeen de getuigen [getuige 1] en
[getuige 2] hebben verklaard. Deze getuigen hebben verklaard dat naar hun mening op 16 oktober 2002 een totaalpakket aan afspraken is gemaakt waarbij tevens is overeengekomen dat [eiser] geen bij- en nascholingscursussen hoefde te volgen. De rechtbank acht daarom de
door [eiser] gestelde afspraak bewezen. Hieraan doet niet af dat [eiser], [getuige 1] en [getuige 2]
zich niet specifiek kunnen herinneren wat door welke personen is gezegd over de bij- en nascholingscursussen. Immers wat daarvan verder ook zij, voor de betrokken getuigen was op
16 oktober 2002 duidelijk dat deze kwestie onderdeel was van de toen gemaakte afspraken.
2.6. Evenmin doet aan dit alles af dat [getuige 2] zich na 16 oktober 2002 op het standpunt heeft
gesteld dat hij een verkeerde invulling heeft gegeven aan hetgeen op 16 oktober 2002 is
besproken. De rechtbank is van oordeel dat in deze kwestie meer relevantie toekomt aan wat
volgens de oorspronkelijke perceptie van [getuige 2] de uitkomst van het overleg op 16 oktober
2002 was, dan aan de visie die hij later (blijkbaar na overleg met andere bestuursleden van
de VNT) heeft ontwikkeld. Dit geldt te meer nu [getuige 2] heeft verklaard dat de transscripties
van het op 16 oktober 2002 met [eiser] gevoerde telefoongesprek juist zijn op het punt van
het niet door hem, [eiser], hoeven volgen van bij- en nascholingscursussen.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de getuige [getuige 3] heeft verklaard
onvoldoende tegen dit alles opweegt. Deze getuige staat in feite alleen in zijn opvatting dat
voor [eiser] het volgen van bij- en nascholingscursussen verplicht bleef. Ook overigens is
rechtbank van dat hetgeen deze getuige heeft verklaard onvoldoende afdoet aan hetgeen de overige getuigen hebben verklaard. Derhalve doet zich de situatie voor die is omschreven in onderdeel 4.6 van het tussenvonnis van 20 oktober 2004 en is geen sprake van een situatie waarin door toedoen van [eiser] de relatie met VNT verder is geëscaleerd. [eiser] mag vasthouden aan hetgeen hij met de VNT heeft afgesproken. Dit brengt mee dat de opzegging van het lidmaatschap zozeer indruist tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat de VNT in redelijkheid dit besluit niet had kunnen nemen. Er bestaat immers geen grond die aanleiding kon zijn voor de opzegging. De rechtbank zal dit besluit om die reden vernietigen zoals [eiser] subsidiair heeft gevorderd in plaats van voor recht te verklaren dat het lidmaatschap van [eiser] niet is geëindigd. De rechtbank begrijpt dat de primaire vordering uitsluitend was bedoeld voor de situatie dat de rechtbank zou oordelen dat in feite door formele gebreken geen opzegging had plaatsgevonden. Deze situatie doet zich blijkens het voorgaande en hetgeen in het tussenvonnis van 20 oktober 2004 is vermeld niet voor.
2.8. Wel zal de rechtbank voor recht verklaren dat de VNT aansprakelijk is voor alle door
[eiser] geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van het feit dat de VNT ten onrechte
heeft gehandeld alsof zijn lidmaatschap met ingang van 1 januari 2003 is geëindigd. Met het
voorgaande is immers gegeven dat de opzegging van het lidmaatschap van [eiser] geen
redelijke grond had. Integendeel, de rechtbank is van oordeel dat deze opzegging dusdanig
ongefundeerd is. dat de VNT aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden.
De rechtbank acht de mogelijkheid van schade aannemelijk. Dit volgt reeds in voldoende
mate uit het vaststaande feit dat VNT een vereniging is waarvan het lidmaatschap door
sommige ziektekostenverzekeraars als voorwaarde wordt gesteld om consulten door patiënten
van natuurgeneeskundige therapeuten voor vergoeding in aanmerking te doen komen.
Opzegging van het lidmaatschap door de VNT doet deze declaratiemogelijkheid vervallen en
leidt tot inkomensschade voor [eiser]. óók omdat de VNT aan de diverse ziektekostenverzekeraars
heeft meegedeeld dat [eiser] sinds 1 januari 2003 geen lid meer is van haar. Dit een en ander rechtvaardigt verwijzing naar een schadestaatprocedure.
2.9. De rechtbank zal de VNT, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure veroordelen.

3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de VNT tot opzegging met ingang
van 1 januari 2003 van het lidmaatschap van [eiser] van de VNT;
3.2. verklaart voor recht dat de VNT aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en nog te
lijden schade ten gevolge van deze opzegging van het lidmaatschap, met bepaling dat de
schade nader zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend volgens de wet;