Vijandige overname (MC Pegasus)

Rechtbank Den Haag 20 februari 2013 LJN BZ1603 ( MC Pegasus)


Intrigerende casus. Vijandige overname motorclub. Afstand tussen werkelijkheid en juridisch kader is wel eens kleiner geweest.

Vonnis in kort geding van 20 februari 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Leiden, tegen:
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Motorclub Pegasus,
2. [A], (gepretendeerd voorzitter)

3. [B], en 4. alle overige personen die verblijven in het clubgebouw van Motorclub Pegasus,
gedaagden in conventie.

Partijen worden hierna ook genoemd de gemeente, MC Pegasus, [A]en [B].

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. De gemeente is eigenares van een perceel grond aan de Voorschoterweg te Leiden, waarop diverse clubgebouwen staan ten behoeve van verschillende verenigingen. Dit terrein wordt genoemd Jeugddorp Zuid-West.

1.2. MC Pegasus is een vereniging die tot doel heeft het beoefenen en het bevorderen van de motorsport en het organiseren van ontmoetingen en evenementen, waarbij motorrijders met elkaar in contact kunnen komen.

1.3. MC Pegasus heeft met ingang van 1 januari 1994 van de gemeente een perceel grond op Jeugddorp Zuid-West aan de Voorschoterweg 8d te Leiden gehuurd, kadastraal aangeduid als gemeente Leiden, sectie O, perceel 4715, waarop op kosten van MC Pegasus een gebouw is gezet ten behoeve van haar clubactiviteiten.

1.4. De tussen de gemeente en MC Pegasus gemaakte afspraken zijn vastgelegd in de “Voorwaarden Motorclub Pegasus Jeugddorp”. In deze voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“(….) B. Gebruik van gebouw en directe omgeving

1. Het gebouw mag alleen gebruikt worden in het kader van de doelstelling van uwvereniging.
2. Onderverhuur is niet toegestaan en kan leiden tot huuropzegging van de grond waar bedoeld gebouw op staat. (…)”

1.5. In de statuten van MC Pegasus is onder meer het volgende vermeld:

BESTUUR
Artikel 10
1. Het bestuur bestaat uit tenminste vijf en ten hoogste zeven personen, die door dealgemene ledenvergadering worden benoemd. De benoeming geschiedt uit de gewone leden. (…)

BESTUURSTAAK
Artikel 13
(…)
5. Het bestuur behoeft eveneens goedkeuring van de algemene vergadering voor besluiten tot:
(…)
e. het optreden in rechte (…)

VERTEGENWOORDIGING
Artikel 14
De vereniging wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter met de secretaris of met de penningmeester.
(…)
BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING
Artikel 20
1. De algemene ledenvergadering wordt bijeengeroepen door het bestuur. De oproeping geschiedt schriftelijk aan de adressen van de leden volgens het ledenregister. De termijn voor de oproeping bedraagt tenminste veertien dagen. (…)

1.6. Op 14 september 2012 heeft MC Pegasus een algemene ledenvergadering gehouden. In de notulen van deze vergadering is onder meer het volgende vermeld:
“(….) Vanavond is er een stemming gehouden voor een nieuw bestuur en overleg van de jaarcijfers 2011. Het huidige bestuur is helaas niet aanwezig.
De leden hebben besloten toch door te gaan met deze vergadering al kunnen de jaarcijfers niet gepresenteerd worden door afwezigheid van het bestuur.
Nieuw gekozen bestuur:

Voorzitter: [C], unaniem gekozen
Secretaris: [D], unaniem gekozen
Penningmeester: [E], unaniem gekozen (…)“

1.7. Naar aanleiding van een melding medio januari 2013 bij de politie Hollands-Midden over vermeende problemen rondom gedaagde sub 1 heeft de politie een onderzoek ingesteld. De commissaris van politie van Eenheid Den Haag, district Leiden, heeft zijn bevindingen vastgelegd in het proces-verbaal van 31 januari 2013. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

“(….) Zo is ambtshalve bekend dat op vrijdag 11 januari 2013, tijdens een clubavond van de MC Pegasus, circa 25 leden van Motorclub Trailer Trash Travellers, full color gekleed en daardoor herkenbaar als zijnde leden van deze MC, het clubgebouw van MC Pegasus hebben bezocht.
De leden van MC Trailer Trash Travellers (MC TTT) verspreiden zich in het clubhuis en gingen met de rug tegen de muren staan. De voorzitter en de secretaris van de MC TTT gingen op de bank zitten en riepen de voorzitter van MC Pegasus bij zich. Op het moment dat deze zich had vervoegd bij de twee personen, werden zij door de aanwezige leden van MC TTT afgeschermd van de andere leden van MC Pegasus. De leden van MC TTT die de afscherming verzorgden gingen met hun rug naar de voorzitter en secretaris staan en met het gezicht naar de aanwezige leden van MC Pegasus. Later, op die avond is het de leden van MC Pegasus duidelijk geworden dat de voorzitter van de MC Pegasus van de voorzitter en secretaris van MC TTT te horen had gekregen, dat:
? MC Pegasus zich in de achtertuin bevond van MC TTT;
? Dat MC TTT de MC Pegasus moesten overnemen;
? Dat de leden van MC Pegasus slechts twee keuzes hadden, lid worden of de club wordt afgefakkeld.
Het is mij ambtshalve bekend dat de 8 aanwezige leden van Motorclub Pegasus dit bezoek als intimiderend en beangstigend hebben ervaren.
(…)
Het is mij ambtshalve bekend dat er binnen de 1% MC’s, met name tussen Hells Angels en Satudarah een rivaliserende strijd gaande is. Als de ene club een afdeling of chapter in een bepaalde regio opricht, lijkt het voor rivaliserende groeperingen reden om daar ook voet aan wal te zetten (…) Er zijn sterke vermoedens dat het gaat om het overnemen van de markt van drugs-, mensen- of andere illegale handel. (…)

Op vrijdag 18 januari 2013 werd door de leden van MC Pegasus geconstateerd dat op de voordeur van hun clubgebouw een nieuw hangslot was bevestigd. Later is gebleken dat dit hangslot bevestigd was door de leden van de MC TTT. Op het moment dat de voorzitter van MC Pegasus, die daar als eerste die avond aanwezig was en het pand wilde openen, werd hij ‘omsingeld’ door een dertigtal leden van de MC TTT. Naar verluidt werd op dat moment tegen hem gezegd dat de leden van MC TTT naar een vergadering in Heiloo waren geweest. Een vergadering met de andere 8 Motorclubs bij Rood en Wit (daarmee worden de Hells Angels bedoeld) en dat daar besloten was dat Zuid-Holland van de MC TTT was en dat zij het gebouw van MC Pegasus dus nu van hun was. De voorzitter werd hierna verzocht om de sleutel van het clubhuis af te geven aan de leden van MC TTT. (….)

Op dinsdag 22 januari 2013 is een onderzoek ingesteld in het genoemde verenigingsgebouwvan de MC Pegasus. In het verenigingsgebouw werden mensen aangetroffen die geen lid waren van de MC Pegasus. De wijkagent kent de leden van MC Pegasus en kon daarom vaststellen dat er geen leden van de MC Pegasus aanwezig waren. (…) Tevens werd ter plaatse een man gesignaleerd die een grijs t-shirt droeg en hierover een lichtbruin leren vestje zonder mouwen. Aan de rechterkant van dit vestje bevond zich een patch, wit van kleur en met bruine letters en het woord “Travellers”vormend. (….)

Bij onderzoek door de Dienst Informatie van de politie bleek mij dat merendeel van de aangetroffen hieronder genoemde personen criminele antecedenten had. Met name voor geweld, de Opiumwet en diverse vermogensdelicten. (…)”

1.8. Op 9 februari 2013 heeft een algemene ledenvergadering van MC Pegasus plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is onder meer het volgende vermeld:

“(…) Pegasus blijft voortbestaan. Als motorclub met een recreatieve doelstelling.
Pegasus wil een nieuw bestuur en schuift naar voor: [F]als voorzitter/secretaris en [A] als penningmeester.
Mr Evers zal Pegasus als gemachtigde vertegenwoordigen. (….)”
Op deze notulen zijn namen opgenomen die niet overeenkomen met die in de notulen van 14 september 2012.

1.9. Bij brief van 1 februari 2013 is namens de gemeente de huurovereenkomst aan MC Pegasus opgezegd tegen 1 januari 2014. De overeenkomst is voorts ontbonden. Tevens is MC Pegasus aangezegd het gehuurde binnen een week te ontruimen. Aan deze sommatie heeft MC Pegasus geen gehoor gegeven.

1.10. Bij brieven van 1 februari 2013 zijn [A] en [B] namens de gemeente gesommeerd het clubgebouw binnen een week te ontruimen en de sleutels van het clubgebouw bij de gemeente in te leveren, aan welke sommatie zij geen gehoor hebben gegeven.

2. Het geschil

In conventie

2.1. De gemeente vordert – zakelijk weergegeven – gedaagden te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het clubgebouw op het Jeugddorp Zuid-West aan de Voorschoterweg 8d te Leiden te ontruimen, met bepaling dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet, met veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten.

2.2. Daartoe voert de gemeente – samengevat – het volgende aan.
MC Pegasus is een vereniging zonder bestuur. Er is nooit een besluit genomen door de algemene ledenvergadering van MC Pegasus tot benoeming van een nieuw bestuur van gedaagde sub 1. Er heeft geen rechtsgeldige schriftelijke oproeping voor een algemeneledenvergadering van MC Pegasus plaatsgevonden. Volgens informatie van de Kamer van Koophandel is het nieuwe bestuur van MC Pegasus nimmer ingeschreven. Het clubgebouw van MC Pegasus is op 11 januari 2013 onrechtmatig in bezit genomen door leden van MC Trailer Trash Travellers met als doel een afdeling van deze motorclub in Leiden te vestigen.
Nu MC Pegasus geen gebruik meer maakt van het clubgebouw en het gehuurde zonder toestemming van de gemeente in gebruik is gegeven aan derden heeft de gemeente aan MC Pegasus de huur opgezegd en de huurovereenkomst wegens wanprestatie ontbonden. Gedaagden handelen onrechtmatig tegenover de gemeente door zonder toestemming van eiseres het clubgebouw te bezetten.
De gemeente heeft een spoedeisend belang bij ontruiming, nu sprake is van intimiderend gedrag van degenen die zich in het clubgebouw bevinden. Het clubgebouw zal na ontruiming en huurbeëindiging wederom worden verhuurd aan een vereniging die in aanmerking wil komen voor de huur van het clubgebouw en op een wachtlijst staat.

2.3. MC Pegasus en [A] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

In reconventie

2.4. MC Pegasus en [A] vorderen de gemeente te veroordelen tot rectificatie van de goede naam van MC Pegasus en haar leden door middel van een publicatie in het Leidsch Dagblad. Zij voeren daartoe aan dat de gemeente MC Pegasus onheus heeft bejegend en in een kwaad daglicht heeft gesteld.

3. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

3.1. De vraag die allereerst dient te worden beoordeeld is of MC Pegasus in kort geding rechtsgeldig is verschenen.

3.2. De gemeente heeft ter zitting aangevoerd dat de nieuwe bestuursleden van MC Pegasus: de heren [F](hierna: [F]) en [A] (hierna: [A]) niet rechtsgeldig tot bestuurders van MC Pegasus zijn benoemd, omdat de statuten van MC Pegasus niet in acht zijn genomen. De gemeente heeft ter zitting de notulen van de algemene ledenvergadering van MC Pegasus van 14 september 2012 overgelegd. Daaruit blijkt dat tijdens deze vergadering een nieuw bestuur is benoemd bestaande uit [C], voorzitter, [D], secretaris en [E], penningmeester.

3.3. Ter zitting zijn door MC Pegasus notulen overgelegd van de algemene ledenvergadering die gehouden is op 9 februari 2013. Uit deze notulen blijkt dat tijdens deze vergadering is besloten een nieuw bestuur te benoemen, waarbij [F] tot voorzitter tevens secretaris en [A]tot penningmeester is benoemd.

3.4. Ingevolge artikel 10 van de statuten van MC Pegasus bestaat het bestuur uit ten minste vijf en ten hoogste zeven personen, die door de algemene vergadering worden benoemd. Het op 9 februari 2013 gekozen bestuur van MC Pegasus bestaat uit slechts twee personen. Daarmee is niet voldaan aan deze statutaire bepaling. Verder is in strijd gehandeld met artikel 20 van de statuten doordat geen schriftelijke oproeping voor een algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat van een rechtsgeldige vertegenwoordiging van MC Pegasus geen sprake is. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit van de algemene ledenvergadering van MC Pegasus van 9 februari 2013 tot benoeming van [F] en [A] tot bestuurders van MC Pegasus in strijd met de statuten en derhalve nietig op grond van artikel 2:14 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat de ledenvergadering van 9 februari 2013 is bezocht door uitsluitend personen die in september 2012 kennelijk niet lid waren van MC Pegasus. Nu een deugdelijke ledenregistratie ontbreekt, kan ook op geen enkele wijze worden geverifieerd of de personen die op 9 februari 2013 aanwezig waren, met elkaar daadwerkelijk een vergadering van de leden van MC Pegasus vormden.

3.5. Voor zover de ter zitting aanwezige heer [C], die volgens de notulen van de algemeneledenvergadering van 14 september 2012 op die vergadering tot voorzitter van het bestuur van MC Pegasus is benoemd, MC Pegasus zou willen vertegenwoordigen, is MC Pegasus met hem niet rechtsgeldig verschenen, nu de voorzitter van MC Pegasus op grond van artikel 14 van de statuten uitsluitend MC Pegasus in rechte kan vertegenwoordigen tezamen met de secretaris of met de penningmeester. Noch de penningmeester noch de secretaris van MC Pegasus waren ter zitting aanwezig. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat MC Pegasus in rechte niet bevoegd is vertegenwoordigd, zodat zij niet rechtsgeldig is verschenen. Dit betekent dat de vordering tegen haar als onweersproken moet worden toegewezen en dat ervan moet worden uitgegaan dat de huurovereenkomst is ontbonden.

3.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de gemeente een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van het clubgebouw, nu zij de rust op het Jeugddorp Zuid-West wil laten terugkeren en het clubgebouw na huurbeëindiging wil verhuren aan een vereniging die in aanmerking komt voor de huur van het clubgebouw en hiervoor op een wachtlijst staat.

3.7. De vordering tegen [A] zal worden toegewezen, nu hij zich, gelet op de toewijzing van de vordering tegen MC Pegasus, zonder recht of titel in het clubgebouw bevindt en daarmee jegens de gemeente onrechtmatig handelt. Voor zover [A] beschikt over sleutels van het pand – al dan niet nadat de sloten van het pand zijn vervangen – dient hij deze aan eiseres af te geven. Tegen de gevorderde termijn voor ontruiming is geen verweer gevoerd en deze komt de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voor, zodat deze zal worden toegewezen.

3.8. Tegen [B], die niet verschenen is, wordt verstek verleend. Nu de vorderingen van de gemeente jegens [B] en de overige personen die in het clubgebouw verblijven de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomen worden deze – op de wijze zoals hierna vermeld – toegewezen.

3.9. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.

3.10. De vordering in reconventie zal buiten beschouwing worden gelaten, nu een vordering in reconventie door een advocaat dient te worden ingesteld en de eis en de gronden daarvoor bovendien uiterlijk 24 uur voor de terechtzitting aan de wederpartij en aan de voorzieningenrechter moet worden aangekondigd conform de artikelen 7.1 en 7.2. van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

– veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis het clubgebouw …met al het hunne en de hunnen te verlaten en te ontruimen en ter vrije beschikking van eiseres te stellen;

Verkoop vastgoed (Vereniging X)

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2013 LJN BZ6308  (Vereniging X)

Zie ook Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318

Voorzitter, tevens enig bestuurder, laat de vereniging het pand verkopen aan bv van zoon. Voorzitter is hiertoe niet bevoegd, bestaan van volmacht van ALV kan niet worden aangetoond (twee verschillende versies van de notulen). Echter, situatie met twee besturen. “Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.”


Vonnis van 27 maart 2013

in de zaak van [eiseres] (de vereniging),
tegen 1. [gedaagde sub 1], -7. [gedaagde sub 7],

Eiseres zal hierna de vereniging genoemd worden.

1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
– het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
– de akte uitlaten 11 juli 2011 zijdens de vereniging
– de brief d.d. 29 augustus 2011 met producties zijdens de vereniging
– de brief d.d. 2 september 2011 met producties zijdens de vereniging
– het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 16 september 2011
– de akte uitlaten 13 juni 2012 zijdens de vereniging
– de akte uitlaten 25 juli 2012 zijdens de vereniging

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank overwogen dat een vereniging die een vordering instelt als de onderhavige, waarbij de geldigheid van de verkoop van een van haar vermogensbestanddelen ter discussie wordt gesteld, in beginsel ontvankelijk is in haar vordering, tenzij – zoals gedaagden gemotiveerd hebben gesteld – vast staat dat de personen die opdracht hebben gegeven tot het entameren van deze procedure toen daartoe niet bevoegd waren, dan wel dat, gegeven de ontwikkelingen nadien, (de bevoegde organen binnen) de vereniging deze procedure niet langer wenst (wensen) voort te zetten (in welk geval overigens afwijzing van de vordering meer voor de hand ligt dan niet ontvankelijk verklaring). Op gedaagden rust de bewijslast in deze.

2.2. Gedaagden hebben in dit kader ter comparitie van partijen op 16 september 2011 aangevoerd dat op een door Alladien bijeengeroepen vergadering is besloten om de procedure te beëindigen. Bij conclusie van dupliek zijn notulen van een ALV van 12 oktober 2008 overgelegd waarin is gesproken en beslist over het beëindigen van de huidige procedure.

2.3. De vereniging betwist dat de ALV van 12 oktober 2008 op rechtsgeldige wijze is bijeengeroepen. Volgens haar kunnen daarom aan eventuele besluiten die daar zijn genomen geen rechtsgevolgen worden verbonden. Zij legt daartoe over de voor deze ALV geldende oproeping met agenda, waar niet als agendapunt staat vermeld de huidige procedure te beëindigen. Voorts zijn volgens de vereniging de notulen van de ALV van 12 oktober 2008 achteraf door gedaagden gefabriceerd en blijkt dit uit het feit dat deze notulen pas een jaar na dato in het geding zijn gebracht, de notulen niet op een volgende ALV aan de leden ter goedkeuring zijn overgelegd en uit de notulen blijkt dat deze op dezelfde dag zijn opgemaakt en ondertekend.

2.4. De rechtbank acht op zichzelf hetgeen gedaagden hebben geproduceerd onvoldoende voor het bewijs. Daarbij is het volgende meegewogen. Op de agenda ten behoeve van de ALV van 12 oktober 2008 staat niet vermeld dat beëindiging van de huidige procedure zal worden behandeld, hetgeen wel had gemoeten krachtens artikel 12 lid 5 van de statuten. Partijen zijn het erover eens dat notulen van een ALV in het algemeen niet ter vergadering werden besproken en vastgesteld; de status van de overgelegde notulen van 12 oktober 2008 staat daarmee ter discussie. Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.
Dat betekent dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat afwijking van het onder 2.1. bedoelde beginsel rechtvaardigt.

2.5. De rechtbank is evenwel ambtshalve bekend met het op 27 maart 2013 uitgesproken vonnis in de zaak met zaak- en rolnummer 339828 / HA ZA 09-2789, waarin de vordering om de besluiten van 22 juni 2008 en ook het besluit tot beëindiging van deze procedure nietig te verklaren is afgewezen. (Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318)

2.5.1. De in dat vonnis onder 2.2 genoemde, op 30 juni 2008 in het Handelsregister opgenomen, personen moeten geacht worden toen het wettig bestuur te hebben gevormd. Dit bestuur was bevoegd om de procedure te beëindigen. In die procedure is aangenomen dat een dergelijk besluit is genomen. Wat er ook van zij van de ALV op 12 oktober 2008, het bestuur moet blijkens de statuten (artikel 8 lid 2 jo artikel 9 lid 1 en 3) en bij gebreke van nadere regelingen geacht worden bevoegd te zijn tot het nemen van een dergelijk besluit. Als een dergelijk besluit is genomen, kan de vordering niet worden toegewezen.

2.5.2. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over (de consequentie van) dat vonnis, dat immers tussen andere partijen is gewezen en dan ook deze partijen niet bindt. Het komt de rechtbank, gelet op de materiële verbanden tussen de procedures, echter hoogst ongewenst voor als er met elkaar niet verenigbare beslissingen worden genomen. De zaak wordt dus naar de rol verwezen.

2.6. De rechtbank ziet aanleiding om voor het geval vorenstaand beletsel niet bestaat, het volgende ten aanzien van de geldigheid van de koopovereenkomsten en notariële leveringen op 7 september 2007 van het pand aan de [adres] vast te overwegen.

2.7. Volgens de transportakte heeft een persoon werkzaam op het notariskantoor “[gedaagde sub 7]” namens verkoper getekend. Hij handelde daarbij als schriftelijk gevolmachtigde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Deze personen handelden bij het geven van de volmacht “als gezamenlijk bevoegde bestuurders van de vereniging; als zodanig de vereniging bij het geven van de volmacht rechtsgeldig vertegenwoordigende”. De vraag is of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bij de verkoop van het pand als zodanig mochten optreden.

2.8. Volgens gedaagden is dat het geval. Zij hebben daartoe bij dupliek aangevoerd dat het bestuur op dat moment alleen nog bestond uit de voorzitter [gedaagde sub 3] die op grond van artikel 6 lid 4 van de statuten bevoegd was om de vereniging te vertegenwoordigen en op de ALV van 7 januari 2007 aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (conform artikel 9 lid 2 van de statuten) de machtiging is verstrekt tot verkoop van het pand aan een derde, dan wel als die transactie niet door zou gaan, aan [gedaagde sub 5].

2.9. De vereniging voert aan, onder overlegging van een versie van de notulen van de ALV van 7 januari 2007, die op cruciale punten afwijkt van de door gedaagden overgelegde notulen, dat op de ALV van 7 januari 2007 geen volmacht is verleend. Volgens de vereniging zijn de door de gedaagden overgelegde notulen van die datum achteraf en in strijd met de werkelijkheid opgesteld.

2.10. Partijen staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Er is geen concreet bewijsaanbod gedaan. Nu bovendien geen der partijen beschikt over de originele notulen van 7 januari 2007, kent de rechtbank aan de twee, onderling verschillende, in het geding gebrachte versies van de notulen van 7 januari 2007 geen bewijskracht toe. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de volmacht van de ALV als bedoeld in 2.8 niet rechtsgeldig was; gelet op het slot van artikel 9 lid 2 van de statuten werkt dit gebrek ook jegens derden. Voor de vraag of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] de vereniging mochten vertegenwoordigen bij het geven van de volmacht aan de bij het notariskantoor werkzame persoon, dient derhalve te worden teruggegrepen op de statuten.

2.11. Artikel 9 lid 3 van de statuten bepaalt dat de vereniging in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door het gehele bestuur of de voorzitter en secretaris tezamen, dan wel de voorzitter of de secretaris tezamen met een van de andere bestuursleden. [gedaagde sub 4] was noch secretaris, noch bestuurslid van de vereniging. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde sub 3], die naar aangenomen moet worden nog wel voorzitter was van de vereniging, en [gedaagde sub 4] niet bevoegd waren om samen namens de vereniging het pand te verkopen en te leveren en evenmin om de bij het notariskantoor werkzame persoon een volmacht te geven om als verkoper op te treden bij de verkoop van het pand. Dit brengt in beginsel nietigheid van de eerste koopovereenkomst van 7 september 2007 met zich mee.

2.12. Anders dan gedaagden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1], de derde die het pand van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen, niet wordt beschermd door artikel 3:88 BW. [gedaagde sub 1] wordt gecontroleerd door [gedaagde sub 2], de zoon van [gedaagde sub 3]. In het vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er voorshands zulke sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de gehele situatie, dat gedaagden bij wijze van tegenbewijs zullen moeten aantonen dat [gedaagde sub 1] wel te goeder trouw was. Gedaagden zijn daar tot dusver niet in geslaagd. Zelfs de redelijke twijfel die voor tegenbewijs nodig is, is niet aanwezig. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.

2.13. Ter zitting van 16 september 2011 is zijdens gedaagden in dit verband verklaard dat er geen serieuze andere bieders waren voor het pand aan de [adres] en dat het afgesproken bedrag van de koopprijs niet zozeer op de taxatie was gebaseerd, maar op de lening, die [gedaagde sub 2] met [gedaagde sub 5] wilde afwikkelen. Nu gedaagden niet hebben betwist dat [gedaagde sub 2] van een en ander op de hoogte was, komt [gedaagde sub 1] geen bescherming toe op grond van artikel 3:88 BW, hetgeen in beginsel zou leiden tot nietigheid van de tweede koopovereenkomst.

2.14. Het verdere verloop van deze procedure is afhankelijk van de onder 2.5.2. bedoelde uitlatingen, zodat elke beslissing wordt aangehouden.

3. De beslissing
De rechtbank

alvorens verder te beslissen,

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 april 2013 voor het nemen van een conclusie, eerst door de vereniging, waarin partijen zich uitlaten als onder 2.5.2. bedoeld.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.
615/106?

Opzegging (Hoger beroep Kweeklust)

Gerechtshof Den Haag 26 maart 2013 LJN BZ5323
hoger beroep van Rb. Rotterdam, 21-9-2011 (blogpost), LJN BT2394
arrest van 26 maart 2013 

Opzegging van lidmaatschap van een lid dat zich niet aan de (huis)regels wil houden blijft in stand. “Daarbij geldt, dat [het lid] zich bij het aangaan van haar lidmaatschap heeft gebonden aan de binnen de vereniging geldende regels. In het stellen van zodanige regels is een vereniging in hoge mate vrij. Ingevolge artikel 2:8, lid 2 BW blijft een interne verenigingsregel pas buiten toepassing voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. “

inzake [Appellante],  tegen

de rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen
1. Rotterdamse Bond van Volkstuinders,
2. Amateurtuindersvereniging ATV “Kweeklust”,

hierna te noemen: de Bond respectievelijk Kweeklust en gezamenlijk de Verenigingen,

Het geding

Voor de gang van zaken tot dat moment wordt verwezen naar het arrest van 27 december 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellante] haar bezwaren tegen het bestreden vonnis uiteengezet en haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord hebben de Verenigingen verweer gevoerd. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Kweeklust is een amateurtuindersvereniging. Zij is als lid aangesloten bij de Bond. Het lidmaatschap van Kweeklust staat alleen open voor natuurlijke personen die tevens lid zijn/worden van de Bond. Het lidmaatschap van de Bond vereist het lidmaatschap van een bij de Bond aangesloten vereniging, zoals Kweeklust. Het lidmaatschap van Kweeklust eindigt in ieder geval indien en zodra het lidmaatschap van de Bond eindigt, en andersom.

2. [appellante] is per 1 juni 2007 lid geworden van Kweeklust en de Bond. Op grond van een op 1 juni 2007 door partijen ondertekende overeenkomst is aan [appellante] tegen betaling van een vergoeding ter beschikking gesteld een deel van het complex van de tuinvereniging Kweeklust aan het […] te […] ter grootte van […] m², plaatselijk aangeduid met huisnummer […] (hierna: de tuin). Eén van de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden luidt als volgt: “De gebruiker verbindt zich de statuten, het huishoudelijk reglement en overige reglementen van de RBvV [lees telkens: de Bond] en van de tuinvereniging ATV Kweeklust alsmede de gemeentelijke voorschiften ten aanzien van volkstuinen, stipt na te leven op straffe van opzegging van de overeenkomst door de RBvV.”

3. In het Huishoudelijk reglement van de Bond, dat is vastgesteld in overeenstemming met artikel 29 van de Statuten van de Bond, is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 7
a. Bij beëindiging van het lidmaatschap wordt de waarde van de opstallen vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging.
(…)
c. Het lid dat het niet eens is met de waarde van de opstellen zoals vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging heeft recht van beroep bij het bestuur van de RBvV.
d. Het beroep ten aanzien van de waarde van de opstallen wordt behandeld door de Technische Commissie van de RBvV.
(…)
g. In geval van beroep is de uitspraak van de Technische Commissie bindend.”

4. In het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van de Statuten van Kweeklust, staat onder meer het volgende:
“beëindiging van het lidmaatschap
Artikel 6
(…)
5. Na ontvangst van het opzeggingsformulier wordt het tuinhuisje en overige opstallen getaxeerd door een taxatiecommissie (…). Het bestuur van de vereniging is, na ondertekening van het taxatierapport door het lid, gerechtigd de tuin aan te bieden aan een kandidaat-lid en het tuinhuis en de opstallen te verkopen.
(…)
Artikel 7
1. Het lidmaatschap eindigt voorts:
a. door opzegging namens de vereniging en de Bond (…).
2. Opzegging van lidmaatschap namens de vereniging en de Bond als bedoeld in lid 1 sub a van dit artikel kan geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden ingeval de leden, na daartoe op één of meer van de volgende punten bij herhaling schriftelijk zijn aangemaand:
a. de tuin verwaarlozen;
b. weigeren deel te nemen aan het algemeen werk;
c. de jaarnota niet op de gestelde tijd hebben voldaan;
d. anderen bij voortduring zonder noodzaak hinderen en/of overlast veroorzaken;
zich andermans goederen toe-eigenen;
e. de belangen van de vereniging en/of van de Bond niet naar behoren behartigen;
f. handelingen plegen in strijd met de goede zeden en gewoonten, waaronder in ieder geval dient te worden begrepen prostitutie, dealen en gebruik van drugs, openbare dronkenschap, agressief gedrag, bedreiging etc.;
g. op welke andere wijze dan ook ophouden te voldoen aan de vereisten welke door of krachtens de statuten reglementen en besluiten van de vereniging en/of van de Bond voor het lidmaatschap gesteld zijn of te eniger tijd gesteld mochten worden.
3. (…) De opzegging geschiedt bij aangetekende brief met opgave van reden(en).”

5. Bij aangetekend schrijven van 25 januari 2009 van Kweeklust is [appellante] in kennis gesteld van het bestuursbesluit tot opzegging van haar lidmaatschap per 1 mei 2009 op grond van artikel 7, lid a, lid 2c, d, f en h van het huishoudelijk reglement. Deze brief vermeldt onder meer: “Het zal duidelijk zijn dat wij niet zonder reden tot ons besluit zijn gekomen. Aan ons besluit is een periode van ruim 1.5 jaar voorafgegaan, die werd gekenmerkt door verergerende conflicten tussen u, een aantal leden en ons bestuur. De ergernis over uw houding, uw gedragingen en weigeringen te voldoen aan de normaal geldende regels en voorschriften van onze leden, uw persisterende en krenkende wijze van het beantwoorden van brieven van ons bestuur, waarin u bij herhaling personen uit onze ledenkring en ondergetekende persoonlijk beschuldigde van discriminatie en zelfs racisme, culmineerden ten slotte in het bestuursbesluit, “tot hiertoe en niet verder”.”

6. Bij brief van 30 januari 2009 heeft de Bond het lidmaatschap van [appellante] van De Bond, alsmede de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2009.

7. [appellante] heeft bezwaar gemaakt bij de Commissie van Geschillen van de Bond tegen de beslissing van 25 januari 2009. Op 23 april 2009 heeft deze commissie geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. De Bond heeft het besluit bij brief van 30 april 2009 (per abuis gedateerd 30 januari 2009) vervolgens bekrachtigd en de datum van ontruiming nader bepaald op 1 juni 2009.

8. [appellante] heeft vervolgens twee procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam, bekend onder voormelde zaaknummers respectievelijk tegen de Bond en tegen Kweeklust. Beide zaken zijn door de rechtbank gevoegd behandeld en hebben geleid tot het thans bestreden vonnis van 21 september 2011.

9. In conventie heeft [appellante] in de procedure tegen de Bond, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd het besluit van de Bond van 30 april 2009 te vernietigen. In de procedure tegen Kweeklust heeft zij gevorderd het besluit van 25 januari 2009 te vernietiging. Een en ander met veroordeling van de Bond respectievelijk Kweeklust in de proceskosten.

10. In reconventie is, voor zover thans nog van belang, door de Bond gevorderd om:
– [appellante] te veroordelen de tuin met tuinhuisje uiterlijk 14 dagen na het vonnis te ontruimen en in ontruimde en ordentelijke staat ter beschikking te stellen aan Kweeklust op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan dat [appellante] na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft;
– [appellante] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan taxatie van het zich op de tuin bevindende tuinhuisje, conform het bepaalde in artikel 7 van het huishoudelijk reglement van de Bond, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan, zolang [appellante] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan binnen 14 dagen na die betekening uitvoering te geven;
– [appellante] te veroordelen het op haar tuin geplaatste tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid van die vereniging, tegen een aan [appellante] te betalen passende financiële vergoeding, vast te stellen door de Taxatiecommissie van Kweeklust, of, in beroep, door de Technische Commissie van de Bond, met inachtneming van de daarbij binnen de Bond gehanteerde taxatienormen, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag te verbeuren aan de Bond, indien en voor zolang [appellante] aan het in deze zaak te wijzen vonnis in gebreke blijft medewerking te verlenen.

11. De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen met veroordeling van haar in de proceskosten aan de zijde van de Bond en Kweeklust. In reconventie heeft de rechtbank – voor het geval het tuinhuisje niet is afgebroken en afgevoerd – [appellante] veroordeeld tot ontruiming binnen vier weken na betekening van het bestreden vonnis, haar medewerking te verlenen aan taxatie van het tuinhuisje, conform artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond en het tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid tegen een passende vergoeding voor [appellante]. Daarbij is bepaald dat zij een dwangsom verbeurt van € 300,- per dag tot een maximum van € 10.000,-, indien en zolang zij nalaat aan één van deze veroordelingen te voldoen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten aan de zijde van de Bond.

12. De rechtbank heeft aan haar beslissing in conventie ten grondslag gelegd dat op grond van de door beide partijen overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen enerzijds [appellante] en anderzijds het bestuur en een groot aantal leden van Kweeklust. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de verstoring van de verstandhouding in overwegende mate te wijten is aan de reacties van [appellante] op de al dan niet terechte verwijten van de zijde van het bestuur. De toonzetting en inhoud van de vele brieven van [appellante] gericht aan het bestuur kunnen door het bestuur als provocerend, denigrerend en daardoor als grievend ervaren worden. Die aldus verstoorde verstandhouding is van dien aard dat het van Kweeklust in redelijkheid niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [appellante] voort te laten duren. In de afweging van belangen is vervolgens het belang van Kweeklust en de Bond bij naleving van de voorschriften afgewogen tegen het zwaarwegende belang van [appellante] bij voortzetting van het lidmaatschap en de huurovereenkomst, reeds omdat zij eigenaresse is van het op het gehuurde bevindende tuinhuisje. Na afweging van deze belangen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de bestreden besluiten zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud rechtmatig zijn. In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat, nu de lidmaatschappen rechtsgeldig zijn opgezegd, [appellante] gehouden is de tuin en het tuinhuisje ter beschikking te stellen ten behoeve van een nieuw kandidaat-lid. Wel heeft de rechtbank overwogen dat zij desgewenst gedurende vier weken in de gelegenheid zal worden gesteld om het tuinhuisje zelf af te breken en te verwijderen.

13. In haar memorie van grieven heeft [appellante] geen duidelijk omschreven grieven tegen het vonnis van de rechtbank naar voren gebracht. Naar het hof begrijpt komt zij op tegen de beëindiging van het lidmaatschap, de ontruiming en de (wijze van) taxatie en verkoop. In hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd zoals in de dagvaarding is gevorderd. Voorts heeft zij haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans tevens vordert dat het hof de Verenigingen zal veroordelen tot vergoeding van € 5.000,- aan schadevergoeding en Kweeklust zal verbieden het tuinhuisje te verkopen. De Verenigingen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, zodat op de gewijzigde eis zal worden beslist.

Beëindiging lidmaatschap
14. [appellante] heeft de vernietiging ingeroepen van het besluit van Kweeklust van 25 januari 2009 en van de Bond van 30 april 2009 tot opzegging van haar lidmaatschap. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, waarbij de rechtbank heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 2:15, lid 1 BW juncto 2:8, lid 1 BW. In hoger beroep is de door de rechtbank in conventie gehanteerde toetsingsmaatstaf niet bestreden, zodat in hoger beroep van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Bezien dient derhalve te worden of de bestreden besluiten naar hun inhoud en naar de wijze van totstandkoming geen strijd opleveren met de eisen van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 2:8, lid 1 BW.

15. Ingevolge artikel 2:8, lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degene die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Met betrekking tot een tuinvereniging, zoals de Verenigingen, geldt daarbij als uitgangspunt dat een dergelijke rechtspersoon gericht is op het bieden recreatie. Het vreedzaam en rustig naast elkaar leven op een tuincomplex is daarbij van groot belang. In dit licht bezien hebben de Verenigingen tot hun besluiten kunnen komen tot opzegging en beëindiging van het lidmaatschap van [appellante]. Daarbij is van belang dat [appellante] erkent dat zij zich niet altijd conform de door Kweeklust vastgestelde regels heeft gedragen. Bovendien wenst zij zich niet neer te leggen bij de op het tuincomplex geldende regels en verzet zij zich daartegen actief. Zo heeft zij, blijkens de notulen van de bestuursvergadering van 22 september 2008, – nadat zij is geconfronteerd met een videoregistratie van het door haar omver rijden van een geparkeerde motorfiets – opgemerkt dat ze een aantal regels, zoals het terugbrengen van een gebruikte kar of het in de winter ’s nachts op slot doen van het hek, niet begrijpt en niet ‘overgereguleerd’ wil leven. Bij een dergelijk actief verzet, dat ook blijkt uit de uitgebreide memorie van grieven, valt niet te verwachten dat gekomen kan worden tot een, voor een tuinvereniging noodzakelijke, positieve samenwerking. Daarbij geldt, dat zij zich bij het aangaan van haar lidmaatschap heeft gebonden aan de binnen de vereniging geldende regels. In het stellen van zodanige regels is een vereniging in hoge mate vrij. Ingevolge artikel 2:8, lid 2 BW blijft een interne verenigingsregel pas buiten toepassing voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is door [appellante] niet (voldoende onderbouwd) gesteld en ook overigens niet gebleken. Het standpunt van [appellante] dat zij niet overgereguleerd wil leven is daartoe niet voldoende. In dit licht bezien hebben de Verenigingen in redelijkheid kunnen beslissen het lidmaatschap van [appellante] op te zeggen.

Ontruiming en verbod tot verkoop althans taxatie tuinhuisje
16. [appellante] vraagt in het hoger beroep tegen de toegewezen reconventionele vorderingen Kweeklust te verbieden om het tuinhuisje in haar plaats te verkopen. Het huisje is subjectief waardevol en zij wenst het te verkopen aan een kandidaat die zij al lang kent. Zij heeft geen vertrouwen in taxatie door een taxateur van Kweeklust of de Bond.

17. Het tuinhuisje is aanwezig op een tuin waarvan het gebruiksrecht is gekoppeld aan het lidmaatschap van Kweeklust (en de Bond). Van een opstalrecht ten gunste van [appellante] is geen sprake. Weliswaar heeft [appellante] recht op een redelijke prijs voor het door haar geplaatste tuinhuisje, maar er is geen aanwijzing dat deze redelijke prijs niet tot stand kan komen via de verenigingsregels die hiervoor gelden. Nu [appellante] zich heeft gecommitteerd aan deze regels is het, analoog aan voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dan ook aan Kweeklust om een kandidaat-lid voor te dragen om aan dat lid het tuinhuisje te verkopen. Reeds om die reden gaat de stelling van [appellante] dat zij het huisje (naar het hof begrijpt, op de plaats waar het staat) wil verkopen aan een eigen kandidaat, niet op. Verder verwijst het hof naar hetgeen onder nummer 19 van dit arrest is overwogen.

18. Voor zover [appellante] heeft beoogd te stellen dat zij het huisje wenst af te breken en te verkopen aan een gegadigde, heeft zij krachtens het bestreden vonnis daartoe de gelegenheid gehad.

19. Uit voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust en artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond vloeit voort dat na beëindiging van het lidmaatschap de waarde van de opstallen wordt getaxeerd door een taxatiecommissie van Kweeklust. Daarbij is tevens voorzien in een vorm van beroep bij de Bond. Met deze procedure is normaliter voldoende zeker gesteld dat tot een juiste waardebepaling wordt gekomen. De bezwaren van [appellante], die met name zien op de door haar gering ingeschatte mate van professionaliteit van Kweeklust en de Bond, komen onvoldoende gewicht toe. Te meer nu niet is gebleken dat in het verleden daadwerkelijk verkeerde taxaties hebben plaatsgevonden dan wel dat de commissies van de Verenigingen jegens [appellante] niet langer bereid of in staat zouden zijn om hun taak naar eer en geweten te vervullen. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat toepassing van de terzake van verkoop en taxatie binnen de Verenigingen geldende regels in het onderhavige geval uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht de vordering in reconventie toegewezen, zoals zij heeft gedaan.

Schade
20. [appellante] heeft, na wijziging van eis, aangevoerd dat zij € 5.000,- aan schade heeft geleden wegens een afsluiting van de elektriciteit in oktober 2008, doorgestoken banden, het verbod tot toegang en genotsderving. De Verenigingen hebben aangevoerd dat de schade niet het gevolg is van enig besluit van de Verenigingen. [appellante] kan, aldus de Verenigingen, de schade beperken door mee te werken aan de ontruiming van haar tuin en verkoop van het tuinhuisje.

21. Met betrekking tot de schade als gevolg van de afsluiting van elektriciteit en doorgestoken banden, is onvoldoende gesteld om het gevorderde te kunnen toewijzen. Zowel de toedracht als de schade zijn onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde schade als gevolg van het verbod tot toegang en genotsderving geldt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen voortvloeit dat de Verenigingen terecht hebben besloten om het lidmaatschap te beëindigen. Daaruit volgt dat zij [appellante] ook terecht de toegang tot de tuin en het tuinhuisje hebben ontzegd. Daardoor geleden schade komt in beginsel voor rekening van [appellante]. Voor zover de schade een gevolg is van het feit dat [appellante] hoger beroep heeft ingesteld, waardoor nog steeds geen uitvoering is gegeven aan het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, en zij niet vrijwillig meewerkt aan ontruiming en verkoop, komt deze schade eveneens voor haar rekening. De gevorderde schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.

Afsluiting
22. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd met afwijzing van het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde. [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de Verenigingen, nu zij in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2011 en wijst af het door [appellante] in hoger beroep meer of anders gevorderde;

Vereniging X

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2013 LJN: BZ6318, vereniging X

Verdeelde vereniging, bestuur en tegenbestuur. Thans bij KvK ingeschreven bestuuur kan blijven zitten, mede in het licht van de feitelijke acceptatie van het bestuur door een grote meerderheid van de leden.

Vonnis van 27 maart 2013
in de zaak van 1. [eiser sub 1], c.s., eisers, tegen [vereniging] gedaagde,

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaardingen van 22 juni 2009 met producties;
– het herstelexploot van 21 september 2009 met producties;
– de conclusie van antwoord met producties;
– het tussenvonnis van 13 januari 2010;
– de brief d.d. 26 maart 2010 met (inventarislijst) producties zijdens de vereniging;
– het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2010 waarin de zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden in verband met mediation;
– het proces-verbaal van comparitie van 4 november 2011 waarin de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van repliek.

1.2. Voorts is op 30 mei 2012 een akte niet-dienen verleend in verband met het niet nemen van een conclusie van repliek.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1. In de vereniging bestaat al langer onenigheid. Aanleiding voor de onderhavige tweedeling is geweest de verkoop op 7 september 2007 van het pand aan de [adres] te [plaats] waarvan de vereniging eigenaar was. Over deze verkoop loopt een procedure bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622.

2.2. In 2007 is [persoon 1] afgetreden als voorzitter. Na de onder 2.1. bedoelde verkoop is onenigheid ontstaan over de vraag wie het bestuur is. Enige personen die zichzelf als bestuur beschouwden hebben op 9 maart 2008 een ALV belegd.

2.3. Vervolgens is door de vereniging een kort geding aangespannen tegen 4 personen die meenden deel van het bestuur uit te maken. Bij vonnis van 18 februari 2008 (zaak- en rolnummer 301496 / KG ZA 08-129) heeft de voorzieningenrechter in dat kort geding het volgende geoordeeld:

“Op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting is voorshands binnen de reikwijdte van dit kort geding niet duidelijk geworden bij wie het bevoegd gezag van de vereniging ligt. Mitsdien kan niet worden vastgesteld of aan de vordering zoals thans door eiseres is geformuleerd een rechtsgeldig besluit van (het bevoegde gezag van) de vereniging ten grondslag ligt, hetgeen door gedaagden gemotiveerd wordt betwist. Derhalve zal eiseres niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het in de rede ligt dat de algemene vergadering als hoogste orgaan van de vereniging hierover duidelijkheid verschaft.”

2.4. Op 22 juni 2008 heeft [persoon 2], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:

“De voorzitter brengt in herinnering de vergadering van achttien november tweeduizend zeven (…).
Daar is een interimbestuur uit voortgekomen. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de inmiddels ingestelde verzoeningscommissie welke geen enkel resultaat hebben opgeleverd.
Vervolgens is de vergadering van negentien februari 2008 uit geroepen door [eiser sub 1] voorafgaande aan welke vergadering een kort geding procedure is aangespannen waarbij de rechter heeft beslist dat de vergadering moest doorgaan maar gebruik moest worden om een adempauze in te lassen en in feite terug te gaan naar de situatie van voor achttien november tweeduizend zeven.
In de vergadering van negentien februari tweeduizend acht is over geen van de door [eiser sub 1] ingebrachte voorstellen een besluit genomen en indachtig de tussen de advocaten van betrokkenen uitgewisselde standpunten door de algemene vergadering een verkiezingscommissie ingesteld die de volgende algemene ledenvergadering moest voorbereiden en daarvoor de agenda moest vaststellen. (…)
Daarna (…) is besloten een informatieve ledenvergadering te houden op negen maart tweeduizend acht. (…) In de tussentijd had [eiser sub 1] zelfstandig op diezelfde dag [9 maart 2008] zonder de verkiezingscommissie een vergadering bijeengeroepen waarbij onder voorzitterschap van hem zelf een nieuw bestuur is gevormd. (…)
Vervolgens is schriftelijk kontakt gelegd met [eiser sub 1] door de notaris om de situatie te bespreken waarop [eiser sub 1] door de notaris om de situatie te bespreken waarop [eiser sub 1] niet heeft gereageerd. (…)
3. Bestuursverkiezing.
Vervolgens gaat de voorzitter over tot het in stemming brengen van de voorstellen zoals vermeld op de agenda.
Nadat de verkiezingscommissie de stembiljetten heeft gecontroleerd deelt de voorzitter mede dat er zes en negentig stemmen zijn uitgebracht en de uitslag van de stemming als volgt is:
1. [persoon 3] bestuurslid/voorzitter; vier en negentig stemmen voor en twee tegen
2. [persoon 4] vier en negentig stemmen voor en twee blanco
3. [persoon 5] vijf en negentig stemmen voor en een stem blanco
4. [persoon 6] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
5. [persoon 7] zes en negentig stemmen voor
6. [persoon 8] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
7. [persoon 9], zes en negentig stemmen voor.
De voorzitter constateert dat alle bestuursleden zijn verkozen.”

2.5. Verschillende personen beschouwen zichzelf thans als bestuurder van de vereniging en beleggen uit dien hoofde Algemene Leden Vergaderingen (hierna: ALV’s) waarop besluiten worden genomen.

3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen samengevat – de hierna onder 4.1. te noemen besluiten van de vereniging nietig te verklaren dan wel te vernietigen, met veroordeling van de vereniging in de kosten van de procedure.

3.2. De vereniging voert verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van eisers in de kosten van het geding en rente daarover, voor zover zij deze proceskosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, althans na betekening daarvan hebben voldaan.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is de vraag of de volgende besluiten van de vereniging op onregelmatige wijze – onbevoegd en in strijd met de statuten en met artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – tot stand zijn gekomen:
– het besluit van 22 juni 2008 tot ontslag van het tot dan zittende bestuur;
– het besluit van 22 juni 2008 tot benoeming tot bestuurslid en inschrijving in het
handelsregister van de Kamer van Koophandel van de volgende personen:
[persoon 3], voorzitter;
[persoon 7], secretaris;
[persoon 4], penningmeester;
[persoon 5], bestuurslid;
[persoon 9], bestuurslid;
[persoon 8], bestuurslid;
– het besluit van het nieuwe bestuur tot beëindiging van de procedures die door mr.
Nasrullah en mr. Tetteroo werden gevoerd en waarvan kennis werd gegeven op 1 juli
2008 (de procedure onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622);
– de beslissing tot benoeming van bestuursleden buiten de ALV om (dit betreft [persoon 6]);
– de beslissing om een ALV voor 12 oktober 2008 uit te schrijven en andere ALV’s, met
name nadien;
– de beslissing tot omzetting van de vereniging in een stichting (voor zover deze beslissing
is genomen, al dan niet op de voor 12 oktober 2008 uitgeschreven ALV);
– de beslissing tot weigering van de toegang aan de leden van de vereniging tot de ruimte
aan de [straat].

4.2. Eisers menen dat dit het geval is, op grond van het volgende.
Enige leden van de vereniging hebben op de voet van [artikel 2:41 lid 3 BW] een ALV op 18 november 2007 uitgeschreven. Toen zijn [eiser sub 1], [persoon 10], [persoon 11], [persoon 12] en [persoon 4] tot bestuursleden gekozen. Dat bestuur heeft een ALV belegd op 9 maart 2008.
Op 9 maart 2008 is een ALV gehouden waarop het bestuur, dat op de ALV van 18 november 2007 was gekozen, is ontslagen en een nieuw bestuur is gekozen, bestaande uit voornoemde leden [eiser sub 1], [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 12]. Deze ALV van 9 maart 2008 is op statutair juiste wijze belegd en alle leden van de vereniging zijn hiervoor uitgenodigd. De ALV vond plaats onder begeleiding van notaris [persoon 13].
De onder 4.1. genoemde besluiten van 22 juni 2008 zijn genomen op een ALV die door [persoon 1], een voormalig bestuurslid, buiten medeweten van het nieuwe bestuur van 9 maart 2008 is uitgeschreven en waarvoor de meeste leden van de vereniging geen oproep hadden ontvangen. Deze besluiten zijn dan ook op onregelmatige wijze tot stand gekomen.

4.3. Volgens de vereniging is dit niet het geval. Zij voert daartoe aan dat het bestuur van 18 november 2007 niet rechtsgeldig is gekozen. De oproep is te laat gedaan (minder dan 7 dagen voor 18 november 2007) en een tijdstip was niet vermeld. Voor wat betreft de vergadering van 9 maart 2008 geldt dat de beleidscommissie heeft geconstateerd dat niet alle leden van de vereniging voor de ALV van 9 maart 2008 zijn uitgenodigd en bovendien is gebleken dat [eiser sub 1] voorafgaande aan die vergadering onbevoegd diverse nieuwe leden heeft toegelaten, die ook hebben gestemd. De bevoegdheid om nieuwe leden toe te laten, komt immers toe aan het bestuur, waar [eiser sub 1] geen deel van uitmaakte. Om dezelfde reden was [eiser sub 1] ook niet bevoegd om de ALV van 9 maart 2008 bijeen te roepen.
Voorts voert de vereniging aan dat de ALV van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeen is geroepen en dat tijdens die vergadering rechtmatige besluiten zijn genomen. Zij biedt daarvoor bewijs aan.

4.4. Hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben eisers niet gerepliceerd. Dit betekent dat tegen de achtergrond van het gemotiveerde verweer van de vereniging, eisers de hiervoor onder 4.2. genoemde stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. Dit brengt bovendien mee dat (…), onvoldoende is weersproken dat de ALV van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeen is geroepen. Deze bijeenroeping is immers geschied door [persoon 1], die, naar tussen partijen vaststaat, voor 18 november 2007 rechtmatig bestuurder was. Voorts is een proces-verbaal van notaris [persoon 2] overgelegd die heeft geconstateerd als onder 2.4. geciteerd. Deze gang van zaken was, in de toen gegeven omstandigheden het maximaal haalbare, mede in het licht van artikel 2:8 BW. De enkele, niet onderbouwde, stelling dienaangaande van eisers ter zitting d.d. 4 november 2011, dat op dit moment niet vast te stellen is wie lid van de vereniging zijn en wie dat op 22 juni 2008 waren, omdat eisers niet over de complete administratie beschikken, is, tegenover de verklaring van de vereniging op die zitting, dat de vereniging zo goed mogelijk heeft geprobeerd om vast te stellen wie haar leden zijn en iedereen van wie vermoed werd dat deze lid was, is aangeschreven met de vraag of hij/zij zich als lid beschouwde, daartoe onvoldoende. Aangenomen moet dan ook worden dat de tijdens de vergadering van 22 juni 2008 genomen beslissingen rechtmatig zijn genomen.

4.5. De rechtbank heeft bij dit oordeel laten meewegen dat het in het belang van alle partijen is dat duidelijkheid wordt geschapen over de rechtstoestand. Artikel 2:8 BW brengt mee dat partijen zich jegens elkaar hebben te gedragen naar hetgeen redelijkheid en billijkheid vorderen. Daarbij kan horen dat eiseres zich erbij neerleggen dat sprake is van een feitelijke splitsing die ook juridisch niet genegeerd kan worden. De rechtbank stelt vast dat eisers, zoals zij ter zitting d.d. 4 november 2011 hebben verklaard, geen eigen bankrekening hebben, slechts beschikken over een deel van de administratie en zij de ruimte aan de [straat] niet meer gebruiken, terwijl de vereniging een formulier d.d. 20 september 2009 in het geding heeft gebracht waarop, naar moet worden aangenomen, een substantieel gedeelte van de leden van de vereniging (115 in totaal) hun handtekening hebben gezet onder de stellingen dat zij het bestuur dat thans (sinds 22 juni 2008) staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als wettig bestuur accepteren en dat zij samen met het huidige bestuur een stabiele en sterke organisatie willen creëren. Een formulier waar eisers dus niet meer op hebben gereageerd, waar dat wel mogelijk was (door het nemen van een conclusie van repliek). Op basis van die gegevens moet worden aangenomen dat ook een aanmerkelijk deel van de leden van oordeel is dat de besluiten van 22 juni 2008 rechtmatig zijn.

4.6. Het voorgaande brengt mee dat de vordering zal worden afgewezen. Dat betekent dat de bedoelde besluiten, waaronder het besluit tot het beëindigen van de procedure onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622, niet nietig worden verklaard, zodat deze besluiten geacht worden geldig te zijn.

4.7. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vereniging worden begroot op:
– griffierecht 262,00
– salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.166,00

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

Stemmen zonder beloofd onderzoek

Rechtbank Noord-Nederland 13 februari 2013 LJN BZ7190 (Cooperatie)

Vernietiging besluit ALV over extra bijdragen leden. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. (Zelfs nu 60 van de 67 leden voor stemmen).

Vonnis van 13 februari 2013 in de zaak van
1. [A], 2. [B], eisers,
tegen de coöperatie, [C],

Partijen zullen hierna [A] en de coöperatie genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het mondeling vonnis van 28 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
– het faxbericht d.d. 5 november 2012 van de zijde van [A], met bijgaand productie 14;
– het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 november 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2. De feiten
2.1. De coöperatie is op 6 april 2006 opgericht. De coöperatie heeft 67 leden. Deze leden zijn de standplaatshouders van camping “[D]” (hierna: de camping) te [plaats]. [A] is de houder van twee standplaatsen op de camping, genummerd 16 en 17 en genaamd “[Standplaats I]” en “[Standplaats II]”.

2.2. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de statuten van de coöperatie is het doel van de coöperatie:

“a. het behartigen van de stoffelijke belangen van de standplaatshuurders van de camping [D] te [plaats];
b. het beheren,instandhouden en onderhouden van de percelen grond, opstallen en de boerderij behorende tot de camping gelegen aan de [adrsgegevens];
c. het treffen van een voor haar leden uniforme regeling met betrekking tot het gebruik van de camping;
d. het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het vorenstaande in direct of indirect verband staat of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is.”

2.3. In de statuten van de coöperatie is voorts – voor zover van belang – bepaald:

“LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
(…)
7. Aan het lidmaatschap is verbonden het recht op een staanplaats op camping [D] en het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen van deze camping, een en ander bij huishoudelijk reglement nader te regelen.

(…)

LEDENKAPITAAL
Artikel 7.
1. De vereniging heeft een ledenkapitaal dat vastgesteld wordt door de algemene
vergadering.
2. Bij toetreding van een lid tot de vereniging is elk lid een eenmalige bijdrage
verschuldigd ten behoeve van het ledenkapitaal.
(…)

ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 13.
1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.
(…)

BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 16.
(…)
3. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene
vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.”

2.4. Tussen de coöperatie en de heer [X] (hierna: [X]) heeft een vennootschap onder firma bestaan. Deze vennootschap onder firma heeft de camping (inclusief woonboerderij, toiletgebouw, receptiegebouw en houten schuur) geëxploiteerd. De camping was in eigendom van [X] en werd door [X] verhuurd aan de coöperatie.

2.5. De leden van de coöperatie hebben ieder afzonderlijk een bedrag van € 5.500,- aanledenkapitaal ingebracht in de coöperatie.

De coöperatie heeft op een gegeven moment besloten tot aankoop van de camping van [X]. Zij heeft haar leden in dit kader verzocht om eenmalig een extra bijdrage van € 39.044,- aan haar te voldoen.

2.6. Op 2 oktober 2010 heeft er een Algemene Ledenvergadering van de coöperatie plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is uitgebreid gesproken over het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de inleg door de leden. In de notulen van deze vergadering wordt met betrekking tot het verzoek van de coöperatie tot een extra bijdrage in het ledenkapitaal vermeld:

“Dhr. [Z]: inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen, als identiek beschouwd. Waarom niet rekenen evenredig met oppervlakte van de standplaats en aan de hand daarvan een verdeling van inleg maken.
– vzr geeft aan dat het nu niet het juiste moment is om een differentiatie aan te brengen in
het ledenkapitaal, bovendien wordt de waarde van een standplaats niet alleen bepaald
door zijn grootte.
vzr stelt voor om na het sluiten van de koop dit op een later tijdstip aan de orde te stellen.”

2.7. In de notulen van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie, die op
30 oktober 2010 is gehouden, wordt – voor zover van belang – vermeld:

“3. Verslag vorige ledenvergadering d.d. 2 oktober 2010

Opmerkingen
Blz. 4: [Z] m.b.t. alinea Hr.[Z]: wenst daar nogmaals inhoudelijk op in te gaan e.e.a. ondersteund door [Y]. Na enige discussie verzoekt [Q] de discussie te beëindigen. Vz besluit dat dit onderwerp in deze vergadering niet aan de orde.”

2.8. De coöperatie heeft de camping op 17 december 2010 van [X] gekocht voor een bedrag van € 2.700.000,- kosten koper.

2.9. In een nieuwsbrief van de coöperatie van 27 december 2010 wordt met betrekking tot de aankoop van de camping onder meer vermeld:

“Om de aankoop te kunnen financieren is aan de leden van Coop verzocht extra ledenkapitaal te storten. Daarbij is het idee dat elk individueel lid 1/67 deel financiert. Omdat niet alle leden een dergelijk bedrag kunnen financieren is een bancaire financiering en een lening van [X] overeengekomen.”

2.10. De vennootschap onder firma tussen de coöperatie en [X] is op 31 december 2010 ontbonden.

2.11. Op 5 maart 2011 heeft er wederom een Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is onder meer opgenomen:

“13. W.v.t.t.k. (…)

Kleine standplaatsen. Er zijn 4 kleine standplaatsen. Er is een mogelijkheid om die te vergroten door het speelveldje in het midden op te offeren. Het speelveldje gaat dan naar het veld waar voorheen het volleybalnet stond. (= veld ZW).
Er wordt besloten met de desbetreffende caravanhouders en de caravanhouders grenzend aan het speelveldje te overleggen. Het idee om een grote plek meer te laten betalen wordt afgewezen. Kleine plekken zijn niet met geld af te kopen, men wil geen geld maar een grotere plek. Het idee om plekken op te meten ten behoeve van de standplaats grootte zou worden onderzocht. Er volgt een stemming om per vierkante meter te gaan betalen. Er zijn 2 stemmen voor, de rest van de vergadering is tegen. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid geen onderzoek hiernaar te doen. Met dient overeen te komen met de buren.”

2.12. In de concept notulen van de Algemene Ledenvergadering van 10 december 2011 staat – voor zover van belang – vermeld:

“Een lid van de coöperatie [[A]; toevoeging rechtbank] geeft aan dat het punt om per m2 gaan betalen uit het verleden een serieus aandachtspunt was. Hij geeft aan dat hij een serieus voorstel verwacht had van het bestuur waar men vervolgens over zou kunnen stemmen. Na de aankoop van de camping heeft het bestuur toegezegd dit met een voorstel te onderbouwen. De voorzitter geeft aan dat er in een eerdere vergadering met elkaar over gesproken is en dat er toen maar 2 leden voor betaling naar m2 waren. In de beleving van de voorzitter was het punt toen afgedaan. Omdat men er niet uitkomt wordt er voorgesteld dat het bestuur met een onderbouwd voorstel komt waarbij wordt aangegeven waarom het niet wenselijk is om standplaatsen naar m2 te betalen. Hier wordt mee ingestemd. Komt terug op de volgende vergadering.”

2.13. [A] heeft het bestuur van de coöperatie bij brief van 9 januari 2012 onder meer bericht:

“Onze standplaatsen 16 en 17 (Standplaats I en Standplaats II) behoren tot de kleinere standplaatsen van de camping op een veld dat ruimtelijk gezien ook het kleinst van opzet is. De waarde van onze standplaatsen is hierdoor aanzienlijk lager dan de meeste andere standplaatsen en zeer veel lager dan de grootste standplaatsen op de camping.

Wij stemmen daarom niet in met het besluit dat iedere standplaatshouder hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen. De coöperatie handelt met dit besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en hierdoor is het besluit vernietigbaar.

Graag ontvangen wij binnen zes weken van u een voorstel om differentiatie in het ledenkapitaal aan te brengen, zodat dit in overeenstemming is met de grootte en ligging van de standplaatsen, ofwel een voorstel om op andere wijze het ledenkapitaal en de waarde van de standplaatsen met elkaar in overeenstemming te brengen.”

2.14. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 16 januari 2012 – in reactie op zijn brief van 9 januari 2012 – onder meer geschreven:

“Wij hebben besloten het punt op de agenda van de eerstvolgende ledenvergadering te zetten.

Het bestuur zal een voorstel voorleggen aan de ledenvergadering.
Daarbij laat het bestuur op voorhand weten dat wij inwilligen van uw verzoek tot differentiatie zullen ontraden.”

2.15. [A] heeft de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bij e-mail van 13 februari 2012 – voor zover van belang – bericht:

“We hebben een rondje over de camping gemaakt en Standplaats II heeft de minste ruimte. (…)
Er zijn wat ons betreft verschillende oplossingen mogelijk. Het eerlijkste is dat de ruimte eerlijk wordt verdeeld. Een andere mogelijkheid is dat de ruimte van [Standplaats III], [Standplaats I] en [Standplaats II] eerlijk wordt verdeeld. Iedereen krijgt dan 10.10 m. Wij willen bij verkoop binnen drie jaar dan wel dat onze kopers worden vrijgesteld van betaling van € 5.000,- aan devereniging.
Als jullie andere opties zien, horen we dat ook graag.”

2.16. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mailbericht van 20 februari 2012 onder andere meegedeeld:

“Wij stellen voor bij onze eerdere afspraak te blijven:
Wij praten met [S], jullie met van [T]. Als zij bereid zijn om mee te werken kunnen we met elkaar proberen optie twee in te vullen.
Wij zien geen andere oplossing.

Jullie verzoek om bij verkoop binnen drie jaar de kopers vrij te stellen van betaling van € 5.000,– entreegeld kan naar onze mening niet worden gehonoreerd. (…)

Zaterdag a.s. zal jullie verzoek en onze reactie daarop op de agenda staan van de bestuursvergadering.”

2.17. [A] heeft op 23 februari 2012 telefonisch contact gehad met de voorzitter van het bestuur van de coöperatie. [A] heeft de inhoud van dit telefoongesprek per e-mailbericht van 23 februari 2012 aan de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bevestigd. In dit e-mailbericht staat onder meer:

“Oplossing 1
Voor ons een acceptabele oplossing is dat de erfgrens tussen [Standplaats I] en [Standplaats III] op 2 meter vanaf [Standplaats I] komt te liggen. De erfgrens tussen [Standplaats III] en caravan no. 14 ligt ook op 2 meter, dit is dus niet onredelijk. [Standplaats III] houdt dan nog 10,90 meter over; dit is ruim meer dan het gemiddelde op de rij van staanplaats 13 t/m 21. Bij verkoop van onze caravans willen wij de toezegging dat er geen € 5.000,- entreegeld wordt gevraagd van de kopers. Hiermee wordt dan de lagere waarde van onze standplaatsen enigszins gecompenseerd.
Oplossing 2
Zoals in onze eerdere mail aangegeven blijft een eerlijke verdeling van de ruimte tussen [Standplaats III], Standplaats I en Standplaats II ook een oplossing.
Wij ontvangen graag na afloop van de bestuursvergadering a.s. zaterdag instemming met één van beide oplossingen.
Als we niet tot een oplossing komen, zien wij ons helaas genoodzaakt via juridisch weg een eerlijke verdeling af te dwingen.”

2.18. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 28 februari 2012 onder meer bericht:

“Wij hebben zaterdag gesproken over jullie brief d.d. 9 januari over het ledenkapitaal in relatie tot de oppervlakte. Nu jullie hebben aangegeven naar de rechter te stappen zal het bestuur niet meer inhoudelijk ingaan op de zaak. De leden zal gevraagd worden de discussie te sluiten.

Ten aanzien van de mail van 23 februari : Wij blijven zoals afgesproken samen met jullie en de naastliggers proberen een oplossing te vinden voor een betere verdeling van de oppervlakte van de standplaatsen 15, 16 en 17.”

2.19. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] nadien telefonisch bericht dat het bestuur vasthoudt aan het besluit dat in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 is genomen, inhoudende dat elk lid van de coöperatie hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen en dat er geen betaling zal plaatsvinden per vierkante meter standplaats.

3. Het geschil
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering is genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standpunts die het betreffende lid gebruikt, vernietigt;

II. de coöperatie verplicht binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel te doen aan de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie waarin mogelijke oplossingen met betrekking tot het bedrag dat aan ledenkapitaal dient te worden ingelegd, worden voorgedragen om benadeling van leden met een kleine standplaats te voorkomen;

III. de coöperatie veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening en met € 258,00 in geval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2. De coöperatie voert gemotiveerd verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. [A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage aan de coöperatie niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standplaats die door het betreffende lid wordt gebruikt, zowel gelet op de totstandkoming als op de inhoud daarvan vernietigbaar is op grond van de artikelen 2:15 lid 1 sub b en 2:8 BW. Ter zitting is gebleken dat [A] onder de eenmalige bijdrage zowel het bedrag van € 5.500,- verstaat dat nieuwe leden aan de coöperatie dienen te betalen, als het bedrag dat de leden dienen bij te dragen in het kader van de aankoop van de camping.
[A] heeft allereerst gesteld dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het door haar leden in te brengen ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meter standplaats, maar dat het bestuur vervolgens zonder dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden op 5 maart 2011 een (niet onderbouwd) voorstel over de differentiatie in het ledenkapitaal in stemming heeft gebracht bij het agendapunt “Wat er verder ter tafel komt”.
[A] heeft tevens – kort gezegd – gesteld dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de leden met een grotere standplaats op de camping per vierkante meter standplaats een kleinere bijdrage betalen dan de bijdrage die hij – als houder van twee kleine standplaatsen – per vierkante meter dient te betalen, zodat hij door het besluit wordt benadeeld ten opzichte van de houders van grotere standplaatsen. Teneinde deze benadeling te voorkomen had de coöperatie naar de mening van [A] een degelijk onderzoek moeten laten doen naar de haalbaarheid van de mogelijkheid om de hoogte van de eenmalige bijdrage van de ledenafhankelijk te stellen van de grootte en ligging van de standplaats, dan wel naar mogelijke andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld de herverkaveling van de standplaatsen.

4.2. De coöperatie heeft – zo begrijpt de rechtbank – als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [A] aangevoerd dat [A] geen belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij niet wordt benadeeld door het besluit van 5 maart 2011. De coöperatie heeft daartoe allereerst aangevoerd dat vóór 5 maart 2011 reeds het besluit is genomen dat elk lid van de coöperatie voor een gelijk deel in het ledenkapitaal bijdraagt en dat de vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 dit eerder genomen besluit onverlet zal laten. De coöperatie heeft daartoe tevens aangevoerd dat de standplaatshouders van de camping niet eigenaar zijn van de standplaats die zij in gebruik hebben, maar dat iedere standplaatshouder voor 1/67e deel eigenaar is van de camping.

4.3. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat [A] een gerechtvaardigd belang heeft bij zijn vordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de coöperatie haar betoog dat reeds voorafgaand aan de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 het besluit is genomen dat ieder lid (definitief) voor 1/67e deel bijdraagt in het ledenkapitaal, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De coöperatie heeft ter onderbouwing van dit betoog namelijk enkel verwezen naar de notulen van de Algemene Ledenvergadering van 2 oktober 2010, waarin staat vermeld dat de heer [Z] tijdens deze vergadering heeft gezegd: “inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen”. Uit deze (onder rechtsoverweging 2.6. deels geciteerde) notulen volgt naar het oordeel van de rechtbank echter tevens dat nadere besluitvorming over de differentiatie in het ledenkapitaal op een later tijdstip aan de orde zal worden gesteld. Uit de notulen van de vergadering van 2 oktober 2010 kan veeleer worden afgeleid dat toen (slechts) aan de orde is geweest het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de vereiste inleg door de leden in meer algemene zin. De besluitvorming over een (nader af te spreken) differentiatie heeft toen niet plaatsgevonden, zo volgt uit de notulen van deze vergadering.

4.4. De rechtbank volgt de coöperatie evenmin in haar verweer dat haar leden voor 1/67e deel eigenaar zijn van de camping en dat de vordering reeds om die reden zou moeten worden afgewezen. De leden hebben weliswaar ieder voor 1/67e deel aan de koopsom bijgedragen, maar daaruit volgt niet (zonder meer) dat de leden ook voor 1/67e deel eigenaar zijn. Uit artikel 4 lid 7 van de statuten van de coöperatie kan veeleer worden afgeleid dat de leden slechts het gebruiksrecht op een standplaats en op de gemeenschappelijke voorzieningen op de camping hebben. Deze verdeling (1/67e eigenaar) strookt ook niet met de feitelijke situatie op de camping en de wijze waarop de leden zich gedragen. De feitelijke situatie is immers aldus, dat niet ieder lid een even grote standplaats in gebruik heeft. Dit volgt zowel uit het overzicht van de kavelgroottes die [A] als productie 14 heeft overgelegd, als uit het overzicht hiervan dat de coöperatie als productie 6 bij de conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. [A] heeft ook onweersproken gesteld dat het verschil in waarde van de standplaatsen al snel € 20.000,- bedraagt. Dit verschil in waarde rijmt ook met de verklaring die [F], de voormalig voorzitter van het bestuur van de coöperatie, ter comparitie d.d. 20 november 2012 heeft afgelegd, inhoudende dat standplaats nummer [..] op de camping voor een bedrag van € 90.000,- is verkocht en standplaats “[standplaats x]” voor een bedrag van € 110.000,-.

4.5. De coöperatie heeft tevens ten verwere aangevoerd dat het besluit van 5 maart 2011 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Algemene Ledenvergadering in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, nu het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaal te differentiëren uitvoerig in voorgaande vergaderingen aan de orde is geweest en het voorstel op 5 maart 2011 bij stemming door 60 van de 67 leden van de coöperatie is afgewezen. Omdat de overgrote meerderheid van de leden het voorstel heeft afgewezen, was een uitvoerig en kostbaar onderzoek naar differentiatie in het ledenkapitaal, zoals wellicht eerder door haar was toegezegd, volgens de coöperatie niet meer aan de orde.

4.6. De rechtbank overweegt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Ingevolge artikel 2:15 sub b BW vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Aan de rechtbank ligt derhalve de vraag voor of de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie bij afweging van alle bij het besluit van 5 maart 2011 betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid en billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. In dit verband gaat het zowel om de inhoud als om de totstandkoming van het besluit.

4.7. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat het besluit van 5 maart 2011 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu een dergelijk onderzoek wellicht van invloed had kunnen zijn op de besluitvorming, had het bestuur van de coöperatie het voorstel omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal niet eerst in stemming mogen brengen, om vervolgens bij de afwijzing daarvan door een meerderheid van haar leden – met een beroep op voortschrijdend inzicht – te concluderen dat een nader onderzoek niet meer aan de orde is. Bij gebreke van voornoemd onderzoek heeft de Algemene Ledenvergadering naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit van 5 maart 2011 kunnen komen. Dit besluit is dan ook vernietigbaar. De vordering van [A] tot vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 zal reeds om die reden worden toegewezen. De vraag of het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, welk beginsel – gelijk [A] heeft gesteld – een uitwerking is van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW (zie Asser/Rensen 2-III* 2012/45), behoeft derhalve geen bespreking meer. Overigens kan die vraag ook pas worden beantwoord indien door de coöperatie alle aspecten, die met deze kwestie samenhangen, afdoende en op zorgvuldige wijze in beeld zijn gebracht.

4.8. De vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 brengt – in acht nemende hetgeen in rechtsoverweging 4.3. is overwogen – met zich dat de discussie omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal weer openligt. De rechtbank zal de vordering van [A] tot het verplichten van de coöperatie om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel met een bepaalde inhoud aan de Algemene Ledenvergadering voor te leggen evenwel afwijzen, nu de toewijzing van deze vordering zich niet zou verhouden met de marginale toetsing van besluiten van de coöperatie door de rechtbank.

….
5. De beslissing
De rechtbank,

5.1. vernietigt het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie is
genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige
bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de
standplaats die het betreffende lid gebruikt;