Reglement (Danssport Bond)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juli 2013 
ECLI:NL:RBMNE:2013:2950

Besluit in strijd met reglement. Beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. Uitleg reglement. Discretionaire bevoegdheid en art. 2:8 BW.

Vonnis in kort geding van 10 juli 2013
in de zaak van
1. de vereniging DANSSPORTVERENIGING D-SYNC’D,
5. de stichting STICHTING OLD FOREST PROMOTION,
tegen de vereniging NEDERLANDSE ALGEMENE DANSSPORT BOND, gedaagde,

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Old Forest c.s. en gedaagde de bond genoemd worden.


2 De feiten
2.1. Eiseressen zijn rechtspersonen die één of meerdere teams trainen en in de gelegenheid stellen tot het beoefenen van de formatiedanssport: een danssportvorm waarbij teams van in het algemeen 16 dansers tegen elkaar uitkomen in competities.
2.2. Old Forest c.s. is lid van de bond en onderworpen aan de reglementen van de bond.
2.3.  De bond beslist over de uitzending van de dansteams die namens Nederland aan de Europese- en de Wereldkampioenschappen (verder: EK en WK) deelnemen. Op die beslissing zijn het “Uitzendreglement van de Nederlandse Algemene Danssport Bond” (update 30 december 2012), verder te noemen het uitzendreglement, en het “Rankingreglement van de Nederlandse Algemene Danssport Bond” (update 20 december 2012), verder te noemen het rankingreglement, van toepassing.

2.4. In het uitzendreglement is onder meer bepaald:
“Artikel 3 Formatie (…)
7 De winnaar van de Rankinglijst over het afgelopen Dansseizoen zal als eerste vertegenwoordiger van de NADB worden uitgezonden voor deelname aan EK en/of WK. Indien een EK en/of WK plaatsvindt terwijl de serie van grandprixwedstrijden in een Dansseizoen reeds is aangevangen en er dientengevolge nog geen Rankinglijst kan worden vastgesteld, geldt dat de eerste vertegenwoordiger van de NADB wordt bepaald aan de hand van de ranking over de laatste drie grandprixwedstrijden (met inbegrip van het Vierlandentoernooi, maar exclusief het Nederlands Kampioenschap). De Nederlands Kampioen zal als tweede vertegenwoordiger van de NADB worden uitgezonden voor deelname aan EK en/of WK, mits dit formatieteam heeft deelgenomen aan ten minste vier grandprixwedstrijden (met inbegrip van het Vierlandentoernooi, maar exclusief het Nederlands Kampioenschap) in het afgelopen Dansseizoen.
Indien de Nederlands Kampioen ook de winnaar van de Rankinglijst van dat moment is, zal het Formatieteam dat de tweede plaats bezet op de Rankinglijst worden uitgezonden als tweede vertegenwoordiger van de NADB naar EK en/of WK.
(…)
Artikel 4 Toezicht en handhaving
1 Toezicht en handhaving van het Uitzendreglement
De sportdirecteur is verantwoordelijk, tijdens het wedstrijdseizoen, voor het controleren en tot uitvoering brengen van de regelgeving, zoals vastgelegd in het Uitzendreglement. De Topsportcommissie in samenspraak met de Bondscoach heeft te allen tijde het recht van dit reglement af te wijken.”
2.5. In het rankingreglement staat onder meer:
“Artikel 6 Ranking formatieteams (…)
2 Alle grandprixwedstrijden gedurende een Dansseizoen zullen meetellen voor de Rankinglijst. Het Nederlands kampioenschap telt derhalve niet mee voor de Rankinglijst. Het 4-landentoernooi, Beneluxkampioenschap of andere wedstrijden worden aangemerkt als wedstrijd geldig voor de ranking. (…)
6 De Rankinglijst wordt na ieder Dansseizoen opnieuw vastgesteld, waarbij alle Formatieteams bij aanvang van het Dansseizoen op nul beginnen.”

2.6. Na afloop van het dansseizoen 2012 (1 januari 2012 tot en met 31 december 2012) stond Step in Time (team van Stichting Formatie Danssport Step in Time) op de eerste plaats en DSV Old Forest (team van Stichting Old Forest Promotion, verder te noemen: Old Forest) op de tweede plaats van de rankinglijst.
2.7. In het dansseizoen 2013 (vanaf 1 januari 2013) zijn tot op heden twee grandprixwedstrijden gehouden, waarbij Step in Time twee keer op de eerste plaats is geëindigd en DSV Dance Impression (verder te noemen Dance Impression) twee keer op de tweede plaats.
2.8. Bij e-mailbericht van 22 april 2013 heeft de bond aan Old Forest c.s. het volgende meegedeeld:

“Aan de vertegenwoordigers van de Formatie Teams,

Beste mensen,

Allereerst willen wij de Nederlandse Kampioenen van harte feliciteren met het behalen van hun titel. Ook de andere teams gefeliciteerd met het resultaat. Nu gaan we op naar de Europese- en Wereldkampioenschappen. De Topsportcommissie heeft in overleg met de Formatie Commissie en het bestuur van de NADB het volgende besluit genomen.

WK Standaard in Tuymen 28 september 2013
Onder toepassing van artikel 3 lid 7 van het Uitzendreglement van de NADB nomineert de Topsportcommissie de volgende formatieteams voor deelname aan het WK Standaard Formatiedansen 2013:
Step in Time Formation Team
DSV Dance Impression

Step in Time Formation Team is de eerste vertegenwoordiger op grond van het feit dat dit team de winnaar van de ranking is. Indien de winnaar van de ranking tevens de Nederlands Kampioen is, zal het formatieteam dat de tweede plaats bezet op de rankinglijst worden uitgezonden als tweede vertegenwoordiger van de NADB. Step in Time Formation Team is ook Nederlands Kampioen 2013 geworden. DSV Dance Impression bezet de tweede plaats op de rankinglijst. Onder verwijzing naar artikel 6 van het Rankingreglement van de NADB is de relevante rankinglijst die over het dansseizoen dat is begonnen op 1 januari 2013. Daarmee omvat deze de formatiewedstrijden van 12 januari en 23 maart 2013.

De NADB heeft er kennis van genomen dat de interpretatie van de ranking- en uitzendregels niet door iedereen als eenvoudig wordt ervaren. De NADB wijst er in dit verband op dat een andere interpretatie van de regels die zou leiden tot aanwijzing van andere teams, onrecht zou doen aan de actuele krachtsverhoudingen. Alhoewel de NADB van mening is dat zo’n andere interpretatie niet steekhoudend is, spreken wij uit dat in een dusdanig geval de NADB gebruik zou maken van haar bevoegdheid om af te wijken. Ook in dat geval zou de NADB kiezen voor Step in Time Formation team en voor DSV Dance Impression, omdat deze teams op dit moment duidelijk de twee beste teams van Nederland zijn.

(…).


4 De beoordeling
4.1. … Met uitzondering van Old Forest worden eiseressen daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
4.3. Aldus resteert de vordering van Old Forest. De spoedeisendheid van die vordering is voldoende aannemelijk nu beide partijen hebben onderstreept dat de voorbereidingen voor het WK op korte termijn dienen aan te vangen.
4.4. Voor toewijzing van de gevorderde voorziening dient in hoge mate waarschijnlijk te zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.5. Door de bond is verweer gevoerd ten aanzien van de rechtsgrond waar Old Forest haar vordering op baseert. Door de bond is echter niet geconcludeerd dat het Old Forest aan een rechtsgrond ontbreekt. De voorzieningenrechter overweegt omtrent de rechtsgrond(en) van de vordering van Old Forest, en vult die aan voor zover nodig, als volgt.
4.6. De rechtsverhouding tussen de bond en Old Forest, zijnde een vereniging en een lid van die vereniging, wordt beheerst door het rechtspersonenrecht. Uit artikel 2:8 lid 1 BW volgt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW bepalen verder dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan worden vernietigd als dat is genomen in strijd met respectievelijk de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of een reglement.


4.7. In dit geval heeft Old Forest gemotiveerd gesteld dat het besluit in strijd met de reglementen is genomen en daarmee komt de onder sub c genoemde grond voor vernietiging overeen. Aldus dient hier eerst de vraag te worden beantwoord is of in hoge mate aannemelijk is dat het besluit in strijd is met een reglement. De vervolgvraag is, indien de conclusie is dat sprake is van strijd met het uitzendreglement, of in hoge mate aannemelijk is dat gelet op de redelijk en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen het besluit in een te voeren bodemprocedure ook zal worden vernietigd. De vernietiging kan namelijk achterwege blijven als bijvoorbeeld sprake is van een overtreding van een bepaling in een reglement die van zeer geringe betekenis is.

Daar waar een bevoegdheid aan een orgaan toekomt en dat orgaan beleidsvrijheid toekomt ten aanzien van de beslissing zal minder snel sprake zijn van strijd met redelijkheid en billijkheid en is beginsel een meer marginale toets van toepassing. In dat geval zou de vraag dienen te worden beantwoord of het orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Van belang in het onderhavige geval is echter dat in het uitzendreglement de onderhavige situatie juist is voorzien en is geregeld in artikel 3 lid 7 en die beleidsvrijheid dus juist sterk is ingeperkt.


4.8. Old Forest heeft gesteld dat het besluit van de bond in strijd met het uitzendreglement en het rankingreglement is genomen. Volgens haar wordt waar in artikel 3 lid 7 tweede alinea van het uitzendreglement wordt gesproken over “rankinglijst van dat moment” en later “rankinglijst” bedoeld de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen 2012. Een rankinglijst in het formatiedansen ziet volgens haar altijd op een afgesloten seizoen. Aldus dient in het geval de Nederlands kampioen tevens de eerste plaats op de rankinglijst van het afgelopen dansseizoen (2012) bezet, het team dat de tweede plaats op de rankinglijst van het afgelopen dansseizoen (2012) bezet, als tweede team te worden uitgezonden, zijnde Old Forest. Old Forest heeft daarbij gemotiveerd betoogd dat haar uitleg in het licht van alle omstandigheden en met name in acht genomen de geest van het gehele reglement, ook het meest voor de hand ligt.
4.9. De bond heeft daartegen ingebracht dat uit de toevoeging van de woorden “van dat moment” in artikel 3 lid 7 tweede alinea in de eerste zin volgt dat een rankinglijst kennelijk ook in een nog lopend sezioen (tussentijds) kan worden opgemaakt en dat die tussentijdse rankinglijst leidend is voor de uitzending van de teams naar het WK. Aldus moet op grond van de resultaten van het lopende dansseizoen (2013) Dance Impression als tweede team worden uitgezonden.

Volgens de bond maakt dus de objectieve en taalkundige uitleg van de bepaling, specifiek de zinsnede “de Rankinglijst van dat moment” dat geen sprake kan zijn van een verwijzing naar de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen, maar enkel naar de rankinglijst van het huidige (lopende) dansseizoen.

Ook is haar uitleg het meest in de geest van het reglement, nu daarmee verzekerd is dat het sterktste team van dat moment wordt uitgezonden, aldus de bond.
4.10. Nu partijen verschillen van inzicht over de betekenis van artikel 3 lid 7 tweede alinea van het reglement, dient deze bepaling te worden uitgelegd. Omdat het reglement naar zijn aard bestemd is om de rechtspositie van een aantal derden te beïnvloeden, in het bijzonder de (toekomstige) leden van de bond, en de leden, in het bijzonder Old Forest, slechts beperkte invloed hebben gehad op de inhoud daarvan door middel van inspraak, dienen de bewoordingen daarvan naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd in het licht van de verdere inhoud van het reglement. Bij de beoordeling zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.11. Niet alleen zijn de bewoordingen van een bepaling, zoals hiervoor uiteengezet, niet doorslaggevend, maar in dit geval maken enkel de bewoordingen van het reglement ook niet dat de (taalkundige) uitleg van de bond bij voorbaat zeer sterk voor de hand ligt. Hierbij is van belang dat voor de betreffende zinsnede “de Rankinglijst van dat moment” staat: “de winnaar van”, wat impliceert dat sprake is van een al afgesloten geheel. Even zo goed kan aldus de rankinglijst van dat moment terugslaan op de rankinglijst over het afgelopen dansseizoen die, ondanks dat reeds een nieuw dansseizoen is begonnen op dat moment, nog steeds geldt.

De voorzieningenrechter volgt de bond dan ook niet in haar standpunt dat de bewoordingen van het artikel reeds maken dat de door haar gebezigde uitleg meer voor de hand ligt.


4.12. De voorzieningenrechter zal nu ingaan op alle overige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ter onderbouwing van welke uitleg het meest in voor de hand ligt in het licht van het gehele reglement.
4.13. Old Forest heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het begrip rankinglijst bij het formatiedansen verwijst naar een afgesloten seizoen gewezen op de overige bewoordingen van artikel 3 lid 7 van het uitzendreglement en artikel 6 lid 6 van het rankingreglement waarin staat dat de rankinglijst na ieder Dansseizoen opnieuw wordt vastgesteld.

Daarbij heeft zij gesteld dat uit het hele reglement blijkt dat bij de keuze voor uitzending van de dansteams naast goede resultaten ook duurzaamheid en vormbehoud meetellen. Dit is terug te zien in de artikelen die gaan over de indidividuele klassen waarin diverse aanvullende eisen aan de uit te zenden deelnemers gesteld (vormbehoud, plaats op de ranking, klasse, minimum aantal deelgenomen wedstrijden), maar ook in de artikelen die specifiek gaan over de de formatieklasse. Bijvoorbeeld blijkt dat uit artikel 3 lid 7 eerste alinea waarin staat dat in andere gevallen dan het onderhavige – waarin de rankinglijst aanvoerder tevens Nederlands kampioen is – aanvullende eisen gelden. Zo wordt de Nederlands kampioen niet zijnde het team dat de rankinglijst aanvoert, uitgezonden als tweede team, onder de aanvullende eis dat dat team minimaal aan vier wedstrijden heeft deelgenomen.
4.14. De bond heeft ook aangevoerd dat de door haar gegeven uitleg van het artikel het meest in de geest van het reglement is. Hierbij heeft zij aangegeven dat voor de bond van belang is dat “het sterkste team van dat moment” naar een EK/WK wordt gezonden, dat zij daarnaast nu eenmaal een keuze moet maken en volgens haar haar uitleg tot de meeste duidelijkheid voor betrokkenen leidt.

Volgens de bond doet de situatie dat de Nederlands kampioen tevens de eerste plaats op de rangkinglijst en de toepassing van artikel 3 lid 7 tweede alinea, door haar genoemd de ‘terugval’- regel, zich bij uitzondering voor.
4.15. De voorzieningenrechter overweegt nogmaals dat de bewoordingen in artikel 3 lid 7 tweede alinea “de winnaar van de rankinglijst” impliceren dat sprake is van een afgerond geheel, zoals dat ook reeds in de eerste zin van artikel 3 lid 7 het geval is waar ook wordt gesproken over “de winnaar” en specifiek wordt benoemd “over het afgelopen dansseizoen”. Bovendien staat in de daaropvolgende zin dat indien de serie van grandprixwedstrijden in een dansseizoen reeds is aangevangen en erdientengevolge nog geen rankinglijst kan worden vastgesteld, hetgeen impliceert dat als een dansseizoen is aangevangen, en nog loopt, er geen rankinglijst kan worden opgemaakt. Daarbij heeft Old Forest er terecht op gewezen dat in artikel 6 lid 6 van het rankingreglement staat dat de rankinglijstna ieder Dansseizoen opnieuw wordt vastgesteld. Diezelfde bepaling is door de bond aangehaald om te onderstrepen dat ieder team bij aanvang van een nieuw seizoen weer op 0 begint. Dat laatste brengt echter niet mee dat onder rankinglijst zoals is opgenomen in artikel 3 lid 7 dus moet worden verstaan de huidige – niet afgesloten – puntenlijst (die op 0 is begonnen).
4.16.

De uitleg van Old Forest vindt ook steun in de overige bepalingen van het uitzendreglement waarin aan uit te zenden dansteams in de individuele klasse en de klasse formatiedansen zodanige eisen worden gesteld dat voor uitzending sprake moet zijn van een bepaalde bestendigheid. Belangrijk is ook, zoals door Old Forest is betoogd, dat meer specifiek de keuze voor het team dat als eerste zal worden uitgezonden op grond van artikel 3 lid 7 eerste alinea in het geval sprake is van een reeds aangevangen dansseizoen, de rankinglijst als beslissende factor wordt losgelaten en wordt gekeken naar de resultaten van de afgelopen 3 grandprixwedstrijden. Daar spreekt uit dat weliswaar waarde wordt gehecht aan de actuele krachtsverhoudingen maar onder de voorwaarde dat sprake is van een bestendige lijn in goede resultaten. Niet goed valt in te zien waarom bij de keuze voor het eerste team op grond van de rankinglijst in het geval van een reeds aangevangen dansseizoen een minimum aantal wedstrijden en het bestendige resultaat daarvan wel van belang is en bij de keuze voor het tweede team niet. De bond heeft daarentegen niet naar (andere) delen van het reglement verwezen waarbij enkel de actuele krachtsverhoudingen beslissend zijn zonder enige eis van bestendigeheid. De uitleg van de bond volgende zou het dus zo kunnen zijn dat een dansteam dat in het nieuwe dansseizoen slechts één wedstrijd goed heeft gepresteerd en (minimaal) tweede is geworden, wordt uitgezonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou die uitleg juist in strijd zijn met de wens van de bond om het sterktse team uit te zenden, nu alsdan dus ook een ‘ééndagsvlieg’ kan worden uitgezonden.


4.17. Dat sprake zou zijn van een bewuste afwijking in de specifieke situatie dat de Nederlands kampioen tevens de aanvoerder van de rankinglijst is, ten aanzien van de keuze voor het als tweede uit te zenden team is door de bond niet aangevoerd en ook niet onderbouwd. Ter zitting is namens de bond verklaard dat de personen die thans betrokken zijn bij de selectie niet al betrokken waren bij het destijds opstellen van het reglement.

De voorzieningenrechter komt bovendien ook onaannemelijk voor dat sprake is van een uitzonderingssituatie in het geval de ‘terugval’-regel toepassing vindt. In een beperkte competitie als de onderhavige waarin de krachtsverhoudingen reeds jarenlang hetzelfde zijn komt het naar de voorzieningenrechter aanneemt geregeld voor dat het team dat Nederlands kampioen is tevens de rankinglijst aanvoert. Beide partijen hebben ter zitting ook verklaard dat dat in het geval van Step in Time ook al jaren zo is. De afgelopen jaren was het tweede team op de rankinglijst echter ook hetzelfde zodat er geen verschil bestond tussen de rankinglijst en de actuele stand van zaken in het lopende dansseizoen. Pas met de komst van het nieuwe team Dance Impression is hier verandering in gekomen en is de uitleg van het bewuste artikel relevant geworden.


4.18. Op grond van al het voorgaande komt de uitleg van Old Forest de voorzieningenrechter in hoge mate aannemelijk voor. Niet alleen heeft Old Forest gemotiveerd gesteld dat in het reglement meer aanwijzingen te vinden zijn dat bij het formatiedansen is gekozen voor het begrip rankinglijst als de lijst over een afgesloten dansseizoen, maar specifiek in het geval van toepassing van artikel 3 lid 7 tweede alinea leidt die uitleg ook tot het meest aannemelijke resultaat in het licht van het gehele reglement en het doel en de strekking daarvan.

Het door de bond overgelegde overzicht van de punten zoals die tot dan toe in de gehouden wedstrijden door de teams zijn behaald en waar de bond zich op beroept is aldus niet aan te merken als rankinglijst en kan niet de basis vormen voor de uitzending van Dance Impression naar het komende WK. Het besluit om Dance Impression uit te zenden is dan ook strijdig met artikel 3 lid 7 van het uitzendreglement.


4.19. Aan de subsidiaire stelling van Old Forest dat in het geval het begrip rankinglijst zo moet worden opgevat dat daarmee wel het overzicht van de behaalde punten in een lopend dansseizoen wordt bedoeld, een redelijk uitleg van het reglement meebrengt dat ook aan een als tweede uit te zenden team aanvullende eisen zouden moeten worden gesteld, komt de voorzieningenrechter niet toe.

4.20. De bond heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zelfs als op grond van artikel 3 lid 7 van het reglement Old Forest als tweede team naar het WK zou dienen te worden uitgezonden, dat zij dan onder gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid van artikel 4 lid 1 van het uitzendrendreglement om af te wijken van het reglement, zou kiezen voor de uitzending van Dance Impression naar het WK.

4.21. De discretionaire bevoegdheid waar de bond hier op doelt komt toe aan de Topsportcommissie in samenspraak met de bondscoach. Het e-mailbericht van 22 april 2013 waarin de mededeling welke teams zijn genomieerd voor deelname aan het WK is namens de Topsportcommissie gestuurd maar daaruit blijkt niet in hoeverre de inhoud van het bericht wordt ondersteund door de bondscoach. De in het bericht gegeven onderbouwing om af te wijken van het reglement is dat Dance Impression duidelijk tot de twee beste teams van Nederland behoort. Nog daargelaten of het e-mailbericht voldoet aan de formele vereisten overweegt dat de voorzieningenrechter dat de aangegeven onderbouwing de afwijking niet kan dragen. In welke gevallen afgeweken kan worden van het reglement is in artikel 4 lid 1 niet beschreven, maar dat maakt niet dat de bond de vrijheid heeft om naar eigen goeddunken te kiezen voor een ander team dan het team dat op grond van het reglement zou moeten worden uitgezonden. De in artikel 2:8 BW opgenomen redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar hebben te betrachten brengt mee dat juist nu voor de onderhavige situatie een specifieke bepaling is opgenomen in het reglement de beleidsvrijheid die volgt uit artikel 4 lid 1 beperkt is. Daarmee is slechts ruimte om af te wijken in uitzonderlijke gevallen. Dat daarvan sprake is in de onderhavige omstandigheden is in het e-mailbericht niet (objectief) onderbouwd maar is ook in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk geworden. Weliswaar is het team Dance Impression twee maal tweede geworden en daarmee boven Old Forest geëindigd in de grandprixwedstrijden van 12 januari 2013 en 23 maart 2013 maar dat is onvoldoende uitzonderlijk om een beroep op de bevoegdheid tot afwijking te dragen, mede nu juist de uitslagen van grandprixwedstrijden op een objectieve manier zijn verdisconteerd in het reglement.

Old Forest heeft er daarbij terecht nog op gewezen dat het belang van de bond de afwijking ook niet rechtvaardigt. Het EK/WK wordt ieder jaar gehouden dus bij aanhoudende goede resultaten kan Dance Impression Nederland volgend jaar vertegenwoordigen. Ook is geen grote kans op uitzonderlijke prestaties op het WK of het behalen van medailles aanwezig, nu zelfs het team dat al jaren als eerste wordt uitgezonden, Step in Time, niet eens altijd de finale van EK/WK haalt. Deze stellingen zijn door de bond niet betwist.

Aldus concludeert de voorzieningenrechter dat het besluit van de bond ook in strijd is met artikel 4 lid 1 van het reglement.


4.22. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de belangen van Old Forest direct worden geraakt door het besluit van de bond en de aard van de betreffende bepalingen, die een inhoudelijke toets van een te nemen besluit voorschrijven, maken dat overtreding daarvan niet van geringe betekenis is. Daardoor is ook in hoge mate aannemelijk dat de geoordeelde strijdigheid van het besluit met het reglement meebrengt dat het besluit in een te voeren bodemprocedure zal worden vernietigd.
4.23. Nu in de gegeven omstandigheden een onmiddellijke voorziening is vereist en gelet op al het voorgaande geen andere uitkomst aannemelijk is dan dat in plaats van Dance Impression Old Forest zal dienen te worden uitgezonden naar het WK 2013, zullen de voorzieningen als gevorderd worden toegewezen.

5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart eiseressen, met uitzondering van Old Forest, niet-ontvankelijk in hun vordering,
5.2. verbiedt de bond Dance Impression uit te zenden naar het WK 2013,
5.3. gebiedt de bond Old Forest uit te zenden naar het WK 2013,

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

Vertegenwoordiging en handelsregister

Gerechtshof Amsterdam 8 januari 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:2068 (publicatie 17 juli 2013)

Klacht tegen notaris veroorzaakt door niet-actuele inschrijving bij het Handelsregister.

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 januari 2013 inzake:
[de vereniging], APPELLANTE, t e g e n
[de notaris], GEÏNTIMEERDE.


4. Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat hij in een door hem op 12 november 2010 verleden akte van vestiging opstalrecht waarbij klaagster partij was, een fout gemaakt heeft in de comparitie. Daarin heeft hij alleen de voorzitter en de penningmeester van het bestuur als klaagster rechtsgeldig vertegenwoordigende, vermeld en de secretaris niet als (mede-)vertegenwoordiger opgenomen. Daardoor is er sprake van een nietige akte omdat de statuten van klaagster in artikel 9 lid 3 voorschrijven dat de vereniging wordt vertegenwoordigd door de voorzitter, secretaris en penningmeester tezamen. De vereniging is derhalve niet rechtsgeldig vertegenwoordigd bij de voormelde rechtshandeling. Dientengevolge heeft de vereniging het beoogde recht van opstal niet verkregen. Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij weigert zijn fout te herstellen door alsnog een geldige akte te passeren.


5. Het standpunt van de notaris
De notaris stelt dat hem ter zake van de onderhavige akte geen verwijt kan worden gemaakt. Bij het openen van het dossier is onmiddellijk een uittreksel betreffende de vereniging uit het handelsregister opgevraagd. Uit dat uittreksel bleek dat er slechts twee bestuursleden waren ingeschreven in het handelsregister, te weten [H.] als voorzitter en [K.] als penningmeester, die volgens het uittreksel gezamenlijk bevoegd waren klaagster te vertegenwoordigen. De notaris beschikte voorts over een schriftelijke toestemming van de ledenvergadering van klaagster tot het vestigen van het onderhavige opstalrecht. De notaris heeft in zijn (ontwerp van de) akte van vestiging opstalrecht derhalve alleen de twee ingeschreven bestuursleden opgenomen en vermeld dat de twee bestuursleden gezamenlijk bevoegd waren en de vereniging rechtsgeldig vertegenwoordigden. De notaris heeft [D.], die, naar haar zeggen secretaris van het bestuur van klaagster was, niet laten compareren in de akte aangezien zij op dat moment niet was ingeschreven in het handelsregister en alstoen niet viel te controleren of zij wel ‘rechtsgeldig vertegenwoordigingsbevoegd’ is. De notaris heeft partijen hierop gewezen maar verder geen actie ondernomen omdat het de plicht is van het bestuur van klaagster om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van al haar bestuursleden. De vereniging is in de akte vestiging opstalrecht van 12 november 2010 dan ook rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar voorzitter en penningmeester. Tezamen met de schriftelijke toestemming van de ledenvergadering van klaagster was aan alle voorwaarden voor de vestiging van het beoogde opstalrecht voldaan. Er is geen sprake van dat de akte van vestiging opstalrecht nietig is, derhalve is een rectificatie van deze akte niet aan de orde.

6. De beoordeling

6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 2:6 lid 2 BW kan een beroep op eventuele statutaire onbevoegdheid van het bestuur ten tijde van het verlijden van de litigieuze akte tegen een onkundige wederpartij niet worden gedaan, indien de beperking of uitsluiting niet ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling op de door de wet voorgeschreven wijze was openbaar gemaakt. Statutaire onbevoegdheid van het bestuur kan alleen voorkomen bij de vereniging in de gevallen voorzien in artikel 2:44 BW in verbinding met artikel 2:45 BW. Het bestuur, zoals dat ten tijde van het verlijden van de akte wat zijn samenstelling betreft was gepubliceerd in het handelsregister, bestond uit twee personen te weten degenen die in de comparitie van de akte zijn vermeld. Dat ook [D.] ten tijde van het verlijden van de akte lid was van het bestuur bleek alstoen niet uit het handelsregister, noch uit een haar betreffend benoemingsbesluit. In verbinding met het bepaalde in artikel 9 lid 2, eerste zin, van de statuten van klaagster moet onder deze omstandigheden worden aangenomen dat in de omvang van het bestuur ten tijde van het verlijden van de akte van vestiging opstalrecht geen grond is gelegen die tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid van die akte aanleiding geeft. Van de notaris kan daarom niet worden verwacht dat hij kosteloos een herstelakte zou passeren.

6.2. Voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij verdere geen actie heeft ondernomen op het moment dat hem bekend werd dat er drie bestuursleden waren en dat dit niet in overeenstemming was met de inschrijving in het handelsregister, volgt het hof de kamer in haar overweging dat het de plicht van het bestuur zelf is om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van al zijn bestuursleden in het handelsregister. In dit geval heeft de notaris door de bestuursleden te wijzen op hun desbetreffende plicht, gedaan wat redelijkerwijs van hem in deze omstandigheden verwacht mocht worden. Bovendien is noch gesteld noch gebleken dat de notaris door klaagster is voorzien van een desbetreffend benoemingsbesluit, noch dat hem opdracht tot inschrijving van Dolk in het handelsregister als bestuurslid is gegeven.

6.3. Gezien het vorenstaande is het hof met de kamer van oordeel dat de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond is.

6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing

Het hof:

– bekrachtigt de bestreden beslissing.

….

Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht


2.6.

Ten tijde van het passeren van de akte stonden alleen de heren [H.] en [K.] als bestuurders van klaagster ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De notaris heeft na het passeren van de akte aan de heren [H.] en [K.] een inschrijvingsformulier verstrekt dat gebruikt kon worden voor de inschrijving van mevrouw [D.] in het handelsregister. Op 16 november 2010 vond deze inschrijving plaats.

3Klacht en het verweer
3.1.

De klacht strekt tot het treffen van de sanctie dat de notaris de akte van 12 november 2010 kosteloos dient te herstellen. Klaagster stelt daartoe dat die akte niet mede is ondertekend door haar secretaris, zodat klaagster daarin gelet op haar statuten niet op de juiste wijze is vertegenwoordigd. Volgens klaagster is de akte van 12 november 2010 daarmee nietig waardoor zij het beoogde recht van opstal niet heeft verkregen en weigert de notaris ten onrechte om de akte kosteloos te herstellen.
3.2.

De notaris betwist gemotiveerd de klacht. Op de stellingen van de notaris en de klaagster wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4Beoordeling van het geschil
4.1.

In de overgelegde machtiging (zie 1.4.) staat niet expliciet vermeld dat deze strekt tot het indienen van de onderhavige klacht. Nu daarin wel vermeld staat dat deze betrekking heeft op ‘onze klacht tegen [de notaris] ‘ leest de Kamer de machtiging als zodanig. Klaagster kan dan ook in haar klacht worden ontvangen.
4.2.

Tussen partijen staat vast dat ten tijde van het passeren van de akte alleen de heren [H.] en [K.] als bestuurders van klaagster in het handelsregister stonden ingeschreven en dat deze bestuurders in de akte van de notaris namens klaagster hebben opgetreden. Klaagster heeft niet betwist dat zij noch haar wederpartij in de akte, ingevolge artikel 2:6 BW, de kennelijke onvolledigheid van de in het handelsregister opgenomen gegevens jegens elkaar kunnen inroepen. Dat er sprake is van een nietige of vernietigbare akte blijkt dus niet.
4.3.

De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat op de e-mail van 18 oktober 2010 (zie 2.4.) van zijn kant geen actie is gevolgd in die zin dat hij klaagster vóór het passeren van de akte erop heeft gewezen dat blijkbaar niet al haar bestuursleden in het handelsregister stonden ingeschreven. Dit stilzitten op zichzelf is niet klachtwaardig. Het is immers de plicht van het bestuur van klaagster om zorg te dragen voor een juiste inschrijving van haar bestuursleden in het handelsregister. De notaris heeft klaagster daartoe van dienst willen zijn door de heren [H.] en [K.] direct na het passeren van de akte een inschrijvingsformulier voor mevrouw [D.] te verstrekken.
4.4.

Het vorenstaande betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. Daarbij komt het de Kamer voor dat juist klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld. Behalve dat onderhavige klacht voorkomen had kunnen worden als klaagster ervoor had gezorgd dat haar gegevens volledig in het handelsregister waren opgenomen, constateert de Kamer dat klaagster onderhavige klacht aanhangig heeft gemaakt zonder op dat moment over de daarvoor vereiste volmacht van al haar bestuursleden te beschikken.
4.5.

Gelet op het vorenstaande behoeven de overige stellingen en verweren van partijen geen bespreking. Daarbij overweegt de Kamer dat zij kennis heeft genomen van de brief van de notaris van 4 oktober 2011, maar dat zij de inhoud van die brief niet in haar besluitvorming heeft betrokken.

5. Beslissing
De Kamer van toezicht:
verklaart de klacht ongegrond.

Discriminatie (Softbalvereniging Terrasvogels)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2013 (Softbalvereniging)
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3500

Discriminatie op EU nationaliteit mag niet bij amateursport.
“De voorzieningenrechter overweegt … dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France… heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport.”
“De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis … vallen sportinstellingen onder het begrip ‘instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn’. “

Vonnis in kort geding van 10 juni 2013in de zaak van
1. de vereniging s.v. TERRASVOGELS,
2. [eiseres sub 2], tegen
de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE BASEBALL EN SOFTBALL BOND (KNBSB),

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Terrasvogels c.s. genoemd worden. Eiseres sub 1 wordt hierna Terrasvogels genoemd. Eiseres sub 2 wordt hierna [eiseres sub 2] genoemd. Verweerster wordt hierna de KNBSB genoemd.

1. De procedure

2. De feiten

2.1. De KNBSB is een vereniging die zich ten doel stelt om de beoefening van honkbal en softbal als spel en sport in Nederland te regelen en te bevorderen.

2.2. Terrasvogels is lid van de KNBSB. Het eerste damesteam van Terrasvogels komt uit in de hoofdklasse softbal die door de KNBSB wordt georganiseerd.

2.3. [eiseres sub 2] heeft de Amerikaanse en de Italiaanse nationaliteit. Zij speelt bij Terrasvogels in de hoofdklasse softbal, in de positie van catcher.

2.4. In artikel 4.2 van het op de huidige competitie toepasselijke Reglement van Wedstrijden Topsport 2013 (hierna: het Reglement topsport) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“DEELNEMING AAN WEDSTRIJDEN

Artikel 4.2

1. Aan wedstrijden, uitgeschreven of goedgekeurd door het daartoe bevoegde orgaan van de bond voor teams ingeschreven voor deelneming aan seniorencompetities, mag slechts worden deelgenomen door personen die:

a. tenminste 16 jaar oud zijn voor zover het betreft honkbal en tenminste 14 jaar oud zijn voor zover het betreft softbal;

b. lid zijn van de aangesloten vereniging waartoe het team waarvan zij deel uitmaken behoort en als zodanig door het BB (bondsbestuur, toevoeging voorzieningenrechter) zijn geregistreerd;

(…)

d. Softbal

1. Softbalspeelsters worden verdeeld in 3 categorieën:

I. Speelsters met de Nederlandse nationaliteit;

II. Speelsters met een nationaliteit anders dan een van de bij de EU aangesloten lidstaten en zonder permanente verblijfsvergunning. Deze groep wordt aangemerkt als “buitenlander” voor deze speelsters zijn aanvullende regels;

III. Speelsters die niet in de twee bovenstaande categorie vallen. Dat zijn speelsters met een nationaliteit van een van de bij de EU aangesloten lidstaten of met een permanente verblijfsvergunning voor Nederland.

2. Een buitenlander mag deelnemen aan wedstrijden mits deze buitenlander zich uiterlijk twee werkdagen voor de eerste juli bij het BB heeft laten registreren en aan de overige daarvoor door het BB vastgestelde vereisten is voldaan, en met dien verstande dat voor een buitenlandse speler bovendien en onverminderd het in artikel 4.5 bepaalde geldt.

(…)”

2.5. In de competitiebepalingen seizoen 2013 is een regeling met betrekking tot buitenlanders hoofdklasse en overgangsklasse opgenomen (hierna: de Regeling buitenlanders). Deze luidt:

“Als aanvulling op artikel 4.2 d van het Reglement van Wedstrijden Topsport geldt voor buitenlandse spelers het volgende:

a. Tijdens een wedstrijd mogen niet meer dan 2 buitenlanders tegelijkertijd per team aan de wedstrijd deelnemen.
b. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gepitched worden door een Nederlandse speelster/s.
c. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s.
d. Wanneer een dubbel wordt opgesplitst in twee wedstrijden, moeten deze twee wedstrijden toch als dubbel gezien worden.
e. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als pitcher optreden.
f. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als catcher optreden.

g. Indien buitenlander heeft deelgenomen aan een of meer wedstrijden van de topsportcompetitie en daarna in hetzelfde jaar is uitgekomen voor een door een buitenlandse organisatie uitgeschreven competitie, is hij niet langer speelgerechtigd voor de topsportcompetitie in dat seizoen.

h. Voor speelsters met ‘bestaande rechten’ uit de vorige regelgeving zal voor 2013 een overgangsbepaling gelden. Voor 12 april 2013 wordt geïnventariseerd welke bestaande rechthebbenden er zijn.”

2.6. Bij brief van 23 mei 2013 schrijft [A] namens de KNBSB aan Terrasvogels als volgt:
“Uit de competitiecontrole en naar aanleiding van signalen van verenigingen is gebleken dat Terrasvogels-speelster [eiseres sub 2] (lidnummer 1003, nationaliteit Italiaans en Amerikaans) in vijf dubbelwedstrijden in de Softbal Dames Hoofdklasse in beide wedstrijden als catcher heeft opgetreden.(…)
Volgens de Competititiebepalingen 2013 lid c van de “Regeling met betrekking tot buitenlanders Hoofdklasse en Overgangsklasse” (pagina 20), een nadere uitwerking van artikel 4.2 lid 1d uit het Reglement van Wedstrijden Topsport, moet één volledige wedstrijd van een dubbel gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s. Aangezien speelster [eiseres sub 2] geen Nederlandse nationaliteit bezit, is zij een ongerechtigde speelster in elke tweede wedstrijd van de bovengenoemde dubbelwedstrijden.

Conform artikel 4.8 van het Reglement Wedstrijden Topsport verklaar ik de competitiewedstrijden S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048 ongeldig.

Tevens worden de reglementaire sancties op basis van genoemd artikel opgelegd:

In het belang van de voortgang in de Softbal Dames Hoofdklasse-competitie heeft een eventueel in te stellen beroep geen opschortende werking voor de over te spelen wedstrijden.”

2.7. Bij brief van 28 mei 2013 heeft Terrasvogels bij het bondsbestuur bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Op 31 mei 2013 heeft het bondsbestuur bericht vast te houden aan het besluit van 23 mei 2013.
2.8. Terrasvogels heeft bij brief van 31 mei 2013 vervolgens beroep ingesteld bij de Geschillencommissie op grond van artikel 18 van het Algemene Reglement KNBSB (hierna: het algemeen reglement).
In de leden 11, 12 en 14 van dat artikel is onder meer het volgende bepaald:
“11. De Adviescommissie Geschillen brengt aan het bondsbestuur advies uit binnen 4 weken (20 werkdagen) na ontvangst van de aanhangig gemaakte advies aanvraag. (…)
12. Het bondsbestuur besluit binnen 3 weken (15 werkdagen) opnieuw, na ontvangst van en in ogenschouw nemend het advies van de Adviescommissie Geschillen, over het door belanghebbende aanhangig gemaakte geschil. (…)
14. Tegen het in lid 12 bedoelde besluit is geen beroep binnen de KNBSB meer mogelijk.”
2.9. De procedure bij de Geschillencommissie loopt nog. Partijen zijn in afwachting van het door de commissie uit te brengen advies.
3. De vordering en het verweer
3.1. Terrasvogels c.s. vordert – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a) schorst dan wel opschort het besluit van 23 mei 2013, waar het betreft het overspelen van wedstrijden op 11 juni, 18 juni, 30 juli, 13 augustus en 27 augustus 2013 en het ongeldig verklaren van de wedstrijden met de kenmerken S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit van 23 mei 2013 blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

b) [eiseres sub 2] toe te laten deel te nemen aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

c) de KNBSB te veroordelen in de proceskosten.

3.2. Terrasvogels c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de Regeling buitenlanders onverenigbaar is met de definitie van “buitenlander” zoals omschreven in artikel 4.2 lid 1 sub d onder 1 punt II van het Reglement topsport. Het besluit van de KNBSB van 23 mei 2013 berust op een verkeerde interpretatie van de regeling topsport en kan daarom niet in stand blijven.

Daarnaast stelt Terrasvogels c.s. dat het door de KNBSB in de Regeling buitenlanders voorgestane onderscheid tussen een Nederlander en een EU-burger/niet-Nederlander in strijd is met artikel 45 EU-verdrag, waarin het vrije verkeer van werknemers wordt gewaarborgd.

Terrasvogels c.s. heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de eerste over te spelen wedstrijd is bepaald op dinsdag 11 juni 2013, terwijl de kosten daarvan voor rekening van Terrasvogels komen en [eiseres sub 2] bij die wedstrijd niet mag catchen.

Volgens artikel 18 van het algemeen reglement kan het 7 weken duren voor het bondsbestuur beslist op het beroep van Terrasvogels c.s. Die procedure kan daarom niet worden afgewacht.

3.3. De KNBSB voert als verweer kort samengevat ¬- aan dat Terrasvogels betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Regeling buitenlanders en dat het haar daarom, ondanks de mogelijk niet zo gelukkige formulering, duidelijk moet zijn geweest hoe die regeling moet worden begrepen. Terrasvogels dient zich aan de gemaakte afspraken omtrent het opstellen van niet-Nederlandse spelers te houden. De overige bij de KNBSB aangesloten verenigingen hebben dat wel gedaan. De sancties zijn terecht opgelegd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie laat ruimte voor uitzonderingen op de hoofdregel dat onderscheid naar nationaliteit verboden is. Van een dergelijke, toegestane uitzondering bij indirecte discriminatie naar nationaliteit is hier sprake. De KNBSB wijst voorts op de grote gevolgen die een toewijzing van de vordering heeft voor de organisatie van de competitie, die een zeer strak speelschema kent. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.

4. De beoordeling

4.1. Terrasvogels c.s. heeft omtrent haar spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening voldoende gesteld. Zij is ontvankelijk in haar vordering.

4.2. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Terrasvogels c.s. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.

4.3. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van Terrasvogels c.s. als hiervoor vermeld onder 3.1. sub a) aldus, dat die vordering kennelijk ook is gericht tegen de beslissing die het bestuur van de KNBSB op 31 mei 2013 heeft genomen op het bezwaar van Terrasvogels c.s. tegen het besluit van 23 mei 2013.

Uitleg Regeling buitenlanders

4.4. Terrasvogels c.s. heeft aangevoerd dat voornoemde besluiten van de KNBSB niet in stand kunnen blijven omdat de KNBSB daarbij is uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de Regeling buitenlanders. Die regeling verwijst uitdrukkelijk naar artikel 4.2 sub d van het Reglement topsport en is een nadere uitwerking daarvan. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het begrip “buitenlander” in de Regeling buitenlanders gelijk is aan het begrip “buitenlander” in artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport. Daarvan uitgaande is [eiseres sub 2], nu zij de Italiaanse nationaliteit bezit en dus EU-burger is, niet aan te merken als “buitenlander” in de zin van de Regeling buitenlanders. Het beroep van de KNBSB op de Regeling buitenlanders kan daarom in het geval van [eiseres sub 2] niet slagen. Terrasvogels c.s. concludeert dat zij het recht had [eiseres sub 2] onbeperkt op te stellen in de positie van catcher en dat de opgelegde sancties onterecht zijn.

4.5. De KNBSB betoogt dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlanders, anders dan in het Reglement topsport, moet worden verstaan: niet-Nederlander. Dit blijkt voldoende uit de bepalingen in de Regeling buitenlanders in onderling verband bezien: in de leden b en c is namelijk bepaald dat bij één volledige wedstrijd van een dubbel gepitcht respectievelijk gecatcht moet worden door een Nederlandse speelster. Daaruit volgt een beperking in de opstelling van alle niet-Nederlandse speelsters, zowel EU-burgers als niet EU-burgers. Voorts stelt de KNBSB dat het opstellen van een Regeling buitenlanders jarenlang gespreksonderwerp was binnen de KNBSB en dat Terrasvogels van de ontstaansgeschiedenis van die regeling op de hoogte is. Bij de vergadering waarbij de regeling is vastgesteld was ook Terrasvogels vertegenwoordigd. Terrasvogels heeft daarom begrepen althans had behoren te begrijpen hoe de Regeling buitenlanders geïnterpreteerd moest worden, zeker nu alle overige verenigingen die regeling wel juist hebben begrepen en daarnaar ook hebben gehandeld.

4.6. De voorzieningenrechter constateert dat de Regeling buitenlanders onvoldoende zorgvuldig is geformuleerd, waardoor diverse vormen van uitleg mogelijk zijn. Niet in geschil is dat de Regeling buitenlanders een uitwerking en aanvulling is op artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport en dat laatstgenoemd reglement van hogere orde is. Als de uitleg van de KNBSB juist is dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlander moet worden verstaan alle niet-Nederlanders, derhalve inclusief EU-burgers, dan is de aldus in het leven geroepen beperking voor buitenlanders verder strekkend dan op grond van het Reglement topsport is toegestaan. In het Reglement topsport zijn aanvullende regels immers alleen toegestaan voor buitenlanders die geen EU-burger zijn. Aan dit punt van uitleg kan in het kader van dit geding echter voorbij worden gegaan, gelet op het volgende.

Strijd met EU-recht?
4.7. Voldoende aannemelijk is geworden dat het doel van de Regeling buitenlanders is om een bepaalde mate van voorrang te geven aan speelsters met een Nederlandse nationaliteit boven speelsters zonder een Nederlandse nationaliteit als het gaat om de opstelling bij wedstrijden in de posities van pitcher en catcher. De KNBSB heeft ter zitting toegelicht dat de regeling is opgesteld met het doel om de Nederlandse speelsters in de nationale competitie de kans te geven in het eerste team te spelen en hun talent verder te ontwikkelen, zodat het nationale team internationaal een grotere rol kan gaan spelen. De belangrijkste posities in een softbalteam zijn die van pitcher en catcher, reden waarom aan de opstelling in die posities beperkingen zijn gesteld voor niet-Nederlandse speelsters, zo stelt de KNBSB. Terrasvogels c.s. heeft dit alles niet althans onvoldoende weersproken.

Het onderscheid als bedoeld in de Regeling buitenlanders is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als directe discriminatie naar nationaliteit. Er wordt immers expliciet op grond van nationaliteit onderscheid gemaakt tussen personen die in dezelfde situatie verkeren. Beoordeeld moet daarom worden of, zoals Terrasvogels c.s. heeft gesteld, de Regeling buitenlanders in strijd is met het geldend EU-recht. Als dat het geval is moet de regeling namelijk wegens strijdigheid met hoger recht buiten toepassing blijven, ook in het geval dat Terrasvogels zelf met die regeling heeft ingestemd en ongeacht of zij die regeling verwijtbaar verkeerd heeft begrepen en toegepast.

4.8. Uitgangspunt bij die beoordeling is dat volgens EU-recht directe discriminatie van EU-burgers naar nationaliteit verboden is. Dit betreft zowel de uitoefening van het recht van een EU-burger om te verblijven op het grondgebied van een lidstaat als de vrijheid van vestiging en dienstverlening en het vrij verkeer van werknemers (artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: het Handvest, en de artikelen 18, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna: VWEU).


In het arrest Bosman (C-414/93 Bosman, 1995, ECR I-4921, NJ 1996, 637) heeft het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit niet alleen ziet op wet- en regelgeving opgesteld door overheden, maar ook op andere collectieve regelingen met betrekking tot arbeid of diensten opgesteld door daartoe bevoegde organen, ook als dat private partijen zijn. Deze situatie doet zich hier voor.

4.9. Voorts is in het arrest Walrave (C36/74) Walrave and Koch, 1974, ECR 1405, NJ 1975, 148) door het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit geen betrekking heeft op regels omtrent de samenstelling van sportteams, in het bijzonder nationale teams, omdat die regels zien op de specificiteit van sport (“a question of purely sporting interest”) en in die zin geen verband houden met economische activiteit. In het arrest Bosman oordeelt het Europese Hof dat discriminatie naar nationaliteit door beperkingen te stellen aan het aantal niet-nationale spelers dat wordt opgesteld bij alle wedstrijden, dus ook bij wedstrijden waarbij het team niet als nationaal team, dat wil zeggen hun land vertegenwoordigend, optreedt, geen geoorloofde uitzondering is op het discriminatieverbod omdat niet is voldaan aan de vereiste dat de uitzondering beperkt blijft tot haar specifieke doel (“remain limited to its proper objective”).

Niet in geschil is dat de onderhavige Regeling buitenlanders niet ziet op de samenstelling van het nationale team, zodat de in de onderhavige regeling opgenomen beperking in de opstelling van het aantal niet-Nederlandse speelsters in alle competitiewedstrijden niet kan worden aangemerkt als een regel die enkel ziet op de specificiteit van sport en om die reden buiten de reikwijdte van artikel 39 EG-verdrag (thans artikel 45 VWEU) valt, als bedoeld in het arrest Walrave.

Daarnaast noemt artikel 45 VWEU een aantal gerechtvaardigde uitzonderingen op het discriminatieverbod naar nationaliteit, in het kader van het vrij verkeer van werknemers, namelijk beperkingen uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Ook die uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing.

4.10. Het Europese Hof heeft daarnaast in zijn jurisprudentie een aanvullende, open categorie van rechtvaardigingsgronden voor uitzonderingen aanvaard, gebaseerd op noodzakelijke vereisten in het algemeen belang, die restrictief moet worden uitgelegd. In sportzaken zijn als gerechtvaardigd aangemerkt de noodzaak om de opleiding en training van jonge spelers te bevorderen, het handhaven van een bepaalde sportieve en financiële balans tussen clubs en de noodzaak om een reguliere competitie en onzekerheid van de uitkomst te verzekeren. De betreffende beperking moet daarnaast geschikt zijn voor het te bereiken doel en niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is (proportionaliteit) (zie ook: “Study on the Equal Treatment of Non-Nationals in Individual Sports Competitions”, T.M.C. Asser Instituut, Edge Hill University, Leiden University, december 2010, pp. 22 en 23, op het internet te vinden via de link: [http://ec.europa.eu/sport/library/doc/f_studies/study_equal_treatment_non_nationals_final_rpt%20_dec_2010.pdf] .

Die open categorie van rechtvaardigingsgronden is door het Europese Hof echter alleen aanvaard als het gaat om indirecte discriminatie naar nationaliteit, zodat er vanuit moet worden gegaan dat die categorie in het onderhavige geval niet als rechtvaardigingsgrond kan dienen.

4.11. Uit het arrest Deliège (C-51/96 &C-191/97 Deliège, 2000, ECR I-2549, NJ 2000, 542) volgt dat sportbeoefening alleen dan onder het EU-recht valt als zij een economische activiteit is in de zin van het ten tijde van de door genoemde jurisprudentie geldende artikel 2 van het EG-verdrag. De KNBSB stelt in dit verband dat volgens de jurisprudentie van het Europese Hof amateursport niet in alle gevallen is aan te merken als een economische activiteit en zij stelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het EG-verdrag. Het beroep van Terrasvogels c.s. op de artikelen 45 of 56 VWEU (artikelen 39 of 49 EG-verdrag) en de daarop betrekkende hebbende jurisprudentie van het Europese Hof kan om die reden niet slagen, zo stelt de KNBSB.

4.12. De voorzieningenrechter overweegt dat ook als moet worden aangenomen dat de onderhavige amateursport niet is aan te merken als economische activiteit in de zin van het EG-verdrag. … dan geldt dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France (C-334/94 Commission v France, 1996, ECR I-307) heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport. Mede in aanmerking wordt genomen dat sportbeoefening en ontwikkeling uitdrukkelijk onderwerp is van het VWEU. Artikel 165 VWEU ziet (mede) op sportbeoefening, waaronder ook amateursport, en bepaalt onder meer dat de EU erop is gericht om de Europese dimensie van sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen.

Algemene wet gelijke behandeling

4.13. De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer 1990-1991 22014, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 21) vallen sportinstellingen onder het begrip “instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn”. Op grond van artikel 2 lid 5 Awgb geldt het verbod van onderscheid op grond van nationaliteit alleen niet indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is. Laatstgenoemde categorie wordt dwingend ingevuld door artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling, dat inhoudt dat onderscheid op grond van nationaliteit (alleen) mag worden gemaakt, indien het onderscheid ziet op (kort gezegd) het nationale team. Zoals hiervoor reeds is overwogen is van die situatie in dit geval geen sprake.

Slotsom

4.14. Geconcludeerd wordt dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de Regeling buitenlanders wegens strijd met hoger recht buiten toepassing moet blijven. Het besluit van de KNBSB van 31 mei 2013 kan in dat geval niet in stand blijven.

4.15. Terrasvogels c.s. vordert schorsing van dat besluit totdat de procedure bij de Geschillencommissie is afgerond dan wel totdat in de bodemprocedure is beslist. Laatstgenoemde vordering is niet toewijsbaar, omdat bij toewijzing daarvan aan het door de Geschillencommissie te geven advies en de nadere beslissing van het bestuur van de bond geen betekenis meer kan toekomen. Op het moment dat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. beslist, ontstaat een nieuwe situatie. Er bestaat geen aanleiding om op die nieuwe, nu nog onzekere situatie vooruit te lopen. De gevorderde schorsing zal daarom worden toegewezen totdat de procedure bij de Geschillencomissie is afgerond oftewel totdat het bestuur van de KNBSB op het beroep van Terrasvogels c.s. (opnieuw) heeft beslist.

4.16. De KNBSB heeft gewezen op de gevolgen van een toewijzing van de vordering, namelijk de complicaties die zullen optreden wegens het strakke speelschema. Gelet op het feit dat de schorsing zal worden uitgesproken alleen voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en mede in aanmerking genomen dat de KNBSB het in haar macht heeft om na ontvangst van het advies van de Geschillencommissie zo spoedig mogelijk een nieuw besluit te nemen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de gevolgen voor de organisatie van de competitie zo ingrijpend zijn dat dit belang aan de zijde van de KNBSB zwaarder moet wegen dan het belang van Terrasvogels c.s. bij de gevorderde schorsing, te weten haar belang bij het (vooralsnog) niet hoeven spelen van in elk geval de eerste twee, op zeer korte termijn door de KNBSB geplande over te spelen wedstrijden.

4.17. De gevorderde veroordeling om [eiseres sub 2] toe te laten tot de wedstrijden als catcher is eveneens toewijsbaar voor de periode tot aan het moment dat de procedure bij de Geschillencommissie is voltooid.


5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. schorst het besluit van het bestuur van de KNBSB van 31 mei 2013 …
5.2. veroordeelt de KNBSB om [eiseres sub 2] toe te laten tot deelname aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, totdat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van de Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. heeft beslist,

Auteursrechtconflict vereniging en voorzitter

Rb. Gelderland 17 mei 2013  ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 (Eiser / Amateur Wijnmakers)

De voorzitter stelt een boek samen (bewerkt cursusmateriaal tot boek), in het kader van de activiteiten van de vereniging. Conflict over auteursrecht.

Vonnis in kort geding van 17 mei 2013 in de zaak van
[voornaam] [eiser], eiser in conventie, tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE VAN AMATEUR WIJNMAKERS- EN BIERBROUWERS GILDEN,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
2. [gedaagde] – [.],

Partijen zullen hierna [eiser], de Federatie en [gedaagde] genoemd worden.

2 De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1.
De Federatie is een vereniging die blijkens haar statuten tot doel heeft ‘het behartigen van de belangen van de leden op het gebied van het zelf maken van wijn, het zelf brouwen van bier en het zelf bereiden van likeur als vrijetijdsbesteding, dit te bevorderen als vrijetijdsbesteding, zulks uitsluitend voor huishoudelijk gebruik’. In dit kader leiden ervaren keurmeesters andere aspirant-keurmeesters op, met name op het gebied van het maken van wijn en likeur.
2.2.
[gedaagde] is bestuurslid van de Federatie.
2.3.

[eiser] is een wijnmaker. Hij is van november 2000 tot het voorjaar van 2010 voorzitter geweest van de Federatie.
2.4.

Als productie 3 heeft [eiser] in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘Wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [voornaam] [eiser], uitgave maart 2012’ (hierna: de uitgave van maart 2012). Onderaan elke pagina van deze uitgave staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘samengesteld door [voornaam] [eiser]’.
2.5.

[eiser] verkoopt de uitgave van maart 2012 voor € 18,00 per hard-copy exemplaar.
2.6.

Bij e-mail van 18 december 2012 heeft de heer J. [betrokkene 1] van de Federatie (hierna: [betrokkene 1]) het stuk met als tekst op het titelblad ‘Wijnmaken en beoordelen, FAWBG, Voor amateurs, samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG, jaargang 2012’ als pdf-bestand met de titel ‘Boek FAWBG – Tinus – inhoud – 3e aanpassing okt 2012.pdf’ aan [eiser] en 37 andere geadresseerden toegezonden. Onderaan elke pagina van dit stuk, dat hierna zal worden aangeduid als ‘de uitgave van oktober 2012’, staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG’
2.7.
De hiervoor genoemde uitgave van oktober 2012 had [gedaagde], nadat zij deze had doorgestuurd gekregen van de heer T. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), bij e-mail van 23 november 2012 aan [betrokkene 1] doorgestuurd, met de opmerking:
[betrokkene 1], Hier bij alvast het boek voor de likeurkeurmeesters. Je kunt het doorsturen aan alle keurmeesters op je lijst.
2.8.
Bij e-mail van 18 december 2012 heeft [eiser] onder meer het volgende bericht aan de heer P.H.J. [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), de heer G.J. [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) en [gedaagde], allen bestuurslid van de Federatie:
Wie schetst mijn verbijstering dat de FAWBG het door mij samengestelde boek “Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs” heeft gekopieerd en digitaal beschikbaar stelt. Ik heb 6 jaar aan dit boek gewerkt, en nu wordt dit klakkeloos gekopieerd, zelfs zonder bronvermelding.

(…)
Het boek kost in gedrukte vorm 18 euro en kan normaal via mij worden besteld. Ik heb dit in september j.l. tijdens een presentatie aan het gilde in Ede ook nog aan uw cursusleider mevrouw [gedaagde] meegedeeld.
Ervan uitgaand dat de federatiegilden samen 1.200 leden tellen en het boek ook via via ter beschikking komt van het Wijngaardeniersgilde ook een dergelijk aantal, is de schade die ik hierdoor oploop snel 43.000 euro.
Dank u wel FAWBG!
Hierdoor stel ik de FAWBG aansprakelijk voor deze schade.
Ik vraag geen betaling voor 6 jaar werk, maar een tegemoetkoming van 20.000 euro voor deze illegale actie van de FAWBG.
Het vermelde bedrag ontvang ik graag voor 31 januari 2013 op mijn bankrekening (…).
Mocht de FAWBG hieraan niet voldoen, dan zal ik helaas genoodzaakt zijn bij de bevoegde rechtbank een procedure tegen de FAWBG, waarvan u de wettelijk vertegenwoordiger bent, aan te spannen.
2.9.

Eveneens op 18 december 2012, na voormelde e-mail van [eiser], heeft [betrokkene 2] het volgende bericht aan (nagenoeg) dezelfde personen als hiervoor onder 2.6 genoemd:
Het boek ‘Wijnmaken en beoordelen’ wat [betrokkene 1] jullie per circulaire rondgestuurd heeft, is niet de laatste editie. [.]heeft zich kennelijk vergist. De laatste editie is van 24 november 2012. Hierbij stuur ik jullie deze uitgave. Het pdf-bestand is niet beveiligd. Je kunt er dus gewoon uit kopiëren en elders plakken. Kan wel eens toepasselijk zijn. Gooi de uitgave van oktober maar weg. Daar staan een aantal fouten in.
Er staan wel nog onvolkomenheden in ons boek, daarom wil ik het in de toekomst ook gaan herschrijven c.q. wijzigen en/of aanvullen. Tijdens het digitaliseren ben ik nog zaken tegengekomen die fout, onvolledig of achterhaald zijn. Met name in de hoofdstukken 7 t/m 12. Her en der zijn er al aanpassingen en toevoegingen gedaan. (zie o.a. hoofdstuk 8, 17 en bijlage 12). Zeer zeker zullen jullie tijdens het lezen nog meer gebreken aantreffen c.q. ergens vinden. Je kunt ze altijd noteren en mij doormailen, dan controleer ik of die al in mijn notities voorkomen.
2.10.
Bij brief van 22 december 2012 heeft [betrokkene 3] namens de Federatie onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 18 december 2012 deel ik u hierbij het volgende mede:
(…)
Samenvatting
De inleiding van het gedigitaliseerde en geactualiseerde lesmateriaal is onverkort uit de oude versie overgenomen, inclusief uw naam onder de tekst.
Het opzetten van de commissies “Opleidingen en Kennis Centrum” en “Keurmeesterszaken en -Educatie” heeft plaatsgevonden in de periode dat u voorzitter van de federatie was. Het was aan de commissie Keurmeesterszaken en –Educatie opgedragen het lesmateriaal te ontwikkelen c.q. te verbeteren.
Uw bijdrage aan het tot stand komen van lesmateriaal voor de federatie is van grote waarde geweest en werd ook steeds zeer gewaardeerd.
Helaas heeft zich bij u de gedachte geworteld dat door uw sturende en coördinerende werkzaamheden ook het intellectueel eigendom aan u toebehoorde.
Het spijt het bestuur van de FAWBG zeer, dat u na een jarenlange zeer constructieve en collegiale samenwerking op deze wijze reageert.
Ondanks het feit dat het auteursrecht duidelijk bij de FAWBG ligt heb ik vooralsnog niet het voornemen om de inkomstenderving van de cursusboeken die u voor eigen rekening hebt verkocht op u te verhalen, voornamelijk vanwege het geringe aantal wat verkocht is.
Conclusie
De FWBG erkent uw vordering niet en wijst deze af op grond van bovenstaande argumenten.

2.11. Bij brief van 22 februari 2013 heeft (een kantoorgenoot van) de advocaat van [eiser] de Federatie en alle individuele bestuursleden gesommeerd om – kort gezegd – iedere inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van [eiser] te staken en gestaakt te houden.
2.12. In reactie hierop heeft [betrokkene 4] namens het bestuur van de Federatie bij brief van 25 februari 2013 aangegeven dat de Federatie het oneens is met de stellingname in de brief van 22 februari 2013 en dat zij niet is genegen aan de in die brief verwoorde eisen tegemoet te komen.
2.13. Bij brief van 23 april 2013 heeft de advocaat van de Federatie [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door de Federatie geleden en te lijden schade wegens het zonder toestemming en derhalve onrechtmatig verkopen, althans ter beschikking stellen van een boek, althans (digitale) uitgave getiteld ‘Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs’. Tevens heeft hij [eiser] gesommeerd iedere inbreuk op de aan de Federatie toebehorende auteursrechten op het cursusboek te staken en gestaakt te houden.

2.14. De Federatie en [gedaagde] hebben als productie 1 in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘FAWBG, Federatie van Amateur Wijnmakers-/ likeurbereiders- en Bierbrouwersgilden, cursus Wijnmaken en wijn beoordelen, geheel herziene uitgave (oktober 2006)’. Onderaan elke pagina van dit stuk, dat hierna zal worden aangeduid als ‘de uitgave van oktober 2006’, staat in de voettekst onder meer vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Hoofdstuk 1 van de uitgave van oktober 2006 luidt voor zover van belang als volgt:
“Er is al veel geschreven over wijn proeven, wijn beoordelen en wijn maken (…)

Inzichten zijn veranderd. Materialen en technieken zijn verbeterd.
Dat is gelukkig een doorgaand proces.
Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast.
Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde.

[voornaam] [eiser]
[woonplaats], oktober 2006  “
2.15. Verder hebben de Federatie en [gedaagde] als productie 2 in het geding gebracht een stuk met als tekst op het titelblad ‘F.A.W.B.G., Federatie van Amateur Wijnmakers-/ likeurmakers- en Bierbrouwersgilden (in Nederland), wijnmaken voor gevorderden, uitgave maart 2007’ (hierna: de uitgave van maart 2007).
2.16. Ten slotte hebben de Federatie en [gedaagde] als productie 3 in het geding gebracht het voorblad van een stuk met als tekst op het titelblad ‘wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [voornaam] [eiser], oktober 2007’ (hierna: de uitgave van oktober 2007).

3 Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert na vermindering van eis bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:

Voorts vordert [eiser] dat de Federatie en [gedaagde] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. Ten slotte vordert [eiser] dat op basis van artikel 1019i Rv wordt bepaald dat de termijn waarbinnen een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt vier maanden zal zijn, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij maker van het werk ‘Wijnmaken en beoordelen voor amateurs’ was en is. Het auteursrecht kwam en komt dan ook enkel aan hem toe. De Federatie heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 1 juncto artikel 12 van de Auteurswet (hierna: Aw), aangezien zij het werk van [eiser] (althans een bewerking daarvan) zonder toestemming van [eiser] bij e-mail van 18 december 2012 heeft openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Daarnaast heeft de Federatie in strijd gehandeld met de persoonlijkheidsrechten van [eiser] als bedoeld in artikel 25 Aw. Zij heeft immers het werk openbaar gemaakt zonder [eiser] aan te duiden als maker daarvan en in plaats daarvan op iedere pagina van het werk ‘cursisten en gildeleden van de FAWBG’ als maker aangeduid. Als gevolg van deze inbreuken heeft de Federatie ook onrechtmatig gehandeld jegens [eiser], ten gevolge waarvan [eiser] schade lijdt en heeft geleden. [gedaagde] heeft het werk vanaf haar persoonlijke e-mailadres verveelvoudigd en openbaargemaakt aan [betrokkene 1], met het verzoek om voor verdere verveelvoudiging en openbaarmaking van het werk zorg te dragen. Daarmee heeft zij zelfstandig onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door inbreuk te maken op zijn intellectuele eigendomsrechten.

in voorwaardelijke reconventie
3.3.
De Federatie vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk uitsluitend indien en voor zover zou worden geoordeeld dat de Federatie auteursrechthebbende is van de litigieuze uitgave, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:
1. [eiser] wordt geboden iedere inbreuk op de aan de Federatie toebehorende auteursrechten

3.4. De Federatie legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de uitgave ‘Wijnmaken en Beoordelen voor Amateurs’ van [eiser] van maart 2012 vrijwel identiek is aan het cursuboek uit 2006 van de Federatie en ook vrijwel identiek is aan de uitgave ‘Wijnmaken voor Gevorderden’ uit maart 2007 van de Federatie. [eiser] verkoopt zijn uitgave voor € 18,00 per stuk, doch zonder dat de Federatie haar auteursrechten heeft overgedragen, of als licentiegever een licentieovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Aldus heeft [eiser] inbreuk gemaakt op de auteursrechten van de Federatie.

in conventie en voorwaardelijke reconventie
3.5. De Federatie, [gedaagde] en [eiser] voeren op de vorderingen van de ander gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.

4 De beoordeling
in conventie
4.1. Anders dan de Federatie en [gedaagde] stellen, vloeit het spoedeisend belang van de vorderingen van [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiser].
4.2. Bij de hierna te bespreken stellingen van partijen neemt de voorzieningenrechter de uitgave van oktober 2006 (productie 1 van de Federatie en [gedaagde]) tot uitgangspunt. Deze uitgave is van de overgelegde uitgaven de oudste. Alle latere uitgaven zijn slechts een afgeleide van de uitgave van oktober 2006 en/of borduren daarop voort. Voldoende aannemelijk is namelijk geworden dat de inhoud van die latere uitgaven in grote mate overeenstemt met de inhoud van de uitgave van oktober 2006. Dit geldt ook voor de uitgave van maart 2007, zij het in mindere mate dan de overige uitgaven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, maken de aanpassingen, aanvullingen en/of wijzigingen in de latere uitgaven niet dat er nieuwe, zelfstandige werken in de zin van de Auteurswet tot stand zijn gekomen. Het betreft telkens niet meer dan nieuwe edities van het oorspronkelijke werk uit 2006.
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de uitgave van oktober 2006 moet worden aangemerkt als werk in de zin van de Auteurswet en dat zij uit dien hoofde bescherming geniet, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.
4.4. Partijen verschillen wel van mening over de vraag wie als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 moet worden aangemerkt. De Federatie en [gedaagde] doen in dit verband een beroep op artikel 8 Aw. Ingevolge dit artikel wordt een openbare instelling, vereniging, stichting of vennootschap, wanneer zij een werk als van haar afkomstig openbaar maakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden, als de maker van dat werk aangemerkt, tenzij bewezen wordt dat de openbaarmaking onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was.
4.5. Volgens de Federatie en [gedaagde] heeft de Federatie de uitgave van oktober 2006 als van haar afkomstig openbaar gemaakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden. De naam van de Federatie staat immers pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven, op de omslag van de uitgave, direct onder het logo van de Federatie. De naam van [eiser] ontbreekt hier, terwijl de omslag de enige plaats is waar een eventuele – relevante – vermelding van een natuurlijk persoon zou kunnen staan. Aldus, zo stellen de Federatie en [gedaagde], is er geen sprake van vermelding van enig natuurlijk persoon als maker en dient de Federatie als maker en daarmee als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 te worden aangemerkt.
4.6. Dit betoog faalt. De vermelding van een natuurlijk persoon als maker van een werk kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam van die persoon op de omslag van dat werk plaats hebben. In het onderhavige geval staat onderaan elke pagina van de uitgave van oktober 2006 in de voettekst vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Het vermelden van het zogenaamde copyright symbool in combinatie met de naam van [eiser] kan moeilijk anders worden begrepen dan als aanduiding dat [eiser] de maker van het werk is. Bovendien is het voorwoord/de inleiding van de uitgave van oktober 2006 van de hand van [eiser]. Hij schrijft hierin onder meer dat bij de voorbereiding van de lessen voor de opleiding van enthousiaste wijnmakers tot FAWBG-wijnkeurmeester, die hij in het seizoen 2004/2005 samen met[betrokkene c] heeft gegeven, duidelijk werd dat het cursusmateriaal in de vorm van boeken niet meer alle gewenste informatie bevatte. [eiser] vervolgt: “Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast. Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde”.
4.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande in voldoende mate aannemelijk geworden dat [eiser] als maker van de uitgave van oktober 2006 is vermeld. Dat [eiser] niet als zodanig op de omslag is genoemd, maakt dit dus niet anders. Dit betekent dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt.
4.8.
Met het voorgaande is evenwel niet gezegd dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006. De enkele naamsvermelding met een copyright symbool in de voettekst is daarvoor in ieder geval niet doorslaggevend. Er zijn klemmende aanwijzingen dat anderen – leden van de Federatie – ook delen van de tekst van de uitgave van oktober 2006 hebben verzorgd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar de door de Federatie en [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen (zie productie 5).

Dit betreft allereerst een verklaring van [gedaagde] zelf, onder meer inhoudende:
Hierbij verklaar ik, [.][gedaagde], dat de teksten die ik heb gemaakt en aan [voornaam] [eiser], destijds voorzitter van de FAWBG, heb aangeleverd waren bedoeld om het lesmateriaal voor de opleiding van wijnkeurmeesters te maken en actueel te houden. [voornaam] [eiser] verzamelde die teksten namens de FAWBG, in opdracht van de Algemene Vergadering. (…) Ik heb nooit geweten dat deze teksten zouden worden gebruikt in een boek wat [voornaam] [eiser] als privépersoon zou uitgeven. Als ik dat zou hebben geweten zou ik hem nooit toestemming hebben gegeven mijn teksten te gebruiken. Ik behoud het auteursrecht van mijn teksten in de Hoofdstukken 8: Alcohol en reststoffen, 9: Ziekten en Gebreken, 13: Proeven en keuren nadrukkelijk voor.

4.9. Naast deze verklaringen valt te wijzen op de uitgave van maart 2007 (productie 2 van de Federatie en [gedaagde]), die, zoals hiervoor reeds is overwogen, een afgeleide is van de uitgave van oktober 2006 en/of daarop voortborduurt. Hierin is geen copyright symbool met de naam [voornaam] [eiser] opgenomen. Bovendien is in deze uitgave onder het kopje ‘verantwoording’ onder meer vermeld:
Bij de opzet van dit werk is door de OKC-redactie aan alle lesgevers verzocht om een hoofdstuk of een deel daarvan voor hun rekening te nemen.
Voor zover dit haalbaar is gebleken, worden daarom de samenstellers / schrijvers op de INHOUD-bladen vermeld. Ere wie ere toekomt!
De onderwerpen van deze gevorderdenstof zijn door alle aanwezigen van een lesgeverbijeenkomst aangereikt, verzameld en uitgewerkt. Bovendien is, evenals bij de beginnerscursus, het cursusmateriaal van diverse gilden gebruikt, voor zover dat bruikbaar was voor deze cursus.
(…)
De lesgevers die op verschillende manieren een inbreng hadden bij het tot stand komen van de gevorderdenlessen wil het OKC graag met hun naam vermelden, dit waren:
(volgt per hoofdstuk vermelding van namen, waaronder hier en daar ook die van [eiser]; de voorzieningenrechter)
Dank aan allen die meehielpen aan het tot stand komen van dit werk!
De redactie van het OKC.
4.10.
Vooralsnog kan gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en de uitgave van maart 2007 niet worden aangenomen dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006.
4.11. Niettegenstaande het mogelijke auteursrecht van [eiser] op de uitgave van oktober 2006 op grond van het zogenaamde ‘verzamelauteursrecht’ van artikel 5 Aw, heeft de Federatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gebruiksrecht heeft met betrekking tot de uitgave van oktober 2007, die de Federatie in 2012 heeft gedigitaliseerd en geactualiseerd en bij e-mail van 18 december 2012 heeft verspreid. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.12.
Uit de door de Federatie in het geding gebrachte stukken, met name productie 4, kan worden afgeleid dat in november 1999 de doelstellingen van de Federatie zijn geherformuleerd, waarna deze in de periode november 1999 tot en met november 2000 door het toenmalige interim-bestuur zijn uitgewerkt en vastgelegd in een notitie. [eiser] maakte deel uit van dit interim-bestuur en heeft ook meegewerkt aan bedoelde notitie. Ook blijkt daaruit dat als een belangrijk speerpunt van de geherformuleerde doelstellingen werd aangemerkt het opleiden en bewaken van de kennis en vaardigheden van de wijnkeurmeesters. In november 2000 is de notitie besproken tijdens de algemene ledenvergadering en heeft het nieuwe bestuur onder voorzitterschap van [eiser] de aanbeveling van het interim-bestuur overgenomen om werkgroepen voor keurmeesterzaken en educatie in te stellen. Dit heeft geresulteerd in het instellen van de commissies ‘Opleidingen en Kennis Centrum’ en ‘Keurmeesterzaken en -Educatie’. Een expliciete verantwoordelijkheid van laatstgenoemde commissie was het ontwikkelen en het actueel houden van lesmateriaal, bestemd om keurmeesters op te leiden conform de opleidingseisen van de Federatie. In dit verband zijn uiteindelijk ook de uitgave van oktober 2006 en de verschillende daarvan afgeleide uitgaven tot stand gekomen.
4.13.
Verder is van belang dat de verschillende uitgaven ter beschikking hebben gestaan van de Federatie. Dit volgt in de eerste plaats uit een aantal notulen van de algemene ledenvergadering van de Federatie. Zo is in de notulen van 29 maart 2008 onder het kopje ‘nieuws uit de diverse commissies’ opgenomen: “het cursusmateriaal over het wijnmaken voor beginners en gevorderden is beschikbaar. De aanpassingen zullen per nieuwsbrief verstuurd worden aan de lesgevers die deze informatie kunnen verwerken in het cursusmateriaal”(productie 7 van de Federatie). Ook in de notulen van 28 maart 2009 is onder het kopje ‘terugblik 2008’ opgenomen dat “het cursusmateriaal voor diverse opleidingen beschikbaar is voor leden” (productie 8 van de Federatie). In de notulen van 26 maart 2011 is onder het kopje ‘nieuws uit de diverse commissies’ opgenomen: “alle commentaren zijn verwerkt en het nieuwe cursusboek is inmiddels klaar en beschikbaar voor de leden” (productie 15 van de Federatie). In de tweede plaats volgt dit uit een e-mail van [eiser] van 17 november 2011. Hierin schrijft hij onder meer aan een aantal (bestuurs)leden van de Federatie (productie 10 van de Federatie): “Piet meldde dat de FAWBG een en ander zelf ging doen, maar wilde wel graag over powerpointpresentaties e.d. kunnen beschikken. Die hebben we niet, omdat we altijd de cursussen interactief m.b.v. flipovers deden. Wel kan de federatie over het door ons samengestelde boek ‘wijnmaken en beoordelen voor amateurs’ beschikken”.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de uitgave van oktober 2006 in opdracht van de algemene ledenvergadering van de Federatie tot stand is gebracht door [eiser] (al dan niet) tezamen met anderen in het kader van het nieuw leven inblazen van door de Federatie aan aspirant wijnkeurmeesters te geven cursussen, welke uitgave daarna telkens is geactualiseerd en beschikbaar gebleven voor de Federatie. In het kader van dit kort geding is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat er aldus sprake is geweest van een (stilzwijgende) overeenkomst van opdracht tussen de Federatie en [eiser] (en de andere leden van de Federatie die aan de tot stand brenging van het werk hebben meegewerkt). De Federatie en [gedaagde] hebben in dit verband terecht zich erop beroepen dat de Federatie in zo’n geval ook usantiële gebruiksbevoegdheden toekomen, die [eiser] heeft te dulden. Meer specifiek gaat het hier om de bevoegdheid van de Federatie tot het (digitaal) verstrekken van de uitgave van oktober 2007 (of een daarvan afgeleide actuelere versie) als leerboek en naslagwerk ter ondersteuning van de cursussen die de Federatie geeft aan aspirant wijnkeurmeesters. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden betreft dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebruik waartegen [eiser] niet handhavend kan optreden.
4.15.
De slotsom is dan ook dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, omdat ook indien hij (mede) auteursrechthebbende is, hij het hiervoor bedoelde gebruik door de Federatie moet dulden. In het midden kan verder blijven wat precies de positie van [gedaagde] is (geweest). In ieder geval moet worden aangenomen dat zij uitsluitend heeft gehandeld als bestuurslid van de Federatie.
..

in voorwaardelijke reconventie
4.17.

In conventie is overwogen dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt. Daarmee is de voorwaarde waaronder de onderhavige vorderingen zijn ingesteld, niet vervuld, zodat deze vorderingen geen (verdere) bespreking behoeven. Aangezien de vorderingen in voorwaardelijke reconventie ten nauwste samenhangen met die in conventie is er mede gezien het voorwaardelijke karakter geen grond voor een aparte proceskostenveroordeling in reconventie.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,

Verkoop vastgoed

Rb. Rotterdam 25 mei 2011, LJN BR7087

Blijven liggen. Verkoop vastgoed moskeevereniging aan (uiteindelijk) de voorzitter van het bestuur. Bestuur en tegenbestuur, ALV georganiseerd door bestuur en actiegroep (beide ongeldig).

Vonnis van 25 mei 2011
in de zaak van
de vereniging [eiseres], tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1]


2. [gedaagde 2 t/m 6],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 7].,
gedaagden,

Partijen zullen hierna de vereniging en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen, elk afzonderlijk, ook [gedaagde 1], [gedaagde 2]., [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6] en de notaris worden genoemd.

2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1.
De Statuten van de vereniging bepalen voor zover thans van belang:
“(…)
LEDEN
Artikel 3
1.Leden van de vereniging kunnen zijn alle soennie Moslims (…), die de achttienjarige leeftijd hebben bereikt en de doelstellingen van de vereniging onderschrijven.
2.Aanmelding voor het lidmaatschap geschiedt schriftelijk bij het bestuur.
3.Het bestuur beslist omtrent de toelating van leden;
(…)
5.Bij niet toelating tot lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.
6.Het bestuur houdt een of meer registers, waarin de namen en adressen van alle leden en donateurs zijn opgenomen.
E1NDE VAN HET LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
1. Het lidmaatschap eindigt:
(…)
b.door opzegging van het lid aan het bestuur van de vereniging;
c.door opzegging namens de vereniging; deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
(…)
JAARLIJKSE BIJDRAGE.
Artikel 5.
1.De leden als bedoeld in artikel 3 zijn verplicht jaarlijks – op voorstel van het bestuur – een door de algemene vergadering vast te stellen contributie in maximaal twaalf termijnen vooruit te betalen en kan maximaal een contributie-achterstand hebben van drie maanden.
(…)
BESTUUR.
Artikel 6.
I. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal van tenminste vijf en ten hoogste negen personen, die door de algemene vergadering worden benoemd.
2. De bestuursleden worden door de algemene vergadering uit de leden gekozen. De voorzitter wordt door de algemene vergadering in functie gekozen. De overige bestuursfuncties, waaronder de vice-voorzitter, secretaris, plaatsvervangend secretaris en penningmeester, worden in onderling overleg door het bestuur verdeeld.
Het bestuur kan voor elk van zijn leden een vervanger aanwijzen. De algemene vergadering bepaalt tevens het aantal bestuursleden met inachtneming van het bepaalde in lid 1.
3. Alleen op voordracht van de beleidscommissie kan een bestuurslid gekozen of benoemd worden. Passief kiesrecht krijgen alleen zij die langer dan twee jaar onafgebroken lid zijn van de vereniging, zoals bedoeld in artikel 3.
4. Indien het aantal bestuursleden beneden vijf is gedaald, blijft het bestuur bevoegd. Het is echter verplicht binnen twee maanden een algemene vergadering te beleggen, waarin de voorziening in de open plaats(en) aan de orde komt. De beleidscommissie ziet er op toe, dat binnen twee maanden in de vervulling van de open plaats(en) wordt voorzien.
(…)
Artikel 8.
1.Een bestuurslid kan niet meer dan een functie bekleden.
2.De voorzitter, secretaris en de penningmeester vormen tezamen het dagelijks (kennelijk is weggevallen het woord “bestuur” opm. rb). Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse leiding van de vereniging en met de uitvoering van de bestuursbesluiten.
3.Tenminste tweemaal per jaar worden bestuursvergaderingen gehouden en voorts zo vaak als de voorzitter of een meerderheid van het bestuur zulks wenselijk acht. Bestuursbesluiten worden genomen met een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is.
(…).
Artikel 9.
(…)
2. Het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene vergadering, bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan.
3. Onverminderd het in de laatste volzin van lid 3 bepaalde wordt de vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigd door:
– het gehele bestuur; of
– de voorzitter en secretaris tezamen, dan wel de voorzitter of de secretaris tezamen met een van de andere bestuursleden.
(…)
ALGEMENE VERGADERINGEN
Artikel 12.
(…)
2.Het bestuur roept de algemene vergadering bijeen, wanneer het dit wenselijk oordeelt of wanneer het daartoe volgens de wet of de statuten verplicht is.
3.Het bestuur is op een schriftelijk verzoek van tenminste een/tiende van de stemgerechtigdeleden verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken.
(…)
5. Bijeenroeping van een algemene vergadering geschiedt schriftelijk aan het adres van deleden die toegang hebben tot de vergadering, zoals bedoeld in artikel 3 en door duidelijke aankondiging in de verenigingsruimte.
Minimale termijn voor het bijeenroepen van een algemene vergadering bedraagt zeven dagen. Bij de oproeping worden alle te behandelen onderwerpen vermeld.
(…)
Artikel 15.
De vereniging kent de volgende organen:
a. de algemene vergadering;
b. het bestuur;
c. geschillencommissie,
d. verificatiecommissie;
e. beleidscommissie:
f. de Imaam.
Eenzelfde persoon mag niet in weer dan één van de in sub b tot en met f
genoemde organen zitting hebben.
(…)
Artikel 18
1. Voorzover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
(…)
7. Zolang in een algemene vergadering alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen, mits met algemene stemmen, omtrent alle aan de orde komende onderwerpen dus mede een voorstel tot statutenwijziging of tot ontbinding ook al heeft geen oproeping plaatsgehad of is deze niet op de voorgeschreven wijze geschied of is enig ander voorschrift omtrent het oproepen en houden van vergaderingen of een daarmee verband houdende formaliteit niet in acht genomen.
(…)”
2.2
De vereniging was eigenaar van de appartementsrechten [adres 1] (kadastraal bekend onder nummer [kadastraalnummer 1]) en [adres 2] (kadastraal bekend onder nummer [kadastraalnummer 2]) te Rotterdam en als zodanig vermeld in de openbare registers. Deze appartementsrechten worden hierna tezamen ook aangeduid als het pand.
2.3
De begane grond van het pand was ingericht als moskee, de bovenverdiepingen waren in gebruik als vergader- en kantoorruimten.
2.4
[gedaagde 3] was in elk geval tot 2 september 2007 voorzitter van de vereniging. [gedaagde 4] was vanaf november 2000 lid van de beleidscommissie.
2.5
Het pand is op 7 september 2007 verkocht aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] voor een bedrag van € 420.000,=. In de transportakte is opgenomen dat als verkoper optrad een persoon werkzaam op het notariskantoor “te dezen handelende als schriftelijk gevolmachtigde van a. [gedaagde 3](…) b. [gedaagde 4] (….) bij het geven van de volmacht handelende als gezamenlijk bevoegde bestuurders van de statutair te Rotterdam gevestigde vereniging [eiseres] (…) en als zodanig deze vereniging bij het geven van de volmacht rechtsgeldig vertegenwoordigende”.
2.6
Ca. 2 uur later op 7 september 2007 is het pand doorverkocht aan [gedaagde 1].

2.7
De enig aandeelhouder van [gedaagde 1] is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] een vennootschap waarvan [gedaagde 3] directeur/enig aandeelhouder is.
2.8
Met het oog op de bouw van een nieuwe moskee heeft de vereniging aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] het erfpachtsrecht op een perceel aan de [adres 3] verleend. In dat verband hebben [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan de vereniging een lening verstrekt en ter zekerheid een hypotheekrecht verkregen. Voor de lening heeft voorts [gedaagde 3] persoonlijk borg gestaan.
2.9
De bouwvergunning voor een nieuwe moskee is inmiddels ingetrokken.
2.10
Een brief d.d. 27 september 2007, ondertekend door [gedaagde 5] en [gedaagde 3]. luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van de koop van de [adres 4] is de totale afwikkeling van het pand een feit en heeft de feitelijk overdracht reeds plaatsgevonden.
Zoals eerder zal de gehele beheer en afspraken omtrent de [adres 5] via de heer [gedaagde 2] gaan (…)
Zoals de heer [gedaagde 3] al reeds besproken heeft met de voorzitter en de heer [gedaagde 4] zouden de bovenste twee etage’s leeg opgeleverd worden. Gezien er een verzoek is gedaan vanuit het bestuur om de eerste etage te huren bevestigen wij u hierbij dat het geen aan u verhuurd zal worden tot 31 oktober 2007.
(…)
Over de begane grond hebben wij u medegedeeld dat het de eerste jaar gratis is en het tweede jaar huur betaald dient te worden. De datum die hieraan werd gesteld was de datum van de betaling voor de [adres 6], want er werd door de vereniging geen kosten betaald en was de verkoop echter een feit.
(…)”
2.11
Binnen de vereniging is onenigheid ontstaan.
2.12
Op 18 november 2007 heeft een door het bestuur uitgeschreven Algemene LedenVergadering (hierna: ALV) plaatsgevonden. Op 18 november 2007 heeft voorts, direct aansluitend aan voormelde ALV een vergadering plaatsgevonden, waarvoor leden van de vereniging waren uitgenodigd door [persoon 1], in opdracht van de actiegroep [actiegroep 1] en [actiegroep 2] (hierna: de actiegroep) onder de vermelding dat het een ALV betrof. Bij gelegenheid van die vergadering is volgens de notulen een bestuur gekozen, bestaande uit [pe[persoon 2] (voorzitter, hierna [persoon 2]), [pe[persoon 3]] (secretaris, hierna [persoon 3]) [persoon 4] (penningmeester), [persoon 5], [persoon 6], [persoon 1], [persoon 7] en [persoon 8] (bestuursleden).
2.13
Bij brief d.d. 29 januari 2008 hebben [persoon 4], [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 6] aan [persoon 2] medegedeeld dat het bestuur van de vereniging op 29 januari 2008 conform art.4.1.c van de statuten heeft besloten zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang te beëindigen.

2.14
Er zijn van of namens (leden van) het onder 2.12 bedoelde bestuur – hierna ook: het nieuwe bestuur- oproepen voor ALVs op 10 februari 2008, op 19 februari 2008 en op 9 maart 2008 uitgegaan. De vergadering van 10 februari 2008 is niet doorgegaan. Op de vergadering van 19 februari 2008 hebben zich ongeregeldheden voorgedaan en is besloten op een volgende vergadering (die van 9 maart 2008) nader inhoudelijke onderwerpen te bespreken.
Op 9 maart 2008 zijn de benoemingen van het bestuur d.d. 18 november 2007 bekrachtigd.
2.15
[gedaagde 3] heeft eveneens vergaderingen, aangeduid als ALVs gehouden. Bij één van die vergaderingen is ook een bestuur gekozen, bestaande uit andere mensen dan het nieuwe bestuur.
2.16
Op 24 oktober 2007 was in het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [gedaagde 3] als voorzitter en M. (een andere persoon dan [gedaagde 3], opm. rb); als commissaris was ingeschreven [gedaagde 4], onder vermelding “lid van beleidscommissie”.
Op 3 april 2008 was in het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [persoon 3] (voorzitter) [persoon 9] [persoon 4], [persoon 10] en [persoon 11]
Op 30 juni 2008 is het Handelsregister als bestuur van de vereniging ingeschreven [persoon 12], als voorzitter, [persoon 13], [persoon 5], [persoon 14], [persoon 15] en [persoon 16]
Steeds is opgenomen bij bevoegdheid: “gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s) zie statuten”.
2.17
Na daartoe verkregen verlof heeft de vereniging in 2008 conservatoir (leverings)beslag gelegd op de appartementsrechten.

3. Het geschil
3.1.
De vereniging vordert samengevat –
I een verklaring voor recht dat de overdracht van de appartementsrechten [adres 1] en B door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6] nietig is, subsidiair vernietiging van die overdrachten;
II een verklaring voor recht dat de overdracht van de appartementsrechten [adres 1] en B door [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan [gedaagde 1]gden] nietig is, subsidiair vernietiging van die overdrachten;
III een verklaring voor recht dat de eigendom van de appartementsrechten [adres 1] en B rechtens aan de vereniging toebehoort en steeds heeft toebehoord;
IV [gedaagde 1]gden] te gelasten hun medewerking te verlenen aan inschrijving van de appartementsrechten [adres 1] en B in de registers op naam van de vereniging;
V alles op straffe van een dwangsom
VI met veroordeling van [gedaagde 1]gden] tot betaling van een schadevergoeding in goede justitie dan wel nader bij staat te bepalen
Subsidiair:
VII veroordeling van [gedaagde 1]gden], hoofdelijk, tot betaling van een schadevergoeding in goede justitie dan wel nader bij staat te bepalen
Meer subsidiair:
VIII [gedaagde 1]gden] te veroordelen zich te houden aan door de rechtbank in goede justitie te treffen voorzieningen,
alles met veroordeling van [gedaagde 1]gden] in de kosten, inclusief de kosten van executie.

De vereniging legt daaraan, kort weergegeven, ten grondslag dat de onder 2.5 en 2.6 bedoelde verkopen en de daaruit voortvloeiende eigendomsoverdrachten nietig althans vernietigbaar zijn, omdat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet bevoegd waren de vereniging bij de onder 2.5 bedoelde transactie te vertegenwoordigen. De kopers wisten dat en de notaris had het moeten weten.

3.2.
[gedaagde 1]gden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1.
[gedaagde 1] heeft als eerste verweer aangevoerd, dat de vereniging niet ontvangen kan worden in haar vordering, omdat zij niet rechtsgeldig conform haar statuten wordt vertegenwoordigd. Zij stelt daartoe het volgende.
De bestuursleden van de vereniging die als eiseres optreedt zijn tijdens een onregelmatige vergadering d.d. 18 november 2007 gekozen. Het bijeenroepen van de vergadering was, in strijd met de statuten (art. 12), niet door het bestuur gedaan en evenmin door stemgerechtigde leden van de vereniging door middel van een plaatsing van een advertentie in een dagblad (conform art. 2:41 lid 3 BW), de minimale oproepingstermijn van 7 dagen is niet in acht genomen (art. 12 van de statuten) en personen die geen lid waren zijn opgeroepen en hebben gestemd, zonder dat de statuten daarin voorzien (als bedoeld in art. 2:38 lid 3 BW). Nu bij de ALV niet alle leden aanwezig of vertegenwoordigd waren kunnen deze formele gebreken ook niet gelden als geheeld zoals voorzien in art. 18 lid 7 van de Statuten.
Dat de niet rechtsgeldig gekozen bestuursleden zich gedragen als waren zij het bestuur en zich hebben laten inschrijven in het Handelsregister doet voor de vraag of de verenigingontvankelijk is in de vordering niet ter zake.

4.2
De vereniging heeft daartegenover aangevoerd dat zij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding rechtsgeldig werd vertegenwoordigd en daarom ontvankelijk is. De ALV van 18 november 2007 is slechts door leden bezocht; anders dan [gedaagde 1]gden] menen brengt art. 4 lid 1 sub c van de statuten niet mee dat contributieachterstanden zonder meer tot het einde van het lidmaatschap leiden. De aanvraag voor een ALV is gedaan door 68 leden, van wie er 35 hun contributie betaald hadden. Op 18 november 2007 was zowel sprake van een door het aanvankelijke bestuur uitgeschreven ALV als een door de leden bijeengeroepen ALV. Niet alleen geldt de termijn van 7 dagen niet voor een door de leden bijeengeroepen ALV, maar bovendien waren de leden feitelijk van dag en plaats van de vergadering op de hoogte, mede doordat oproep tot de vergadering ook via een algemeen beluisterde radio-omroep was gedaan. Omdat het aanvankelijke bestuur geen ledenlijst wilde verstrekken hebben de ledenhun oproep gericht aan degenen die vermeld waren op de contributielijst. Ter vergadering is aan de orde gesteld dat alle aanwezigen lid waren; nu daartegen niet is geprotesteerd moet ervan worden uitgegaan dat louter leden hebben gestemd.
De oproep voor de ALV van 18 november 2007 is daarmee deugdelijk gedaan en de besluiten van 18 november 2007 zijn dus rechtsgeldig.
In elk geval zijn eventuele gebreken, klevende aan de besluiten van 18 november 2007, gerepareerd door de bekrachtiging op 9 maart 2008. Daarnaast heeft de vereniging – en hebben ook de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ingeschreven bestuurders – een belang bij een beslissing, zodat de vereniging reeds om die reden ontvankelijk is.

4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
In beginsel is een vereniging, die een zelfstandige rechtspersoon is, ontvankelijk in een vordering als de onderhavige waarin zij de geldigheid van een verkoop van één van haar vermogensbestanddelen ter discussie stelt. Dat het belang van de vereniging gediend is met het vernietigen van (een) overeenkomst(en) waarbij zonder deugdelijke instemming van devereniging tegen een te lage prijs onroerende zaken zijn verkocht, zoals zij stelt, is immers evident. Aan die ontvankelijkheid doen interne problemen binnen de vereniging op zichzelf niet af, evenmin als een eventuele latere bestuurswisseling.
In het algemeen moet er daarom van worden uitgegaan dat, als de vereniging een dergelijke vordering instelt, zij daarin kan worden ontvangen. Dit is slechts anders als vast staat dat de personen die opdracht hebben gegeven tot het entameren van deze procedure toen daartoe niet bevoegd waren dan wel dat, gegeven de ontwikkelingen nadien, (de bevoegde organen binnen) de vereniging deze procedure niet langer wenst (wensen) voort te zetten; [gedaagden] , die gemotiveerd stellen dat daarvan sprake is, zullen dat hebben te bewijzen. Als zij slagen in dat bewijs moet de conclusie zijn dat de eisende partij niet de vereniging is, doch een aantal natuurlijke personen die de vereniging niet (meer) kunnen vertegenwoordigen. In dat geval zal eiseres niet ontvankelijk worden verklaard. Dat – wellicht – de vereniging en/of de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ingeschreven bestuurders belang hebben bij een beslissing doet daaraan dan niet af.

Bij conclusie van dupliek zijn notulen van een ALV op 12 oktober 2008 overgelegd waarin is gesproken over het beëindigen van de huidige procedure. De vereniging heeft zich daarover nog niet kunnen uitlaten, zodat zij in elk geval in die gelegenheid dient te worden gesteld. De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen gelasten; de vereniging wordt verzocht uiterlijk twee weken voor die zitting schriftelijk haar visie op dit punt aan de wederpartij en de rechtbank te berichten.

4.4
Met het oog op de comparitie overweegt de rechtbank reeds thans als volgt.
Anders dan de vereniging stelt brengt de statutaire regeling van artikel 4 jo. 5 niet mee, dat door het enkele bestaan van een contributie-achterstand van drie maanden of meer het lidmaatschap eindigt. Daartoe is, ingevolge art. 4 lid 1 c van de statuten een besluit van die strekking “namens de vereniging” noodzakelijk. De vereniging stelt dat op de ALV van 18 november 2007 (en, kennelijk, ook die van 9 maart 2008) is gestemd door niet-leden. Zij leidt, behoudens ten aanzien van één persoon, het ontbreken van het lidmaatschap louter -en dus ten onrechte- af uit de contributie-achterstand. Nu gesteld noch gebleken is dat besluiten tot beëindiging van hun lidmaatschap zijn genomen moet het standpunt van de vereniging daarom worden verworpen. Behoudens de ene persoon die zelf zijn lidmaatschap had opgezegd moeten de anderen dus beschouwd worden als leden.

ALV 18 november 2007
4.5
Partijen twisten over de geldigheid van de besluiten ter vergadering van 18 november 2007, met name het besluit waarbij het nieuwe bestuur is gekozen.

De rechtbank is van oordeel, dat, nu niet is gesteld of gebleken dat alle leden aanwezig waren en met algemene stemmen besluiten hebben aangenomen (art. 18 lid 7), deze ALV geen geldige besluiten heeft kunnen nemen, nu niet aan de aan de voor een ALV te stellen formele eisen was voldaan.
Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.

4.5.1
Partijen zijn het er – terecht – over eens dat de statuten ruimte geven aan de leden om, als tenminste 10 procent van hen dat verzoekt, aan het bestuur te vragen een ALV bijeen te roepen (art. 12 lid 3). Als het bestuur vervolgens niet binnen 14 dagen tot die bijeenroeping overgaat is, bij gebreke van een andere statutaire bepaling, de wettelijke regeling van art. 2:41 lid 3 BW van toepassing, die inhoudt dat de verzoekers zelf de vergadering bijeen kunnen roepen op de wijze waarop het bestuur een ALV bijeenroept of bij advertentie in een in Rotterdam veelgelezen dagblad. Aan die eisen is niet voldaan.


De oproep is niet in een dagblad gepubliceerd; anders dan de vereniging meent kan melding over de radio daarmee niet gelijk gesteld worden, nu de wet daarin niet voorziet.

4.5.2
De andere mogelijkheid betekent in dit geval, blijkens de statutaire regeling van art. 12 lid 5 als vermeld in 2.1 van dit vonnis, dat de oproep schriftelijk diende te geschieden aan het adres van de leden, met duidelijke aankondiging in de verenigingsruimte, met vermelding van alle te behandelen onderwerpen en dit alles 7 dagen voor de vergadering. Wat er ook zij van de overige punten, de oproep is in elk geval te laat gedaan nu deze, blijkens de overgelegde uitnodiging, dateert van 14 november 2007. Dat, zoals de vereniging stelt en ook blijkt uit de door haar bij conclusie van repliek overgelegde notulen, op 18 november 2007 ook een door het aanvankelijke bestuur uitgeschreven ALV plaatsvond doet daaraan niet af, nu de oproep voor deze ALV volgens de vereniging zelf niet aan de formele eisen voldeed, hetgeen in elk geval voor wat betreft de termijn juist is (die oproep dateerde van 13 november 2007).

Dat betekent dat ter vergadering van 18 november 2007 geen bindende besluiten genomen kunnen zijn.

ALV 9 maart 2008
4.6
De formele gebreken ten aanzien van de vergadering van 18 november 2007 zouden zonder belang zijn als de ALV van 9 maart 2008 wel naar behoren is bijeengeroepen en de besluitvorming daar volgens de regels is verlopen. De vereniging stelt dat wel, maar tot dusverre heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. De oproep die zij overlegt voor de vergadering van 9 maart 2008 rept van een “informatieve bijeenkomst”. Notulen van een ALV van 9 maart 2008 zijn niet overgelegd. Ter comparitie kan de vereniging dit punt nader toelichten. Relevante bescheiden (notulen, oproepingen etc) dient zij tenminste twee weken voor de zitting toe te zenden.

andere gebreken
4.7
[gedaagde 1] c.s heeft voorts gesteld dat, voor zover de oproepingsgebreken buiten beschouwing worden gelaten, ter vergadering van 18 november 2007 maar vijf bestuursleden met de ingevolge art. 2:37 lid 4 BW vereiste tweederde meerderheid verkozen, onder wie geen voorzitter. Bovendien waren van deze vijf personen 4 personen niet verkiesbaar omdat zij, gelet op het lange tijd niet betalen van contributie, niet de vereiste twee onafgebroken jarenlid geweest zijn. Alleen [persoon 5] was verkiesbaar. Nu het bestuur dus niet uit het door de statuten vereiste minimumaantal personen bestond had voor 18 januari 2008 een (nieuwe) ALV bijeengeroepen moeten worden, hetgeen niet is geschied.
Ook dit aspect kan ter comparitie aan de orde komen, waarbij hetgeen hiervoor is gesteld omtrent de gevolgen van het niet betalen van contributie vanzelfsprekend evenzeer geldt.
Dat betekent, dat uitsluitend aan de orde is of aan de – op zichzelf door de vereniging niet weersproken- omstandigheid dat geen voorzitter met tweederde meerderheid is gekozen voor deze procedure consequenties verbonden moeten worden. Daarbij kan art. 18 lid 1 jo. art.6 van de statuten worden betrokken.

verkopen
4.8
Inhoudelijk ziet de vordering op de geldigheid van de onder 2.5 en 2.6 bedoelde koopovereenkomsten en notariële leveringen. Gesteld wordt, dat de vereiste goedkeuring van de ALV ontbrak. Bij conclusie van dupliek hebben [gedaagden] (voor het eerst) stukken overgelegd die voor de beoordeling daarvan relevant kunnen zijn, in het bijzonder de notulen van de ALV d.d. 7 januari 2007, waarbij machtiging zou zijn verstrekt tot verkoop aan een derde dan wel, als die transactie niet zou doorgaan, aan [gedaagde 5]. Ook zijn, mede met een beroep op die stukken, nieuwe stellingen ontwikkeld aangaande zowel de eerste als de tweede overdracht.
Dat betekent, dat de vereniging in de gelegenheid gesteld dient te worden daarop te reageren.
Ook dit zal ter comparitie aan de orde zijn, waarbij de vereniging wordt verzocht om ook daaraan aandacht te besteden in de onder 4.3 bedoelde brief en daarbij voorts de eventuele bewijsstukken over te leggen.

de notaris
4.9
Partijen zijn nauwelijks ingegaan op de positie van gedaagde sub 7, de notaris. Kennelijk
– de vereniging stelt het impliciet en [gedaagden] hebben het niet betwist – is hun beider uitgangspunt dat, als de notaris voor wie de leveringsakte is gepasseerd een fout heeft gemaakt, gedaagde sub 7 daarvoor aansprakelijk is.
Dit aspect en, meer in het algemeen, de visie van partijen op de zorgplicht van de notaris, en de wijze waarop in dat kader de geclausuleerde vertegenwoordigingsbevoegdheid in het handelsregister moet worden geduid, zal ter zitting nader aan de orde komen. [gedaagden] dienen twee weken voor de zitting de onderhandse akten bedoeld in 3.8 van de conclusie van dupliek over te leggen.

4.10
De rechtbank hecht eraan reeds thans op te merken dat, als zou blijken dat de eerste verkooptransactie (de onder 2.5 bedoelde verkoop aan [gedaagde 5] en [gedaagde 6]) nietig of vernietigbaar is, art. 3: 88 BW, anders dan [gedaagden] menen, niet zonder meer in de weg staat aan vernietiging van de tweede, onder 2.6 bedoelde verkoop. De tweede koper, [gedaagde 1], wordt immers gecontroleerd door gedaagde 3]. en er zijn, alles bijeengenomen, voorshands zulke sterke aanwijzingen dat [gedaagde 3] op de hoogte was van de gehele situatie en dus – ingeval die eerste transactie niet geldig is – niet te goeder trouw was, dat [gedaagde 1] bij wijze van tegenbewijs zal moeten aantonen dat hij wel te goeder trouw was.

verkoopprijs
4.11
Tenslotte zal ter zitting aan de orde komen wat de huidige situatie is en welke aanwijzingen er bestaan voor de kennelijke opvatting van de vereniging dat de verkoopprijs van de appartmentsrechten onder de marktwaarde lag. Eventuele taxatierapporten dienen twee weken voor de zitting overgelegd te worden.

5. De beslissing
De rechtbank,

alvorens verder te beslissen,

beveelt partijen, eiseres vertegenwoordigd door de volgens haar daartoe bevoegde perso(o)n(en), gedaagden 2 tot en met 6 in persoon en gedaagden 1 en 7 deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Hofmeijer-Rutten, op vrijdag 16 september 2011 van 9.30 tot 11.30 uur teneinde als voormeld;

bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.