De aannemer gaat failliet, bestuursleden aansprakelijk?

De aannemer die een nieuw clubgebouw zou bouwen gaat failliet en de vereniging is haar geld kwijt. Volgens een rapport: “In het contract zijn zeer slechte financiële afspraken vastgelegd (…) Dus na levering van de materialen moet 95% van de aanneemsom al betaald zijn alvorens de daadwerkelijke bouw gestart wordt.

Zijn de bestuursleden persoonlijk aansprakelijk? (en moete ze dus de schade vergoeden aan de vereniging, of de bestuursaansprakelijkheidsverzekeraar als zo’n verzekering er was?)

Rechtbank Overijssel 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5517

“De rechtbank neemt als uitgangspunt dat op grond van artikel 2:9 BW elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke taakvervulling. Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Ingevolge artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Aansprakelijkheid als bedoeld in dit artikel is echter pas aan de orde als sprake is van een te maken ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder (Staleman/Van de Ven, HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:2017:ZC2243).

Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder

  • de aard van de activiteiten van de rechtspersoon,
  • de informatie waarover de bestuurder beschikte of kon beschikken en
  • het inzicht en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mag worden verwacht die zijn taak behoorlijk vervult.

De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt.

Als de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statuten niet een ernstig verwijt oplevert, moet de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel betrekken (Berghuizer/Papierfabriek, HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011).”

De Tennisvereniging verwijt [gedaagden] daarbij ook dat zij bij het aangaan van de overeenkomst geen garanties (zoals Bouwgarant) heeft bedongen en evenmin heeft bedongen dat Prima Blokhutten als aannemer over een CAR-verzekering moet beschikken. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet ongebruikelijk dat overeenkomsten van aanneming van werk worden gesloten zonder dat garanties worden overeengekomen terwijl een CAR-verzekering in dit geval geen soelaas zou hebben geboden. Een dergelijke verzekering dekt immers slechts materiële schade die tijdens de bouw wordt veroorzaakt. Het voorname punt is vooral, zoals hiervoor overwogen, dat [gedaagden] de vereniging vrijwel de gehele aanneemsom hebben laten betalen, zonder dat daar het verrichten van het aangenomen werk tegenover hoefde te staan. Dát, meer dan de afwezigheid van een eventuele garantie, heeft de vereniging blootgesteld aan het risico (van niet presteren door de aannemer) dat zich vervolgens ook heeft gerealiseerd.

De rechtbank neemt als mitigerende omstandigheid ook in aanmerking het feit [gedaagden] onbezoldigde vrijwilligers zijn. Door de Tennisvereniging is niet gesteld noch is het de rechtbank anderszins gebleken dat het handelen van [gedaagden] was ingegeven met het oogmerk om zichzelf ten koste van de vereniging (persoonlijk) te verrijken of te bevoordelen. [gedaagden] hebben, waar het het aangaan van de met Prima Blokhutten gesloten overeenkomst aangaat, weliswaar onzorgvuldig gehandeld maar hun handelen werd ingegeven door een besef van verantwoordelijkheid om – bij het ontbreken van animo onder de andere leden van de vereniging om deze kar te trekken – te voorzien in de dringende noodzaak tot vervanging van het oorspronkelijke clubhuis. Daarbij is ook door de Tennisvereniging niet weersproken dat dit grote persoonlijke offers van hen heeft gevergd, zoals een substantieel beslag op hun privétijd en de impact op hun gezinsleven. Daarbij komt dat, zoals ook in het rapport van de adviescommissie van 22 juni 2021 is benoemd, van de vereniging ook een meer actieve opstelling mocht worden verwacht om de kwestie rond de bouw van het nieuwe clubhuis nauwlettend te volgen. Vast staat immers dat, behalve [gedaagden] , ook de (achtkoppige) Bouwcommissie van de vereniging op de hoogte was van de kwestie. Deze commissie was juist met het oog op het nieuwbouwproject in het leven geroepen. Kennelijk heeft deze commissie geen aanleiding gezien om waar nodig in te grijpen of zich althans kritisch(er) richting het bestuur op te stellen.”

De rechtbank stelt daarbij voorop dat [gedaagden] op 19 april 2017 van de algemene ledenvergadering mandaat hadden gekregen om een investering van € 275.000,00 te doen ten behoeve van de bouw van het nieuwe clubhuis. De met Prima Blokhutten overeengekomen aanneemsom is (ruim) binnen dat mandaat gebleven. De rechtbank kent voorts gewicht toe aan het feit dat gesteld noch gebleken is dat één van gedaagden over juridische kennis beschikt op grond waarvan zij geacht kunnen worden om de (juridische) gevolgen van de door hen met Prima Blokhutten gemaakte afspraken in voldoende mate te overzien. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] beide werkzaam zijn (geweest) in de financiële dienstverlening, zoals door de Tennisvereniging betoogd, maakt dat niet anders nu dat een andersoortige discipline betreft. Ook staat, als door de Tennisvereniging niet weersproken, vast dat [gedaagden] alvorens de opdracht aan Prima Blokhutten te verlenen meerdere offertes van diverse aannemers hebben opgevraagd en dat zij ook de Bouwcommissie van de vereniging bij hun keuze hebben betrokken. Verder staat, als niet betwist, vast dat [gedaagde 3] onderzoek naar Prima Blokhutten heeft gedaan alvorens met deze aannemer in zee te gaan en dat hem daarbij geen risico’s zijn gebleken. De keuze voor Prima Blokhutten als aannemer was op zich dan ook verdedigbaar. 

Het enkele feit dat het hier een in Roemenië gevestigde onderneming betrof maakt dat niet anders en behoefde bij voorbaat voor het bestuur geen alarmbellen te doen rinkelen. De ongelukkige omstandigheid dat Prima Blokhutten op een gegeven moment haar activiteiten heeft gestaakt kan [gedaagden] evenmin worden verweten nu niet gebleken is dat dit voor hen redelijkerwijze viel te voorzien, zeker in het licht van het feit dat de stelling dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst nog onderzoek is gedaan naar de financiële positie van Prima Blokhutten door de Tennisvereniging niet is weersproken. Een verdergaand onderzoek door [gedaagden] en/of de Tennisvereniging naar Prima Blokhutten was onder de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijze niet nodig.

Beschuldiging fysiek grensoverschrijdend gedrag

“In het bestuursbesluit en de uitnodiging voor de ALV staan de bepalingen genoemd uit de Statuten die zien op zowel de opzegging als op ontzetting. In de notulen van de ALV wordt steeds de term “beëindiging” of “royement” gebruikt. De rechtbank begrijpt uit het debat van partijen dat het ALV-besluit bedoeld is als een besluit tot ontzetting en ook als zodanig is opgevat door [eiser] . Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling.”

“Ontzetting uit het lidmaatschap kent – anders dan opzegging – een bestraffend karakter en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW en artikel 5 lid 1 onder d van de Statuten alleen plaatsvinden wanneer een lid in strijd handelt met de Statuten, reglementen of besluiten van de vereniging, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.”

“Uit de notulen van de ALV blijkt dat aan het ontzettingsbesluit – kort samengevat – de volgende vijf redenen ten grondslag zijn gelegd:

  1. dat sprake is van een ongewenst gedragspatroon waardoor leden achterblijven met ongemakkelijke, onwelkome en onveilige gevoelens. Volgens Liber heeft [eiser] de grenzen die vaak vrouwelijke leden stelden niet erkend of gerespecteerd en weet [eiser] niet van ophouden. Daarbij gaat het volgens Liber om “zowel het excessief aandringen tot fysiek contact, communicatie of ontmoetingen, als de ongemakkelijke, intieme en persoonlijke onderwerpen die worden aangehaald, zonder ook maar na te denken of de ander hier ok mee is”. Leden hebben geuit dat ze zich gevangen voelen in een gesprek;
  2. (overige punten 2 – 5

“Naar het oordeel van de rechtbank is het ALV-besluit vernietigbaar omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, het aan [eiser] verweten ongewenste gedragspatroon voor een belangrijk deel concrete feitelijke basis mist en de overige redenen het besluit tot ontzetting niet rechtvaardigen. Daarbij is het volgende van belang.”

Het gedragspatroon dat Liber [dat is de vereniging] [aan het lid, eiser] verwijt, komt voor een deel neer op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke beschuldigingen zijn ernstig en raken aan de persoonlijke integriteit van [eiser] . Het had op de weg van Liber [de vereniging] gelegen om aan [eiser] [het lid] te laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseert. Liber heeft dit echter nagelaten. Dit terwijl Liber [eiser] al maanden voor de ALV van ernstige gedragingen had beschuldigd en [eiser] sindsdien meerdere malen om duidelijkheid heeft gevraagd. In de e-mail van 21 oktober 2021 15:03 uur schrijft Liber dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste aanrakingen en fysiek contact. [eiser] heeft op 24 november 2021 aan het bestuur laten weten verbaasd en van slag te zijn en om opheldering gevraagd over de feiten. Daarop antwoordt Liber dat zij niet ingaat op specifieke gebeurtenissen. “

“Liber heeft tegen de stelling van [eiser] dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ingebracht dat zij voorafgaand aan het bestuursbesluit heeft geprobeerd hoor en wederhoor toe te passen door met [eiser] in gesprek te gaan, maar dat [eiser] dat heeft geweigerd. Verder voert Liber aan dat [eiser] de gelegenheid heeft gekregen om op de ALV zijn zienswijze te geven. Daarmee zou volgens Liber een eventueel gebrek in hoor en wederhoor zijn hersteld, maar [eiser] heeft daar geen gebruik van gemaakt omdat hij te laat op de ALV verscheen. Het betoog van Liber komt erop neer dat er deugdelijke hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden als [eiser] met het bestuur in gesprek was gegaan voorafgaand aan de ALV of als [eiser] op tijd bij de ALV was verschenen. Daarmee gaat Liber er echter aan voorbij dat hoor en wederhoor niet alleen inhoudt dat Liber en [eiser] (al dan niet op de ALV) in gesprek gaan, maar dat Liber [eiser] ook had moeten informeren van welke concrete feiten zij [eiser] beschuldigde. Alleen dan kon [eiser] zich immers deugdelijk verweren tegen de beschuldigingen. Aangezien Liber deze duidelijkheid niet heeft verschaft, is van deugdelijke hoor en wederhoor geen sprake geweest. Liber heeft daarmee niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen bij de totstandkoming van het ALV-besluit.”

“Inmiddels staat tussen partijen niet meer ter discussie dat er geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Volgens Liber is seksueel grensoverschrijdend gedrag ook niet aan het ALV-besluit ten grondslag gelegd, maar ging het om een ongewenst gedragspatroon waarbij [eiser] de grenzen van vaak vrouwelijke leden niet zou hebben erkend of gerespecteerd en excessief zou hebben aangedrongen op fysiek contact. Naar het oordeel van de rechtbank mist echter ook deze grond voor de ontzetting feitelijke basis. Liber heeft namelijk tot op heden niet concreet kunnen maken welke gedragingen van [eiser] hebben geleid tot de conclusie dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan dergelijk ongewenst fysiek gedrag. Desgevraagd heeft Liber ter zitting verklaard geen concrete voorbeelden van dergelijk gedrag te kunnen noemen. “

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4388


3
Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij een voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. het bestuursbesluit vernietigt;
  2. het ALV-besluit vernietigt;
  3. voor recht verklaart dat de aantijgingen aan het adres van [eiser] zoals die blijken uit het bestuursbesluit of het ALV-besluit, althans de aantijging van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [eiser] , een onrechtmatige daad oplevert;
  4. Liber gelast een rectificatie te verzenden aan haar (voormalige) leden, functionarissen, zusterverenigingen, de overkoepelende vereniging ZEUS en de onderwijsinstellingen, op straffe van een dwangsom, op basis van de tekst: “Hierbij berichten wij jullie dat eerdere uitlatingen van ons over gedragingen van [eiser] , op grond waarvan wij hem hebben geroyeerd, en met name uitlatingen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag van hem, niet door ons zijn bewezen of aangetoond en dat wij dus met die uitlatingen onrechtmatig jegens hem hebben behandeld. Wij trekken onze beschuldigingen hierbij in.”;
  5. Liber gelast geen mededelingen te doen waarmee de aantijgingen die onderdeel uitmaken van de besluiten opnieuw worden geuit, op straffe van een dwangsom;
  6. Liber te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen tot vernietiging van het bestuursbesluit en het ALV-besluit ten grondslag dat deze besluiten in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 onder b BW). Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden er heeft geen enkel onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden naar de aan hem ten onrechte verweten aantijgingen. Daarnaast zijn de beschuldigingen deels onterecht en kunnen deze voor het overige niet een ontzetting dragen. Aan zijn vordering tot vernietiging van het ALV-besluit legt [eiser] tevens ten grondslag dat de uitnodiging voor de ALV gebrekkig is omdat de uitnodiging niet de plaats van de vergadering meldt, terwijl dit volgens de Statuten wel moet (artikel 2:15 lid 1 onder a BW). Aan de vorderingen genoemd onder c, d en e van het petitum legt [eiser] ten grondslag dat de beschuldigingen aan zijn adres, zeker die ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in strijd zijn met de waarheid, zodat Liber het misdrijf pleegt van smaad(schrift), althans eenvoudige belediging, en dat sprake is van een onrechtmatige daad.

3.3.

Liber voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] vordert allereerst vernietiging van zowel het bestuursbesluit, als het ALV-besluit.

[eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit

4.2.

Op grond van artikel 5 lid 3 van de Statuten kan degene ten aanzien van wie een besluit tot ontzetting of opzegging namens de vereniging is genomen daartegen beroep instellen bij de algemene vergadering. Artikel 5 lid 4 van de Statuten bepaalt dat de betrokkene gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is geschorst. Daaruit volgt dat een bestuursbesluit inhoudende een opzegging of ontzetting pas daadwerkelijk de opzegging of ontzetting tot gevolg heeft als de beroepstermijn is verstreken zonder dat de betrokkene beroep heeft ingesteld bij de algemene vergadering. Als de betrokkene wel tijdig beroep instelt en de algemene vergadering vervolgens op het beroep beslist, treedt het besluit van de algemene vergadering dus feitelijk in de plaats van het bestuursbesluit.

4.3.

Het voorgaande brengt mee dat [eiser] niet -ontvankelijk is in zijn vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit. Daarom zal de rechtbank in deze zaak alleen het ALV-besluit toetsen.

De inhoud van het ALV-besluit en het toetsingskader voor vernietiging

4.4.

In het bestuursbesluit en de uitnodiging voor de ALV staan de bepalingen genoemd uit de Statuten die zien op zowel de opzegging als op ontzetting. In de notulen van de ALV wordt steeds de term “beëindiging” of “royement” gebruikt. De rechtbank begrijpt uit het debat van partijen dat het ALV-besluit bedoeld is als een besluit tot ontzetting en ook als zodanig is opgevat door [eiser] . Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling.

4.5.

Op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b BW kan een besluit van een orgaan van een rechtspersoon worden vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Vooropstaat dat de rechterlijke toetsing van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon aan de redelijkheid en billijkheid een marginaal karakter heeft, omdat de algemene vergadering beleidsvrijheid toekomt. De toetsing door de rechter komt neer op de vraag of de algemene vergadering in redelijkheid tot het ontzettingsbesluit heeft kunnen komen. Daarbij komt het aan op een beoordeling of Liber alle bij het besluit in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.1

4.6.

Ontzetting uit het lidmaatschap kent – anders dan opzegging – een bestraffend karakter en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW en artikel 5 lid 1 onder d van de Statuten alleen plaatsvinden wanneer een lid in strijd handelt met de Statuten, reglementen of besluiten van de vereniging, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.

4.7.

Uit de notulen van de ALV blijkt dat aan het ontzettingsbesluit – kort samengevat – de volgende vijf redenen ten grondslag zijn gelegd:

  1. dat sprake is van een ongewenst gedragspatroon waardoor leden achterblijven met ongemakkelijke, onwelkome en onveilige gevoelens. Volgens Liber heeft [eiser] de grenzen die vaak vrouwelijke leden stelden niet erkend of gerespecteerd en weet [eiser] niet van ophouden. Daarbij gaat het volgens Liber om “zowel het excessief aandringen tot fysiek contact, communicatie of ontmoetingen, als de ongemakkelijke, intieme en persoonlijke onderwerpen die worden aangehaald, zonder ook maar na te denken of de ander hier ok mee is”. Leden hebben geuit dat ze zich gevangen voelen in een gesprek;
  2. dat [eiser] de algemene vergadering van 12 januari 2022 heeft verstoord;
  3. dat [eiser] op de algemene vergadering van 12 januari 2022 zonder toestemming te vragen privéberichten heeft voorgelezen;
  4. dat [eiser] een petitie heeft laten ondertekenen terwijl sommige van de ondertekenaars niet (volledig) op de hoogte waren van de petitie of de petitie niet volledig steunden;
  5. dat [eiser] een incassobureau heeft ingeschakelde om declaraties betaald te krijgen en persoonsgegevens van bestuursleden heeft gedeeld met het incassobureau.

ALV-besluit is vernietigbaar

4.8.

Naar het oordeel van de rechtbank is het ALV-besluit vernietigbaar omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, het aan [eiser] verweten ongewenste gedragspatroon voor een belangrijk deel concrete feitelijke basis mist en de overige redenen het besluit tot ontzetting niet rechtvaardigen. Daarbij is het volgende van belang.

4.9.

Het gedragspatroon dat Liber [eiser] verwijt, komt voor een deel neer op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke beschuldigingen zijn ernstig en raken aan de persoonlijke integriteit van [eiser] . Het had op de weg van Liber gelegen om aan [eiser] te laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseert. Liber heeft dit echter nagelaten. Dit terwijl Liber [eiser] al maanden voor de ALV van ernstige gedragingen had beschuldigd en [eiser] sindsdien meerdere malen om duidelijkheid heeft gevraagd. In de e-mail van 21 oktober 2021 15:03 uur schrijft Liber dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste aanrakingen en fysiek contact. [eiser] heeft op 24 november 2021 aan het bestuur laten weten verbaasd en van slag te zijn en om opheldering gevraagd over de feiten. Daarop antwoordt Liber dat zij niet ingaat op specifieke gebeurtenissen. Vervolgens heeft [eiser] op de algemene vergadering van 12 januari 2022 een petitie voorgelezen waarin onder andere staat dat hij geen inhoudelijk antwoord krijgt op zijn vragen. [eiser] heeft deze petitie op 14 januari 2022 aan Liber gemaild. Liber beantwoordt vervolgens de vragen van [eiser] nog steeds niet en neemt vóór afloop van de termijn van beraad voor een persoonlijk gesprek het bestuursbesluit, waarin zij de verwijten aan [eiser] omschrijft als herhaaldelijk “seksueel grensoverschrijdend gedrag”. Liber geeft in het bestuursbesluit geen handen en voeten aan deze – nog ernstigere – beschuldiging. Op de ALV heeft Liber bij de toelichting op de redenen voor de ontzetting de term “seksueel” niet meer gebruikt, maar wel bewoordingen gebruikt die duiden op fysiek grensoverschrijdend gedrag. Daarbij heeft Liber niet concreet gemaakt aan welke fysiek grensoverschrijdende gedragingen [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt. Op de vraag van een lid of het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft Liber bevestigend geantwoord.

4.10.

Liber heeft tegen de stelling van [eiser] dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ingebracht dat zij voorafgaand aan het bestuursbesluit heeft geprobeerd hoor en wederhoor toe te passen door met [eiser] in gesprek te gaan, maar dat [eiser] dat heeft geweigerd. Verder voert Liber aan dat [eiser] de gelegenheid heeft gekregen om op de ALV zijn zienswijze te geven. Daarmee zou volgens Liber een eventueel gebrek in hoor en wederhoor zijn hersteld, maar [eiser] heeft daar geen gebruik van gemaakt omdat hij te laat op de ALV verscheen. Het betoog van Liber komt erop neer dat er deugdelijke hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden als [eiser] met het bestuur in gesprek was gegaan voorafgaand aan de ALV of als [eiser] op tijd bij de ALV was verschenen. Daarmee gaat Liber er echter aan voorbij dat hoor en wederhoor niet alleen inhoudt dat Liber en [eiser] (al dan niet op de ALV) in gesprek gaan, maar dat Liber [eiser] ook had moeten informeren van welke concrete feiten zij [eiser] beschuldigde. Alleen dan kon [eiser] zich immers deugdelijk verweren tegen de beschuldigingen. Aangezien Liber deze duidelijkheid niet heeft verschaft, is van deugdelijke hoor en wederhoor geen sprake geweest. Liber heeft daarmee niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen bij de totstandkoming van het ALV-besluit.

4.11.

Inmiddels staat tussen partijen niet meer ter discussie dat er geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Volgens Liber is seksueel grensoverschrijdend gedrag ook niet aan het ALV-besluit ten grondslag gelegd, maar ging het om een ongewenst gedragspatroon waarbij [eiser] de grenzen van vaak vrouwelijke leden niet zou hebben erkend of gerespecteerd en excessief zou hebben aangedrongen op fysiek contact. Naar het oordeel van de rechtbank mist echter ook deze grond voor de ontzetting feitelijke basis. Liber heeft namelijk tot op heden niet concreet kunnen maken welke gedragingen van [eiser] hebben geleid tot de conclusie dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan dergelijk ongewenst fysiek gedrag. Desgevraagd heeft Liber ter zitting verklaard geen concrete voorbeelden van dergelijk gedrag te kunnen noemen.

4.12.

De overige redenen die Liber aan het ALV-besluit ten grondslag heeft gelegd zijn niet ernstig genoeg om het besluit tot ontzetting te rechtvaardigen. Het omschreven gedragspatroon – de beschuldigingen van ongewenst fysiek gedrag buiten beschouwing latend – komt er grotendeels op neer dat [eiser] gesprekken voert met mensen die daar niet op zitten te wachten en niet weet wanneer hij moet stoppen. Aan Liber kan worden toegegeven dat dit gedrag sociaal onwenselijk kan zijn. Het gedrag is echter niet dusdanig ernstig dat het een ontzetting rechtvaardigt. De gedragingen van [eiser] op de (digitaal gehouden) algemene vergadering van 12 januari 2022 kunnen voorts niet los worden gezien van de omstandigheid dat Liber zeer zware beschuldigingen had geuit aan het adres van [eiser] , maar niet aan [eiser] had laten weten op welke concrete incidenten zij deze beschuldigingen baseerde. Liber verwijt [eiser] dat hij, nadat [naam 2] tegen hem had gezegd dat hij de petitiebrief niet mocht voorlezen en hem meerdere keren had gedempt, alsnog de petitiebrief heeft voorgelezen. Dit is op zichzelf juist, maar onder de gegeven omstandigheden deels voorstelbaar. [eiser] stelde in de petitiebrief namelijk de gang van zaken rondom de waarschuwingen en schorsing aan zijn adres van oktober 2021 aan de orde. Wellicht was een petitie niet het meest passende middel om deze zaken aan de orde te stellen, maar dát [eiser] deze zaken aan de orde wilde stellen, is voorstelbaar omdat Liber weigerde aan hem duidelijkheid te verschaffen. Liber verwijt [eiser] voorts dat hij zonder toestemming privéberichten voorlas op de algemene vergadering van 12 januari 2022. Dit ging om Whatsappberichten van [naam 3] . Deze Whatsappberichten waren echter niet van persoonlijke aard, maar hadden betrekking op de rol van [naam 3] (als bestuurslid of vertrouwenspersoon) en de bedoeling van haar uitnodiging aan [eiser] voor een gesprek. Verder verwijt Liber [eiser] dat hij een petitie heeft laten ondertekenen terwijl sommige ondertekenaars niet (volledig) op de hoogte waren van de petitie of de petitie niet volledig steunden. Volgens [eiser] hebben sommige leden zich na de chaotisch verlopen algemene vergadering van 12 januari 2022, na kennelijke druk van het bestuur, misschien bedacht. Liber betwist dat zij druk heeft uitgeoefend maar acht het mogelijk dat leden zich na de chaotisch verlopen algemene vergadering van 12 januari 2022 bedacht kunnen hebben. Van bewuste misleiding van leden door [eiser] is dus niet gebleken. Tot slot verwijt Liber [eiser] dat hij een incassobureau heeft ingeschakeld om declaraties betaald te krijgen en persoonsgegevens van bestuursleden heeft gedeeld met het incassobureau. Het inschakelen van een incassobureau kan geen reden voor ontzetting zijn. Dat zou een lid namelijk ernstig beperken in zijn mogelijkheden om een vordering op een vereniging te incasseren. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij slechts het telefoonnummer dat op de website staat en een e-mailadres van de penningmeester heeft doorgegeven aan het incassobureau, omdat er geen publiekelijk bekende contactgegevens van Liber beschikbaar waren. Liber heeft dit niet betwist. Niet valt in te zien waarom [eiser] verweten zou moeten worden dat hij de door hem genoemde gegevens heeft gedeeld met een incassobureau.

4.13.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het ALV-besluit vernietigen, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het argument van [eiser] dat het ALV-besluit vernietigd moet worden omdat de uitnodiging voor de ALV niet de plaats van de vergadering meldt, behoeft dan ook geen bespreking meer.

Rectificatie

4.14.

Daarnaast vordert [eiser] rectificatie. Daarvoor moet worden beoordeeld of Liber op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is omdat zij op onrechtmatige wijze onjuiste en/of door onvolledigheid misleidende informatie van feitelijke aard heeft verstrekt (artikel 6:162 BW jo. artikel 6:167 BW) zowel binnen als buiten Liber. Daarbij moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen.

4.15.

Uit de dagvaarding en de toelichting ter zitting van [eiser] blijkt dat het [eiser] het meest steekt dat Liber hem heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. [eiser] wijst erop dat dit in het bestuursbesluit is genoemd, dat hierover gesproken is op de ALV en dat Liber ook dergelijke uitingen heeft gedaan aan zusterverenigingen. Liber voert hiertegen aan dat het woord “seksueel” uitsluitend is genoemd in het bestuursbesluit en dat dit alleen aan [eiser] is gestuurd, dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet aan de ALV is voorgelegd als grond voor de ontzetting, dat zij op de ALV slechts bevestigend heeft geantwoord op de vraag van een lid of het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat Liber daarover geen uitlatingen heeft gedaan bij zusterverenigingen.

4.16.

Gelet op de beschrijving die Liber op de ALV heeft gegeven van het ongewenste gedragspatroon kan dat bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat [eiser] mede is ontzet omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan fysiek grensoverschrijdend gedrag. Zoals Liber ook zelf onderkent in haar conclusie van antwoord, kunnen de leden van Liber het door Liber omschreven gedrag als seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben opgevat. Liber heeft voorts bevestigd dat het gedrag van [eiser] in het bestuursbesluit was omschreven als seksueel grensoverschrijdend gedrag en daarbij ook niet verduidelijkt dat daarvan feitelijk geen sprake was en dat dit dus ook niet als grond voor de ontzetting aan de ALV werd voorgelegd. Dit kan mogelijk de gedachte bij leden hebben gevoed dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verder heeft Liber op een vergadering van de vereniging ZEUS van 20 mei 2022 te kennen gegeven dat een lid van Liber is geroyeerd om “voornamelijk langer termijn gedrag naar jonge dames in de vereniging”. Deze uitlating kan bij leden van ZEUS de gedachte hebben gevoed dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag.

4.17.

De hiervoor genoemde uitlatingen van Liber moeten zonder twijfel als beschadigend voor [eiser] worden aangemerkt en missen, zoals hiervoor al is overwogen, een concrete feitelijke basis. Dat brengt mee dat Liber tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft een voldoende gerechtvaardigd belang dat Liber die uitlatingen rectificeert in de vorm van een mededeling aan de leden van Liber, de oud-leden van Liber die lid waren ten tijde van het ALV-besluit en aan de leden van ZEUS. De rechtbank ziet geen grond voor een rectificatie aan andere verenigingen of aan onderwijsinstellingen, aangezien niet is gebleken dat Liber buiten haar eigen vereniging en ZEUS voor [eiser] schadelijke uitlatingen heeft gedaan. De rechtbank zal de tekst van het rectificatiebericht bepalen. Daarbij is rekening gehouden met wat in het kader van deze procedure is komen vast te staan en de over en weer aan de orde zijnde belangen.

4.18.

Liber wordt geboden om, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat Liber daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het hieronder opgenomen bericht op haar website te plaatsen gedurende drie maanden, aan vereniging ZEUS te berichten en te e-mailen naar al haar huidige leden, alsmede aan alle oud-leden die lid waren op 16 maart 2022.

Woonvereniging

Ik behandel geen VvE zaken op dit weblog, maar dit gaan om een woonvereniging. Het lidmaatschap is geld waard.

“[de financier] heeft verder een beroep gedaan op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW. Hij heeft aangevoerd dat alle betrokkenen ervan uitgingen dat [de financier] rechthebbende op studio 1 was en daarmee het lidmaatschap of een vergelijkbare positie bezat, dat hij gedurende tien jaar het ongestoord bezit en gebruik van studio 1 heeft gehad en dat hij ter zake te goeder trouw was. “

“Ook dit argument kan niet leiden tot het aannemen van een lidmaatschapsrecht. Een lidmaatschapsrecht is een persoonlijk recht dat niet door verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW wordt verkregen. Daarbij komt dat verkrijgende verjaring bezit te goeder trouw vergt en dat is in dit geval niet komen vast te staan. Van (ondubbelzinnig) bezit is geen sprake omdat [de financier] er blijkens zijn eigen stellingen zelf vanuit ging dat hij een pandrecht had, en dus geen bezit van de studio of het lidmaatschapsrecht dat recht gaf op gebruik van de studio. “

“In afwijking van de wettelijke regeling beslist bij de Woonvereniging niet het bestuur maar de algemene vergadering over de toelating als lid. Niet gesteld of gebleken is dat de algemene vergadering, die toen in ieder geval ook bestond uit de leden die studio’s 2 tot en met 5 mochten bewonen, tot de toelating van [de financier] als lid heeft besloten. Daarbij komt dat de afspraken van 26 juni 2009 niet de toelating als lid inhouden, maar toekenning van “rechten (…) m.b.t. het vruchtgebruik, verhuur en verkoop van studio 1”. Dat is niet hetzelfde als een lidmaatschap; een lidmaatschap houdt meer in. Ook materieel is geen sprake van een lidmaatschap, in de zin dat geen sprake is van betaling van inleggeld en bewoning door [de financier] . Niet gebleken is dat [de financier] inleggeld heeft betaald. “

“De rechtbank heeft geoordeeld dat [de financier] met de afspraak van 26 juni 2009 geen eerste recht van koop op het pand heeft verkregen. De rechtbank overwoog dat het bestuur van de Woonvereniging zonder toestemming van de algemene vergadering niet bevoegd is overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van onroerende zaken aan te gaan en dat die toestemming niet is verleend voor het verlenen van een eerste recht van koop aan [de financier] . [de financier] moet dat tegen zich laten gelden. Dat betekent dat de Woonvereniging jegens [de financier] niet tekort is geschoten door hem het pand niet aan te bieden, zo overwoog de rechtbank. “

Dit lijkt me een beroep op artikel 2:44 lid 2 BW. Dat een recht van eerste koop eronder valt, is niet helemaal evident. De wet spreekt van ” overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen”.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6121

Intern beroep verhinderen

“Bij brief van 14 november 2022 heeft het bestuur aan [eiser] medegedeeld dat zij het lidmaatschap van [eiser] per direct opzeggen (hierna: het Besluit). Het bestuur noemt als reden voor de opzegging dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de Website, [eiser] geen antwoord geeft op de vragen van het bestuur over de Website, het niet lukt om in gesprek te gaan met [eiser] en [eiser] niet langer een positieve bijdrage levert aan de Watersportvereniging. “

“In een e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiser] het bestuur geïnformeerd dat hij de Website niet heeft gemaakt (…) [en dat] [eiser] wenst de ledenvergadering bijeen te roepen om het Besluit aan te vechten en heeft het bestuur verzocht om binnen drie weken de ledenvergadering te beleggen.

“In reactie hierop heeft het bestuur op 23 maart 2023 aan [eiser] bericht dat het aanvragen van een bijzondere ledenvergadering om het Besluit terug te draaien buiten alle proporties en onredelijk is. Het bestuur heeft de opzegging naar eigen zeggen eerder al heroverwogen. [eiser] heeft volgens het bestuur een reeds geplande ledenvergadering niet benut om hier tegen op te komen en de opzegging heeft vier maanden geleden plaatsgevonden. “

De rechtbank: “De statuten voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de ledenvergadering als een lidmaatschap wordt opgezegd door het bestuur. Vast staat dat in de opzeggingsbrief van 14 november 2022 geen melding is gemaakt van deze beroepsmogelijkheid. Het bestuur heeft [eiser] daar ook naderhand niet op gewezen, terwijl [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het Besluit. Zo heeft [eiser] in correspondentie tussen hem en het bestuur (2.8 en 2.10) benoemd dat hij zich niet kon vinden in de redenen voor opzegging en zich tegen de opzegging verzet. [eiser] heeft het bestuur op 13 maart 2023 hierna ook expliciet verzocht om het bijeenroepen van een ledenvergadering, om tegen de opzegging door het bestuur op te komen. De weigering van het bestuur hierna om over te gaan tot het bijeenroepen van de ledenvergadering, maakt dat het Besluit in strijd is met de door artikel 2:8 geëiste redelijkheid en billijkheid. Immers, met deze gang van zaken heeft het bestuur verhinderd dat [eiser] in beroep kon gaan tegen het Besluit, waartoe hij op grond van de statuten gerechtigd was.”

“Vast staat dat het in deze zaak gaat om een besluit tot opzegging en niet tot ontzetting. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen opzegging van lidmaatschap (2:36 BW) en ontzetting van een lid (2:35 BW). Het gaat om twee verschillende wijzen waarop het lidmaatschap eindigt, waarvoor een zelfstandige grond bestaat. Voor ontzetting is slechts plaats als een lid heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. De wet voorziet in een beroepsmogelijkheid voor het ontzette lid bij de ledenvergadering, waarvoor een termijn is bepaald. Wat opzegging betreft, bestaat deze wettelijke beroepsmogelijkheid en termijn niet. De Watersportvereniging heeft ervoor gekozen om in haar statuten te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij opzegging.”

” Dit betekent echter niet dat hierop de wettelijke bepalingen inzake ontzetting van toepassing zijn. Dat het Watersportverbond in haar statuten wel een beroepstermijn bepaalt bij zowel opzegging als ontzetting, doet er in dit verband niet toe. De statuten van het Watersportverbond zijn niet van toepassing op de verhouding tussen de Watersportvereniging en haar leden. Nu de statuten van de Watersportvereniging geen termijn voorschrijven voor het instellen van beroep tegen een opzeggingsbesluit en het voor het bestuur bovendien al geruime tijd kenbaar was dat [eiser] op wenste te komen tegen het Besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar verweer te volgen dat [eiser] op 13 maart 2023 in redelijkheid niet meer kon verzoeken om het bijeenroepen van de ledenvergadering.”

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5137

Iemand weigeren als lid

Een vereniging weigert iemand als lid. De voorzieningenrechter: “De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

“[Er is een] beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.”

“Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating […], is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.”

Opmerking: de zaken kunnen bepaald anders liggen als er sprake is van discriminatie of als de geweigerde persoon discriminatie aanvoert.

De zaken liggen ook anders als de vereniging een monopolie heeft op juridische grondslag (of mogelijk op feitelijke grondslag) (ik zou de recente jurisprudentie moeten opzoeken; zie bijv. de Windpark Zeewolde zaak).

In zoverre is het opvallend dat niet besproken wordt dat het gaat om een schietvereniging. Het lid kan niet zomaar gaan schieten met geweren buiten het verband van de vereniging, meen ik.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:4799

uitgangspunt

5.5.

De voorzieningenrechter stelt het volgende uitgangspunt voorop.

De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de statuten van de vereniging inhouden dat het aan het bestuur van de vereniging is om te beslissen over de toelating van – in dit geval werkende (vader [eiser] ) en junior (zoon [eiser] ) – leden tot de vereniging (zie rechtsoverweging 3.3.). De statuten bevatten daarmee geen van artikel 2:33 BW afwijkende regeling.

5.7.

Niet in geschil is tussen partijen dat er in aanvulling op de statuten een huishoudelijk reglement is opgesteld, waaraan partijen eveneens gebonden zijn. In artikel 4 van het huishoudelijk reglement staat opgenomen wanneer iemand als senior- of juniorlid, c.q. gezinslid en/of nevenlid, tot de vereniging kan (onderstreping voorzieningenrechter) worden toegelaten (zie rechtsoverweging 3.4.).

5.8.

Ook is niet in discussie tussen partijen dat [eiser] c.s. het aanmeldingsformulier van de vereniging hebben ingevuld en ondertekend en dat zij zich daarmee akkoord hebben verklaard met de daarin opgenomen voorwaarden. Enkele van die voorwaarden zijn dat het besluit dat het bestuur van de vereniging over de toelating neemt bindend is, dat het de aanvrager bekend is dat het bestuur volgens de statuten van de vereniging het lidmaatschap kan weigeren zonder opgaaf van redenen en dat de aanvrager verklaart zich neer te leggen bij het door het bestuur te nemen besluit (zie rechtsoverweging 3.5.).

5.9.

Deze bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement, alsook de voorwaarden opgenomen in het aanmeldingsformulier, geven het bestuur van de vereniging dus een ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot toelating van leden, in dit geval specifiek die van werkend lid (vader [eiser] ) en juniorlid (zoon [eiser] ) te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur gebruik heeft gemaakt.

5.10.

Indien en voor zover aan het standpunt van [eiser] c.s. de opvatting ten grondslag ligt dat het bestuur niet anders kon en mocht besluiten dan [eiser] c.s. toe te laten als volwaardig lid, aangezien zij de toelatingsprocedure (zoals opgenomen in artikel 4 van het huishoudelijk reglement) volledig (en met goed gevolg) hadden doorlopen, miskennen [eiser] c.s. hierbij de ruime beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.

5.11.

De stelling van [eiser] c.s., onder verwijzing naar artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement, dat een bezwaar tot toelating is voorbehouden aan de overige leden en niet aan het bestuur, reden waarom na zes maanden simpelweg toelating had moeten volgen omdat er bij de leden geen bezwaren bestonden tegen [eiser] c.s. (hetgeen de vereniging overigens heeft betwist), wordt dan ook gepasseerd.

Daarbij komt dat van een schriftelijke bevestiging als bedoeld in artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement (nog) geen sprake was.

5.12.

Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating (anders dan de wat gratuite opmerking dat het bestuur van de vereniging niet is gebaat bij nieuwe leden die hun zin proberen door te drijven en het door vader [eiser] maken van een – in de ogen van het bestuur – emotionele opmerking over zijn ex-vrouw), is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.

De stelling van [eiser] c.s. dat het bestuur zoon [eiser] in tegenstelling tot vader [eiser] in het geheel zonder enige motivering een volwaardig lidmaatschap heeft ontzegd, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst van deze procedure (voor zoon [eiser] ).

5.13.

Het door [eiser] c.s. gestelde belang om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de vereniging omdat zij dan als vader en zoon – in tegenstelling tot bij andere schietverenigingen – gezamenlijk deel kunnen nemen aan de disciplines die zij wensen, maakt niet dat sprake is van een dermate groot belang dat de op zwakke gronden gebaseerde weigering van het lidmaatschap van [eiser] c.s. door het bestuur in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.14.

Dat partijen – tot slot – verschillen over de wijze waarop het woord kan in artikel 4.5 van het huishoudelijk reglement moet worden uitgelegd (discretionaire bevoegdheid van het bestuur (de vereniging), of niet ( [eiser] c.s.)), maakt niet dat anders, in het voordeel van [eiser] c.s., moet worden geoordeeld. Artikel 15 van de statuten ondervangt deze situatie bovendien en regelt dat bij verschil van mening over de wijze waarop een bepaling in de statuten of het huishoudelijk reglement moeten worden uitgelegd, en in de gevallen waarin noch de statuten, noch het huishoudelijk reglement voorzien, het bestuur beslist.