10 jaar Verenigingsrecht blog!

Tien jaar geleden ben ik begonnen met dit weblog. De eerste post ging over een bungalowpark-zaak.

De problematiek van bungalowparken (en andere quasi-vve’s) blijft spelen (waarbij in het algemeen de bewoners die hun lidmaatschap opzeggen, wel naar redelijkheid moeten blijven meebetalen aan het onderhoud van de gemeenschappelijke ruimte, zie bijv. deze uitspraak).

Een onderwerp dat gelukkig tegenwoordig wel minder vaak speelt (in elk geval minder vaak tot een rechterlijke uitspraak komt) is het verschil tussen ontzetting (royement) van een lid en opzegging van het lidmaatschap door de vereniging. Besturen komen er misschien vaker op tijd achter dat als af willen van een lid (zonder het lid per se de ‘zwaarste straf’ op te leggen), de juridische logische stap is om als vereniging het lidmaatschap op te zeggen van het lid (en dus niet om het lid te ‘royeren’). Zie  ook mijn tips over het royeren van leden.

Verduistering

 Kernpunten

  • De penningmeester (een vrouw) heeft € 33.400,80 van [eiseres – de vereniging] verduisterd door dat met valse omschrijvingen naar twee rekeningen, waaronder minimaal één eigen rekening, over te boeken.   Dit staat vast.
  • ” Op 3 juli 2019 is [gedaagde – de penningmeester] door de politierechter veroordeeld in verband met de verduisteringen bij [eiseres] . In het kader van de strafzaak is strafrechtelijk beslag op de auto van [gedaagde] gelegd.”
  • De uitspraak gaat verder over procedurele verwikkelingen zodat de vereniging het geld van de verkoop van de auto krijgt van de politie (van het Openbaar Ministerie).

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:7612

Inhoudsindicatie
Terugbetaling van door penningmeester verduisterde geldbedragen aan vereniging. Hoofdsom erkend. Beslagkosten toegewezen. Buitengerechtelijke kosten afgewezen, onvoldoende gesteld dat incassowerkzaamheden zijn verricht.

2De feiten

2.1.

[gedaagde] is medio 2017 toegetreden tot het bestuur van [eiseres] , in de functie van penningmeester. Vanuit die functie had zij vanaf 4 september 2017 toegang tot de bankrekening van [eiseres] . Tussen 6 september 2017 en medio 2018 heeft [gedaagde] (minimaal) € 33.400,80 van [eiseres] verduisterd door dat met valse omschrijvingen naar twee rekeningen, waaronder minimaal één eigen rekening, over te boeken.

2.2.

Namens [eiseres] is op 14 september 2018 aangifte gedaan van fraude.

2.3.

Tussen 1 en 8 oktober 2018 hebben (de gemachtigde van) [eiseres] en [gedaagde] per e-mail contact gehad over een terugbetalingsregeling. Op 5 oktober heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] ge-e-maild: ‘Uw mail met daarin een nieuw voorstel om uw schuld van € 33.400,80 vermeerderd met rente aan [eiseres] Haarlem terug te betalen heb ik in goede orde ontvangen.
Om te beginnen mis ik in uw voorstel hetgeen u mij telefonisch wel had gezegd, namelijk dat u ook uw vakantiegeld en alle andere extraatjes van uw werkgever zou gebruiken om de betreffende schuld af te lossen.


Het gaat immers om een bedrag van ruim € 33.000,- vermeerderd met wettelijke rente en als u € 500,- per maand gaat betalen bent u in ieder geval nog ongeveer zes jaar bezig om uw schuld af te lossen. […] als u één termijn van € 500,- niet betaalt vervalt de regeling en zal ik namens cliënte alsnog de dagvaarding tegen u laten uitreiken.’

2.4.

Op die e-mail is door [gedaagde] gereageerd: ‘ [eiseres] kan ervan op aan dat ik de schuld netjes en zo snel mogelijk zal terug betalen.
Naast de 500 per maand zal ik daarnaast ook zoals telefonisch met u heb besproken maar niet in de mail heb benoemt, in de maanden juni en december een extra bedrag van 500 euro aflossen aan [eiseres] . […]’

2.5.

[gedaagde] heeft tussen 4 oktober 2018 en 27 juni 2019 € 5.500,- aan [eiseres] betaald. Na 27 juni 2019 heeft [gedaagde] geen betalingen meer aan [eiseres] gedaan.

2.6.

Op 3 juli 2019 is [gedaagde] door de politierechter veroordeeld in verband met de verduisteringen bij [eiseres] . In het kader van de strafzaak is strafrechtelijk beslag op de auto van [gedaagde] gelegd.

2.7.

Bij e-mail van 5 augustus 2019 heeft [gedaagde] op verzoek van de gemachtigde van [eiseres] toestemming gegeven om de opbrengst van de auto direct aan [eiseres] over te maken. Naar aanleiding van die toestemming heeft de gemachtigde van [eiseres] contact gehad met het ‘afpakteam Noord-Holland’ van het Openbaar Ministerie (‘OM’), en heeft de gemachtigde van [eiseres] het OM gevraagd of deze bevestiging van mevrouw [gedaagde] voldoende was om de opbrengst van de verkoop van de auto rechtstreeks aan [eiseres] over te maken. Het OM heeft op die vraag bij e-mail van 6 augustus 2019 gereageerd: ‘Het volgende kan ik u melden, het is niet mogelijk om het voorwerp aan uw cliënt over te dragen. Mw. [gedaagde] heeft afstand gedaan van het voorwerp, hierdoor zou het voorwerp aan de staat vervallen.
Uw cliënt heeft geen titel om het voorwerp overgedragen te krijgen. Een executoriale of conservatoire titel zou de oplossing zijn om het voorwerp te kunnen overdragen aan uw cliënt.’

2.8.

Op 12 augustus 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] per e-mail geschreven: ‘Ik heb van de penningmeester van [eiseres] begrepen dat u over de maand juni slechts € 500,- heeft betaald, terwijl u volgens afspraak ook uw vakantiegeld zou gebruiken om af te lossen op uw schuld. Bovendien vertelde de penningmeester mij dat u over de maand juli helemaal niets heeft betaald.
Dat betekent dus dat er een aanzienlijke achterstand is in de terugbetaling van uw schuld.
Namens cliënte verzoek ik u – en voor zover nodig sommeer ik u – die achterstand binnen vijf dagen na heden in te lopen bij gebreke waarvan ik cliënte zal adviseren civielrechtelijke incassomaatregelen tegen u te nemen.
De kosten daarvan komen uiteraard voor uw rekening.’

2.9.

Bij e-mail van dezelfde dag heeft de gemachtigde van [gedaagde] onder andere gereageerd: ‘Aangaande de betalingsregeling kan ik u melden dat cliënte thans niet meer in staat is om de maandelijks overeengekomen bedragen te voldoen. Dit komt er ergo op neer dat cliënte uw cliënte op dit moment helaas niets te bieden heeft. Als dit anders wordt zal zij uiteraard haar verplichtingen weer voort zetten.
Cliënte erkent de schuld en heeft zelfinzicht getoond. Een nu nog door te lopen buitengerechtelijk incassotraject (middels incasso- of deurwaarderskantoor), waar u cliënte bij e-mail heden over heeft bericht, is gelet op deze uiteenzetting van feiten volstrekt kansloos. U weet net zo goed als ik dat dit de kosten bij cliënte nodeloos hoger doet oplopen. Uw cliënte schiet daar verder ook niets meer op.
Wat mij en cliënte betreft mag u rechtsreeks over gaan tot het dagvaarden van cliënte, zodat u hiermee op korte termijn naar alle waarschijnlijkheid een titel in handen hebt om verder te executeren. Daarna moet de deurwaarder maar kijken of er verder verhaal kan worden genomen op cliënte […]’

2.10.

De auto is op 16 augustus 2019 verkocht voor een bedrag van € 6.280,-.

2.11.

Bij verzoekschrift van 19 augustus 2019 heeft [eiseres] de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem verzocht haar verlof te verlenen om te laste van [gedaagde] conservatoir beslag tot afgifte van (de opbrengst) van de auto te doen leggen onder het OM. Het verlof om conservatoir beslag te mogen leggen is op 20 augustus verleend.

2.12.

Op 29 oktober 2019 heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bedrag van € 6.294,79 aan [eiseres] betaald, onder vermelding van de omschrijving: ‘[…] Teruggave gelden / [gedaagde] ’

Bungalowparkzaak

 Kernpunten

  • Een lid wil zijn lidmaatschap van de bungalowparkvereniging opzeggen. De vereniging is een quasi-VVE. Eerst oordeelt de rechtbank dat het geen echte VVE is.
  • “Het bungalowpark is niet gesplitst in appartementsrechten. De vereniging waarvan een eigenaar van een kavel op het bungalowpark ingevolge de toepasselijke bepalingen verplicht lid is, is derhalve geen vereniging zoals bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Aldus is er geen onlosmakelijk verband tussen de eigendom van een kavel op het bungalowpark en het lidmaatschap van de vereniging. Het verplichte lidmaatschap van de vereniging is op grond van artikel 2:35 BW in beginsel opzegbaar. Dat sprake is van een ander wettelijke uitzondering op de opzegbaarheid van het lidmaatschap, is niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. Dit betekent dat het lidmaatschap van de vereniging opzegbaar is. Dat in de akte van levering een kettingbeding is opgenomen inhoudende dat een eigenaar van een bungalow op het Bungalowpark Zuiderveld verplicht is om lid te zijn en te blijven van VvE Zuiderveld, kan geen uitzondering vormen op het fundamentele recht dat besloten ligt in artikel 2:35 BW”.
  • De vereniging is opgericht als coöperatie in de zin van artikel 2:53 BW. De bedoeling was om het lidmaatschap alsnog niet-opzegbaar te maken, dus om het meer een VVE te maken. Dat werkt niet.
  • “Voor een coöperatie geldt dat aan het uittreden in de statuten voorwaarden kunnen worden verbonden, die dan in overeenstemming moeten zijn met het doel en de strekking van de coöperatie (artikel 2:60 BW). Een voorwaarde die verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden. Het doel van de vereniging zoals blijkt uit artikel 3 van de statuten (zowel in de versie van voor de statutenwijziging in 2016 als in die van daarna) biedt ook naar het oordeel van het hof onvoldoende rechtvaardiging voor het stellen van de verstrekkende voorwaarde dat uittreding enkel mogelijk is indien het lid zijn eigendom van de bungalow op het Bungalow Zuiderveld overdraagt. Zo oefent de vereniging geen bedrijf in eigenlijke zin uit, heeft de vereniging niet het karakter van een intensieve coöperatieve samenwerkingsvorm en is geen sprake van aanzienlijke investeringen ten behoeve van de gezamenlijke bungaloweigenaren die bij uittreding van leden onevenredig zwaar gaan drukken op de overblijvende leden. De door de vereniging gestelde voorwaarde aan uittreding is derhalve ongeoorloofd. Dat [geïntimeerde] in de leveringsakte contractueel haar wettelijke opzeggingsbevoegdheid aan banden heeft gelegd, zoals aangevoerd door de vereniging, brengt daar geen verandering in. De vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep [geïntimeerde] op artikel 2:60 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar dit standpunt wordt verworpen. Er dient aan zware eisen te worden voldaan voordat een dwingende bepaling als artikel 2:60 BW vanwege de maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar terzijde kan worden gesteld.”.
  • De eigenaar van de bungalow moet wel mee blijven betalen aan de kosten, op grond van ongerechtvaardigde verrijking. 

5De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1

Het gaat in hoger beroep in de kern om de vraag of [geïntimeerde] gerechtigd was haar lidmaatschap van de vereniging te beëindigen en of zij nog een vergoeding aan de vereniging verschuldigd is.

5.2

Met grief 1 bestrijdt de vereniging de opzegbaarheid van het lidmaatschap van [geïntimeerde] .

5.3

Het bungalowpark is niet gesplitst in appartementsrechten. De vereniging waarvan een eigenaar van een kavel op het bungalowpark ingevolge de toepasselijke bepalingen verplicht lid is, is derhalve geen vereniging zoals bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Aldus is er geen onlosmakelijk verband tussen de eigendom van een kavel op het bungalowpark en het lidmaatschap van de vereniging. Het verplichte lidmaatschap van de vereniging is op grond van artikel 2:35 BW in beginsel opzegbaar. Dat sprake is van een ander wettelijke uitzondering op de opzegbaarheid van het lidmaatschap, is niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. Dit betekent dat het lidmaatschap van de vereniging opzegbaar is. Dat in de akte van levering een kettingbeding is opgenomen inhoudende dat een eigenaar van een bungalow op het Bungalowpark Zuiderveld verplicht is om lid te zijn en te blijven van VvE Zuiderveld, kan geen uitzondering vormen op het fundamentele recht dat besloten ligt in artikel 2:35 BW

5.4

Voor een coöperatie geldt dat aan het uittreden in de statuten voorwaarden kunnen worden verbonden, die dan in overeenstemming moeten zijn met het doel en de strekking van de coöperatie (artikel 2:60 BW). Een voorwaarde die verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden. Het doel van de vereniging zoals blijkt uit artikel 3 van de statuten (zowel in de versie van voor de statutenwijziging in 2016 als in die van daarna) biedt ook naar het oordeel van het hof onvoldoende rechtvaardiging voor het stellen van de verstrekkende voorwaarde dat uittreding enkel mogelijk is indien het lid zijn eigendom van de bungalow op het Bungalow Zuiderveld overdraagt. Zo oefent de vereniging geen bedrijf in eigenlijke zin uit, heeft de vereniging niet het karakter van een intensieve coöperatieve samenwerkingsvorm en is geen sprake van aanzienlijke investeringen ten behoeve van de gezamenlijke bungaloweigenaren die bij uittreding van leden onevenredig zwaar gaan drukken op de overblijvende leden. De door de vereniging gestelde voorwaarde aan uittreding is derhalve ongeoorloofd. Dat [geïntimeerde] in de leveringsakte contractueel haar wettelijke opzeggingsbevoegdheid aan banden heeft gelegd, zoals aangevoerd door de vereniging, brengt daar geen verandering in. De vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep [geïntimeerde] op artikel 2:60 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar dit standpunt wordt verworpen. Er dient aan zware eisen te worden voldaan voordat een dwingende bepaling als artikel 2:60 BW vanwege de maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar terzijde kan worden gesteld. De door de vereniging in punt 11 van de memorie van grieven uiteengezette omstandigheden -kort gezegd inhoudende dat [geïntimeerde] wist waartoe zij zich verbond en de belangen van de bungaloweigenaren bij een verplicht lidmaatschap – zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat het beroep op artikel 2:60 BW door [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Grief 1 wordt dan ook verworpen.

5.5

De vereniging heeft in hoger beroep verder het standpunt ingenomen dat [geïntimeerde] zich, los van het lidmaatschap, in de leveringsakte en oprichtingsakte contractueel verbonden heeft jegens de vereniging. Zij stelt in dit verband dat [geïntimeerde] zich heeft verbonden om lid te worden en te blijven van de vereniging, welke verplichting uit de aard van de zaak tevens inhoudt dat zij zich heeft verbonden om zich te onderwerpen aan de statuten en reglementen van de vereniging. Deze stelling impliceert al dat die verbondenheid om zich te onderwerpen aan de reglementen en statuten samenhangt met het lidmaatschap. Nu het lidmaatschap rechtsgeldig is beëindigd, kan dit geen grondslag voor gebondenheid aan de statuten en het huishoudelijk reglement meer opleveren. De vereniging heeft nog gesteld dat [geïntimeerde] middels de leveringsakte gebonden kan worden geacht aan de (overige) algemene voorwaarden van de vereniging zoals neergelegd in de oprichtingsakte. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, omdat de vereniging niet heeft gesteld uit welke specifieke bepalingen van die akte (de algemene voorwaarden) zou volgen dat [geïntimeerde] zich verbonden heeft om zich te onderwerpen aan de statuten en het huishoudelijk reglement, of anderszins om de door de vereniging vastgestelde contributies te betalen ook wanneer zij geen lid van de vereniging is. Uit de door de vereniging aangehaalde tekst uit de aktes volgt dit naar het oordeel van het hof niet.

5.6

De vereniging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zij een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking heeft op [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft de vereniging daarin gevolgd met dien verstande dat de kantonrechter de kosten die over de jaren 2017 en 2018 als schade kunnen worden toegerekend aan (het perceel van) [geïntimeerde] heeft begroot op de door [geïntimeerde] al betaalde bedragen. [geïntimeerde] is daar in hoger beroep niet tegenop gekomen. Zij heeft niet bestreden dat zij een jaarlijkse vergoeding verschuldigd is voor het beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen. [geïntimeerde] heeft in dit verband in eerste aanleg onderbouwd aangevoerd dat de afgelopen jaren de gemeenschappelijke eigendommen beheerd konden worden van een bijdrage van ongeveer € 350,- per parkbewoner. Zij heeft daarbij vermeld dat de kosten die de vereniging aan [geïntimeerde] wil doorberekenen niet de werkelijk voor de mandelige zaak en mede ten behoeve van haar gemaakte kosten zijn. Zij heeft verder nog het standpunt ingenomen dat zij geen gebruik maakt van de vuilcontainer en daarom niet hoeft bij te dragen aan de betreffende beheerkosten. [geïntimeerde] heeft daarmee gemotiveerd betwist dat de door de vereniging vastgestelde contributie gelijk is aan de door de vereniging geleden schade uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. De vereniging heeft ook in hoger beroep haar stelling dat haar schade – bestaande uit de werkelijk gemaakte kosten die tot verrijking van [geïntimeerde] zouden hebben geleid – gelijk is aan de door de vereniging jaarlijks vastgestelde contributie onvoldoende (cijfermatig) onderbouwd. Het hof begroot de jaarlijkse gebruikskosten die als schade ten laste van [geïntimeerde] kunnen worden gebracht voor de jaren 2017 en 2018 daarom net als kantonrechter op de door [geïntimeerde] al betaalde bedragen.

5.7

De vereniging heeft in reconventie ook in hoger beroep niet onderbouwd welk afzonderlijk belang zij heeft bij de gevorderde verklaring voor recht inhoudende dat [geïntimeerde] gebonden is aan de (overige) algemene voorwaarden uit de oprichtingsakte. Grieven 2 en 3 worden verworpen.

5.8

Grieven 4 en 5, die zien op de proceskosten en het dictum van het bestreden vonnis, slagen gezien het voorgaande evenmin.

6De slotsom

6.1

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

6.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de vereniging in de ko

Referendum (FvD)

 Kernpunten

  • De uitspraak in kort gedinig over het forum over de vraag of dhr. Baudet partijleider kan blijven bij de FvD. De rechter oordeelt van wel. Met name wordt de ALV niet omzeilt omdat het referendum bindend is voor het bestuur.
  • De rechter geeft een duidelijke overwering over het recht van leden om kwesties voor te leggen aan de rechter.
  • “ndien een lid van FvD meent dat zonder geldige redenen besluiten worden genomen door het bestuur, moet hij dat kunnen laten toetsen bij de rechter. Wel dient de rechter bij de beoordeling terughoudendheid te betrachten. Alleen als sprake is van besluiten of handelingen die in redelijkheid niet hadden kunnen worden genomen of verricht, kan er reden zijn voor ingrijpen. [Het lid] kan dus worden ontvangen in zijn eis, maar beoordeeld moet worden of hij deze lat voor rechterlijk ingrijpen haalt.”
    • Ik merk op dat dit anders kan zijn als er een functionerende beroepscommissie is. 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2020:6301

4.3.

Uitgangspunt is dat diegenen die krachtens de wet en de statuten zijn betrokken bij een rechtspersoon, zich op grond van artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Die eisen van redelijkheid en billijkheid brengen onder meer mee dat het bestuur van – in dit geval – FvD geldige redenen moet hebben voor zijn handelingen. Indien een lid van FvD meent dat zonder geldige redenen besluiten worden genomen door het bestuur, moet hij dat kunnen laten toetsen bij de rechter. Wel dient de rechter bij de beoordeling terughoudendheid te betrachten. Alleen als sprake is van besluiten of handelingen die in redelijkheid niet hadden kunnen worden genomen of verricht, kan er reden zijn voor ingrijpen. [eiser] kan dus worden ontvangen in zijn eis, maar beoordeeld moet worden of hij deze lat voor rechterlijk ingrijpen haalt.

Het referendum

4.4.

Het standpunt van [eiser] komt er samengevat op neer dat het bestuur van FvD door het uitschrijven van het referendum op oneigenlijke gronden de ALV omzeilt. Dat is echter niet het geval. Het referendum ging niet over de vraag wie er voor FvD op de kieslijst voor de Tweede Kamerverkiezingen moet komen te staan, maar over de vraag of de leden verder willen met [bestuurder 1] als partijleider. Duidelijk is dat met het wegvallen van [bestuurder 5] als vijfde bestuurder een patstelling binnen het bestuur was ontstaan, omdat de resterende bestuursleden twee aan twee tegenover elkaar stonden. Het bestuur was met name verdeeld over de vraag wat de positie van [bestuurder 1] inmiddels was. Dat is voor FvD de beweegreden geweest om het referendum uit te schrijven. Op haar website heeft zij de noodzaak, het doel en de consequenties van het referendum duidelijk toegelicht (zie hiervoor onder 2.13). De uitkomst van het referendum was bindend voor het bestuur, niet voor de leden. Over de inrichting van het nieuwe bestuur en de kandidatenlijst voor de verkiezingen van maart 2021 zal de ALV nog mogen stemmen. Van het omzeilen van de ALV is dus geen sprake.

Vereniging betaalt rekening niet

 Kernpunten

  • Een buurtvereniging betaalt de rekening van haar advocaat niet (mogelijk ging het om bezwaar en beroep tegen een bouwvergunning, zie hier). De advocaat begint een rechtszaak tegen zowel de vereniging als vermoedelijk een bestuurslid van de vereniging (door de anonimisering weet ik niet zeker of het een  bestuurslid is). Het bestuurslid heeft de vordering niet betwist. 
  • De rechter  ” veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [het bestuurslid] hoofdelijk om aan [de advocaaat]  te betalen € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten [facturen van de advocaat]” 
  • Dat betekent dat de advocaat mag kiezen naar wie hij de deurwaarder stuurt voor het hele bedrag. De advocaat mag de deuurwaarder direct naar het bestuurslid gaan. De deurwaarder kan beslag leggen op bijv. het huis, de auto, en/of de bankrekening van het bestuurslid.
  • Hoofdregel is dat bestuursleden niet in prive aansprakelijk zijn voor schulden van de vereniging. Dit geldt niet als je als bestuurder namens de vereniging verplichting aangaat (zoals een advocaat inhuurt) waarvan je weet althans redelijkerwijs behoort te weten dat de vereniging deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden (hoewel deze regel eerder geldt voor B.V.’s en N.V.’s).

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2020:9060

Vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020

in de zaak van

[eisende partij]

,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eisende partij,

gemachtigde [naam gemachtigde 1] ,

tegen

1de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging  [sic!] BUURTPLATFORM RANDWYCK, 

gevestigd aan het [adres ] , [vestigingsplaats 2] ,

2. [gedaagde partij sub 2],

wonend aan het [adres ] , [woonplaats] ,

gedaagde partij,

gemachtigde [naam gemachtigde 2] .

Partijen worden nader aangeduid als [eisende partij] , Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] .

1De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

– het vonnis van 3 juni 2020

– de vervallen verklaring van het recht van Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] om te concluderen voor conclusie van antwoord.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De verdere beoordeling

2.1.

[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van Buurtplatform Wyck (de kantonrechter leest: Randwyck) tot betaling van € 9.120,37, bestaande uit € 8.328,92 inclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties en € 791,45 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en [gedaagde partij sub 2] te veroordelen tot betaling van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.

2.2.

De kantonrechter begrijpt de vordering van [eisende partij] aldus dat zij hoofdelijke veroordeling vordert van Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] tot betaling van een bedrag van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties en dat zij daarnaast veroordeling van Buurtplatform Randwyck vordert tot betaling van de btw en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

2.3.

[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van Buurtplatform Randwyck werkzaamheden heeft verricht bestaande uit het behartigen van haar belangen in een geschil. De kosten van de in verband hiermee verrichte werkzaamheden van in totaal € 8.328,92 inclusief btw zijn bij Buurtplatform Randwyck in rekening gebracht, maar zijn onbetaald gebleven. [eisende partij] stelt dat [gedaagde partij sub 2] als [functie] namens de vennootschap verplichtingen is aangegaan waarvan hij wist althans redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Ten gevolge van het handelen van [gedaagde partij sub 2] zijn de declaraties van [eisende partij] tot op heden onbetaald gebleven. [eisende partij] heeft hierdoor schade geleden, waarvoor zij [gedaagde partij sub 2] in zijn hoedanigheid van [functie] aansprakelijk houdt. [eisende partij] acht het handelen van [gedaagde partij sub 2] zodanig onzorgvuldig dat daarvan aan hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, zodat [gedaagde partij sub 2] op grond van artikel 2:9 BW juncto artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade, zijnde een bedrag van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten facturen.

2.4.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] zijn bij vonnis van 3 juni 2020 in de gelegenheid gesteld een conclusie van antwoord te nemen. Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben echter nagelaten te reageren.

2.5.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben de vordering niet inhoudelijk betwist. Nu als onweersproken gesteld vaststaat dat partijen de overeenkomst hebben gesloten en niet gebleken is dat [eisende partij] harerzijds haar verplichtingen niet is nagekomen, is ook Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] gehouden aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst te voldoen, met name de betalingsverplichting. Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben de hoogte van de onbetaald gelaten declaraties evenmin betwist. De kantonrechter komt – anders dan Kerkckhoffs – uit op een bedrag van € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties (€ 2.490,22 + € 2.874,47 + € 2.875,10 +

€ 89,13 – € 325,11 – € 458,95 – € 451,83 – € 14,23) en zal dit bedrag dan ook toewijzen en Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] daartoe hoofdelijk veroordelen. Met betrekking tot de door Buurtplatform Randwyck verschuldigde btw zal een bedrag van in totaal € 1.250,12 (€ 325,11 + € 458,95 + € 451,83 + € 14,23) worden toegewezen.

2.6.

[eisende partij] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het ter zake gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal eveneens worden toegewezen.

2.7.

De gevorderde wettelijke rente is door het enkele betalingsverzuim verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu [eisende partij] niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.

2.8.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat de verschotten KvK worden gematigd tot het ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) voorgeschreven bedrag van € 4,57. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
– dagvaarding € 89,74

– griffierecht € 499,00
– gemachtigde salaris € 600,00 (2 punten x € 300,00)

Totaal € 1.188,74

3De beslissing

De kantonrechter

3.1.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties tot de dag van algehele voldoening,

3.2.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.250,12 aan btw, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties tot de dag van algehele voldoening,

3.3.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 791,45 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2019 tot de dag van algehele voldoening,

3.4.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk in de aan de zijde van [eisende partij] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 1.188,74,