- Het hof: “Zoals de kantonrechter in zijn … vonnis heeft overwogen had [appellant = het lid ] ingevolge artikel 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) het opzeggingsbesluit kunnen vernietigen door een vordering in te dienen bij de rechtbank Amsterdam binnen een jaar na de dag waarop zij van het opzeggingsbesluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Nu niet gebleken is dat [appellant] daartoe is overgegaan moet het besluit van het bestuur van BVV [de vereniging, een volkstuinvereniging] tot opzegging als rechtsgeldig worden aangemerkt en is haar lidmaatschap van BVV daarmee onherroepelijk ten einde gekomen.
- Het lid had wel griffierecht moeten betalen om de vordering tot vernietiging in te stellen bij de rechtbank Amsterdam.
- Het hof verwerpt in dit verband het betoog van [appellant] (in haar eerste grief) voor zover dat inhoudt dat voor haar niet kenbaar was dat door het bestuur van BVV een opzeggingsbesluit is genomen noch op welke gronden dit besluit berustte. Voor zover [appellant] daarmee bedoelt te stellen dat er een apart besluit behoort te zijn, dat aan haar separaat kenbaar had moeten worden gemaakt, maar niet is gemaakt, stelt zij een eis die geen grondslag vindt in de wet of de statuten. Het stond BVV vrij het besluit in de brief van 12 oktober 2017 vast te leggen en aan [appellant] toe te sturen.
- Dat [appellant] een en ander ook heeft begrepen valt op te maken uit de inhoud van de brief die haar advocaat op 20 oktober 2017 in reactie aan BVV toestuurde. Die brief vermeldt immers: (…) mevrouw [appellant] (…) met het verzoek haar belangen met betrekking tot het opzeggen van haar lidmaatschap met betrekking tot het [A] te behartigen. Voor de goede orde refereer ik hierbij aan uw schrijven van 12 oktober jongstleden waarin u aangeeft het lidmaatschap van cliënte van de Bond van [V] met ingang van 1 november 2017 definitief te zullen beëindigen. Cliënte verzet zich in hevige mate tegen de beëindiging van haar lidmaatschap (…)”
- Het valt te hopen voor de advocaat dat hij het lid zorgvuldig heeft geadviseerd over de termijn van artikel 2:15 BW.
Geen contributie betalen, nog steeds lid
- ” [De vereniging] WVZ voert [aan] dat het lidmaatschap van [Bio Boerma B.V.] is geëindigd. Bio Boerma betwist dit. Artikel 7 van de statuten van WVZ bepaalt op welke wijzen het lidmaatschap eindigt, kort gezegd: door opzegging van het lid, door ontbinding van een lid-rechtspersoon, door opzegging namens de vereniging en door ontzetting. Dus niet wanneer geen contributie wordt betaald en/of bij afwezigheid op vergaderingen en/of het voeren van een (bestuursrechtelijke) procedure. Deze omstandigheden hebben het lidmaatschap van Bio Boerma dan ook niet beëindigd, ook niet in samenhang bezien. WVZ heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij het lidmaatschap van Bio Boerma heeft opgezegd, laat staan op de wijze zoals de statuten voorschrijven.”
- Dit is overigens de regeling van artikel 2:35 BW. De wet, het BW, laat eenvoudigweg niet toe dat het lidmaatschap eindigt door niet betalen van de contributie. Wel kan wanbetalen een grond zijn voor opzegging van het lidmaatschap. Maar dat vereist nog steeds een bericht van het bestuur van de vereniging aan het lid, dat het bestuur het lidmaatschap opzegt.
- ” Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Bio Boerma betwist dat zij contributiefacturen en aanmaningen van WVZ heeft ontvangen. Gelet op die betwisting lag het op de weg van WVZ om haar stelling nader te onderbouwen. WVZ heeft dat nagelaten en daarmee haar stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit, dat Bio Boerma die stukken niet heeft ontvangen. Dit levert dan ook (nog) geen grond voor opzegging op. Dit betekent dat Bio Boerma nog steeds lid van WVZ is.”
Toegelaten als lid o.g.v. art. 3:35 BW
- ” Het draait in deze zaak in de kern om de vragen of Bio Boerma [B.V] lid is of mag worden van [de vereniging] WVZ ”
- Het hof oordeelt dat Bio Boerma lid is.
- ” In artikel 6 van de statuten van WVZ is opgenomen dat het bestuur beslist over de toelating van leden en dat toelating tot de vereniging geschiedt door aanmelding bij het bestuur. WVZ betwist dat dat bestuursbesluit er is. Vanwege het in artikel 3:35 BW – in verbinding met artikel 3:59 BW- vervatte beginsel, bestaat evenwel de mogelijkheid dat een (rechts)persoon die op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen – en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen – dat een besluit is genomen hem als lid van de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming geniet, in die zin dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden3.” Noot 3: HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7705 (Oud Volendam)
- ” Die situatie doet zich naar het oordeel van het hof in deze zaak voor. Het hof overweegt daartoe als volgt.”
- ” Op 1 februari 2013 heeft Bio Boerma een haar door het bestuur van WVZ verstrekt inschrijfformulier van WVZ ingevuld en dat WVZ toegestuurd. Terecht wijst WVZ er op dat de in het inschrijfformulier opgenomen voorbedrukte verklaring “Met dit formulier meldt u zich aan als lid van de gebiedsvereniging ‘Windvereniging Zeewolde’. U verklaart hierbij dat u bewoner, grond- of turbine-eigenaar in het gebied bent” ten aanzien van Bio Boerma niet klopt. Bio Boerma is immers geen grondeigenaar, maar grondgebruiker. Naar het oordeel van het hof staat dit er niet aan in de weg dat Bio Boerma redelijkerwijs heeft mogen aannemen, dat het bestuur een besluit heeft genomen om haar als lid van de vereniging toe te laten. Bio Boerma heeft zich, zoals de statuten voorschrijven, als lid van de vereniging aangemeld bij het bestuur. Het inschrijfformulier is kennelijk door het bestuur van WVZ ontvangen omdat de voorzitter van het bestuur van WVZ Bio Boerma de ontvangst van de aanmelding diezelfde dag nog schriftelijk als volgt heeft bevestigd: “Hallo [naam1] , Bedankt voor het in ons gestelde vertrouwen. Vriendelijke groet”. Gesteld noch gebleken is dat Bio Boerma daarna van WVZ te horen heeft gekregen dat zij niet aan de statutaire eisen voor het lidmaatschap voldoet. WVZ stelt dat zij Bio Boerma contributiefacturen en aanmaningen heeft gestuurd. Hieruit blijkt dat (ook) WVZ Bio Boerma als lid aanmerkte. Dit correspondeert met de bepaling in artikel 4 van de statuten van WVZ dat ook grondgebruikers lid van de vereniging kunnen zijn en met de in artikel 3 van de statuten van WVZ opgenomen bepaling dat WVZ zich tot doel heeft gesteld om naast bewoners en grond- en turbine-eigenaren ook grondgebruikers “in het gebied invloed te (kunnen) laten uitoefenen en bij te (laten) dragen aan (de ontwikkeling van) duurzame windenergie in het (…) gebied waar de vereniging actief is.” Bio Boerma voldoet als grondgebruiker in het werkgebied aan de statutaire voorwaarden van WVZ.’
- ” Niet ter discussie staat dat Bio Boerma niet aanwezig was bij vergaderingen en bijeenkomsten van WVZ, dat Bio Boerma geen contributie heeft betaald en dat Bio Boerma langs bestuursrechtelijke weg het Rijksinpassingsplan en … . Omdat een (ander) lid van WVZ dit gedrag net zo goed had kunnen vertonen, spelen deze gedragingen bij de beoordeling of Bio Boerma lid van WVZ is geworden geen doorslaggevende rol.”
Bio Boerma is lid van WVZ
Artikel 2:33 BW houdt in dat, tenzij de statuten anders bepalen, het bestuur van de vereniging beslist over de toelating van een lid en dat bij niet-toelating de algemene vergadering alsnog tot toelating kan besluiten. In artikel 6 van de statuten van WVZ is opgenomen dat het bestuur beslist over de toelating van leden en dat toelating tot de vereniging geschiedt door aanmelding bij het bestuur.
WVZ betwist dat dat bestuursbesluit er is. Vanwege het in artikel 3:35 BW – in verbinding met artikel 3:59 BW- vervatte beginsel, bestaat evenwel de mogelijkheid dat een (rechts)persoon die op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen – en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen – dat een besluit is genomen hem als lid van de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming geniet, in die zin dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden3. [Noot 3: HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7705] Die situatie doet zich naar het oordeel van het hof in deze zaak voor. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 1 februari 2013 heeft Bio Boerma een haar door het bestuur van WVZ verstrekt inschrijfformulier van WVZ ingevuld en dat WVZ toegestuurd. Terecht wijst WVZ er op dat de in het inschrijfformulier opgenomen voorbedrukte verklaring “Met dit formulier meldt u zich aan als lid van de gebiedsvereniging ‘Windvereniging Zeewolde’. U verklaart hierbij dat u bewoner, grond- of turbine-eigenaar in het gebied bent” ten aanzien van Bio Boerma niet klopt. Bio Boerma is immers geen grondeigenaar, maar grondgebruiker. Naar het oordeel van het hof staat dit er niet aan in de weg dat Bio Boerma redelijkerwijs heeft mogen aannemen, dat het bestuur een besluit heeft genomen om haar als lid van de vereniging toe te laten. Bio Boerma heeft zich, zoals de statuten voorschrijven, als lid van de vereniging aangemeld bij het bestuur. Het inschrijfformulier is kennelijk door het bestuur van WVZ ontvangen omdat de voorzitter van het bestuur van WVZ Bio Boerma de ontvangst van de aanmelding diezelfde dag nog schriftelijk als volgt heeft bevestigd: “Hallo [naam1] , Bedankt voor het in ons gestelde vertrouwen. Vriendelijke groet”. Gesteld noch gebleken is dat Bio Boerma daarna van WVZ te horen heeft gekregen dat zij niet aan de statutaire eisen voor het lidmaatschap voldoet. WVZ stelt dat zij Bio Boerma contributiefacturen en aanmaningen heeft gestuurd. Hieruit blijkt dat (ook) WVZ Bio Boerma als lid aanmerkte. Dit correspondeert met de bepaling in artikel 4 van de statuten van WVZ dat ook grondgebruikers lid van de vereniging kunnen zijn en met de in artikel 3 van de statuten van WVZ opgenomen bepaling dat WVZ zich tot doel heeft gesteld om naast bewoners en grond- en turbine-eigenaren ook grondgebruikers “in het gebied invloed te (kunnen) laten uitoefenen en bij te (laten) dragen aan (de ontwikkeling van) duurzame windenergie in het (…) gebied waar de vereniging actief is.” Bio Boerma voldoet als grondgebruiker in het werkgebied aan de statutaire voorwaarden van WVZ.
Niet ter discussie staat dat Bio Boerma niet aanwezig was bij vergaderingen en bijeenkomsten van WVZ, dat Bio Boerma geen contributie heeft betaald en dat Bio Boerma langs bestuursrechtelijke weg het Rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning voor het windparkproject heeft aangevochten. Omdat een (ander) lid van WVZ dit gedrag net zo goed had kunnen vertonen, spelen deze gedragingen bij de beoordeling of Bio Boerma lid van WVZ is geworden geen doorslaggevende rol.
WVZ voert subsidiair het (zelfstandig) verweer dat het lidmaatschap van Bio Boerma
Zoon penningmeester plundert bankrekening
- ” Vastgesteld wordt dat vanaf december 2018, dus in de periode dat [gedaagde] niet alleen voorzitter maar tevens interim penningsmeester was, grote bedragen [totaal € 149.526,69] van de INGbetaalrekening van [hengelvereniging] EHSV zijn afgeschreven door middel van internetbankieren. Die bedragen zijn overgeschreven naar onbekende partijen, zonder dat daar enige titel aan ten grondslag lag. [gedaagde] kan althans geen verklaring geven voor deze afschrijvingen.”
- “Verder staat vast dat [de zoon van gedaagde, E] via [gedaagde] de inloggegevens van de ING-rekening van EHSV in handen heeft gekregen. Niet gebleken is dat aan anderen dan [gedaagde] inloggegevens van de ING-rekening zijn verstrekt. Bovendien blijkt uit productie 20 van EHSV dat [E] inderdaad inlogde met gebruikmaking van de inloggegevens van zijn vader. Het had dan op de weg van [gedaagde] gelegen om in zijn functie van penningmeester ad interim voldoende toezicht te houden op de verrichtingen van [E] . Dit heeft hij kennelijk niet gedaan. Op die manier is een situatie ontstaan waarin iemand zonder formele bevoegdheden binnen EHSV grote bedragen aan de bankrekening kon onttrekken, zonder dat dit werd ontdekt. [gedaagde] heeft onvoldoende invulling aan zijn bestuurstaak gegeven en als penningmeester ad interim het risico van onregelmatigheden en onttrekkingen niet afdoende onderkend. Hiervan valt hem persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Hij heeft onvoldoende maatregelen getroffen om dit risico te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Het verweer van [gedaagde] dat hij zijn zoon volledig vertrouwde en daarom heeft nagelaten hem te controleren, baat hem niet. Hij had immers als bestuurslid en interim penningmeester de belangen van EHSV in acht moeten nemen.”
- De gedaagde is aansprakelijk op grond van art. 2:9 BW (bestuursaansprakelijkheid)
- De rechtbank “veroordeelt [gedaagde] om aan EHSV te betalen een bedrag van € 150.417,07 (éénhonderdvijftig duizendvierhonderdzeventien euro en zeven eurocent)”
- De zoon E is inmiddels failliet verklaard, zo blijkt uit het vonnis.
- Ook bij dit soort bedragen moet gedaagde wel echt betalen (tenzij de rechter in hoger beroep zou matigen of anders zou oordelen, natuurlijk). Ik ben geen specialist op dit punt, maar schat in dat een evt. koopwoning verkocht zal worden. Ik zou er niet op durven vertrouwen dat er een bestuursaansprakelijkheidsverzekering is, en dat die dekking biedt.
D66 afdeling
- Het bestuur van D66 beëindigt het lidmaatschap van een aantal leden. De leden stellen intern beroep in, bij de Geschillencommissie van die partij.
- “Volgens het Geschillencollege moet de brief van 22 maart 2019 worden aangemerkt als opzegging van het lidmaatschap door het landelijk bestuur. Het Geschillencollege is tot de conclusie gekomen dat het lidmaatschap ten onrechte is opgezegd en dat het beroep van [eisende partij sub 1 c.s.] gegrond is. “
- Het landelijk bestuur beëindigt daarop het lidmaatschap nogmaals. De leden stellen opnieuw intern beroep in. Dit beroep wordt afgewezen.
- De rechter laat de opzegging van het lidmaatschap in stand. De leden in kwestie waren namelijk lid van de gemeenteraad en hebben zich afgesplitst van de D66 fractie met behoud van hun zetel. Politieke partijen plegen dat overigens ook wel “zetelroof” te noemen (staatsrechtelijk is de zetel van het gemeenteraadslid, niet van de partij, maar politieke partijen zien dat politiek anders).
- De rechtbank: “Ook als [het lid = eisende partij sub 1] rechtsgeldig tot voorzitter van de fractie D66 is gekozen en er daarna vanuit diverse kanten oneigenlijke druk op [eisende partij sub 1 c.s.] is uitgeoefend om dit voorzitterschap op te geven, is het de keuze van [eisende partij sub 1 c.s.] geweest om zich af te splitsten van de fractie D66 en zelfstandig in de gemeenteraad te blijven zitten. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat alle door [eisende partij sub 1 c.s.] geschetste nadelige consequenties het gevolg zijn van de opzegging van het lidmaatschap, nu die nadelige consequenties ook het gevolg kunnen zijn van de (eigen) keuze tot afsplitsing. Daar staat tegenover dat D66 voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom haar belang bij opzegging van het lidmaatschap in het geval van een onverenigbaarheid, zwaarwegend is. Verder was het voor [eisende partij sub 1 c.s.] kenbaar (of had het kenbaar moeten zijn) dat het zelfstandig plaatsnemen in de gemeenteraad zou leiden tot een onverenigbaarheid met het lidmaatschap, nu dit in artikel 7 van de Statuten is vermeld. De rechtbank weegt tot slot ook mee dat, zoals D66 heeft aangevoerd, het [eisende partij sub 1 c.s.] vrij staat om opnieuw lid te worden zodra de onverenigbaarheid is komen te vervallen. Het beroep van [eisende partij sub 1 c.s.] op vernietigbaarheid wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid slaagt dan ook niet.”