Rechtbank Limburg 14 juni 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3703
Een vereniging zegt het lidmaatschap op van twee leden.
“Naar het oordeel van de rechtbank kon het bestuur, alle belangen afwegend, reeds op basis van deze omstandigheden in redelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap komen. Alles bij elkaar genomen ontstaat uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden en gedragingen een beeld van voortdurende strijd en verzet van [eisers] [de leden] tegen het bestuur van NVZ – dat gaandeweg de vorm aannam van een soort ‘kat-en-muisspel’ – gedurende een periode van zes tot acht maanden (sinds het aftreden van [eiseres sub 2] uit het bestuur). Dit beeld wordt bevestigd door de uitlatingen van [eiser sub 1] op Facebook en zijn verklaring ter zitting dat hij nog altijd achter die uitlatingen staat. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] niet alleen door het niet betalen voor gasten en de uitlatingen op Facebook, maar ook door de weigering in te gaan op het herhaalde en gemotiveerde verzoek van het bestuur tot een gesprek, gehandeld in strijd met hetgeen van hen, als leden van de vereniging, op basis van de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank tekent daarbij aan dat [eisers] op bepaalde momenten wel hebben aangegeven te willen meewerken, maar dit uiteindelijk toch steeds niet deden en er in hun gedrag geen blijk van hebben gegeven echt te willen meewerken.”
De beoordeling
Bij de beoordeling van het opzeggingsbesluit zal de rechtbank de opzeggingsbrief van 13 juni 2022 en de daarin genoemde gronden tot uitgangspunt nemen. Bijkomende redenen die in de processtukken worden genoemd laat de rechtbank buiten beschouwing, nu deze niet zijn opgenomen in het aan [eisers] meegedeelde besluit.
Is het besluit van NVZ nietig?
[eisers] stellen dat het besluit van het bestuur van NVZ tot opzegging van het lidmaatschap van [eisers] nietig is, omdat dit in strijd is met de statuten. Op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten van NVZ kan opzegging van een lidmaatschap door het bestuur van de vereniging (onder meer) geschieden wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet meer gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Aangezien echter (naar de opvatting van [eisers] ) geen sprake is (geweest) van een situatie waarin van NVZ niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, was NVZ niet bevoegd om op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten het lidmaatschap op te zeggen. Het opzeggingsbesluit is dus genomen in strijd met de statuten, zodat dit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 BW, aldus [eisers] .
De rechtbank overweegt als volgt. De beoordeling of het bestuur bevoegd was op deze wijze het opzeggingsbesluit te nemen betreft een formele toetsing. Daarbij wordt vooropgesteld dat uit artikel 13 van de statuten volgt dat opzegging van het lidmaatschap door de vereniging geschiedt door het bestuur (zie rov. 2.2). Verder is niet in geschil dat NVZ aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [eisers] te laten voortduren. Dit blijkt onder meer uit de opzeggingsbrief van 13 juni 2022 (zie rov. 2.17), waarin deze grond ook letterlijk wordt genoemd. Daarmee heeft NVZ een opzeggingsgrond gehanteerd die genoemd is in de statuten (artikel 13 lid 3, zie rov. 2.2), zodat niet gezegd kan worden dat het besluit in strijd met de statuten – en daarmee onbevoegd – is genomen. Dit staat los van de inhoudelijke toets of inderdaad sprake was van een situatie waarin redelijkerwijs niet van de vereniging kon worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat NVZ niet bevoegd was om het lidmaatschap van [eisers] op te zeggen. Er is geen sprake (geweest) van een fundamenteel totstandkomingsgebrek dat wordt gesanctioneerd met de nietigheid van het besluit. De primaire vordering van [eisers] onder 1. zal daarom worden afgewezen.
Dient het besluit van NVZ te worden vernietigd?
[eisers] stellen zich subsidiair op het standpunt dat de opzegging vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW jo. artikel 2:8 lid 1 BW, omdat deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daarbij betwisten [eisers] de aan het opzeggingsbesluit ten grondslag gelegde gedragingen. Voor zover deze gedragingen toch zouden hebben plaatsgevonden, rechtvaardigen zij de opzegging niet, aldus [eisers] .
Op grond van het bepaalde in artikel 2:35 lid 2 BW (en artikel 13 van de statuten van NVZ) komt aan het bestuur van de vereniging de bevoegdheid toe om het lidmaatschap van een lid op te zeggen wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet langer gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Daarbij moet de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW in acht worden genomen. De rechter dient terughoudend te zijn bij de toetsing van het opzeggingsbesluit aan de redelijkheid en billijkheid, omdat de vereniging een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt. Beoordeeld moet worden of het bestuur van de vereniging in de gegeven omstandigheden, alle bij het besluit betrokken belangen afwegend, in redelijkheid tot het opzeggingsbesluit heeft kunnen komen.
Aan de stelling dat het bestuur heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid, leggen [eisers] ten grondslag dat geen hoor en wederhoor is toegepast, dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat geen goede belangenafweging is gemaakt.
De rechtbank volgt [eisers] niet in de stelling dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. In de opzeggingsbrief van 13 juni 2022 (rov. 2.17) worden zes gronden voor de opzegging genoemd, waarbij – met uitzondering van de zesde grond, ‘het verzieken van de sfeer op de camping (…)’ – steeds wordt verwezen naar concrete gedragingen (in twee gevallen onder verwijzing naar een datum). De grond ‘kwetsende uitlatingen op facebook over niet nader genoemde leden van de camping en hun partners’ is weliswaar niet verder geconcretiseerd, maar – mede gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter zitting – moet voor [eisers] (ook bij het ontvangen van de opzeggingsbrief) voldoende duidelijk zijn geweest welke uitlatingen hier werden bedoeld. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd om welke redenen het opzeggingsbesluit is genomen. De stelling van [eisers] dat dit besluit bovendien onderbouwd moet zijn met stukken wordt verworpen, omdat deze geen steun vindt in de statuten of in het recht.
De rechtbank volgt [eisers] evenmin in de stelling dat geen hoor en wederhoor is toegepast. Dit is immers grotendeels aan [eisers] zelf te wijten: de kern van het geschil wordt gevormd door de voortdurende pogingen van het bestuur om met [eisers] in gesprek te gaan, welke pogingen door [eisers] werden afgehouden. Pas na dreiging met schorsing door het bestuur hebben [eisers] zich bereid getoond in gesprek te gaan, onder de voorwaarde van mediation. Toen vervolgens de aanloop naar het mediationtraject stagneerde, doordat [eisers] niet bereid bleken de kosten daarvan te delen, is de situatie tussen het bestuur van NVZ en [eisers] geëscaleerd op 6 juni 2022. Dat het bestuur in deze omstandigheden – gelet op de hiervoor omschreven vruchteloze pogingen om tot een gesprek te komen – niet nogmaals een poging heeft gedaan om met [eisers] het gesprek aan te gaan, kan NVZ naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen.
Ook de stelling dat geen goede belangenafweging is gemaakt, wordt verworpen, nu door [eisers] onvoldoende gemotiveerd is gesteld waaruit dit zou moeten blijken. Het enkele feit dat in de opzeggingsbrief de belangen van [eisers] niet expliciet worden beschreven, betekent immers niet dat deze belangen niet zijn meegewogen. Dat de belangenafweging in de ogen van [eisers] tot een ander resultaat had moeten leiden, maakt dit niet anders. Gelet hierop – mede in het licht van de voorgeschiedenis tussen partijen – is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bestuur van NVZ een eenzijdige belangenafweging zou hebben gemaakt.
Op basis van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de totstandkoming van het opzeggingsbesluit niet in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het opzeggingsbesluit. [eisers] hebben (naar de rechtbank begrijpt) primair betwist dat de gedragingen hebben plaatsgevonden en zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze gedragingen de opzegging niet rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat uit de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken in ieder geval het volgende kan worden vastgesteld:
-
NVZ heeft (in ieder geval) vanaf 24 januari 2022 geprobeerd met [eisers] in gesprek te komen. Op de brief van 24 januari 2022, en ook op de daaropvolgende drie herhaalde verzoeken (per e-mail en WhatsApp) is door [eisers] niet gereageerd. Pas na een vierde poging van NVZ, bij brief van 9 maart 2022 – dus ruim anderhalve maand na de eerste brief – heeft [eiseres sub 2] gereageerd met de mededeling dat zij geen behoefte had aan een gesprek. Dit standpunt hebben [eisers] – ondanks blijvend aandringen van het bestuur van NVZ – in de maanden daarna gehandhaafd tot het moment dat NVZ (bij brief van 3 mei 2022) dwingend stelt dat er een gesprek moet komen en dreigt met schorsing als [eisers] niet binnen vier dagen reageren. Dit is het moment waarop [eisers] aangeven bereid te zijn in gesprek te gaan op voorwaarde dat dit in het bijzijn van een mediator is. Hoewel [eisers] zich dan coöperatief lijken op te stellen en, zoals overeengekomen, contact opnemen met een mediator, komt er vervolgens (begin juni 2022) weer een kink in de kabel als [eisers] zich op het standpunt stellen dat de kosten geheel voor rekening van NVZ moeten komen;
-
[eisers] hebben niet weersproken dat zij zich hebben onttrokken aan de verplichting om te betalen voor gasten, een regel die binnen de vereniging geldt, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. NVZ heeft echter niet gesteld, en dat blijkt ook niet uit de opzeggingsbrief, welk ander ondermijnend gedrag [eisers] kon worden aangerekend;
-
[eiser sub 1] heeft zich op Facebook negatief uitgelaten over (de bestuurders van) NVZ. NVZ heeft screenshots van deze berichten overgelegd (productie 8 bij conclusie van antwoord) en [eiser sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de berichten betrekking hadden op de bestuurders van NVZ, waarbij hij heeft verklaard dat hij nog steeds achter zijn uitlatingen staat;
-
op 6 juni 2022 heeft een confrontatie tussen partijen plaatsgevonden bij de standplaats van [eisers] . [eiser sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij niet betwist dat hij emotioneel is geworden tijdens deze confrontatie en dat hij zijn toon heeft verheven, omdat er naar zijn mening leugens werden verteld, maar dat hij niet agressief is geworden. [eiseres sub 2] heeft verklaard dat de komst van [naam voorzitter] en [naam 1] – gevolgd door andere leden van de vereniging – naar hun caravan erg dreigend over kwam. [naam voorzitter] en [naam 1] verklaren op hun beurt dat zij zich bedreigd hebben gevoeld door het gedrag van [eisers] .
Op grond van de hiervoor onder a tot en met d genoemde overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [eisers] bij voortduring geweigerd hebben in gesprek te gaan met NVZ. Dit blijkt niet alleen uit hun letterlijke mededelingen geen behoefte te hebben aan een gesprek, maar ook uit hun gedrag (aanvankelijk niet reageren, vervolgens het afhouden van voorgestelde data, pas onder dreiging van schorsing bereid zijn tot het maken van een afspraak onder voorwaarde van mediation, om vervolgens weer problemen op te werpen op het moment dat de mediation meer concreet wordt). Dat [eisers] , zoals zij ter zitting hebben verklaard, op bepaalde momenten goede redenen hadden om een afspraak(voorstel) af te zeggen maakt dit niet anders, nu het in dat geval op hun weg had gelegen hierover met NVZ te communiceren en binnen een redelijke termijn met een alternatief te komen.
Daarnaast staat vast dat [eisers] zich hebben onttrokken aan de verplichting om te betalen voor gasten, dat [eiser sub 1] zich op Facebook kwetsend heeft uitgelaten over (het bestuur van) NVZ en dat de emoties tussen partijen inmiddels zeer hoog opliepen, terwijl het wederzijds vertrouwen tot een dieptepunt was gedaald.
Naar het oordeel van de rechtbank kon het bestuur, alle belangen afwegend, reeds op basis van deze omstandigheden in redelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap komen. Alles bij elkaar genomen ontstaat uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden en gedragingen een beeld van voortdurende strijd en verzet van [eisers] tegen het bestuur van NVZ – dat gaandeweg de vorm aannam van een soort ‘kat-en-muisspel’ – gedurende een periode van zes tot acht maanden (sinds het aftreden van [eiseres sub 2] uit het bestuur). Dit beeld wordt bevestigd door de uitlatingen van [eiser sub 1] op Facebook en zijn verklaring ter zitting dat hij nog altijd achter die uitlatingen staat. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] niet alleen door het niet betalen voor gasten en de uitlatingen op Facebook, maar ook door de weigering in te gaan op het herhaalde en gemotiveerde verzoek van het bestuur tot een gesprek, gehandeld in strijd met hetgeen van hen, als leden van de vereniging, op basis van de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank tekent daarbij aan dat [eisers] op bepaalde momenten wel hebben aangegeven te willen meewerken, maar dit uiteindelijk toch steeds niet deden en er in hun gedrag geen blijk van hebben gegeven echt te willen meewerken.
Uit het verloop van de gebeurtenissen blijkt dat er geen uitzicht was op verbetering van het contact tussen partijen en dat, integendeel, de kans op verdere conflicten en escalatie (in het bijzijn van andere leden van de vereniging) toenam. Gelet hierop, en gelet op de herhaalde pogingen die al door het bestuur van NVZ waren gedaan, kon het bestuur van NVZ tot het oordeel komen dat van hen niet langer kon worden gevergd het lidmaatschap van [eisers] te laten voortduren. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat NVZ een kleine vereniging (met camping) is, die is gericht op recreatie en waarbij het vreedzaam en rustig naast elkaar leven van groot belang is. De rechtbank is zich ervan bewust dat vreedzaam en rustig naast elkaar leven ook is wat [eisers] wensten, en dat [eisers] – gelet op hun woonsituatie en het feit dat NVZ niet een reguliere camping, maar een naturistenvereniging betreft – een groot belang hebben bij hun lidmaatschap, maar naar het oordeel van de rechtbank dient in de omstandigheden van dit geval het belang van [eisers] voor dat van de vereniging te wijken.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige door NVZ aan het adres van [eisers] gemaakte verwijten (onder meer over verbale agressie en intimiderend gedrag van [eiser sub 1] en het verzieken van de sfeer op de camping) geen nadere bespreking.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vordering van [eisers] onder 2. wordt afgewezen. Daarmee komt de grond te ontvallen aan de daarop voortbouwende vorderingen tot toelating tot de camping en schadevergoeding – hiervoor weergegeven onder 3. en 4. – zodat deze vorderingen eveneens worden afgewezen.