ALV moet lid horen voor royement (of zijn brief krijgen?)

 Bij een vereniging is de ALV het orgaan dat bevoegd is om een lid te royeren. Een lid wordt geroyeerd, door de ALV, op voorstel van het bestuur. Het lid is niet uitgenodigd voor die ALV. De procedure in zoals vastgelegd in het huishoudelijk reglement is onduidelijk.

Het hof vernietigt het besluit, omdat het lid niet zijn kant van het verhaal heeft kunnen doen aan de ALV. Het is niet voldoende dat het bestuur  het lid heeft gehoord. Het hof lijkt aan te geven dat het ook voldoende zou zijn als het bestuur de inhoud van een brief die het lid had geschreven, met de ALV had gedeeld.

Het is onduidelijk of het lid geschorst was door het bestuur. Zo niet, dan is de ALV waarvoor hij niet is uitgenodigd, zonder meer ongeldig, en alle besluiten die daarin zijn genomen ook (artikel 2:38 lid 1). Het zou wat worden als het bestuur lastige leden de toegang tot de ALV kan ontzeggen.

Voor het geval het lid wel geschorst is, geldt de volgende clausule van artikel 2:38 lid 1 BW: “Behoudens het in het volgende artikel bepaalde, hebben alle leden die niet geschorst zijn, toegang tot de algemene vergadering en hebben daar ieder één stem; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren. De statuten kunnen aan bepaalde leden meer dan één stem toekennen.”

Nu weet (volgens mij) niemand van die bepaling precies betekent (wat betekent dat de ALV het “besluit tot schorsing” behandelt als dat besluit reeds genomen is door het bestuur; en wat als het bestuur de schorsing helemaal niet voorlegt aan de ALV?)

Maar ik denk dat uit het systeem van artikel 2:38 volgt dat het geschorste lid gehoord had moeten worden door de ALV, tijdens de ALV, dus met spreekrecht voor dat lid, voordat tot het royement besloten werd. En, let op, artikel 2:8 BW maakt dat meer vereist is dan een puur formele gelegenheid om te spreken, een minuutje van het lid is niet voldoende.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:1749