Hoor en wederhoor ziet juist op de bewijsmiddelen bij tuchtrechtspraak

Rechtbank Midden-Nederland 19 maart 2013
ECLI:NL:RBMNE:2014:720

Vernietiging van uitspraak van tuchtcommissie van vereniging wegens niet in acht nemen hoor en wederhoor t.a.v. van de bewijsmiddelen en door geen rekening te houden met de verhinderdata van het lid voor de hoorzitting (2:15 lid 1 sub b).

Tuchtrechtelijke uitspraak wordt aangemerkt als besluit in de zin van artikel 2:14 en 2:15 BW, niet als bindend advies. Procedure bij Ereraad (orgaan belast met tuchtrechtspraak) tegen eiser, eiser is berispt door de Ereraad. Eiser was verhinderd op de dag van de zitting en niet aanwezig, hiermee werd geen rekening gehouden door de Ereraad. “Maar wat hiervan zij: bedoeld of onbedoeld, het zonder goede reden niet rekening houden met de verhindering van [eiser] bij de agendering van de zitting draagt bij aan de strijdigheid van de uitspraak met artikel 2:15 lid 2 sub b BW.”
De Ereraad heeft zijn oordeel gebaseerd op een getuigenverklaring ter zitting, waar eiser afwezig was, en heeft eiser geen gelegenheid geboden erop te reageren. “De Ereraad heeft dusdoende, met betrekking tot zowel de schriftelijke als de mondelinge getuigenverklaringen, het fundamentele procesrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor geschonden, hetgeen zijn uitspraak vernietigbaar maakt … op voet van artikel 2:15 lid 1 sub b BW (redelijkheid en billijkheid).”
“Het beginsel van hoor en wederhoor beperkt zich niet tot de standpunten die in het kader van een procedure door een (weder)partij naar voren worden gebracht, maar ziet – juist –  (nadruk toegevoegd, PdL) ook op de bewijsmiddelen die die (weder)partij daarvoor inbrengt, en het vereiste dat de overige partijen daarop als zodanig moeten kunnen reageren en hun proceshouding daarop nader kunnen bepalen.”




Vonnis
van 19 maart 2014
in de zaak van
[eiser]
,
tegen 1. de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE JAGERSVERENIGING ,
Partijen zullen hierna [eiser], de KNJV en
[gedaagde sub 2] worden genoemd.


2 De
feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde sub 2] zijn beide lid van de
KNJV. Op 15 november 2011 zijn zij betrokken geraakt bij een jachtongeval. Het
geweer van [eiser] ging onbedoeld af, waardoor [gedaagde sub 2] door hagel uit
dat geweer in haar hoofd werd geraakt.
2.2. Bij brief van 19 februari 2012 heeft [gedaagde sub
2] zich bij de Ereraad van de KNJV over [eiser] beklaagd over diens, volgens
haar, oncollegiale gedrag.
[eiser]
heeft zich schriftelijk tegen die klacht verweerd, en daarop heeft [gedaagde
sub 2] schriftelijk gerepliceerd. De secretaris van de Ereraad heeft daarop aan
[eiser] medegedeeld dat voor de inhoudelijke behandeling van de klacht een
kamer zou worden samengesteld, dat voor de zitting een datum zou worden
bepaald, en dat een eenmaal voor de zitting vastgestelde datum niet meer zou
worden gewijzigd. [eiser] heeft daarop zijn verhinderdata aan de secretaris
opgegeven. De secretaris heeft vervolgens medegedeeld dat de zitting zou
plaatsvinden op 9 mei 2012, één van de dagen waarop [eiser] – conform diens eerdere
opgave – verhinderd was.
[eiser] heeft daarop wederom (schriftelijk) aan de
secretaris medegedeeld dat hij op de voorgenomen zittingsdag verhinderd was
wegens een zakelijke afspraak in de Verenigde Staten die hij onmogelijk kon
verzetten, maar dat hij graag bij de zitting aanwezig wilde zijn, reden om te
vragen of toch een andere datum kon worden voorgesteld. Op dit verzoek heeft de
secretaris niet meer gereageerd.
2.3. Op 9 mei 2012 heeft de zitting
plaatsgevonden. [eiser] was daarbij niet aanwezig. [gedaagde sub 2] was daarbij
wel aanwezig, samen met haar getuige de heer [A], wiens komst zij op 7 mei 2011
had aangekondigd bij de Ereraad. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2]
schriftelijke verklaringen van de heer [B]en haar beide ouders aan de Ereraad
overhandigd.
2.4. Dezelfde dag heeft de Ereraad uitspraak gedaan
(hierna: de uitspraak van de Ereraad). Hij oordeelde de klacht gegrond en
besloot tot berisping van [eiser].

De uitspraak vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

7. De
mondelinge behandeling
[…]
Klaagster [[gedaagde sub 2], toevoeging rechtbank] overhandigt, ter
onderbouwing van haar standpunt dat verweerder [[eiser], toevoeging rechtbank]
al zeer kort na het ongeval zich slechts richtte op zijn eigen belangen, een
ondertekende verklaring van [B] die verklaart dat verweerder – toen hij van het
ziekenhuis waar klaagster nog voor behandeling verbleef terugkwam – tegen over
hem heeft gezegd ” We zullen er een verhaal van moeten maken”. [B]
verklaarde te hebben geantwoord dat verweerder dat dan maar moest regelen met
klaagster en de jachthouder.
Klaagster
overhandigt ter zitting een ondertekende verklaring van haar beide ouders,
waarin zij verklaren na het ongeval verweerder te hebben verboden met een
geweer deel te nemen aan de nog geplande jachtdagen. Zij schrijven dat
verweerder al op 22 november 2011 zonder geweer met zijn hond heeft deelgenomen
aan de jacht. Op de ‘grote jachtdag’ (29 november) was hij afwezig en gaf
hiervoor als reden op dat hij nog grote moeite had met het gebeuren. Enige tijd
later kwam verweerder echter bij hen op de koffie en verzocht of hij misschien
toch nog reewild mocht bejagen. Toen hem dat geweigerd werd vroeg hij een deel
van zijn jachtbijdrage terug. Noch het ongeval, noch de medische toestand van
hun dochter[gedaagde sub 2], toevoeging rechtbank] werd hierbij door verweerder
ter sprake gebracht. Verweerder vroeg wat spulletjes terug en deze zijn hem
afgegeven. Daarna zijn er geen contacten tussen de ouders van klaagster en
verweerder meer geweest.
[A]-
getuige van klaagster en als drijver aanwezig tijdens het jachtongeval –
verklaart dat hij anders dan voorheen, na de gebeurtenis geen contact meer
heeft gehad met verweerder. Ook heeft hij niet van combinanten/jachtgasten
vernomen dat verweerder zich ten aanzien van mw [gedaagde sub 2] sterk
verantwoordelijk voelde voor het gebeuren. Naar zijn beleving zijn de contacten
tussen verweerder en zijn jachtvrienden te [woonplaats] geheel verbroken.
8 De ereraad neemt het
volgende in overweging
[…] Alles in aanmerking genomen, mede hetgeen
tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht door klaagster en haar
getuige en gelet op de ondersteunende verklaringen die zij heeft overgelegd, is
de Ereraad van oordeel dat verweerder tenminste bij zijn slachtoffer de indruk
heeft gewekt dat hij meer met de gevolgen van het jachtongeval voor zichzelf
bezig was dan dat hij begaan was met de gevolgen van zijn handelen voor
klaagster.
[…]
De Ereraad – alle stukken en verklaringen overwegende – acht het gedrag van
verweerder ernstig in strijd met de collegialiteit die de leden der KNJV
onderling dienen te betrachten.”
3 Het
geschil
3.1. In conventie vordert [eiser]
vernietiging van de uitspraak van de Ereraad, met hoofdelijke veroordeling van
de KNJV en [gedaagde sub 2] in de proceskosten. Hij legt aan deze vordering de
stelling ten grondslag, kort gezegd, dat de uitspraak van de Ereraad zowel
procedureel onzorgvuldig tot stand is gekomen, als inhoudelijk onjuist is.
3.2. De KNJV en [gedaagde sub 2] voeren
verweer. [gedaagde sub 2] voert aan dat [eiser] ten aanzien van haar geen
vordering heeft geformuleerd (anders dan tot veroordeling in de proceskosten)
en dat voor de door hem beoogde vernietiging van de uitspraak van de Ereraad het
ook niet nodig was om haar te dagvaarden. De KNJV en [gedaagde sub 2] voeren
aan dat de rechtbank onbevoegd is om van de vordering van [eiser] kennis te
nemen dan wel dat [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard, omdat [eiser] heeft verzuimd om op basis van hetgeen hij in de
onderhavige procedure aan zijn vordering ten grondslag legt, om herziening van
de uitspraak van de Ereraad te vragen. De KNJV en [gedaagde sub 2] voeren
verder aan dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering omdat de uitspraak
van de Ereraad voor hem geen rechtsgevolg heeft of had, zodat hij ook om die
reden in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De KNJV en
[gedaagde sub 2] betogen tot slot dat marginale toetsing van de uitspraak van
de Ereraad – tot meer is de rechtbank naar hun opvatting niet bevoegd –, zowel
wat de wijze van totstandkoming als wat de inhoud betreft, niet tot
vernietiging kan leiden.
3.3. In reconventie vordert [gedaagde sub 2]
veroordeling van [eiser], bij vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt
verklaard, tot betaling van € 6.400,38 aan [gedaagde sub 2], vermeerderd met
rente.
3.4. Aan deze vordering legt [gedaagde sub
2] de stelling ten grondslag dat [eiser] een onrechtmatige daad jegens haar
heeft gepleegd door de onderhavige procedure (in conventie) tegen haar aan te
spannen. Het door haar gevorderde bedrag betreft gemaakte en nog te maken
advocaatkosten.
3.5. [eiser] voert verweer. Naar zijn
stelling kwalificeert de uitspraak van de Ereraad als bindend advies tussen hem
en [gedaagde sub 2], en diende hij haar met zijn vordering tot vernietiging van
dat bindend advies – op straffe van niet-ontvankelijkheid – in rechte te
betrekken.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De
beoordeling
in
conventie
het
niet volgen van een herzieningsprocedure
4.1. De statuten van de KNJV voorzien in de
mogelijkheid dat de Ereraad zijn uitspraak op verzoek van degene tegen wie een
maatregel is genomen ([eiser]) eenmaal herziet op grond van feiten en/of
omstandigheden die bij de behandeling niet bekend waren althans niet zijn gebleken
en ten aanzien waarvan het ernstig vermoeden bestaat dat zij tot een andere
uitspraak zouden hebben geleid indien zij wel gebleken zouden zijn. Het feit
dat [eiser] deze weg niet heeft gevolgd maakt de rechtbank niet onbevoegd (de
KNJV en [gedaagde sub 2] onderbouwen hun andersluidend standpunt verder ook
niet), noch [eiser] niet-ontvankelijk in diens vordering. De
statuten schrijven de herzieningsprocedure niet
als exclusieve rechtsgang voor in het geval dat degene tegen wie een maatregel
is getroffen zich met die uitspraak niet kan verenigen. De gronden die volgens
de
statuten tot herziening kunnen leiden – kort
gezegd: nova – zijn ook ten minste deels van andere aard dan de bezwaren die
[eiser] in onderhavige procedure tegen de uitspraak van de Ereraad aanvoert
(kort gezegd: schending van fundamentele beginselen van procesrecht).

het
belang van [eiser]
4.2. De berisping van de Ereraad heeft naar
zijn aard een diffamerend karakter en reeds om die reden heeft [eiser]
voldoende belang bij zijn vordering tot vernietiging van de uitspraak die die
berisping inhoudt.

de
kwalificatie van de uitspraak van de Ereraad
4.3. De uitspraak van de Ereraad dient te worden
aangemerkt als rechtspersonenrechtelijk besluit in de zin van artikel 2:14/15
van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet als bindend advies. Hierop wijst reeds
dat de
statuten van de KNJV een onderscheid maken
tussen het door de Ereraad uitspraak doen op klachten enerzijds (zoals in de
onderhavige zaak), en – kennelijk is bedoeld: daarvan is te onderscheiden – het
geven van bindend advies anderzijds. Verder volgt de rechtbank op dit punt, in
lijn hiermee, de visie van F.C Kollen in
De
vereniging in de praktijk
, Deventer: Kluwer 2007, p. 212-214.

de
vordering tegen [gedaagde sub 2]
4.4. Uit artikel 2:15 lid 3 sub a BW vloeit
voort dat [eiser] met zijn vordering tot vernietiging van de uitspraak van de
Ereraad kon volstaan met dagvaarding van de KNJV. Bij zijn vordering tegen
[gedaagde sub 2] heeft hij daarom geen belang. Deze zal aldus worden afgewezen.

de
procedure die leidde tot de uitspraak van de Ereraad
4.5. Een uitspraak van een tuchtrechtelijk college zoals
de Ereraad van de KNJV is vernietigbaar indien bij de totstandkoming van de
uitspraak fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden en daardoor
de beklaagde partij in haar verdediging is geschaad. Dit geldt ongeacht of de
uitspraak zou worden aangemerkt als rechtspersonenrechtelijk besluit in de zin
van artikel 2:14/15 BW dan wel als bindend advies. De omstandigheid dat [eiser]
– blijkens het voorgaande: vergeefs – heeft bepleit dat de uitspraak van de
Ereraad als bindend advies moet worden aangemerkt, staat er op zichzelf niet
aan in de weg dat de rechtbank binnen het kader van artikel 2:15 BW deze
uitspraak vernietigt op basis van de door [eiser] aangevoerde grond dat bij de
totstandkoming fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden (artikel
25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

4.6. Blijkens de schriftelijke uitspraak (hiervoor, 2.4)
heeft de Ereraad bij zijn gegrondbevinding van de klacht van [gedaagde sub 2]
en zijn berisping van [eiser], de door [gedaagde sub 2] op de dag van de
zitting aan de Ereraad overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen, alsmede
de getuigenis van de door [gedaagde sub 2] ter zitting meegebrachte getuige, in
aanmerking genomen, zonder [eiser] vóórdat de Ereraad uitspraak deed, in de
gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Wat betreft de schriftelijke
getuigenverklaringen heeft de Ereraad hiermee klaarblijkelijk reeds gehandeld
in strijd met artikel 10 lid 2 van het huishoudelijk reglement KNJV, dat
voorschrijft dat geschilvoerende partijen door de Ereraad in de gelegenheid
worden gesteld kennis te nemen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken,
en dienaangaande hun standpunt weer te geven c.q. toe te lichten.
Wat betreft de getuigenis ter zitting geldt dat
[gedaagde sub 2] de getuige weliswaar had aangekondigd aan de Ereraad, maar dat
zij noch de Ereraad – zo staat tussen partijen als onweersproken vast – van die
aankondiging mededeling heeft gedaan aan [eiser]. De Ereraad heeft dusdoende, met betrekking tot zowel de schriftelijke
als de mondelinge getuigenverklaringen, het fundamentele procesrechtelijke
beginsel van hoor en wederhoor geschonden, hetgeen zijn uitspraak vernietigbaar
maakt – kennelijk niet alleen op voet van artikel 2:15 lid 1 sub c BW j°
artikel 10 lid 2 van het huishoudelijk reglement KNJV, wat evenwel niet is
aangevoerd, maar ook – op voet van artikel 2:15 lid 1 sub b BW (redelijkheid en
billijkheid).

4.7. Hierbij komt nog dat de Ereraad bij zijn agendering
van de mondelinge behandeling geen rekening heeft gehouden met de vooraf door
[eiser] opgegeven verhinderdata, dat wil zeggen dat de zitting niet is
geagendeerd op een datum waarop [eiser] niet verhinderd was.
De KNJV heeft niet toegelicht waarom, laat staan
om welke goede reden – gelet op de evidente belangen van [eiser], en ook diens
uitdrukkelijke wens, om ter zitting aanwezig te zijn – de zitting niet op een
voor [eiser] (en de overige betrokkenen) vrije datum is geagendeerd.
Opmerkelijk genoeg vermeldt overigens de uitspraak niet, bij de beschrijving
daarin van de gevolgde procedure, dat [eiser] zijn verhinderdata op voorhand
had opgegeven. Daarentegen vermeldt de uitspraak wél dat [eiser] op zijn
verzoek om uitstel (hiervoor, 2.2) is medegedeeld dat hieraan om
agendatechnische redenen geen gevolg kon worden gegeven, terwijl in de
onderhavige procedure tussen partijen als onweersproken vaststaat dat die
mededeling niet aan [eiser] is gedaan. Dat doet de vraag zich opdringen of ten
tijde van de uitspraak de Ereraad, althans al haar leden, wel op de hoogte was
respectievelijk waren van de in werkelijkheid gevolgde procedure. Maar wat hiervan zij: bedoeld of onbedoeld,
het zonder goede reden niet rekening houden met de verhindering van [eiser] bij
de agendering van de zitting draagt bij aan de strijdigheid van de uitspraak
met artikel 2:15 lid 2 sub b BW.

4.8. Aan het voorgaande doet niet af dat
[eiser] zich in de schriftelijke procedure die voorafging aan de zitting al had
uitgesproken over althans een deel van de onderwerpen die ook door de ter
zitting over- en afgelegde getuigenverklaringen werden bestreken.
Het beginsel van hoor en wederhoor beperkt
zich niet tot de standpunten die in het kader van een procedure door een
(weder)partij naar voren worden gebracht, maar ziet – juist – ook op de
bewijsmiddelen die die (weder)partij daarvoor inbrengt, en het vereiste dat de
overige partijen daarop als zodanig moeten kunnen reageren en hun proceshouding
daarop nader kunnen bepalen.

4.9. Aan het voorgaande doet evenmin af dat [eiser] bij
e-mail van 1 mei 2012 een schriftelijke verklaring van [C] over het
jachtincident aan de secretaris van de KNJV had gezonden met daarbij het
verzoek om deze, lopende een onderzoek door de Korpschef naar het
jachtincident, niet aan [gedaagde sub 2] ter beschikking te stellen.
Ontegenzeggelijk zou dit verzoek kunnen worden aangemerkt, en kon het ook aldus
worden begrepen, als een uitnodiging aan de Ereraad om tegenover [gedaagde sub
2] het beginsel van hoor en wederhoor te schenden. Dit kon en kan evenwel niet
rechtvaardigen dat de Ereraad, die aan het verzoek van [eiser] in zoverre geen
gehoor heeft gegeven dat hij deze schriftelijke verklaring niet in aanmerking
heeft genomen, vervolgens tegenover [eiser] zelf dat beginsel veronachtzaamde.

4.10. Het voorgaande betekent dat de uitspraak van de
Ereraad zal worden vernietigd om redenen die liggen in de procedure van
totstandkoming van die uitspraak. Aan de inhoudelijke bezwaren van [eiser]
tegen de uitspraak behoeft daarom niet te worden toegekomen.
4.13. De conclusie van dupliek in conventie
van [gedaagde sub 2] is door de rolrechter klaarblijkelijk – maar blijkens de
conclusie zelf en het daarbij behorende rolbericht van mr. [advocaat]:
abusievelijk – aangemerkt als (tevens) conclusie van repliek in reconventie.
[eiser] heeft deze conclusie blijkens zijn conclusie van dupliek in reconventie
ook niet aldus opgevat, maar dat betekent dat er voor hem ook geen aanleiding
bestond om (in reconventie) te dupliceren. De rechtbank laat de conclusie van
dupliek in reconventie daarom buiten beschouwing.
4.14. [eiser] heeft niet onrechtmatig
tegenover [gedaagde sub 2] gehandeld door haar in de procedure in conventie te
betrekken. Zijn standpunt dat de uitspraak van de Ereraad als bindend advies
moet worden aangemerkt en dat hij daarom [gedaagde sub 2] in de procedure tot
vernietiging daarvan moest betrekken (artikel 3:51 lid 2 j° 3:56 BW) om in zijn
vordering te kunnen worden ontvangen, kan als bepleitbaar worden aangemerkt
(vlg. onder meer de door [eiser] ter onderbouwing van zijn standpunt
aangehaalde literatuur en rechtspraak). Dat de rechtbank hem hierin niet volgt,
doet hieraan niet af. [gedaagde sub 2] wordt voor haar gelijk op dit punt
genoegzaam gecompenseerd door de proceskostenveroordeling te harer gunste in
conventie. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat een deel van de door
[gedaagde sub 2] in reconventie gevorderde kosten klaarblijkelijk betrekking
heeft op werkzaamheden van haar advocaat die zagen op – blijkens het
voorgaande: vergeefse – bestrijding van de vernietigingsvordering van [eiser]
in conventie ten gronde, waar zij in de context van de grondslag van haar
vordering in reconventie had kunnen volstaan met bestrijding, in conventie, van
slechtst de in conventie gevorderde proceskostenveroordeling te harer laste.
4.15.
5 De
beslissing
De rechtbank
5.1.
vernietigt de uitspraak van de Ereraad,
5.2.