Rechtbank Overijssel 24 juni 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:2985
Een lid heeft intern beroep ingesteld tegen een besluit tot opzegging van het lidmaatschap, maar wil deze procudure niet voortzetten. De voorzieningenrechter overweegt: “ Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.” Dit is een tamelijk verstrekkende overweging – en naar mening onjuist – omdat het lid als reden aangeeft dat hij bij de ALV (als beroepsorgaan) nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld.” Juist dan zou de rechter het lid in het gelijk moeten kunnen stellen.
Vonnis in kort geding van 24 juni 2015
in de zaak van [X] , eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen [X],
tegen de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O. , gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen DVO,
2De feiten
2.1.
[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2.
De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.
Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.
2.4.
[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken. [X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.
2.5.
In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten). Nadat er een eerste stemming is gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door een unanieme stemming (lees:7 leden) de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees:19 aanwezigen) kan zich hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees: alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”
2.6.
Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.
2.7.
Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten.
2.8.
De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.
Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens [X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.
2.10.
Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten. Voor zover nodig werd opnieuw de vernietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te laten op het terrein van DVO.
2.11.
[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers) in Doetinchem.
3Het geschil
3.1.
[X] vordert in conventie samengevat – DVO te veroordelen om iedere uitvoeringshandeling die betrekking heeft op het opzeggingsbesluit te staken en
[X] ongehinderd en zonder commentaar of onheuse bejegening toegang te verschaffen tot de baan en het complex van DVO, zodat [X] de trainingen weer kan hervatten op de wijze zoals dit gebruikelijk was voor het opzeggingsbesluit, in ieder geval totdat in een bodemprocedure is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom, althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden oordeelt, met veroordeling van DVO in de kosten van dit geding.
3.3.
DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie – samengevat – onder de voorwaarde dat DVO wordt verplicht om [X] weer actief in haar gelederen op te nemen, [X] te verplichten zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen, als onder punt 50 in de conclusie van antwoord/eis in voorwaardelijke reconventie gespecificeerd, op straffe van een dwangsom, althans een zodanige veroordeling uit te spreken die de voorzieningenrechter zal menen te behoren, met veroordeling van [X] in de kosten van dit geding.
4De beoordeling
In conventie
4.1.
[X] heeft – samengevat weergegeven – aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat er geen gronden zijn voor de opzegging van het lidmaatschap. Volgens hem hebben er zich geen feiten voorgedaan waardoor DVO gerechtvaardigd het standpunt in kan nemen dat het voortduren van het lidmaatschap redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. Het is niet verboden om voorafgaand aan de vergadering met een aantal medeleden te spreken. Hij betwist dat hij zou hebben geprobeerd om leden te mobiliseren en op te zetten tegen het bestuur. Hij is opgekomen voor zijn eigen belangen en heeft enkel gebruik gemaakt van zijn stemrecht. De aan het opzeggingsbesluit ten grondslag liggende verwijten zijn niet juist. Daarnaast is er geen sprake geweest van hoor en wederhoor. Ten onrechte is het opzeggingsbesluit niet voorgelegd aan de algemene ledenvergadering. Het opzeggingsbesluit is dan ook nietig, althans vernietigbaar op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 2:15 BW.
4.2.
Met betrekking tot het spoedeisend belang stelt [X] dat hij deelneemt aan kwalificatiewedstrijden voor de Nederlandse, Europese en Wereldkampioenschappen. Door de opzegging van het lidmaatschap en het ontzeggen van de toegang tot de baan en het complex heeft hij een flinke trainingsachterstand opgelopen. Om deze trainingsachterstand enigszins te beperken zag [X] zich genoodzaakt om een andere club te zoeken met een vergelijkbare baan. Hij traint inmiddels bij de IJsselcrossers. Gezien de langere reistijd is dit slechts een tijdelijke oplossing. [X] wil graag zo snel mogelijk weer dichter bij huis trainen en zich bij zijn oude trainingsmaten aansluiten.
4.3.
DVO heeft – samengevat weergegeven – in de eerste plaats als verweer naar voren gebracht dat het spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. [X] moet een half uur omrijden. Dat is geen spoedeisend belang. Voorts is er aantoonbaar geen sprake van een trainingsachterstand. [X] traint bij de IJsselcrosser en doet nog actief mee aan wedstrijden.
4.4.
Voorts stelt DVO dat de verwijdering van de vader van [X] uit het bestuur niet goed door hem en [X] werd ontvangen. [X] en zijn vader laten zich sinds dit voorval op alle mogelijke manieren gelden. De gang van zaken tijdens de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 was de druppel die de emmer deed overlopen. De situatie was onhoudbaar geworden. Het bestuur van DVO heeft er nog lang over nagedacht, maar er kan in redelijkheid niet meer worden gevergd dat iemand met deze achtergrond nog langer wordt getolereerd binnen DVO. Het opzeggingsbesluit is op een geldige, voorgeschreven wijze genomen. Tegen het opzeggingsbesluit is niet (tijdig en duidelijk) bezwaar gemaakt (lees: beroep ingesteld).
4.5.
[X] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De omstandigheden dat [X] twee uur in plaats van één uur reistijd heeft per training en dat dit extra reiskosten met zich brengt, zijn niet zodanig dat niet gewacht kan worden op een beslissing in een bodemprocedure.
4.6.
Bovendien heeft DVO niet, althans onvoldoende, weersproken, tijdens de behandeling ter zitting gesteld dat er een fietscrossvereniging is in Nijverdal, waarmee een alternatief voorhanden is met minder reistijd. [X] heeft evenmin onderbouwd dat zijn trainingsachterstand zodanig is en dat zijn resultaten op een zodanige wijze zijn verminderd dat hierin een spoedeisend belang kan zijn gelegen.
4.7.
Ten overvloede is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nog daargelaten dat het spoedeisend belang van [X] niet aannemelijk geworden is, voorshands niet aan te nemen valt dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een vordering ex artikel 2:14 of artikel 2:15 BW.
4.8.
Het opzeggingsbesluit brengt met zich dat voor [X], gelet op
artikel 4 lid 7 van de statuten, binnen één maand na de ontvangst van de kennisgeving van het opzeggingsbesluit, beroep open stond op de algemene vergadering.
4.9.
[X] heeft met de gedagtekende brief van 18 februari 2015 tijdig en op een aanvaardbare wijze beroep aangetekend tegen het opzeggingsbesluit. Nu het opzeggingsbesluit is gedagtekend op 20 januari 2015 is het aannemelijk dat [X] het opzeggingsbesluit in ieder geval niet eerder dan 21 januari 2015 heeft ontvangen. Nu niet in geschil is dat het bestuur van DVO de brief van 18 februari 2015 op 20 februari 2015 heeft ontvangen, is aannemelijk dat ijdig beroep is ingesteld. In de brief van
18 februari 2015 wordt voorts op een duidelijke wijze kenbaar gemaakt dat er beroep wordt ingesteld tegen het opzeggingsbesluit. Er wordt zelfs verwezen naar artikel 4 lid 7 van de statuten.
4.10.
Uit het voorgaande kan echter niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure. Tijdens de behandeling ter zitting is de voorzieningenrechter namelijk gebleken dat [X] de beroepsmogelijkheid niet (meer) wenst te vervolgen. Van de zijde [X] is ter zitting aangegeven dat hij bij de algemene ledenvergadering nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld. De advocaat van DVO heeft daaruit blijkens zijn reactie kennelijk begrepen dat [X] geen prijs meer stelt op een algemene ledenvergadering en niet meer van DVO verlangt dat zo’n vergadering bijeen wordt geroepen. Ook de voorzieningenrechter heeft de uitlatingen van [X] in deze zin opgevat. Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.
4.11.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure.
4.12.
Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het gevorderde van [X] dient te worden afgewezen.
4.13.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DVO worden begroot op € 613,– aan verschotten (griffierecht) en € 816,– aan salaris van de advocaat.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.14.
Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen, is de voorwaarde niet vervuld. De reconventie wordt dan ook geacht niet te zijn ingesteld en de voorzieningenrechter komt niet toe aan een beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie. Voor een proceskostenveroordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen plaats.
5De beslissing
I. Wijst de vordering(en) af.