Opzegging door vereniging ongeldig

Rechtbank Midden-Nederland 26 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3844

Het bestuursbesluit van de Vereniging wordt vernietigd. Hierna wordt uitgelegd waarom de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.

3.16. Het bestuur van de Vereniging heeft het lidmaatschap van [eiser 1] en [eiser 2] per brief van 16 augustus 2023 opgezegd op grond van artikel 7 lid 1 sub c uit de statuten van de Vereniging. Het verwijt dat aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] wordt gemaakt, is dat zij het bestuur onder druk hebben gezet om een ALV in te plannen op 10 september 2023, waarin het ontslag van het bestuur van de Vereniging op de agenda zou staan. [eiser 1] en [eiser 2] hebben het bestuur op 26 juli 2023 over dit verzoek gemaild. Hierdoor voelde het bestuur zich onder druk gezet, omdat zij zelf nog op vakantie waren en dan niet genoeg voorbereidingstijd hadden. Het bestuur wilde de ALV zelf inplannen op 14 oktober 2023. Omdat dit in de herfstvakantie zou zijn, heeft de ALV uiteindelijk op 8 oktober 2023 plaatsgevonden. Aan [eiser 1] wordt aanvullend ook het verwijt gemaakt dat hij een betalingsachterstand had aan de Vereniging, reden waarom zijn lidmaatschap is opgezegd.

3.17. Op grond van artikel 15 lid 4 van de statuten van de Vereniging mogen leden met steun van 10% van de achterban van de vereniging zelf een ALV organiseren. [eiser 1] en [eiser 2] hadden die achterban van 10%. Dat is niet door de Vereniging betwist en volgt ook uit het kort geding vonnis van 10 juli 2023 dat tussen partijen is gewezen.2 Het was [eiser 1] en [eiser 2] dus op grond van de statuten toegestaan om de bijzondere ALV op deze wijze uit te roepen. Zij hebben dit ook ruimschoots vóór 10 september 2023 aangekondigd.

3.18. Dat het bestuur zich onder druk gezet voelde, omdat [eiser 1] en [eiser 2] in de zomervakantie hebben gemaild over de ALV die in september, na de zomervakantie, zou plaatsvinden, is niet voldoende om het lidmaatschap van een langdurig lid, die zich intensief en financieel heeft ingezet voor de Vereniging, op te zeggen. Het opzeggen van een lidmaatschap is een ingrijpend middel. De opzegging heeft voor [eiser 1] en [eiser 2] ook grote gevolgen gehad, omdat zij en hun familieleden vaak naar de Vereniging gingen en sprake is van een hechte gemeenschap, waaraan zij jarenlang actief hebben deelgenomen.

3.19. Daarbij lag het in de lijn der verwachtingen dat de ALV in september of oktober 2023 plaats zou vinden. Dat is namelijk in het kort geding vonnis van 10 juli 2023 al overwogen.3 In zoverre kon dit het bestuur ook niet overvallen. Het gaat hier om leden die gebruik maken van hun statutaire recht en dat meermaals, vroegtijdig hebben aangekondigd.

De rechtbank constateert dat [eiser 1] en [eiser 2] door de vernietiging weer lid zijn van de Vereniging.

Ook nog:

In artikel 2:15 lid 1 sub b BW is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is, indien het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals genoemd in artikel 2:8 BW. In artikel 2:8 BW staat in lid 1 dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. In lid 2 staat dat een tussen hen geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Wat de redelijkheid en billijkheid concreet meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer een rol de positie van de betrokkenen binnen de rechtspersoon, hun maatschappelijke positie [? – PdL] , de aard van de in het geding zijnde belangen, de tot dusver in soortgelijke situaties bij de rechtspersoon gevolgde gedragslijn en de ernst van het door een of meer betrokkenen te lijden nadeel.

Bij de toetsing of het besluit vernietigbaar is, omdat dit besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, moet de rechter terughoudend zijn. Dat komt omdat de organen van een rechtspersoon (zoals het bestuur en de ALV van een rechtspersoon) een zekere mate van beleidsvrijheid hebben. Deze beleidsvrijheid brengt mee dat de rechter niet op de stoel van die organen mag gaan zitten. De rechter beoordeelt daarom alleen of het orgaan van de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden en alle bij het besluit betrokken belangen afwegend, in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen.