Een vereniging weigert iemand als lid. De voorzieningenrechter: “De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”
“[Er is een] beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.”
“Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating […], is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.”
Opmerking: de zaken kunnen bepaald anders liggen als er sprake is van discriminatie of als de geweigerde persoon discriminatie aanvoert.
De zaken liggen ook anders als de vereniging een monopolie heeft op juridische grondslag (of mogelijk op feitelijke grondslag) (ik zou de recente jurisprudentie moeten opzoeken; zie bijv. de Windpark Zeewolde zaak).
In zoverre is het opvallend dat niet besproken wordt dat het gaat om een schietvereniging. Het lid kan niet zomaar gaan schieten met geweren buiten het verband van de vereniging, meen ik.
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:4799
uitgangspunt
5.5.
De voorzieningenrechter stelt het volgende uitgangspunt voorop.
De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten. Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:33 BW). Over de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld, hetgeen hier het geval is. In de statuten of in een (huishoudelijk) reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een ruime marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de statuten van de vereniging inhouden dat het aan het bestuur van de vereniging is om te beslissen over de toelating van – in dit geval werkende (vader [eiser] ) en junior (zoon [eiser] ) – leden tot de vereniging (zie rechtsoverweging 3.3.). De statuten bevatten daarmee geen van artikel 2:33 BW afwijkende regeling.
5.7.
Niet in geschil is tussen partijen dat er in aanvulling op de statuten een huishoudelijk reglement is opgesteld, waaraan partijen eveneens gebonden zijn. In artikel 4 van het huishoudelijk reglement staat opgenomen wanneer iemand als senior- of juniorlid, c.q. gezinslid en/of nevenlid, tot de vereniging kan (onderstreping voorzieningenrechter) worden toegelaten (zie rechtsoverweging 3.4.).
5.8.
Ook is niet in discussie tussen partijen dat [eiser] c.s. het aanmeldingsformulier van de vereniging hebben ingevuld en ondertekend en dat zij zich daarmee akkoord hebben verklaard met de daarin opgenomen voorwaarden. Enkele van die voorwaarden zijn dat het besluit dat het bestuur van de vereniging over de toelating neemt bindend is, dat het de aanvrager bekend is dat het bestuur volgens de statuten van de vereniging het lidmaatschap kan weigeren zonder opgaaf van redenen en dat de aanvrager verklaart zich neer te leggen bij het door het bestuur te nemen besluit (zie rechtsoverweging 3.5.).
5.9.
Deze bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement, alsook de voorwaarden opgenomen in het aanmeldingsformulier, geven het bestuur van de vereniging dus een ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot toelating van leden, in dit geval specifiek die van werkend lid (vader [eiser] ) en juniorlid (zoon [eiser] ) te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur gebruik heeft gemaakt.
5.10.
Indien en voor zover aan het standpunt van [eiser] c.s. de opvatting ten grondslag ligt dat het bestuur niet anders kon en mocht besluiten dan [eiser] c.s. toe te laten als volwaardig lid, aangezien zij de toelatingsprocedure (zoals opgenomen in artikel 4 van het huishoudelijk reglement) volledig (en met goed gevolg) hadden doorlopen, miskennen [eiser] c.s. hierbij de ruime beslissingsbevoegdheid van het bestuur van de vereniging over het al dan niet toelaten van leden. Het stond en het staat het bestuur daarbij vrij om dat zonder opgaaf van redenen te doen. [eiser] c.s. hebben door ondertekening van het aanmeldingsformulier bovendien verklaard zich daarbij neer te leggen. In zoverre hebben [eiser] c.s. dan ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat zij na het doorlopen van de ballotageperiode automatisch als volwaardig lid zouden zijn toegelaten. Er moest dus nog een besluit van het bestuur genomen worden. Dat besluit is door de rechter slechts marginaal toetsbaar. Aan [eiser] c.s. kan worden toegegeven dat de bepaling dat zij zich vooraf zullen neerleggen bij de beslissing onder omstandigheden een bepaling is waarop het bestuur zich niet kan beroepen (bijvoorbeeld indien de weigering zou zijn gebaseerd op een verboden discriminatie), maar zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
5.11.
De stelling van [eiser] c.s., onder verwijzing naar artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement, dat een bezwaar tot toelating is voorbehouden aan de overige leden en niet aan het bestuur, reden waarom na zes maanden simpelweg toelating had moeten volgen omdat er bij de leden geen bezwaren bestonden tegen [eiser] c.s. (hetgeen de vereniging overigens heeft betwist), wordt dan ook gepasseerd.
Daarbij komt dat van een schriftelijke bevestiging als bedoeld in artikel 4.5 onder d van het huishoudelijk reglement (nog) geen sprake was.
5.12.
Dat het bestuur van de vereniging ‘geen goed gevoel had’ over toelating van [eiser] c.s. als volwaardig lid van de vereniging en dat het bestuur, in de persoon van de voorzitter, ter zitting niet volledig openheid van zaken lijkt te hebben willen geven over de reden van weigering tot toelating (anders dan de wat gratuite opmerking dat het bestuur van de vereniging niet is gebaat bij nieuwe leden die hun zin proberen door te drijven en het door vader [eiser] maken van een – in de ogen van het bestuur – emotionele opmerking over zijn ex-vrouw), is een nogal zwakke argumentatie en die is begrijpelijkerwijs moeilijk te accepteren voor [eiser] c.s., maar maakt het voorgaande niet anders. Eigen aan het verenigingsrecht is dat een vereniging zwakke argumenten mag hebben om leden te weigeren.
De stelling van [eiser] c.s. dat het bestuur zoon [eiser] in tegenstelling tot vader [eiser] in het geheel zonder enige motivering een volwaardig lidmaatschap heeft ontzegd, kan evenmin leiden tot een andere uitkomst van deze procedure (voor zoon [eiser] ).
5.13.
Het door [eiser] c.s. gestelde belang om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de vereniging omdat zij dan als vader en zoon – in tegenstelling tot bij andere schietverenigingen – gezamenlijk deel kunnen nemen aan de disciplines die zij wensen, maakt niet dat sprake is van een dermate groot belang dat de op zwakke gronden gebaseerde weigering van het lidmaatschap van [eiser] c.s. door het bestuur in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.14.
Dat partijen – tot slot – verschillen over de wijze waarop het woord kan in artikel 4.5 van het huishoudelijk reglement moet worden uitgelegd (discretionaire bevoegdheid van het bestuur (de vereniging), of niet ( [eiser] c.s.)), maakt niet dat anders, in het voordeel van [eiser] c.s., moet worden geoordeeld. Artikel 15 van de statuten ondervangt deze situatie bovendien en regelt dat bij verschil van mening over de wijze waarop een bepaling in de statuten of het huishoudelijk reglement moeten worden uitgelegd, en in de gevallen waarin noch de statuten, noch het huishoudelijk reglement voorzien, het bestuur beslist.