- Vooraf: ik aarzel of ik dit onderwerp moet bespreken op dit weblog.
Ik ben geen specialist op dit onderwerp. Aan de andere kant: de
problematiek zal spelen in heel veel verenigingen. De rechtbank schetst in
deze zaak een duidelijk juridisch kader. Ik kan echter alleen niet
beoordelen of het ook juridisch juist is, of de rechtbank alle
jurisprudentie juist samenvat. - Met die kanttekening zal ik het tweede deel van deze uitspraak toch
weergeven (het eerste deel van de uitspraak gaat over puur
verenigingsrecht, namelijk of een club aangemerkt moet worden als een
informele vereniging). - Mocht je te maken hebben met een kwestie omtrent beschuldigingen,
klachten, of vermoedens van seksueel of anderszins grensoverschrijdend gedrag van een persoon, bijv. een vrijwilliger, in een
organisatie, ga dan niet af op slechts deze post, maar
raadpleeg een juridisch adviseur met voldoende expertise – bij voorkeur
een advocaat.
De klacht van de
beschuldigde vrijwilliger jegens de organisatie
- [De coördinator / vrijwilliger] [de heer eiser sub 1] heeft
toegelicht dat sprake is van een onrechtmatige daad omdat hij zonder reële
grond door [welzijnsorganisatie] K c.s. is beschuldigd van ongepast
handelen [namelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag, zie rov. 4.16] en
door [de organisatie] bewust in een kwaad daglicht is gesteld. [De
organisatie] heeft op onrechtmatige wijze mededelingen gedaan aan de
ouders en vrijwilligers betrokken bij [twee projecten voor gehandicapte
kinderen ] en zij heeft actief contact gezocht met het [een krant], met
het oogmerk om [eiser sub 1] te beschadigen. - Het krantenartikel staat (thans) online, en
kan (op het moment van schrijven althans) worden gevonden via Google met
de zoekterm
” commissie-geeft-klagers-over-coordinator”
Juridisch kader:
wanneer is bekend maken klachten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
onrechtmatig jegens de persoon in kwestie?
- ” De vraag of een gedraging/uitlating onrechtmatig is,
wordt gelet op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) beoordeeld in het kader
van wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Of in dat kader in het concrete geval (op onrechtmatige wijze) iemands eer
of goede naam wordt aangetast, is afhankelijk van alle omstandigheden van
het geval. Er zal een afweging van de belangen van partijen en van
algemene belangen gemaakt moeten worden.” - ” Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor een
uitlating staat in beginsel vast indien een mededeling feitelijk onjuist
is en de degene die de mededeling deed dit wist of het hem kan worden
verweten dat hij het niet wist.” - Dit zal echter, in het geval van klachten
over grensoverschrijdend gedrag van een vrijwilliger, niet aan de orde
zijn: de organisatie weet niet of de beschuldigingen juist zijn of niet.
In zulke gevallen geldt de navolgende regel. - “Openbaarmaking van een feitelijk juiste mededeling [], in de
wetenschap dat dit schade zal toebrengen aan een ander, is niet zonder
meer onrechtmatig. [De openbaarmaking] zal wel onrechtmatig
zijn [jegens die ander] wanneer uit de verdere omstandigheden van het
geval volgt dat bij inachtneming tegenover de ander van een behoorlijke
maatschappelijke zorgvuldigheid, die wetenschap [lees: zorgvuldigheid]
diegene [= de openbaarmaker] had behoren te weerhouden van die handeling
en/of het doen van die uitlating.” - Dit kader, ook zoals dat hieronder wordt uitgewerkt,
geldt evenzeer voor “een gedraging daartoe”, dus een gedraging
met het oogmerk dat een derde een mededeling over een ander openbaar
maakt (dan wel, vermoedelijk, een onzorgvuldige aanvaarding van het
risico dat die derde dat doet). Een voorbeeld is een organisatie die
informatie over klachten/beschuldigingen aan een journalist geeft, waarna
de journalist de klachten/beschuldigingen openbaar maakt. - N.b.: ook een feitelijk juiste mededeling kan in bepaalde gevallen een strafrechtelijke delict zijn, namelijk smaad: “Smaad is wanneer iemand met het negatieve bericht uw goede naam wil beschadigen door de waarheid over u te vertellen. Bijvoorbeeld als u vast zat in de gevangenis en iemand dit bericht verspreidt. Maar het is ook smaad als [iemand] uw goede naam wil beschadigen door een bericht te verspreiden waarvan [diegene] niet weet of dit waar is. Bijvoorbeeld als iemand zegt dat u namaakspullen verkoopt terwijl dat niet bewezen is.” https://www.juridischloket.nl/politie-en-justitie/aangifte/klachtdelict/
- “Van onrechtmatigheid zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de
uitlating [] in onnodig grievende vorm wordt gedaan of indien degene die
de uitlating deed louter uit eigen materieel belang of uit persoonlijke
animositeit heeft gehandeld. Bij juiste/ware uitlatingen kan ook een rol
spelen welke mate van openbaarheid aan de mededeling is gegeven, of zij
gevraagd of ongevraagd is gedaan, of de mededeler haar uit zelfverdediging
heeft gedaan of om een derde te behoeden voor een dreigend gevaar, of de
naam van degene die het betreft nodeloos bekend is gemaakt of er andere
wegen openstonden om het doel van de mededeling (indien op zichzelf
geoorloofd) te bereiken.” - Ik merk op dat hier toch een tamelijk strikt
kader wordt gegeven voor het openbaar maken, met name dat de organisatie
moet nagaan of “er andere wegen openstonden om het doel van de
mededeling (indien op zichzelf geoorloofd) te bereiken”. - “Een rechtvaardigingsgrond voor deze uitlatingen [] kan zijn
gelegen in het algemeen belang. Van belang zijnde gezichtspunten zijn
onder meer de aard van de openbaar gemaakte verdenkingen, de ernst van de
daarin gelegen misstand (bezien vanuit het algemeen belang), de ernst van
de gevolgen voor de besproken partij, de mate waarin de verdenkingen steun
vonden in het ten tijde van de gedraging/uitlating beschikbare
feitenmateriaal en de inkleding van de verdenkingen in verhouding tot de
hiervoor genoemde factoren.” - Deze overweging lijkt te zijn gebaseerd op Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221.
- Ik merk op dat bovenstaande vermelding van
‘algemeen belang’ als factor, waarschijnlijk niet moet
worden begrepen als een vrijbrief om beschuldigingen / klachten over
seksueel grensoverschrijdend gedrag bekend te maken. Op dit punt kan ik
slechts dringen adviseren een specialist te raadplegen. Zie ook het
navolgende. - ” Het algemeen belang is regelmatig
gelegen in de vrijheid van meningsuiting. Bij beantwoording van de vraag
of een uitlating of gedraging daartoe onrechtmatig is, moet dan ook verder
voor ogen gehouden worden dat sprake is van een botsing van grondrechten.
Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 van de Grondwet en artikel 10
van het EVRM de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt
artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer
en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het
concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante
omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen
voorrang toe aan één van beide rechten. Dat betekent dat de toetsing in
één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten,
gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht,
meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de
noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 van het EVRM en artikel 10 lid
2 van het EVRM (o.a. [Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569]).” - Ik merk op dat “vrijheid van
meningsuiting” inderdaad de gebruikelijke term is, maar de authentieke
Engelse tekst van art. 11 EVRM iets breder geformuleerd lijkt te zijn: “Everyone
has the right to freedom of
expression. This right shall include freedom to hold opinions and to
receive and impart information
and ideas without interference by public authority and
regardless of frontiers.” De term ‘uitingsvrijheid’ wordt ook wel
gebruikt.
Toepassing op de
zaak
- Samengevat: de interne email was niet onrechtmatig, de bijeenkomst met ouders
van deelnemende kinderen ook niet, maar een latere brief van de
organisatie aan de ouders wel. Die brief ging over de
uitkomsten van het externe onderzoek naar de klachten. - Email van 6 januari ” Vaststaat
dat [de organisatie] geconfronteerd is met een melding van seksueel
grensoverschrijdend gedrag, gericht tegen [eiser sub 1] . [de organisatie]
heeft [eiser sub 1] daar tijdens een gesprek op 21 december 2019 op
aangesproken en heeft het nodig gevonden hem op non-actief te stellen. [de
organisatie] heeft vervolgens aan de assistent-coördinatoren gevraagd of
zij bij de eerstvolgende activiteit [] aanwezig wilden zijn om die
activiteit zoals gebruikelijk door te laten gaan. De
assistent-coördinatoren hebben op 4 januari 2020 aan [de organisatie]
aangegeven dat zij zonder [eiser sub 1] niet bij de activiteit [] op 11
januari 2020 aanwezig wilden zijn. [de organisatie] heeft zich toen, zo
vertelde zij op de zitting, genoodzaakt gezien om de ouders en
vrijwilligers in te lichten. Dat acht de rechtbank op zichzelf niet
onrechtmatig, omdat er hoe dan ook vragen zouden rijzen omtrent de redenen
van het niet doorgaan van de activiteit. Dit inlichten heeft [de organisatie]
gedaan met de e-mail van 6 januari 2020 []. Naar het oordeel van de
rechtbank is in deze e-mail in bedekte en neutrale termen aangegeven wat
er aan de hand is en dat [de organisatie] een onderzoek heeft ingesteld
naar aanleiding van de melding. Verder is aangegeven dat [de organisatie]
de uitkomst van dit onderzoek zal afwachten. In deze e-mail is geen
beschuldiging aan het adres van [eiser sub 1] te lezen. De rechtbank acht
deze mail proportioneel en ziet er, gegeven de omstandigheden, niets onrechtmatigs
in.” - Bijeenkomsten eind januari 2020: “Vervolgens hebben er eind januari 2020 twee bijeenkomsten
plaatsgevonden. Een met ouders van deelnemende kinderen van de clubs en
een met vrijwilligers. Aan de hand van de door [eisers] overlegde
geluidsopnames stelt de rechtbank vast dat er tijdens deze bijeenkomsten
door [de organisatie] geen beschuldigingen zijn geuit aan het adres van
[eiser sub 1] met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Tijdens deze bijeenkomsten is, kort weergegeven, in essentie meegedeeld
dat er een onderzoek plaatsvindt naar signalen van grensoverschrijdend
gedrag, dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon beschikbaar is
gesteld voor iedereen die meent slachtoffer te zijn van [eiser sub 1] en
dat de rapportage wordt afgewacht. Dat was ook de feitelijke situatie. De
rechtbank onderkent dat dit voor [eiser sub 1] schadelijk is geweest, maar
dat enkele feit maakt die mededelingen nog niet onrechtmatig. Die
conclusie geldt ook voor [eiser sub 1] verwijzing naar het ‘suggestieve
karakter’. Iets wat suggestief is, is niet per definitie onrechtmatig.
[…] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de organisatie] zelf geen
beschuldigingen geuit en zich evenmin onnodig grievend over [eiser sub 1]
uitgelaten. Daarbij is de doelgroep van de bijeenkomsten dezelfde als die
van de e-mail van 6 januari 2020. De conclusie is dat er tijdens deze
bijeenkomsten niet onrechtmatig gehandeld is door [de
organisatie]” - Brief 1 mei 2020 (wel onrechtmatig): “Vervolgens is van belang dat de door [de organisatie]
ingeschakelde EKC [externe klachtencommissie] op 28 april 2020 een
rapport heeft uitgebracht aan [de organisatie] over onder meer de door [D]
ingediende klacht. Naar aanleiding van dit rapport heeft [de organisatie]
op 1 mei 2020 een brief (productie 14 [eisers] ) aan de ouders en
vrijwilligers gestuurd. In deze brief staat onder meer “Wij moeten
u dan ook helaas meedelen dat wat we hoopten dat niet waar is nu toch klip
en klaar onderschreven wordt door de rapportages”. Verder staat
er: “Uit de rapportages blijkt dat grensoverschrijdend gedrag
heeft plaats gevonden door de coördinator van [de drie projecten met
betrekking tot gehandicapte kinderen en hun familie]. Hieronder vallen
o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van andere vrijwilligers,
uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik maken van de
kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt
kind”.” - ” De rechtbank is van oordeel dat er op zichzelf genomen niets
mis mee is dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers op de hoogte
wilde stellen over de uitkomst van het onderzoek. Het lag zelfs voor de
hand dát [de organisatie] de ouders en vrijwilligers in algemene zin
informeerde over de uitkomst van het onderzoek, omdat zij daarover al
geïnformeerd waren toen dat was geïnitieerd en omdat de uitkomst daarvan
van belang was voor de positie van [eiser sub 1] als coördinator van de
clubs die [de organisatie] tot haar werkgebied rekende. Met dat doel voor
ogen is te begrijpen dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers
informeerde en is dat op zich nog niet onrechtmatig. Maar dat informeren
behoorde niet verder te gaan dan genoemd doel waartoe die informatie
strekte, waarbij tevens het belang van [eiser sub 1] om niet onnodig
publiekelijk geschaad te worden in eer en goede naam in het oog moest
worden gehouden. In dat kader weegt de rechtbank mee dat [de organisatie]
niet degene betreft die betrokken was bij het beschreven incident in
2014/2015 en dat [de organisatie] de conclusie van de EKC door de stevige bewoordingen
die zij heeft gebruikt in haar brief heeft gepresenteerd als een feit,
terwijl in het EKC rapport, waaraan [eiser sub 1] niet had meegewerkt,
wordt gesproken van ‘voldoende aannemelijk’, terwijl bij [de
organisatie] bekend was dat [eiser sub 1] de beschuldiging ontkende, maar
[de organisatie] die nuance niet heeft aangebracht in haar brief. Tegen
die achtergrond en het persoonlijk belang van [eiser sub 1] vindt de
rechtbank ook dat [de organisatie] onnodig is uitgeweid door toe te voegen
“Hieronder vallen o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van
andere vrijwilligers, uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik
maken van de kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een
gehandicapt kind”. Daar was geen reden voor of noodzaak toe en dat is
onnodig beschadigend voor [eiser sub 1] . Bovendien hebben deze stellige
mededelingen geleid tot het krantenartikel van [datum] 2020 in het [de
krant], waarin voornoemde woorden worden herhaald door bezorgde ouders die
aangeven dat deze mededeling specifiek een schok teweeg heeft gebracht.
Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat [de organisatie] met haar
brief van 1 mei 2020 aan de ouders en vrijwilligers wel onrechtmatig heeft
gehandeld.” - Uit de krantenberichten maak ik op dat de
vrijwilliger zijn medewerking had geweigerd aan het onderzoek, omdat het
niet voldoende onafhankelijk zou zijn. Dit lijkt mij in het algemeen een
belangrijke factor, maar de rechtbank gaat hier niet op in. - Bijeenkomst 22 augustus 2020: de
rechtbank komt niet toe aan een volledige inhoudelijke beoordelingen,
omdat de klachten van de coördinator over deze bijeenkomst niet voldoende
specifiek zijn (en de coördinator overigens onvoldoende bewijs heeft
aangeleverd over wat er gezegd is, zo maak ik op).
Toepassing op de
zaak: diffamerende krantenartikelen
- Het hierboven geschetste juridische kader geldt ook voor het geven
van informatie aan journalisten. - De officier van justitie had een aangifte tegen de vrijwilliger
(over hetzelfde gestelde feitencomplex) geseponeerd. Een krant heeft een
artikel gepubliceerd met daarin citaten uit de sepotbrief, namelijk
dat: “Volgens justitie heeft de seksuele relatie tussen de twee
bestaan. Volgens het openbaar ministerie kan dat ‘als zeer onprofessioneel
en moreel verwerpelijk worden aangemerkt’, zo staat te lezen in een brief
van justitie die is verstuurd naar de aangevers.” - Volgens de vrijwilliger heeft de organisatie de sepotbrief
verstrekt aan de krant. De rechtbank geeft (min of meer) aan dat, als dit
inderdaad zo is, dit waarschijnlijk een onrechtmatige daad is van de
organisatie jegens de vrijwilliger. - “De rechtbank oordeelt dat als vast komt te staan dat [de organisatie]
deze brief daadwerkelijk op het gestelde moment aan [de krant] heeft
verstrekt, zij dit kennelijk gedaan heeft met het oogmerk om [eiser sub 1]
te beschadigen. Er was immers sprake van een sepot, zoals ook aan [de
organisatie] is bericht. De gedane aangiftes waren onderzocht en
beoordeeld. Er kan dus niet worden aangenomen dat op dat moment nog een
ernstige misstand aan de orde diende te worden gesteld. Ofwel, er was geen
enkele reden voor [de organisatie] om de details van deze kwestie nog verder
in het openbaar te brengen. Indien [de organisatie] daarvan wèl overtuigd
was, wijst de sepotbrief overigens de juiste weg om hierop verder actie te
nemen [noot: namelijk, een artikel 12 Sv klacht, denk ik]. [de
organisatie] moest dan verder begrijpen dat [eiser sub 1] ernstig in eer
en goede naam kon worden aangetast door deze brief aan [de krant] ter
beschikking te stellen. Dat is ook wat er is gebeurd. De berichtgeving
naar aanleiding van die sepotbrief hield immers in dat wel degelijk vast
stond dat de coördinator – waarvan in ieder geval voor betrokkenen bij de
[projecten] en waarschijnlijk ook voor anderen duidelijk was dat het om
[eiser sub 1] ging – een seksuele relatie had gehad met een jonge
vrijwilligster van [het project] en dat die seksuele relatie volgens
justitie als “zeer onprofessioneel en moreel verwerpelijk” moest worden
aangemerkt en dat hij gebruik had gemaakt van haar
kwetsbaarheid.”
- Tot slot: de vraag komt bij mij op wat een verdachte kan doen tegen een sepotbrief met zulke formuleringen, als de verdachte onschuldig is of anderszins oneens of ontevreden is met de sepotbrief.