Voetbalvereniging verkoopt bouwgrond

  • VSV is een voetbalvereniging en eigenaar van een perceel grond in Velsen.
  • De statuten bepalen dat “Het algemeen bestuur is, mits met voorafgaande toestemming van de algemene vergadering, bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen”
  • “Op 1 december 2014 heeft een vergadering van de algemene ledenvergadering (hierna: ALV) van VSV plaatsgevonden. Daarbij waren 48 leden en zeven bestuursleden aanwezig, alsmede [A.]. In de notulen, die zijn ondertekend door [A.] en de toenmalige secretaris ([B.]), is onder meer vermeld … Na de nodige discussies over financiële consequenties, tijdslijnen etc, vraagt het bestuur mandaat van de ledenvergadering om met deze 3 partijen verder te onderhandelen en een contract te sluiten. De vergadering stemt voor met 2 onthoudingen.” 
  • Op 29 januari 2016 wordt een notariele verkoopopvereenkomst gesloten. Op 11 oktober 2017 is er een nieuw bestuur dat aangeeft dat de taxatiewaarde op basis van 144 woningen 10 miljoen is, terwijl de waarde van de verkoopprijs 4 miljoen is (namelijk E 100.00 cash, plus herontwikkeling van het sportpark op een ander perceel).
    • het huige plan lijkt 380 woningen te zijn. 
  • De notulen van de ALV van 1 december 2014 zijn goedgekeurd na de verkoopovereenkomst, en ten tijde van het oude bestuur. “Op 18 april 2016 heeft een vergadering plaatsgevonden van de ALV van VSV. In de notulen van die vergadering is vermeld dat de notulen van de vergadering van 1 december 2014 zonder op- of aanmerkingen worden goedgekeurd.”
  • Het nieuwe bestuur: “Conclusie: er is een behoorlijke gap tussen waarde versus opbrengst en wij twijfelen over de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst i.v.m. niet bevoegde en onvolledige ondertekening van deze overeenkomst.”
  • “In de eerste plaats ligt de vraag voor of de vereiste toestemming van de ALV van VSV aan het bestuur van VSV voor het sluiten van de koopovereenkomst waarbij de gronden van VSV werden verkocht aan [projectontwikkelaar] BPD is gegeven. Dit toestemmingsvereiste is vastgelegd in artikel 15 lid 2 van de statuten van VSV. Deze beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van VSV heeft externe werking, zo volgt uit artikel 2:44 lid 2 BW in samenhang met artikel 2:45 lid 3 BW. Dat betekent dat als de benodigde toestemming van de ALV van VSV ontbreekt, VSV in beginsel het ontbreken van die toestemming kan inroepen tegenover BPD en VSV niet is gebonden aan de koopovereenkomst met BPD.”
  • “Bij de beoordeling komt het daarom aan op de uitleg van het besluit van de ALV. Anders dan bij de uitleg van contracten, waarbij de meer subjectieve Haviltex-maatstaf moet worden toegepast en alle gedragingen en verklaringen van partijen in ogenschouw worden genomen, dient bij de uitleg van besluiten een meer objectieve benadering te worden gevolgd, op basis van schriftelijke stukken die kenbaar zijn voor degenen die niet bij de besluitvorming waren betrokken (vgl. bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 22 maart 2016, JOR 2017/159 (Ugchelenplaza) en Hoge Raad 26 november 2010, JOR 2011/7 (Silver Lining)). Met name de bewoordingen van de notulen van de vergadering van 1 december 2014, alsmede de bewoordingen van de relevante statutaire bepaling, zijn daarom leidend. Vooropgesteld wordt daarbij dat de ondertekening van deze notulen van 1 december 2014 niet ter discussie staat en dat de notulen in de volgende vergadering van de ALV van 18 april 2016 zonder op- of aanmerkingen zijn goedgekeurd, zodat de rechtbank van de juistheid van de inhoud van de notulen van 1 december 2014 zal uitgaan.”
  • “De rechtbank is van oordeel dat uit deze bewoordingen van de notulen, die gelet op het voorgaande leidend zijn, niet anders kan worden afgeleid, dan dat het mandaat van de ALV niet alleen betrekking had op het onderhandelen met BPD (en partners) over de overdracht van het perceel van VSV, maar ook om een contract hierover aan te gaan. Dat staat immers uitdrukkelijk in de (goedgekeurde) notulen van 1 december 2014. Uit het gebruik van het woord “mandaat” leidt de rechtbank voorts af dat de ALV met de plannen van het bestuur tot de overdracht van het perceel van VSV aan BPD (en partners) instemde, en daarvoor dus toestemming verleende en het bestuur vertegenwoordigingsbevoegd maakte de koopovereenkomst met BPD te sluiten. De enkele omstandigheid dat niet de woorden “toestemming” of “vertegenwoordigingsbevoegdheid” zijn gebruikt brengt daarin geen verandering, omdat het geven van een mandaat instemming, en daarom ook toestemming, impliceert en daarmee de vertegenwoordigingsbevoegdheid is gegeven aan het bestuur.”
  • Na nog enkele overwegingen: “De conclusie is daarom dat geen gebreken kleven aan de besluitvorming binnen VSV over de vervreemding van het perceel en dat VSV aan de koopovereenkomst met BPD is gebonden. “
  • En verder: “Daarnaast heeft [A.] een dubbelrol gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, namelijk als technisch voorzitter (feitelijk voorzitter ad interim) van VSV en tevens directeur van Rabobank Amstel & Vecht, terwijl BPD een volle dochtervennootschap is van Rabobank.” Uit de uitspraak lijkt A de overeeknomst alleen te hebben gesloten.
  • Uit de uitspraak blijkt niet of A, als voorzitter, zelfstandig vertegenwoodigingsbevoegd was. Kennelijk was dit geen punt van debat in deze zaak. De meeste statuten van verengingen bepalen dat de verening wordt vertegenwoordigd door twee bestuursleden gezamenlijk, of iets in die trant.

ECLI:NL:RBNHO:2021:630

Minderjarige mag lid blijven, contactverbod ouders/verzorgers

Rb. Rotterdam 19 november 2021

  • “Tussen partijen is in geschil of het lidmaatschap van [persoon C] ten onrechte is opgezegd. Ter beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of ACZ zich terecht op het standpunt stelt dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd het lidmaatschap van [persoon C] te laten voortduren. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.”
  • “ACZ legt aan het opzeggingsbesluit van 7 februari 2020 ten grondslag dat zich in de (vier) jaar daarvoor herhaaldelijk incidenten of conflicten hebben voorgedaan waarbij [persoon A] [echtgenoot van de moeder, of de ouder, dat is niet duidelijk] van het minderjarige lid C] zich jegens ACZ niet hebben gedragen zoals van een ouder of verzorger van een minderjarig lid mag worden verwacht. ACZ heeft deze incidenten opgesomd en schriftelijke verklaringen van getuigen overgelegd. [persoon A] hebben een andere visie op deze incidenten en hebben die visie uitvoerig onderbouwd.” noot: door de anonimisatie lopen persoon A als beide ouders, en persoon A als de moeder door elkaar.
  • “Op grond van de gedingstukken stelt de kantonrechter vast dat [persoon A] zich in de richting van vrijwilligers van ACZ bij herhaling hebben uitgelaten op een negatieve, niet respectvolle, escalerende en een enkele keer zelfs bedreigend overkomende manier. Ook als wordt aangenomen dat [persoon A] in bepaalde situaties inhoudelijk gezien (deels) gelijk hadden en als in aanmerking wordt genomen dat [persoon B] [lees, de moeder, persoon A, vermodelijk) (door haar man) temperamentvol wordt genoemd, hoefde ACZ dergelijk herhaald gedrag niet te accepteren, zeker niet nu ACZ verschillende keren duidelijk heeft gemaakt dat dit moest veranderen.”
  • “Ook wordt verwezen naar de in 2.13 weergegeven e-mail van [persoon A] aan ACZ, waarin wordt aangekondigd dat een kinderrechtenadvocaat in de arm zal worden genomen als de zaak niet op een voor [persoon A] bevredigende manier wordt opgelost. Daarnaast is niet in geschil dat [persoon A] hebben gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte tegen een trainer, het indienen van een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens, dat zij herhaaldelijk hebben geklaagd over de (wijze van het geven van) trainingen aan [persoon C] en (vermeende) ongelijke behandeling van leden van ACZ, in het bijzonder voorkeursbehandeling van kinderen van trainers (opnieuw zonder deugdelijke onderbouwing). “
  • ” [De voorwaarden die de vereniging] stelt in haar brief van 17 januari 2020 komen neer op een spreekverbod en een verbod voor [persoon A] om (ooit) nog naar ACZ toe te komen. De formulering van deze voorwaarden is absoluut, verstrekkend en gepresenteerd als niet-onderhandelbaar, zodat het [persoon A] naar het oordeel van de kantonrechter niet kwalijk is te nemen dat zij deze eisen van ACZ niet hebben geaccepteerd. Niet kan worden geoordeeld dat [persoon A] hierdoor hun rechten hebben verwerkt om te worden gehoord voorafgaand aan een eventuele opzegging of om daarover verder te overleggen. Naar het oordeel van de kantonrechter had ACZ in gesprek moeten gaan met [persoon A] om te bezien of ze alsnog voorwaarden hadden kunnen overeenkomen op basis waarvan [persoon C] lid had kunnen blijven bij ACZ. ACZ heeft dit nagelaten, waardoor hierover geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [persoon C] met veel plezier bij ACZ trainde, dat zij een gewaardeerd lid was en dat haar gedrag niet ter discussie staat, had ACZ een andere afweging moeten maken. ACZ heeft [persoon C] zelf evenmin gehoord. Het besluit van 7 februari 2020 geeft geen blijk van een kenbare afweging van haar belang bij behoud van het lidmaatschap tegen de serieuze problemen tussen [persoon A] en ACZ.”
  • “Gelet op het voorgaande heeft ACZ jegens [persoon C] in strijd met artikel 2:8 BW en dus onrechtmatig gehandeld. De kantonrechter zal vordering A toewijzen en het besluit van ACZ van 7 februari 2020, waarbij het lidmaatschap van [persoon C] is opgezegd, vernietigen. De kantonrechter zal deze vernietiging zoals gevraagd uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het belang van [persoon C] om weer lid te zijn van ACZ moet zwaarder wegen dat het belang van ACZ om hangende een eventueel hoger beroep de huidige situatie te handhaven, ook nu er geen problemen zijn tussen ACZ en [persoon C] zelf. “
  • De vereniging heeft echter een tegenvordering ingesteld tegen de ouders, namelijk een contactverbod voor de ouders.
  • De rechter oordeelt dat “hebben [persoon A] zich herhaaldelijk onbehoorlijk en/of escalerend uitgelaten jegens ACZ. Deze uitlatingen, waarbij aan de goede intenties van vrijwilligers en trainers bij ACZ wordt getwijfeld, zijn naar het oordeel van de kantonrechter zodanig onbetamelijk dat [persoon A] hiermee onrechtmatig hebben gehandeld jegens ACZ. “
  • Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen zal de kantonrechter [persoon B = de moeder ] verbieden om vanaf heden voor de duur van twee jaar met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom
  • “Volledigheidshalve merkt de kantonrechter op dat door ACZ niet is gevorderd [persoon A] te verbieden aanwezig te zijn bij wedstrijden van [persoon C] , zodat een dergelijk verbod niet aan de orde is. In dat geval gelden normale omgangsvormen zoals een vriendelijke begroeting niet als verboden contact, wel het op welke manier dan ook uiten van kritiek of het aangaan van enige discussie. Als [persoon A] dat dringend noodzakelijk vinden, kunnen zij eventuele kritiek voorleggen aan een derde, bijvoorbeeld de vader van [persoon C] , met het verzoek daarover contact op te nemen met ACZ. Deze derde is niet verplicht om aan een dergelijk verzoek te voldoen. Het is [persoon A] uiteraard ook toegestaan om ACZ via een derde eventuele complimenten over te brengen.”

ECLI:NL:RBROT:2021:11401