Deze uitspraak van de rechtbank bevat geen overzicht van de feiten. Kennelijk is een persoon volgens de vereniging geen lid meer, en en wil die persoon dat rechtzeten bij de rechter. De vereniging voert vervolgens aan dat eiser nooit lid is geworden, maar slechts aspirant-lid was. De rechter gaat daarin mee.
“[het lid] heeft vervolgens niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, wanneer en op welke wijze hij precies lid zou zijn geworden van [de vereniging]. [het lid] stelt slechts dat “hij degene heeft gebeld die destijds zowel voorzitter was van [de vereniging]als van de jagersvereniging Hubertus-Baarlo”. Diegene zou volgens [het lid] telefonisch toegezegd hebben dat [het lid] lid was geworden van [de vereniging]. Die stelling wordt evenwel door [de vereniging] betwist. [het lid] heeft vervolgens niet aangevoerd met wie en wanneer dat telefoongesprek precies heeft plaatsgevonden, noch wat de aanleiding voor het gesprek was en de omstandigheden waren waaronder het gesprek plaatsvond.”
“[het lid] stelt verder dat uit het feit dat hij van [de vereniging] een zogenoemde “gastverklaring” heeft gekregen, blijkt dat hij lid is (geweest) van [de vereniging]. De rechtbank ziet in dat feit echter eerder een contra-indicatie voor lidmaatschap van [de vereniging] van [het lid]. De term “gastverklaring” lijkt immers te impliceren dat [het lid] voor de vereniging werd aangemerkt als “gast” en aldus juist niet als lid.”
Eiser heeft ook een brief van een secretaris van een vereniging (afdeling?) ingediend. “De rechtbank is – onder verwijzing naar het onder 3.8 overwogene – van oordeel dat een enkele brief van een secretaris van een vereniging geen lidmaatschap als zodanig kan constitueren en iemand dus niet tot verenigingslid maakt, noch bewijs oplevert dat [het lid] op de juiste statutaire wijze door het bestuur tot lid is benoemd. “
De rechtbank laat zich niet uit over de Oud Volendam uitspraak van de Hoge Raad. ( “Vanwege het in artikel 3:35 BW – in verbinding met artikel 3:59 BW- vervatte beginsel, bestaat evenwel de mogelijkheid dat een (rechts)persoon die op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen – en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen – dat een besluit is genomen hem als lid van de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming geniet, in die zin dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden”) Echter, een beroep op die uitspraak zou mogelijk afstuiten op de bovengenoemde “gastenverklaring” die aan eiser was gegeven waarmee duidelijk was dat hij geen lid was.