Kernpunten
- Bij deze vereniging staat een bestuur ingeschreven bij de KvK. Andere leden vinden dat zij het echte bestuur zijn. Het gaat om de vermeende ongeldigheid van besluiten uit 2018, ik vermoed dat de vervaltermijn van artikel 2:15 is verstreken zodat de leden geen rechtszaak meer kunnen beginnen tegen het bestuur.
- In plaats daarvan starten ze deze procedure tegen de Kamer van Koophandel. De rechtbank geeft aan dat ze daarmee aan het verkeerde adres zijn en verklaart de leden niet-ontvankelijk.
In de zaak van
1[eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de KAMER VAN KOOPHANDEL,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
1
2Het geschil en de beoordeling
Deze zaak gaat over de vraag of eisers bestuurders zijn van de vereniging [naam vereniging] (hierna: [naam vereniging] ), een politieke partij die in 1983 is opgericht. De Kamer van Koophandel heeft geweigerd om eisers als bestuurders van [naam vereniging] in het handelsregister in te schrijven omdat zij niet kon vaststellen dat zij rechtsgeldig als zodanig waren benoemd en dat degene die de opgave bij de Kamer van Koophandel had gedaan tot het doen van deze opgave bevoegd was.
Volgens eisers is deze weigering onterecht. Zij vorderen (samengevat) dat de rechtbank voor recht verklaart dat (1) zij tijdens het congres van [naam vereniging] , dat op 23 maart 2019 heeft plaatsgevonden, rechtsgeldig tot bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen, (2) de Kamer van Koophandel gehouden is tot inschrijving van eisers als bestuurders in het handelsregister en (3) de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 weigert om dit te doen, met veroordeling van de Kamer van Koophandel in de proceskosten. De Kamer van Koophandel voert hiertegen verweer.
Aan deze procedure is het volgende voorafgegaan. In december 2016 is er een bestuurscrisis binnen [naam vereniging] geweest, waarbij er concurrerende algemene ledenvergaderingen hebben plaatsgevonden. Tijdens deze vergaderingen zijn verschillende bestuurders geschorst. Deze rechtbank heeft in een vonnis van 20 juni 2018, gewezen tussen een geschorste bestuurder (de heer [A] ) en [naam vereniging] , onder andere voor recht verklaard dat het besluit tot schorsing van die bestuurder nietig was en dat dat ook gold voor de besluiten om een tweetal andere personen (waaronder eiser sub 1) als bestuurder te (her)benoemen. Vanwege deze uitspraak heeft de Kamer van Koophandel besloten om eiser sub 1, eiseres sub 3 en nog een andere persoon (de heer [B] ) als bestuurders uit te schrijven. Op 2 september 2018 hebben eisers de Kamer van Koophandel verzocht om hen als bestuurder in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 12 september 2018 geweigerd omdat zij niet kon vaststellen dat eisers rechtsgeldig als bestuurder waren benoemd en dat het verzoek tot inschrijving door een daartoe bevoegd persoon was gedaan. De Kamer van Koophandel twijfelde hierover, omdat zij gedurende de anderhalf jaar daarvoor te maken had gehad met verschillende groepen die de opgaven die anderen aan de Kamer van Koophandel hadden gedaan, bestreden; binnen [naam vereniging] bestaan volgens de Kamer van Koophandel twee kampen. De Kamer van Koophandel heeft eisers laten weten dat zij alleen tot inschrijving zou overgaan als voor recht zou zijn verklaard dat hun benoeming als bestuurder rechtsgeldig is. Op 26 maart 2019 hebben eisers de Kamer van Koophandel opnieuw verzocht om hen als bestuurders in te schrijven. De Kamer van Koophandel heeft dit bij besluit van 23 april 2019 weer geweigerd.
Eisers hebben tegen deze beslissingen van de Kamer van Koophandel bezwaar gemaakt, maar dat is ongegrond verklaard. Eisers en nog een vierde persoon zijn vervolgens in beroep gegaan. Op 28 april 2020, nadat eisers ook onderhavige procedure waren begonnen, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) dit beroep tegen het besluit van 12 september 2018 ongegrond verklaard. Volgens het CBb heeft de Kamer van Koophandel terecht geweigerd om eisers als bestuurders in te schrijven, omdat onduidelijk was wie stemgerechtigd lid waren van [naam vereniging] en daarmee ook onduidelijk was of de vergaderingen waarop eisers als bestuurders waren benoemd rechtsgeldig waren bijeengeroepen. De Kamer van Koophandel mocht in dit verband gewicht toekennen aan de complexe en langdurige voorgeschiedenis, waarbij verschillende opgaves aan de Kamer van Koophandel zijn gedaan. De Kamer van Koophandel had volgens het CBb daarom op goede gronden geconcludeerd dat niet zeker was of eiser sub 1 rechtsgeldig als bestuurder was benoemd en of hij bevoegd was om de opgave aan de Kamer van Koophandel te doen. De CBb heeft inzake het beroep tegen het besluit van 23 april 2019 nog geen uitspraak gedaan, althans had dat toen de Kamer van Koophandel haar conclusie van dupliek nam (eind juni 2010) nog niet gedaan.
De Kamer van Koophandel voert in de onderhavige procedure onder meer aan dat zij ten onrechte is gedagvaard. Volgens haar hadden eisers [naam vereniging] (de vereniging) moeten dagvaarden. Het gaat hier immers om de vraag of bepaalde besluiten rechtsgeldig zijn genomen en of eisers dus bestuurders van [naam vereniging] zijn. De Kamer van Koophandel staat hier buiten. Zij is om deze reden ook niet gekant tegen de door eisers gevorderde verklaring voor recht.
Dit verweer treft doel. Dat de Kamer van Koophandel een verklaring voor recht verlangt waaruit blijkt dat eisers rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn benoemd, betekent niet dat de vordering om deze verklaring voor recht te verkrijgen tegen haar moet worden ingesteld. Een verklaring voor recht geeft duidelijkheid over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding met een ander of anderen. De vordering moet daarom worden ingesteld tegen deze ander of anderen; tegen alle bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen. Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure vast te stellen wie dat zijn. De Kamer van Koophandel is het in ieder geval niet. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen.
Zoals hiervoor vermeld, vorderen eisers ook dat voor recht wordt verklaard dat de Kamer van Koophandel gehouden is om tot inschrijving van hen als bestuurders over te gaan. Deze vordering is prematuur: eerst zal immers moeten worden vastgesteld (in een procedure tussen de bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen) dat eisers rechtsgeldig als bestuurders zijn benoemd. Eisers hebben bij de vordering ook geen belang. De Kamer van Koophandel heeft namelijk gesteld dat als dit eenmaal vaststaat, zij tot inschrijving zal overgaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering om voor recht te verklaren dat de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 (de datum waarop de advocaat van eisers haar aansprakelijk stelde) weigert om eisers als bestuurders in te schrijven. Niet alleen heeft het CBb geoordeeld dat deze weigering terecht was, bij een dergelijke verklaring voor recht (zonder dat daaraan een veroordeling tot schadevergoeding wordt verbonden) bestaat alleen belang als de mogelijkheid van schade aannemelijk is (Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI: NL:HR: 2015:760). Eisers hebben gesteld dat de schade bestaat uit de kosten van deze procedure. Dat is geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt, al was het maar omdat eisers zich deze kosten gezien het voorgaande hadden kunnen besparen. Andere schade hebben eisers niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken.
[…]
3.1
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [naam vereniging] zijn gekozen;
wijst de vorderingen voor het overige af;