Kernpunt
- Het bestuur royeert een lid. Het royement (ontzetting uit het lidmaatschap) is nietig, zo oordeelt de rechter.
- De rechter: “veeleer is hier, […] sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling [van de jachtrechten over de leden van de jachtvereniging] al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen.”
- Dat is echter niet voldoende voor royement. “De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.” Dat is hier niet aan de orde, volgens de rechter.
- Ik schat in dat een besluit om het lidmaatschap op te zeggen, vermoedelijk wel geldig zou zijn bevonden door de rechter. Ik denk ook dat de vereniging alsnog tot opzegging kan besluiten.
4De beoordeling
Ten aanzien van de vorderingen I. en V.
4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de spoedeisendheid van deze vorderingen (in samenhang bezien) in voldoende mate komen vast te staan. Niet in geschil is dat lidmaatschap van de vereniging en het hebben van een buitengezelschapsverklaring een voorwaarde is voor het ter plaatse uitoefenen van de jacht door [eiser] . De vorderingen tot vernietiging van besluiten van [gedaagde] kunnen niet worden toegewezen omdat daarvoor in kort geding geen plaats is.
4.2.
Kern van het geschil is of het besluit van 1 mei 2020 van [gedaagde] om [eiser] te ontzetten uit zijn lidmaatschap in stand kan blijven dan wel dat dit besluit nietig of vernietigbaar is. Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging of door ontzetting. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.3.
[gedaagde] heeft haar besluit om [eiser] te ontzetten gebaseerd op artikel 5 lid 4 van de statuten. Ter zitting heeft [gedaagde] (p.11 van de pleitaantekeningen) als nadere toelichting naar voren gebracht dat de hoofreden van de ontzetting is dat [eiser] door achteraf, zonder zich voldoende geïnformeerd te hebben of op vergaderingen verschenen te zijn deze besluiten, waar hij zelf vóór was weer te gaan aanvechten en dat hij hiermee handelt in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement. De vereniging is daardoor op een onredelijke wijze benadeeld in haar belangen en belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter niet althans niet voldoende geconcretiseerd in welk opzicht [eiser] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van [gedaagde] zou hebben gehandeld. [gedaagde] heeft geen bepalingen van de statuten of van het huishoudelijk reglement genoemd waarmee [eiser] in strijd zou hebben gehandeld.
Veeleer is hier, en dat blijkt uit de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en het eerder gevoerde kort geding, sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen. Echter, in hoeverre hieruit af te leiden is dat [eiser] [gedaagde] op onredelijke wijze heeft benadeeld en haar heeft belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten is onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] [naam lid] voor zijn karretje heeft willen spannen en dat [eiser] doelbewust voor tweespalt in de vereniging heeft willen zorgen. De voorzieningenrechter heeft gelet op de gedingstukken niet de indruk gekregen dat [naam lid] niet voor zichzelf kan opkomen. Alles overziend, valt vooralsnog in dit stadium niet in te zien waarom [gedaagde] er niet voor heeft gekozen om met [eiser] in maart en april 2020 in gesprek te blijven. Temeer, nu de ‘obstructie’ van [eiser] niet ervoor heeft gezorgd dat genomen besluiten niet uitgevoerd kunnen worden. De herverdeling van de jachtblokken is immers niet in gevaar gekomen.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gesteld kan worden dat in dit onderhavige geval is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW en het daarop gebaseerde artikel 5 lid 4 van de statuten aan ontzetting stelt. Nu [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, brengt dit mee dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat dit besluit vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW, zodat de voorzieningenrechter dit besluit zal schorsen. Het onder I gevorderde zal worden toegewezen op de wijze als na te melden.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat vordering V eveneens toewijsbaar is als na te melden.
Ten aanzien van de vorderingen II en III
4.6.
Een spoedeisend belang bij deze vorderingen is gesteld noch gebleken. Reeds gelet hierop dienen deze vorderingen te worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.7.
[eiser] heeft verzuimd te onderbouwen in hoeverre [gedaagde] in strijd met voorgeschreven procedures heeft gehandeld. De ALV, [eiser] bij volmacht, heeft op 10 januari 2020 ingestemd met de wijzigingen van de statuten. Daarna heeft er op 7 februari 2020 een ALV plaatsgevonden, om uitvoering te geven aan de nieuwe statuten en het nieuwe huishoudelijke reglement. Die uitvoering bestond uit het evenredig verdelen van het jachtveld tussen de leden. [eiser] was hier niet aanwezig en heeft bij volmacht ingestemd. Beide besluiten zijn unaniem genomen.
4.8.
Voorzover [eiser] heeft bedoeld dat de besluitvorming vernietigbaar is en vooruitlopend daarop deze geschorst dient te worden omdat [gedaagde] hem aangaande de status van [naam secretaris] binnen de vereniging bewust heeft misleid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.9.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestuur van [gedaagde] hem heeft misleid met betrekking tot [naam secretaris] . [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] al sinds 2012 weet dat [naam secretaris] geen jachtakte heeft. [eiser] is destijds akkoord gegaan met het lidmaatschap van [naam secretaris] en ook met zijn aanstelling als secretaris van het bestuur. Ook is niet gebleken dat [eiser] vóór de herverdeling een probleem had met de omstandigheid dat [naam secretaris] een deel van het jachtveld ter beschikking had. Na 2012 is [naam secretaris] , met instemming van alle leden, lid gebleven van de jagersvereniging. [naam secretaris] is contributie blijven betalen en heeft sinds 2013 een blok toegewezen gekregen. [eiser] kan gelet hierop niet in redelijkheid volhouden dat hij door [gedaagde] is misleid. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zich vooraf beter te laten voorlichten onder andere door actief te verschijnen op de ALV. Veeleer is na de herverdeling sprake van onvrede aan de zijde van [eiser] . Gebleken is dat zijn jachtgebied dat hij deelt met [naam lid] iets kleiner is geworden ten opzichte van voorheen. Het omgekeerde is dan logischerwijs in het verleden het geval geweest: [eiser] en [naam lid] hadden in verhouding een groter jachtblok ten opzichte van de overige leden. Door de herverdeling heeft [gedaagde] de blokken evenredig over de leden willen verdelen. In hoeverre dit in het gedrang komt met de belangen van [eiser] valt niet in te zien.