Kernpunten.
Dit is een belangrijke uitspraak waarbij een vereniging (de KNVB; de bond) zegt het lidmaatschap op van een lid (een voetbalclub, DSWV) op grond van, in wezen, het waarborgen van (fysieke) veiligheid.
De rechtbank: “De eisen die aan de totstandkoming van een besluit [in het bijzonder tot opzegging van het lidmaatschap] worden gesteld, kunnen als volgt worden uitgewerkt.
- In de eerste plaats moet een besluit voldoende zorgvuldig worden voorbereid.
- Het bestuur moet de nodige kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen.
- Het beginsel van hoor- en wederhoor speelt daarbij een rol: afhankelijk van de aard van het te nemen besluit en de in de statuten opgenomen procedures moeten de belanghebbenden bij dat besluit de gelegenheid krijgen tot inspraak.”
- Bij subsidiariteit gaat het om de vraag of het besluit nodig is om het beoogde doel te bereiken.
- Bij proportionaliteit gaat het om de vraag of de inhoud en voorziene gevolgen van dat besluit niet te verstrekkend zijn voor het bereiken van dat doel.
- Daarbij geldt dat het beoogde doel én de wijze waarop dat beoogde doel moet worden bereikt, in beginsel worden bepaald door de vereniging en het bestuur. Het bestuur heeft daarbij de nodige beoordelingsvrijheid. ”
- De rechter kan alleen beoordelen of de gedachtegang van het bestuur in redelijkheid te volgen is.
- Het gaat om de vraag of het bestuur het besluit heeft kunnen nemen bij een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een te begrijpen inhoudelijke afweging.
- Aan de motivering van het besluit mogen niet te hoge eisen worden gesteld. Zo wordt niet zonder meer verlangd dat het bestuur alle tegenargumenten weerlegt.
- Het is aan het bestuur om een belangenafweging te maken. Het is alleen de taak van de rechter om de belangenafweging van het bestuur te controleren. De rechter moet dus terughoudend zijn.
Over de rol en het belang van ‘veiligheid’ in het verenigingsrecht:
- “Het is niet alleen te begrijpen, maar ook terecht dat de KNVB de veiligheid vooropstelt.”
- “Overigens moet [het lid, zelf ook een vereniging] ook zonder waarschuwing […] begrijpen dat zij de veiligheid moet waarborgen. Het zou niet nodig moeten zijn dat een ander haar dat vertelt.”
- “[Het lid] heeft (terecht) niet weersproken dat de [de vereniging, de KNVB] ervoor mag en moet zorgen dat de veiligheid op en rondom het voetbalveld door de clubs (preventief) wordt bewaakt. ”
- De opzegging van het lidmaatschap is geen straf, maar een veiligheidsmaatregel. “Het bondsbestuur beschouwt de opzegging echter niet als straf, maar als maatregel die nodig is met het oog op het (acute) belang van veiligheid. Daarbij gaat het niet om het gedrag van individuele spelers, maar om de vraag of [het lid] individuele spelers én toeschouwers voldoende in het gareel kan houden”; de rechtbank neemt deze analyse over. “Omdat het opzeggingsbesluit niet is bedoeld om [het lid] of spelers te straffen, is het niet aan de rechter om te beoordelen of [het lid] en haar spelers ‘voldoende zijn gestraft’. De vraag waar het in dit kort geding wel over gaat is of de inschatting van het bondsbestuur dat [het lid] de veiligheid op en rond het veld niet kan waarborgen, zorgvuldig tot stand gekomen. ”. Impliciet is dus, als het antwoord op die vraag ‘ja’ is (het lid kan de veiligheid niet waarborgen), de opzegging geldig.
3De beoordeling
Inleiding
In de eerste plaats moet een besluit voldoende zorgvuldig worden voorbereid.
Het bestuur moet de nodige kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het beginsel van hoor- en wederhoor speelt daarbij een rol: afhankelijk van de aard van het te nemen besluit en de in de statuten opgenomen procedures moeten de belanghebbenden bij dat besluit de gelegenheid krijgen tot inspraak.
De rechter kan alleen beoordelen of de gedachtegang van het bestuur in redelijkheid te volgen is. Het gaat om de vraag of het bestuur het besluit heeft kunnen nemen bij een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een te begrijpen inhoudelijke afweging. Aan de motivering van het besluit mogen niet te hoge eisen worden gesteld. Zo wordt niet zonder meer verlangd dat het bestuur alle tegenargumenten weerlegt. Het is aan het bestuur om een belangenafweging te maken. Het is alleen de taak van de rechter om de belangenafweging van het bestuur te controleren. De rechter moet dus terughoudend zijn.3 [ ECLI:NL:HR:2013:BZ9145, rechtsoverweging 3.4.3. ]
voetnoten
1 ECLI:NL:RBMNE:2020:1083 Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2020, Papendorp – KNVB
2 Conclusie A-G Assink 18 oktober 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1178, punt 3.25.
3 HR 2 december 1983, NJ 1984/583, rov. 3.4 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145, NJ 2013/461, rov. 3.4.3.