Een decharge die werkt

Een woningbouwvereniging (een echte vereniging onder Boek 2 BW) stelt haar (oud) enig bestuurslid (statutair directeur) aansprakelijk voor een mislukt bouwproject. De rechtbank oordeelt dat het bestuurslid  niet aansprakelijk is, omdat de ALV decharge had verleend aan hem. Hierbij is cruciaal dat de ALV op dat moment wist van het bouwproject en de spanningen tussen het bestuurslid en de Raad van Toezicht. De ALV was er namelijk”door middel van het jaarverslag erover [] geïnformeerd dat een groot deel van het conflict ging over het project Vicaris, dat de bestuurder werd verweten de RvT niet of onvoldoende te heggen geïnformeerd, dat het project was aangegaan zonder dat de financiering rond was en dat fundamentele kritiek werd geuit over het bestuur, resulterend in een vertrouwensbreuk en een ontslagzaak. Tevens zijn financiële gegevens over het project in de jaarrekening opgenomen.” Als de ALV dan toch decharge verleent, dan zit de vereniging daaraan vast.

ECLI:NL:GHAMS:2019:3820

” Tijdens de algemene vergadering van Huis & Erf van 30 juni 2011 zijn de jaarrekening en het jaarverslag over het boekjaar 2010 door de leden goedgekeurd. Voorts is het besluit genomen om aan de statutair directeur en de RvT decharge te verlenen. In de notulen van deze algemene vergadering is daarover opgenomen:

Besluit: de leden verlenen decharge aan de statutair directeur en de Raad van Toezicht over de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn overgelegd.’” 
” Bij brief van 10 november 2015 heeft Huis & Erf [de bestuurder] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de door Huis & Erf op het project Vicaris geleden en nog te lijden schade. In de brief wordt gemeld dat de schade ‘in de miljoenen’ loopt.” 

Uit het vorenstaande blijkt dat de algemene vergadering door middel van het jaarverslag erover is geïnformeerd dat een groot deel van het conflict ging over het project Vicaris, dat de bestuurder werd verweten de RvT niet of onvoldoende te heggen geïnformeerd, dat het project was aangegaan zonder dat de financiering rond was en dat fundamentele kritiek werd geuit over het bestuur, resulterend in een vertrouwensbreuk en een ontslagzaak. Tevens zijn financiële gegevens over het project in de jaarrekening opgenomen. Terwijl de algemene vergadering over deze gegevens uit het jaarverslag beschikte, heeft zij zonder voorbehoud kwijting verleend. Het hof is van oordeel dat reeds gelet op de inhoud van het jaarverslag de kwijting mede betrekking heeft op het project Vicaris, met inbegrip van de stellingen dat de RvT niet was geïnformeerd en (dus) geen toestemming had gegeven, dat de financiering en een sluitende business case niet rond waren en zonder dat een huur- of verkoopovereenkomst was gesloten. Het vorenstaande geldt te meer gelet op de informatie die anderszins aan de algemene vergadering is bekendgemaakt voordat deze het jaarverslag vaststelde.

Opheffing lid-rechtspersoon, werknemers blijven geen lid

ECLI:NL:RBOBR:2019:6262

Deze zaak gaat over schoorsteenvegers en de vereniging ASPB “de landelijke organisatie van schoorsteenveegbedrijven in Nederland”. De schoorsteenvegers werken eerst voor een B.V. die lid is van de vereniging. De B.V. wordt opgeheven. De schoorsteenvegers blijven werken onder de zelfde bedrijfsnaam en blijven zich op internet presenteren als lid van de vereniging. De vereniging begint daarop een rechtszaak. De rechter oordeelt dat de schoorsteenvegers geen lid zijn. Het lidmaatschap van de B.V. is komen te vervallen op het moment dat de B.V. is opgeheven. De rechtbank:  “De bepaling in artikel 7 lid 1 sub a van de Statuten, op grond waarvan het lidmaatschap eindigt door overlijden van het lid c.q. aspirant-lid moet analoog worden toegepast ten aanzien van leden-rechtspersonen.” “[Schoorsteenveger 1] heeft nagelaten om toe te lichten hoe deze overgang dan in zijn werk is gegaan (en op grond van welke titel) [. Bovendien] is onweersproken gesteld [door de vereniging] dat het lidmaatschap van de ASPB niet overdraagbaar is, hetgeen overigens ook voortvloeit uit de aard van het lidmaatschapsrecht.”

Aldus volgt de voorzieningenrechter de ASPB in haar stelling dat (de rechtspersoon) Denito B.V. weliswaar lid was van de ASPB maar dat dat lidmaatschap is komen te vervallen op het moment dat deze rechtspersoon is opgehouden te bestaan, te weten op 1 februari 2019. De bepaling in artikel 7 lid 1 sub a van de Statuten, op grond waarvan het lidmaatschap eindigt door overlijden van het lid c.q. aspirant-lid moet analoog worden toegepast ten aanzien van leden-rechtspersonen.
De omstandigheid dat gedaagden na de ontbinding van Denito BV het gebruik van de (handels-)naam Denito hebben voortgezet (tot uitdrukking komend in de naam van de door gedaagde sub 1 beheerde website en in de handelsnamen van de afzonderlijke ondernemingen van gedaagden) betekent niet dat zij daarmee ook de rechten konden uitoefenen waarover Denito BV tot haar ontbinding kon beschikken krachtens haar lidmaatschap van de ASPB.
4.4.
Voor zover gedaagde sub 1 zich op het standpunt stelt dat het lidmaatschap van de (niet meer bestaande) vennootschap Denito B.V. over is gegaan op Bibi B.V. wordt dit standpunt verworpen. Daargelaten dat gedaagde sub 1 heeft nagelaten om toe te lichten hoe deze overgang dan in zijn werk is gegaan (en op grond van welke titel) is onweersproken gesteld dat het lidmaatschap van de ASPB niet overdraagbaar is, hetgeen overigens ook voortvloeit uit de aard van het lidmaatschapsrecht.
Voor wat betreft de gedaagden sub 3 tot en met 7 geldt dat het enkele feit dat (een aantal van hen) het diploma ‘gezel schoorsteenveger’ heeft behaald, niet automatisch met zich mee brengt dat zij lid zijn van de ASPB. Uit artikel 5 lid 2 van de Statuten van de ASPB volgt dat het bestuur van de vereniging besluit over de toelating van een aanvrager als lid. Het feit dat gedaagden 2 tot en met 7 beschikken over vakbekwaamheidspapieren betekent hooguit dat zij in zoverre voldoen aan de vakbekwaamheidseisen om voor het lidmaatschap in aanmerking te komen.
Ook de stelling tot slot namens gedaagden dat Denito B.V. op 21 januari 2019 nog een brief heeft ontvangen van de ASPB met daarbij de lidmaatschapspas voor 2019 en dat Denito B.V. begin 2019 in totaal zeven lidmaatschapspassen heeft ontvangen voor haar werknemers, zodat gedaagden ervan uit mogen gaan dat zij lid zijn van de ASPB kan gedaagden niet baten nu hiervoor reeds is uiteengezet dat voortgezet gebruik van de handelsnaam Denito Schoorsteentechniek gedaagden niet het recht verschafte om de lidmaatschapsrechten uit te oefenen die Denito BV toekwamen tot het moment van haar ontbinding. Voor zover gedaagden in die (onjuiste) veronderstelling verkeerden acht de voorzieningenrechter dat niet verschoonbaar.

Voorzitter maakt EUR 90.000 over naar zichzelf

ECLI:NL:RBMNE:2019:4085

” Het staat vast dat [de voorzitter] in totaal € 90.156,00 vanaf de bankrekening van [de vereniging] naar zichzelf heeft overgemaakt, en/of voor dat bedrag betalingen ten behoeve van zichzelf heeft verricht. In beginsel maak je als voorzitter van een vereniging geen geld van de vereniging over naar jezelf, en betaal je vanaf de bankrekening van de vereniging niet je eigen rekeningen. Indien er specifieke omstandigheden bestaan op basis waarvan er geld naar jou als voorzitter wordt overgemaakt, dan mag van de voorzitter worden verwacht dat hij dat goed administreert en daarvoor steeds verantwoording aflegt. Dit geldt zeker als de betalingen op structurele basis plaatsvinden, en het in totaal om een groot bedrag gaat.” 
” Het standpunt van [de voorzitter] dat in deze kwestie voor de betalingen een rechtsgrond bestond (namelijk verrekening) is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en blijkt verder op geen enkele wijze uit het dossier. [Voorzitter] heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Hij heeft geen document uit zijn administratie in het geding gebracht, en ook geen verklaring van de toenmalige penningmeester. Uit de omschrijvingen bij de betreffende overboekingen wordt niet duidelijk dat het verrekeningen betreffen van bedragen die [Voorzitter] zou hebben voorgeschoten. Hierbij komt dat bij een aantal overboekingen een andere begunstigde is opgegeven ( [bedrijfsnaam 2] ), terwijl het geld is overgemaakt naar [Voorzitter] . Dat [Voorzitter] voor de onderbouwing van zijn standpunt afhankelijk zou zijn van de administratie van [vereniging] valt niet in te zien.
[…] In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden, heeft [Voorzitter] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat voor de overboekingen en betalingen ter hoogte van € 90.156,00 van de bankrekening van [de vereniging] geen rechtsgrond bestond, waardoor ze onrechtmatig zijn gedaan.” 
De voorzitter moet het bedrag terugbetalen. 


” Vast staat dat [Voorzitter] vanaf de bankrekening van [de vereniging] maandelijks geld overmaakte naar zijn toenmalige echtgenote. Als een rechtsgrond bestond voor deze betalingen dan mag van [verweerder] , als voorzitter van de vereniging, worden verwacht dat hij daarvoor verantwoording aflegde en alles goed administreerde. Uit het dossier is niet gebleken dat [verweerder] dat heeft gedaan. Het standpunt van [Voorzitter] dat het geld bestemd was voor de schoonmaker is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en door [Voorzitter] verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [Voorzitter] het geld onrechtmatig naar zijn toenmalige echtgenote heeft overgemaakt. Dat het geld niet op zijn bankrekening terecht kwam, maakt, anders dan [Voorzitter] heeft gesteld, niet dat hij daardoor niet aansprakelijk is. Hij voerde immers de betalingen uit, en handelde daardoor onrechtmatig.” 

Vereniging zonder ALV’s

ECLI:NL:RBAMS:2019:3884

” Eind 2006/begin 2007 heeft [eiseres] , samen met drie anderen, onder wie

[naam 1] , een netwerk voor vastgoedvrouwen opgericht. [De vereniging] is in dat kader formeel opgericht op 19 maart 2008. Bij de akte van oprichting is [eiseres] voor een periode van 3 jaar benoemd als bestuurder (penningmeester) van [de vereniging].” “Sinds de oprichting van [de Vvereniging] heeft het bestuur – in strijd met de statuten – geen jaarstukken opgemaakt, is er geen kascommissie benoemd en is niet jaarlijks verantwoording afgelegd aan de ALV. (Er werden helemaal geen ALV’s gehouden).” ” Tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagden] anderzijds is in de loop van 2018 onenigheid ontstaan over het beheer van de financiën van [de vereniging] en over door [eiseres] opgenomen bedragen van de bankrekening van [de vereniging] , die zij beheerde.” 
Oprichter Eiseres wordt afgezet, ‘gedaagden’ vormen nu het bestuur. Eiseres vordert rectificatie van een email die het nieuwe bestuur heeft gestuurd aan alle leden. Het conflict gaat over de cash opnames van in totaal E 54.000 die eiseres in de loop der jaren heeft gedaan. 
“e-mail hebben [gedaagden] immers in zakelijke bewoordingen uiteengezet dat van de verenigingsrekening gelden zijn afgeboekt die volgens hen niet zakelijk zijn en waarvoor geen deugdelijke onderbouwing aanwezig is. Ook staat erin vermeld dat zij aangifte hebben gedaan bij de politie. Deze tekst is niet onjuist. Wel kan uit de omstandigheid dat [gedaagden] aangifte hebben gedaan worden afgeleid dat [eiseres] zich naar hun mening schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Dit houdt weliswaar een ernstige beschuldiging in, maar [gedaagden] hebben voldoende argumenten aangedragen om hun visie op dit punt te onderbouwen. Van een lichtvaardige – uit de lucht gegrepen – beschuldiging is dan ook evenmin sprake. Anderzijds kan, gelet op het verweer van [eiseres] , ook niet op voorhand worden aangenomen dat [eiseres] zich ten koste van [gedaagde sub 1] heeft verrijkt. Mogelijk zal uit nader onderzoek blijken dat dit niet het geval is, omdat door [eiseres] privé in het verleden voorgeschoten bedragen tegen de later opgenomen bedragen kunnen worden weggestreept, of deze zelfs overtreffen. Van belang is dat tijdens de ALV is besloten dat daarnaar door een onafhankelijke derde nader onderzoek zal worden verricht. Daarnaast hebben [gedaagden] ter zitting meegedeeld dat op afzienbare termijn een tweede ALV zal worden gehouden, waarbij een kascommissie zal worden benoemd.” 
De rechtbank vorder de rectificatie af. Naar mijn mening laat de uitspraak zien dat het houden van ALV’s beter niet achterwege kan worden gelaten. 
De volledige tekst van de uitspraak staat op ECLI:NL:RBAMS:2019:3884

Kerkelijk recht gaat boven arbeidsrecht

Bij wijze van uitzondering, een uitspraak over kerkelijk recht. ” Art. 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Deze bepaling berust op het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Wat in een concreet geval behoort tot het statuut van een kerkgenootschap, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen behoren daartoe regelingen over de organisatiestructuur en het interne functioneren van het kerkgenootschap, waaronder regels over het bestuur van het kerkgenootschap en over de verhouding tussen het kerkgenootschap en zijn geestelijk ambtsdrager(s).1 Uit art. 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’.2
” [De kerk kent] eigen regelingen over de rechtsverhouding tot zijn predikant. Die verhouding is een interne kerkelijke verhouding, die [de kerk] in zijn statuut heeft vormgegeven. Met de daarin voorkomende bepalingen is onmiskenbaar beoogd de toepasselijkheid van de bepalingen van titel 10 van Boek 7 BW op die verhouding uit te sluiten. De in die bepalingen uitgewerkte ontslagregeling wijkt niet zodanig af van het dwingend recht waarop de predikant zich in dit geding beroept […] dat daardoor belangen van fundamentele aard worden geschonden.

3.5

Uit het voorgaande volgt dat het hof […]ten onrechte heeft geoordeeld dat het dwingend recht waarop de predikant zich beroept, prevaleert boven het statuut van NGK Hattem.

ECLI:NL:HR:2019:1531